direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Operaplein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00188-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het Wijkontwikkelingsplan voor Randenbroek Schuilenburg (2007) dat in het kader van het programma Amersfoort Vernieuwt is gemaakt, zijn afspraken opgenomen over de herontwikkeling van het gebied Operaweg. Het Operaplein behoort tot het ontwikkelgebied. In 2015 is het ontwikkelgebied gesplitst en is de herontwikkeling van het gebied Ariaweg-Noord (de vernieuwing van de 20 senioren-woningen en de renovatie van de nabijgelegen galerijflats) apart in gang gezet. Na afronding van de Ariaweg-Noord heeft De Alliantie aangeven de herontwikkeling van het Operaplein op te willen pakken.

Het winkelcentrum en met name de supermarkt heeft een belangrijke functie voor de wijk. Zowel voor de dagelijkse boodschappen als sociaal-maatschappelijk. Ook aan het in het winkelcentrum aanwezige steunpunt van De Alliantie wordt door zowel bewoners als sociaal-maatschappelijke hulpverleners waarde gehecht. Het winkelcentrum Operaplein is echter verouderd. Het maakt een gedateerde en enigszins sleetse indruk. De supermarkt heeft momenteel geen perspectief op de (broodnodige) uitbreiding. De leefbaarheid en (sociale) veiligheid van het Operaplein staat onder druk.

In het Wijkontwikkelingsplan is voorgesteld het Operaplein en omgeving te ontwikkelen tot woon-service gebied inclusief zorgfunctie. In eerdere plannen (2008 en 2011) is het programma in verband met voortschrijdend inzicht in het programma Amersfoort Vernieuwt al aangepast. Er is meer aansluiting gezocht bij de ontwikkeling van het Hogekwartier. Een deel van de beoogde voorzieningen is elders gerealiseerd (Buurtas) en de herontwikkeling van de Ariaweg is naar voren geschoven. Het initiatief van De Alliantie om de herontwikkeling van het Operaplein op te pakken geeft nu mede de mogelijkheid om invulling te geven aan de grote vraag naar (sociale) woningbouw. De Alliantie stelt voor het woningbouwprogramma gedifferentieerd uit te breiden waarbij de supermarktfunctie voor het gebied behouden blijft en, indien mogelijk, het steunpunt wordt ingepast. Andere detailhandel op het Operaplein verdwijnt. De Raad is geïnformeerd over de plannen van de Alliantie via een raadsinformatiebrief in juli 2018.

De beoogde nieuwbouw past niet binnen dit planologische regime. Om het plan te kunnen realiseren wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld volgens artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Om de start van de bestemmingsplanprocedure te markeren, heeft de gemeenteraad op 1 oktober 2019 de startnotitie bestemmingsplan Operaplein vastgesteld. Daarin zijn de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan weergegeven. Meer hierover in hoofdstuk 2.3 van deze toelichting.

Dit bestemmingsplan is volgens een voor Amersfoort uniforme systematiek opgesteld. Verder is voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van bestemmingsplannen (het bestemmingsplan is volgens de IMRO-standaard - informatie model ruimtelijke ordening - gemaakt).

Daarnaast worden er, vooruitlopend op de in aantocht zijnde Omgevingswet, regels aan het bestemmingsplan toegevoegd die niet alleen betrekking hebben op een goede ruimtelijke ordening maar ook op een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. De Omgevingswet wil nieuwe, duurzame ontwikkelingen in de samenleving mogelijk maken en wettelijk ondersteunen. Ondanks dat de Omgevingswet pas (volgens de huidige planning) in 2022 in werking treedt is het nu al mogelijk om gebruik te maken van de mogelijkheden van deze wet. Voor Amersfoort is dit mogelijk omdat Amersfoort met haar hele grondgebied is aangewezen als experimenteergebied op basis van de Crisis en herstelwet (15e tranche). Hier zullen we nader op in gaan in hoofdstuk 5 Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte - Omgevingswet van deze toelichting.

1.2 Bestemmingsplan

1.2.1 Ligging en begrenzing van het bestemmingsplan

Het plangebied ligt in Schuilenburg Noord, aan de oostzijde van Amersfoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00188-0301_0001.jpg" Ligging plangebied

Het plangebied wordt grofweg begrensd door:

  • aan de noordzijde de achtertuinen/bergingen van de woningen aan de Tenorplaats;
  • aan de oostzijde de Ariaweg;
  • aan de zuidzijde door de parkeerplaats, bebouwing en groen van Ariaweg 13 - 107 (oneven);
  • aan de westzijde door de Operaweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00188-0301_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.2.2 Geldend(e) plan(nen)

Voor het gebied geldt het Chw bestemmingsplan 'Amersfoort zuid en Kattenbroek'. Hierin heeft de bebouwing aan het Operaplein de bestemming 'Detailhandel'. De openbare ruimte heeft de bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied'. Detailhandel en op de verdieping wonen is binnen dit bestemmingsplan toegestaan. Dit geldt echter alleen binnen de gebieden waarvoor de bestemming 'Detailhandel' geldt. Omdat de verkaveling wijzigt, komt nieuwbouw ook voor een groot deel op gronden met de bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied'. Hier zijn de functies detailhandel en wonen niet toegestaan. Bovendien mag er niet gebouwd worden buiten de bij de Detailhandel opgenomen bouwvlakken, en mag de hoogte nier meer dan 2 bouwlagen zijn. Het nieuwbouwplan is dus in strijd met zowel de gebruiks- als de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00188-0301_0003.jpg"

Uitsnede uit geldend Chw bestemmingsplan 'Amersfoort zuid en Kattenbroek'

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint met een beschrijving van de relevante beleidskaders voor het bestemmingsplan in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 staat de planbeschrijving, waarbij wordt begonnen met een beschrijving van de bestaande situatie. De omgevingsaspecten, met name ten aanzien van milieu, worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. In hoofdstuk 5 wordt in gegaan op de in aantocht zijnde Omgevingswet en de verbrede reikwijdte van dit bestemmingsplan. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor
het bestemmingsplan. Het beleid vormt het kader van toetsing voor de nieuwe ontwikkeling. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

Vanwege de beperkte omvang van het plangebied wordt in dit hoofdstuk enkel aandacht besteed aan het gemeentelijke beleid. Het relevante provinciaal- en rijksbeleid heeft vooral betrekking op milieuaspecten en komt aan de orde in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.

2.2 Modelkeuze voor procedure bestemmingsplan

De herontwikkeling van eenwinkelcentrum naar een ruimere supermarkt en het toevoegen van meer woningen is een belangrijke ontwikkeling die niet past binnen het geldende planologische regime. Daarmee voldoet dit plan aan de voorwaarden van de procedure behorende bij model 2 (volgens de notitie 'Rol van de raad in RO procedures) De ontwikkeling is belangrijk omdat het huidige winkelcentrum en de huidige woningen niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd. Met de nieuwbouw ontstaan er een winkel en woningen die aansluiten bij de vraag. Bovendien ontstaat door de herontwikkeling een meer gevarieerd woningaanbod. Dit past bij de uitgangspunten van Amersfoort Vernieuwt.

Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 2 voor dit bestemmingsplan. Dit houdt in dat wanneer een concept-ontwerpbestemmingsplan klaar, dit om advies naar de betrokken vooroverlegpartners wordt gestuurd. Eventuele opmerkingen van de vooroverlegpartners worden verwerkt en vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er wordt geen inspraak gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.

2.3 Startnotitie bestemmingsplan Operaplein

De gemeenteraad heeft op 1 oktober 2019 de startnotitie bestemmingsplan Operaplein vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing, de algemene kaders, randvoorwaarden en opzet van het nieuwe bestemmingsplan. Verder beschrijft de startnotitie het proces om te komen tot een vastgesteld bestemmingsplan voor de locatie Operaplein.

De aandachtspunten voor het bestemmingsplan uit de startnotitie luiden:

  • "Woningbouwopgave

Op 23 mei 2017 heeft de gemeenteraad de strategie sociale woningbouw vastgesteld. Onderdeel van dit besluit is om bij woningbouwontwikkelingen een percentage van minimaal 35 procent sociale huurwoningen te verplichten.

Op 28 mei 2019 heeft de gemeenteraad het Deltaplan woningbouw vastgesteld. Dit plan bevat een uitbreiding en aanscherping van de strategie sociale woningbouw. In het Deltaplan is opgenomen dat van de 35% sociale huur, minimaal 75% wordt verhuurd tot de eerste aftoppingsgrens. Bovendien vereist het Deltaplan woningbouw de realisatie van minimaal 20% van de woningen in het middensegment.

Van de beoogde 56 woningen zullen 35% in de sociale huur worden gerealiseerd. De overige woningen zullen als middeldure huurwoningen worden gerealiseerd.

  • Stedenbouwkundig plan

Het stedenbouwkundig plan vraagt op onderdelen nog om een nadere uitwerking, zoals:

    • 1. Samenhang openbare ruimte en groen met de omgeving. Het is een mogelijkheid om te komen tot een samenhangend maaiveldontwerp met de aansluitende flat, waardoor wellicht meer groen in het plangebied gerealiseerd kan worden. Hiermee hangt ook de afwerking van de bergingen aan de achterzijde van de woningen aan de Tenorplaats samen.
    • 2. Inrichting parkeerterrein, groen en bestrating, afwikkeling parkeren.
    • 3. Invulling supermarktconcept, mogelijkheden voor shop-in-shop oplossingen.
    • 4. Mogelijkheden voor aanvullende ambulante handel.
    • 5. Situering verzamelplek winkelwagens op het parkeerterrein.
    • 6. Situering afvalcontainers.
    • 7. Uitwerking architectonische kaders/ gewenste beeldkwaliteit.

  • Openbare ruimte

Op de inrichting van de openbare ruimte zijn de 'Richtlijnen voor Inrichtingswerken in de Openbare Ruimte' van de gemeente Amersfoort van toepassing.

  • Verkeer en Parkeren

Voor de parkeerbehoefte van de nieuwe winkel en woningen moet worden voldaan aan de normen uit de Nota Parkeernormen 2009 (actualisatie vastgesteld op 23 september 2014). Voor de sociale huurwoningen kan de in januari 2019 door de raad vastgestelde lagere parkeernorm worden gehanteerd van 0,9 parkeerplaats per woning.


Op basis van het nu voorliggende stedenbouwkundige plan is de parkeereis 105 parkeerplaatsen. Bij de verdere uitwerking van het plan kan dit nog wijzigen.

  • Duurzaamheid

In het Bouwbesluit worden de eisen ten aanzien van duurzaamheid steeds verder aangescherpt. In het kader van de te zijner tijd benodigde omgevingsvergunning(en) zal tenminste aan deze eisen moeten worden voldaan. In de verdere uitwerking van het plan zal onderzocht worden in welke mate invulling kan worden gegeven aan de verschillende duurzaamheidsambities op het gebied van:

    • 1. Energie: Nieuwbouw is energie neutraal, bij transformatie streven naar energieneutraliteit
    • 2. Circulariteit: Hergebruik van materialen bij nieuwbouw en transformatie, toekomstbestendig bouwen;
    • 3. Klimaatbestendigheid, groen, natuurinclusief en biodiversiteit;
    • 4. Duurzame mobiliteit


Hierover vindt afstemming plaats tussen De Alliantie en de gemeente."


Bij de vaststelling van de startnotitie is door de raad een motie aangenomen, waarbij is verzocht om de parkeervarianten 2 en 3 uit het stedenbouwkundig plan verder te onderzoeken. Deze varianten houden in, dat het parkeren niet geheel binnen het plangebied wordt opgelost, maar dat voor een deel van het parkeren een herinrichting plaatsvindt van een nabijgelegen openbare parkeerplaats. Meer hierover is opgenomen in hoofdstuk 3.5.

2.4 Hoogbouwvisie Amersfoort

Op 16 juli 2019 heeft de raad de gemeentelijke hoogbouwvisie vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00188-0301_0004.jpg"

Uit kaart 5 uit de hoogbouwvisie blijkt dat het plangebied, de randbebouwing van Schuilenburg aan de Ariaweg, onderdeel is van ‘de lijn met bestaande hoogbouw’, de huidige oostelijke beëindiging van Amersfoort. Deze lijnen bieden in de stad door hun structuur en omvang vaak een open ruimte waardoor hoogbouw daar goed kan passen.

Deze visie biedt een ruimtelijk afwegingskader waarmee wordt beoordeeld of en hoe hoogbouw een rol kan spelen. De afweging of en hoe hoogbouw op deze plek kan vindt plaats aan de hand van een Hoogbouw Effect Rapportage (HER). Hierin worden de invloed en de ambities van een gebouw op de omgeving getoetst. Om de effecten te kunnen afwegen dient er voor hoogbouw vanaf 9 lagen een HER te worden opgesteld. Het plan voor het Operaplein omvat bebouwing tot maximaal 11 lagen en is daarom op hoofdlijnen getoetst aan de Amersfoortse ambities groen, duurzaam en inclusief bouwen, en vastgesteld is dat het hiermee in overeenstemming is. Verder is voor deze ontwikkeling nog een hoogbouw effectrapportage opgesteld waarin de resultaten van onderzoek naar aspecten als zon, schaduwwerking, windhinder, bereikbaarheid en parkeren zijn opgenomen. Meer hierover is te lezen in hoofdstuk 3 Planbeschrijving.

2.5 Structuurvisie Amersfoort 2030

De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan, haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.

In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.

Amersfoortse principes

Naast de uitgangspunten in de structuurvisie zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het realiseren van 60 appartementen en een supermarkt op de locatie Operaplein, past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden. Het project draagt met name bij aan het vergroten van een gevarieerd woonaanbod.

2.6 Woonvisie Amersfoort 2011-2020

In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat.

De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee wordt de positie als stedelijk hart van de regio versterkt.

Strategie sociale woningbouw

Amersfoort kent een grote vraag naar betaalbare huurwoningen en een teruglopende huurwoningenvoorraad. De wachttijden voor een huurwoning lopen op en ook de vraag naar woningen voor urgente groepen wordt groter, door toename van het aantal statushouders en door veranderingen in de zorg die maken dat mensen steeds vaker zelfstandig wonen in plaats van in een instelling. In november 2015 hebben gemeenteraadsleden zich bij de raadspeiling 'Prioritering en inzet woonopgaven' positief uitgelaten over uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen, een meer actieve en interveniërende rol van de gemeente en de bijbehorende financiële middelen.

Op 24 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort aan de hand van de uitkomsten van de peiling het strategiedocument Sociale Woningbouw vastgesteld en de opgave voor sociale huurwoningen tot 2021 bepaald. Volgens dit document zet Amersfoort in op het vinden van huisvesting voor zo'n 2.000 huishoudens. We doen dit door: 'het omzetten van leegstaande kantoren naar woningen en nieuwbouw op bestaande en nieuwe plekken in de stad. Ook verkent de gemeente de mogelijkheden om in de bestaande voorraad sociale huurwoningen oplossingen te vinden, bijvoorbeeld door de doorstroom van scheefwoners te verbeteren'. Daarbij is de kanttekening opgenomen, dat het toevoegen van 2.000 woningen een ambitieuze opgave is omdat deze grotendeels gevonden moeten worden op locaties en in leegstaand vastgoed die geen eigendom van de gemeente zijn. De gemeente zoekt daarom samenwerking met partijen in de stad en kiest voor een aanpak waarbij we stapsgewijs werken aan de meest kansrijke oplossingen.

In het strategie document Sociale Woningbouw is een veertigtal zoeklocaties aangewezen voor de realisatie van de sociale woningbouwopgave. De locatie van het Operaplein is er daar één van.

 

2.7 Uitwerking strategie sociale woningbouw en Deltaplan Wonen

Op 23 mei 2017 heeft de gemeenteraad de uitwerking strategie sociale woningbouw vastgesteld. Onderdeel van dit besluit is om bij woningbouwontwikkelingen een percentage van minimaal 35 procent sociale huurwoningen te verplichten. Aan deze eis wordt in het woningbouwplan Operaplein voldaan.

Op 28 mei 2019 heeft de gemeenteraad het Deltaplan Wonen vastgesteld. Dit plan bevat een uitbreiding en aanscherping van de strategie sociale woningbouw. Het woonbeleid is erop gericht dat er voldoende, betaalbare en passende woningen worden gebouwd:

  • Voldoende woningen: De vraag naar woningen in Amersfoort en in de regio is groot. Om in de vraag naar woningen te voorzien, is de ambitie dat er tot 2030 1.000 woningen per jaar worden gerealiseerd. Het bouwen van ongeveer 60 woningen op het Operaplein draagt hier aan bij.
  • Betaalbare woningen: Het is van belang dat wonen voor iedereen betaalbaar blijft, ook voor mensen met een lager of midden inkomen. Om een inclusieve stad te blijven, gelden er regels voor de realisatie van sociale huurwoningen en woningen in het middensegment (voor deze laatste categorie geldt ook het actieplan Huisvesting Middeninkomens, door de gemeenteraad vastgesteld 16 juli 2019). Er is voor het Operaplein een verplichting in het plan opgenomen om minimaal 35% sociale huurwoningen te realiseren. De overige woningen worden middeldure huurwoningen.
  • Passende woningen: De te realiseren woningen en het te realiseren woonmilieu moeten aansluiten bij de behoefte van woningzoekenden en passen binnen de omgeving. Om in de behoefte van vele verschillende doelgroepen te voorzien (van jong tot oud, voor alleenstaanden, samenwonenden en gezinnen etc.) is het belangrijk dat er diversiteit is binnen plannen en tussen plannen. Binnen het Operaplein worden gestapelde woningen gerealiseerd, in verschillende prijsklassen en oppervlaktes. Daarmee is er (beperkt) ruimte voor diversiteit binnen het plan.

2.8 Woningbehoefte - Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader

Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. De ladder vormt een motiveringsvereiste waaruit moet blijken dat er bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten sprake is van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De essentie van de Bro-bepaling is dat bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling steeds sprake moet zijn van een aantoonbare actuele marktbehoefte en dat er uitdrukkelijk moet worden gekeken naar de ruimtelijke effecten. In dit hoofdstuk doorlopen we voor de beoogde ontwikkeling Operaplein te Amersfoort de noodzakelijke treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Trede 1: de voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte.

Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat volgens het meest realistische economische scenario het aantal huishoudens tot het jaar 2039 zal groeien met ruim 20.000. Om die groei te kunnen faciliteren zijn er gemiddeld zo'n 760 nieuwe woningen per jaar nodig. Amersfoort moet die groei grotendeels binnenstedelijk realiseren. Daarom zijn alle daarvoor in aanmerking komende locaties, waaronder de locatie Operaplein, nodig.

Figuur : Huishoudenontwikkeling en gewenste uitbreiding woningvoorraad 2013-2039 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")

  2013-2019   2020-2029   2030-2039   Totaal  
Huishoudens   5.100   8.000   7.700   20.800  
  730 won p.j.   800 won p.j.   770 won p.j.    


Trede 2: indien uit de beschrijving van stap 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Het Besluit ruimtelijke ordening dwingt overheden ertoe om bij nieuwe ruimtelijke initiatieven allereerst te kijken of er mogelijkheden zijn om beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins te benutten. Hierbij kan gedacht worden aan binnenstedelijke gebieden waarbij de bebouwing niet langer doelmatig in gebruik is.

De ontwikkeling Operaplein voldoet aan de essentie van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en maakt door middel van herontwikkeling gebruik van beschikbare gronden binnen het bestaande stedelijke gebied. Een als detailhandel bestemd gebied wordt herbestemd ten behoeve van de realisatie van een supermarktlocatie met ruimte voor ongeveer 60 (sociale) huurwoningbouw.

Trede 3: wanneer de ruimtevraag niet kan worden opgevangen binnen het bestaande stedelijk gebied, dient trede 3 doorlopen te worden.

Trede 3 is niet aan de orde. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied.

Conclusie woningbehoefte

Geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling van het Operaplein een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan (sociale huur) woningen in Amersfoort. Dit past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.9 Visie Werklocaties 2030

Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklokaties 2030 vastgesteld.

In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklokaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.

Regeling bedrijven en beroepen aan huis

Begin 2010 hebben wij de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling wordt ook voor de woningen binnen het plangebied Operaplein voortgezet. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De ongeveer 60 appartementen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt krijgen de bestemming 'Gemengd'. In de regels van deze bestemming wordt ook de mogelijkheid opgenomen voor het uitoefenen van een bedrijf- of beroep aan huis. Voor het overige is binnen de bestemming 'Gemengd' een supermarkt en een maatschappelijk voorziening mogelijk. Hiermee wordt de levendigheid en het voorzieningenniveau van de wijk op pijl gehouden.

2.10 Nota parkeernormen

In de nota parkeernormen Amersfoort 2009, herziene versie 2020, zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Voor de de herontwikkeling van het Operaplein moet worden voldaan aan de parkeernormen. Hoe precies invulling wordt gegeven aan de parkeernormen in dit plan, wordt toegelicht in paragraaf 3.5.

In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen, dat bij het aanvragen van de benodige omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de geldende parkeernormen.

2.11 Groenvisie en bomenleidraad

2.11.1 Groenvisie

In 2004 is het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met
de stad.

In 2016 is de Groenvisie vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Een groene stad voor recreatie, stadslandbouw, klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Een groene stad die samen met bewoners wordt vormgegeven en beheerd.

Doelen van de Groenvisie

In de Groenvisie worden aan de hand van een aantal thema’s doelen geformuleerd. Deze worden hieronder kort samengevat.

  • Stad van groene ruimte
    Om te komen tot een stad van groene ruimte is het van belang dat er meer wordt samengewerkt tussen gemeente en bewoners bij het bepalen van de functie en bij het beheer van groen. Er moeten duidelijke spelregels komen voor zelfbeheer. Door samen te werken in en aan het groen kan sociale cohesie ontstaan. En groenarme wijken moeten worden voorkomen.
  • Stad boordevol soorten
    Het vergroten van groene gebieden is van belang bij het versterken van de biodiversiteit. Dit geldt ook voor meer groenblauwe verbindingen, een betere inrichting van de groene gebieden en de zorg voor lokale natuurwaarden.
  • Stad om volop van te genieten
    Om volop van de stad te kunnen genieten is de aandacht van belang voor aantrekkelijk recreatief groen met een uitnodigende inrichting, meer beweegrondjes, een slimme zonering voor de verschillende gebruikers van groen, waterrecreatie vanwege hittestress, grote parken, de afstand van groen tot inwoners en aandacht voor kinderen en jongeren.
  • Stad om op te eten
    Bij dit thema is de aandacht voor het vergroenen van schoolpleinen van belang, meer volkstuinen, het vergroten van het areaal aan stadslandbouw, verbreden van de landbouw, tijdelijk beheer van braakliggende terreinen, educatie over eetbaar groen, stadslandbouw voor een zinvolle dagbesteding en de kringloop sluiten door compostering.
  • Stad met aangepast waterbeheer
    Om de stad klimaatbestendiger te maken is de aandacht van belang voor een groenblauwe dooradering van de stad, meer schaduw, meer stromend water, minder verstening, meer waterberging en het zoeken naar handige functiecombinaties zoals de aanleg van een waterplein.
  • Stad die bomen de ruimte geeft
    Voor een boomrijk Amersfoort is de waarde van de boom van belang, evenals de juiste plek, meer bomen, meer variatie, de dynamiek van bomen, kappen en compenseren.


Bij al deze thema’s uit de Groenvisie zijn dilemma’s te noemen. Vaak zijn er tegenstrijdige belangen en wensen, kwaliteit versus kwantiteit, schaarse ruimte en middelen. Daarom is de Groenvisie verder uitgewerkt in de Bomenleidraad en wordt nog gewerkt aan een Groenstructuurkaart.

2.11.2 Bomenleidraad

De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe we in Amersfoort met bomen omgaan en welke afwegingen we maken. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk.

Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.

De Bomenleidraad geeft aan hoe Amersfoort met bomen wil omgaan en hoe de waarden worden gekoesterd, beschermd en uitgebouwd. De basis daarvan is het behoud en de bescherming van de bestaande bomen. We willen door goed beheer en zorg voor de groeiplaatsen onze bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee bouwen we aan een bomenbestand en boomstructuur met meer kwaliteit en meer waarde. Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging. Waardevolle bomen heb je niet van de ene op de andere dag. Bomen vragen tijd om tot volle wasdom te komen en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. We moeten daarom keuzes goed onderbouwd maken en het behoud, vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.

2.11.3 Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Om te bepalen welke bomen er nu in het plangebied aanwezig zijn en welke kunnen worden behouden, is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd (zie bijlage 2). Daaruit blijkt dat de onderzochte bomen (in totaal 16 stuks) in een overwegend redelijk tot goede conditie verkeren, met uitzondering van boom 13. Op een afgebroken/losse tak in de kroon van een boom na, zijn er geen (ernstige) gebreken aangetroffen.


Gesteld kan worden dat de bomen bij gelijkblijvende omstandigheden een goede toekomstverwachting hebben. Uit de analyse van het bouwplan blijkt, dat 8 bomen (in het rapport nummers 9 tot en met 16) niet behouden kunnen worden. Twee bomen (nummers 7 en 8) zijn waarschijnlijk conflicterend met de ontsluiting en/of parkeerplaatsen, dit kan echter pas definitief worden vastgesteld met de definitieve bouwtekeningen.

Bij de herinrichting van de nieuwe openbare ruimte, worden de te kappen bomen gecompenseerd.

2.12 Welstandsnota en beeldkwaliteitseisen

Welstandsnota

Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.

De locatie Operaplein ligt in het welstandsgebied 'Wederopbouw in bloembladconcept'. Kenmerkend voor dit type gebied is dat de bebouwing, verkaveling, openbare ruimte, voorzieningen en groen in samenhang met elkaar zijn ontworpen. De woningblokken staan veelal vrij in het groen en zijn georiënteerd op de zon, zodat zij licht, lucht en ruimte in huis brengen. De centraal geclusterde voorzieningen, zoals winkels, kerken en scholen komen voort uit de naoorlogse wijkgedachte: de wijk is de primaire, veilige woonomgeving, waarbinnen voor alle bewoners de dagelijkse voorzieningen aanwezig zijn. Kenmerkend voor de structuur van de deze gebieden is de planmatige opzet met een duidelijk hiërarchisch opgezet wegenpatroon met brede profielen, robuuste groenstructuren en flankerende (middel)hoogbouw. Rond deze wegen en voorzieningenzones liggen kleinschalige woonbuurten met rustige woonstraten, woonerven en –paden of een eigen groene centrale ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00188-0301_0005.jpg"

Uitsnede uit de Welstandskaart 2017 met rood omcirkeld de locatie Operaplein. De gebieden met een gele kleur zijn de gebieden die horen bij het gebiedstype 'Wederopbouw in bloembladconcept'.

De architectuur kenmerkt zich door soberheid en een doordachte herhaling van gestandaardiseerde elementen, waarbij ritmiek en lijnenspel essentieel zijn. Materialisatie, etagescheidingen, puien, balkons en kozijnen bepalen de geleding. De gestapelde bouw heeft veelal een duidelijke plint waarin de entrees, bergingen of souterrains zijn opgenomen. Daarboven bevinden zich de repeterende gevelvlakken. Woningen of woongebouwen hebben soms geen uitgesproken voor- of achterkant.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De voorgaande algemene kenmerken voor 'Wederopbouw in bloembladconcept' gelden ook voor het plangebied en dienen bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan tot een aanvraag omgevingsvergunning te worden gerespecteerd.

2.13 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voor de bouw van 60 appartementen en een supermarkt is in overeenstemming met het geldende beleid.

 

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de bestaande situatie in het plangebied is, en vervolgens hoe de nieuwe situatie zal worden. De nieuwe situatie van het plan wordt beschreven aan de hand van een aantal aspecten zoals wonen, stedenbouw, verkeer, parkeren en groen.

3.1 Bestaande situatie

Het Operaplein bevindt zich in het hart van de wijk Schuilenburg. Het Operaplein kampt met een zwakke uitstraling en een beperkt winkelaanbod. Naast de recent gesloten supermarkt (Hoogvliet), zijn er enkele andere winkels (kledingwinkels) en andere functies (kapper en wijkbureau) aanwezig. De gezamenlijke omvang van deze voorzieningen is ongeveer 1.700 m². Als een zelfstandig buurtwinkelcentrum zal het Operaplein in de toekomst een beperktere rol krijgen. Dit is ook zo vastgesteld in het wijkontwikkelingsplan Schuilenburg.


Op de verdieping van de huidige winkels zijn 8 sociale huurwoningen van de Alliantie gesitueerd. Dit zijn verouderde woningen die niet meer voldoen aan de eisen op het gebied van duurzaamheid en wooncomfort van deze tijd.

3.2 Nieuwe functies

Ook in de nieuwe sitautie zal sprake blijven van een detailhandel op de begane grond met daarboven wonen.

Er komt in het nieuwe plan ruimte voor een supermarkt van 1500 m², inclusief een wijkkantoor voor de Alliantie van ongeveer 100 m² en er komen 60 woningen.

Van deze 60 woningen zullen 20 woningen een sociale huurwoning worden, de overige 40 woningen zijn middeldure huurwoningen.

3.3 Stedenbouwkundige aspecten

Het stedenbouwkundig plan (zie bijlage 4) is tot stand gekomen in overleg met een meedenkgroep. Hierbij hebben meerdere varianten de revue gepasseerd. Na bestudering van de verschillende varianten heeft het stedenbouwkundig de voorkeur om de hoogbouw niet direct aan de Operaweg maar iets teruggeplaatst te situeren. Uit het onderzoek in paragraaf 4 van het stedenbouwkundig plan blijkt dat een situering van het plan aan de zuidzijde van de locatie, tegen de bestaande flat aan, ook van de omwonenden, de voorkeur had.

Samen hebben de stedenouwkundige voorkeur en de voorkeur van de meedenkgroep geleid tot het voorkeursmodel. De gemeenteraad heeft daar op 1 okotber 2019 mee ingestemd.

In dit model komt de nieuwe openbare ruimte en het parkeerterrein tussen de bestaande woningen aan de Tenorplaats en de nieuwbouw te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00188-0301_0006.jpg"

Voorkeursmodel stedenbouwkundig plan, Steenhuis Bukman Architecten

De inrichting van groen en parkeren dient nog nader uitgewerkt te worden. Van belang is om de hoeveelheid bestrating/verharding te minimaliseren, bv. door het toepassen van (half-)open verharding.

Om het blik aan het oog te onttrekken wordt het gebruik van hagen voorgesteld (vergelijk detaillering Kruiskamp). Ook is alvast rekening gehouden met ruimte voor bomen. Gedacht kan bv. worden aan de Robinia Pseudoacacia, of meer ‘regionale’ bomen als de Berk of Zwarte Els.

Bij de inrichting van de openbare ruimte moet rekening worden gehouden met voorzieningen als parkeerruimte winkelwagentjes en afvalcontainers, maar ook met zaken als bankjes, speelgelegenheid en goede verlichting.

3.4 Hoogbouw Effect Rapportage

In de hoogbouwvisie wordt een duidelijk onderscheid gemaakt wanneer er sprake is van middelhoogbouw, hoogbouw en hoogbouw+.

  • 1. Middelhoogbouw (van 5 tot en met 8 lagen) moet passen binnen de bestaande structuren van de buurt en wijk én bijdragen aan de ambities van Amersfoort.
  • 2. Hoogbouw (van 8 tot en met 16 lagen) moet passen binnen bovenstaande voorwaarden én van betekenis zijn voor het stadsdeel waarin deze gelegen is.
  • 3. Hoogbouw+ (vanaf 17 lagen) moet passen binnen bovenstaande voorwaarden én van betekenis zijn voor de stad én een positieve bijdrage leveren aan het stadssilhouet of dit niet negatief beïnvloeden.


De invulling van de locatie aan het Operaplein bestaat uit een begane grond met daarin een supermarkt en wijkkantoor voor De Alliantie en daarop woningen, deels in 2 en deels in 10 lagen. De maximale bouwhoogte bedraagt dus 11 lagen. Op basis van de hierboven beschreven onderverdeling, kan dit plan dus worden aangemerkt als 'hoogbouw'.

Om te kunnen beoordelen of de beoogde hoogbouw ook daadwerkelijk op deze locatie is in te passen, moet een Hoogbouw Effect Rapportage (HER) worden opgesteld. In bijlage 3 is de HER voor het Operaplein opgenomen. Daarin is aan de hand van 3 thema's beoordeeld of hoogbouw op deze locatie verantwoord is:

  • 1. Bijdrage aan de Amersfoortse ambities: Dit plan voorziet in een bijdrage aan de Amersfoortse ambities van de groeiende en de inclusieve stad. In de verdere uitwerking zullen deze ambities verder dienen te worden geconcretiseerd.
  • 2. Beleving en inpassing in de omgeving: dit thema beoordeelt de fysieke component van de hoogbouw in het gebied. Er is aandacht voor stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten, en in dit hoofdstuk komen ook aspecten als privacy, windhinder en schaduwwerking aan bod. Om in te gaan op de mogelijke windhinder, is een quickscan windonderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt:

- Het windklimaat op maaiveld zal op de meeste plekken goed zijn, voor doorlopen of zelfs voor slenteren (klasse C of beter). Naar verwachting zal geen windgevaar in het plangebied aanwezig zijn.
- Ter plaatse van de gebouwhoeken, vooral van de hogere volumes moet rekening gehouden worden met een wat minder goed windklimaat, klasse C tot D, matig tot goed voor doorlopen. Geadviseerd wordt belangrijke entrees niet nabij de gebouwhoeken te positioneren.

- De verdere uitwerking van de aansluiting van de 26 m hoge flat op plan Operaplein is bepalend voor het windklimaat aan de zuidzijde van plan Operaplein.

Voor de schaduwwerking is een animatie gemaakt. Met de Meedenkgroep is gezocht naar een zo optimaal mogelijk resultaat. Daartoe zijn bezonningsstudies van verschillende gebouwvolumes uitgevoerd en besproken, waarbij uiteindelijk gekozen is voor een zo slank mogelijk / hoger gebouw. Hoe slanker de nieuwbouw, hoe sneller haar slagschaduw de bestaande woningen passeert.

Ten aanzien van de privacy is in de HER het volgende opgenomen:

- in het Concept stedenbouwkundig plan dd 27 juni 2019 is op p25 is weergegeven hoe het uitzicht van de bestaande woningen van de Ariawegflat op de kop van de bebouwing aan de Operaweg wordt. Door de Meedenkgroep is dit acceptabel bevonden. Wel is in relatie tot het nieuwe balkon op deze kopgevel aandacht gevraagd voor privacy, bv door dit als frans balkon uit te voeren.

- de woningen aan de Tenorplaats ervaren in de huidige situatie geen hinder van (of is men gewend aan) de bestaande, op ca 40m afstand gelegen woningen op het winkelcentrum (zie tekening, bovenste doorsnede). Alhoewel de nieuwbouw verder weg staat (ca 60m, zie doorsnede onder, afstand 1) kan de hoogte toch als aanwezig of beperkend op de privacy ervaren worden. Daadwerkelijke inkijk vanuit de nieuwbouw kan beperkt worden door de woningen uit te voeren met een balkon met een niet-transparant hek zodat het zicht vanuit de woonvertrekken verhinderd wordt (ingreep 2). Dit werkt vanaf ca de 5e verdieping en hoger van de nieuwbouwwoningen. Wel is staand vanaf het balkon inkijk mogelijk, waarbij het gaat om 2 woningen per laag, dus totaal ca 10 nieuwbouwwoningen, in vergelijk met de huidige 8 woningen op de winkels. Voor de woningen t/m ca de 5e verdieping is de inkijk (zeer) beperkt gezien de afstand en door de voorgestelde bomen op de parkeerplaats (ingreep 3). Als gekozen wordt voor bomen van ca 10m wordt de algehele inkijk, dus ook van de hoger gelegen woningen, belemmerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00188-0301_0007.jpg"

  • 3. Beeldkwaliteitsaspecten: binnen dit thema wordt ingegaan op de totale uitstraling van het gebouw op de omgeving. Ook wordt ingegaan op de inrichting van de buitenruimte en de functies van de plint van het gebouw.

Uit de HER blijkt dat deze hoogbouw op deze locatie past binnen de Amersfoortse hoogbouwvisie.

3.5 Verkeer en parkeren

3.5.1 Verkeer

In de huidige situatie zijn er verkeersbewegingen vanwege de supermarkt, overige winkels en de acht appartementen boven de supermarkt. In de nieuwe situatie zal het aantal verkeersbewegingen toenemen gezien de extra appartementen die worden gerealiseerd. Onderstaand is de verkeersgeneratie van de huidige situatie vergeleken met de toekomstige verkeersgeneratie. Voor het bepalen van de rittenberekening is gebruikt gemaakt van de CROW ASVV 2012 publicatie, hierin zijn kentallen opgenomen voor de verkeersgeneratie per activiteit. Voor de toekomstige situatie is paragraaf 6.3 gebruikt, waarbij sterk stedelijk, rest bebouwde kom is gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00188-0301_0008.jpg"

Bevoorrading supermarkt

De bevoorrading van de supermarkt vindt plaats vanaf de Ariawegzijde, onder andere vanwege het fietspad aan de Operaweg. De routing van de bevoorrading van de supermarkt is zo direct mogelijk vanaf de Hogeweg gepland, om kruisend verkeer langs basisschool ’t Spectrum te vermijden. Ook is het bevoorradingssysteem van de supermarkt ingetekend, inclusief het steken van de vrachtauto’s. Het laden en lossen vindt door middel van containers plaats in het inpandig gelegen dock.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00188-0301_0009.jpg"

3.5.2 Parkeren

Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.

4.1.1 Bodem- water- en milieuplan 2016-2021

Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.

Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:

  • een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
  • een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.


De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.

Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand stillbeginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of - kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.

4.2 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.

4.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

4.2.2 Nationaal Waterplan (2016-2021)

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

4.2.3 Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021

Dit provinciale plan is toegelicht in paragraaf 4.1.1 Bodem- water- en milieuplan 2016-2021.

4.2.4 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

4.2.5 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.

Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.

4.2.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021

Enige tijd geleden werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:

  • Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer, artikel 10.33);
  • Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt (Waterwet, artikel 3.5);
  • Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater (Waterwet, artikel 3.6);


De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken zijn vastgelegd in het gemeentelijke rioleringsplan 2012-2021.

4.2.7 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

4.2.8 Water in relatie tot het plangebied

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is door de initiatiefnemer een waterparagraaf opgesteld, zie bijlage 5.

Hierin worden de volgende conclusies getrokken:

'Binnen het project zijn geen werkzaamheden voorzien die invloed hebben op de watergangen en/of waterlopen die in beheer zijn bij het waterschap.

Aan de hand van de bovenstaande gegevens blijkt dat er nog niet voldoende informatie is om een vergelijking te kunnen maken van het verhard oppervlak in oude en nieuwe situatie. Wel heeft het de voorkeur om het afstro-mende hemelwater zoveel als mogelijk af te koppelen, waarbij infiltratie ter plaatste niet mogelijk is.

Wat betreft de bouwwerkzaamheden zal rekening gehouden moeten worden met de grondwaterstand en is waar-schijnlijk een bronbemaling noodzakelijk.'

4.2.9 Reactie Waterschap Vallei en Veluwe

PM

 

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

In de 'Wet luchtkwaliteit' (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) staan luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht. Een voorgenomen ontwikkeling is onder andere inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit als de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project. Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.

Het Besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

4.3.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

Binnen het plangebied worden 60 woningen en een supermarkt mogelijk gemaakt. Dit aantal ligt ruim onder de NIBM grens. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven.

Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet van toepassing. De herontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Luchtkwaliteit is daarom geen belemmering om de bestemming wonen op te nemen in voorliggend bestemmingsplan. Overigens wordt in de omgeving van het plan ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Zie voor de situatie ter plekke www.nsl-monitoring.nl.

4.4 Bedrijven- en milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.

4.4.1 Inrichting Besluit omgevingsrecht

Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist.

In het plangebied komen geen bedrijven voor die zijn opgenomen in de genoemde bijlage 1 van het Bor.

4.4.2 Bedrijven- en milieuzonering in relatie tot het plangebied

Rondom het Operaplein is alleen woningbouw aanwezig. Er zijn daarom geen bedrijven of andere functies waar in dit kader rekening mee moet worden gehouden.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:

  • kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen en scholen);
  • beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld winkels of bedrijfsgebouwen).
4.5.1 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water.

In de omgeving van het plangebied bevindt zich één bedrijf met opslag van gevaarlijke stoffen, een gasdrukregel- en meetstations. De inrichting heeft een plaatsgebonden risicoafstand van 0 meter. De projectlocatie bevindt zich op circa 180 meter afstand van de inrichting. Op 180 meter afstand van het plangebied bevindt zich een buisleiding voor aardgas, de woningen komen op minimaal 180 meter afstand van de buisleiding. Dit valt binnen het aandachtsgebied van de buisleiding. Gezien deze afstanden en de ontwikkeling wordt er echter geen significante invloed op het groepsrisico verwacht met het uitvoeren van het projectplan.

Op 250 meter afstand bevindt zich de A28 waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gezien de afstand en het Pr plafond van 0 meter en het Gr plafond van 0 meter, vormt deze weg geen risico voor het planvoornemen. Verder zijn er geen inrichtingen, spoorlijnen, wegen of vaarwegen voor het transport van gevaarlijke stoffen, die een gevaar vormen voor de nieuwbouwwoningen.

4.6 Bodem

4.6.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

4.6.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

4.6.3 Besluit bodemkwaliteit

In het Besluit bodemkwaliteit zijn de indelingen gericht op bodemfunctieklassen industrie, wonen en landbouw/natuur. Voor het landelijke generieke kader worden Achtergrondwaarden, Maximale Waarden voor de functie Wonen en Maximale Waarden voor de functie industrie als toetsingskader gebruikt.

In 2013 is met de 'Nota Bodembeheer gemeente Amersfoort' een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied 'Operaplein' in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart de gebruiksfunctie 'wonen' heeft. De bodemkwaliteit van dit gebied is gekwalificeerd als 'Landbouw/natuur' en voldoet aan de Achtergrondwaarden. Grondverzet kan plaatsvinden conform deze nota en het Besluit Bodemkwaliteit.

4.6.4 Bodemenergie

Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen hebben een meldingsplicht.

In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl) en is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedsfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen.

4.6.5 Bodem in relatie tot het plangebied

In het kader van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6). Met dit bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit op de locatie Operaplein te Amersfoort vastgelegd.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt het volgende geconcludeerd.

Bodem

Opbouw en zintuiglijke waarnemingen

De bodem tot een diepte van minimaal 2,6 m -mv (maximale boordiepte) bestaat uit zand. In de bodem zijn plaat-selijk bodemvreemde bijmengingen (sporen) met beton/baksteen aangetroffen.

Grond

Algemene kwaliteit

De bovengrond is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. De ondergrond is maximaal licht veront-reinigd is met kwik, PAK en minerale olie.

Asbest

Op de locatie is in de contactzone (0,0 – 0,5 m -mv) visueel geen asbest aangetroffen (fractie <20 mm) of analy-tisch aangetoond (fractie <20 mm). Geconcludeerd wordt dat de grond op de locatie als niet (sterk) verontreinigd met asbest kan worden beschouwd.

PFAS

Zowel de boven- als ondergrond voldoen op basis van de parameters PFAS aan de bodemfunctieklasse ‘Land-bouw/Natuur’.


Grondwater

Het grondwater is maximaal licht verontreinigd met barium.


Lozingsparameters

Het onderzochte water voldoet wel aan de normen voor lozen op het vuilwaterriool en voldoet niet aan de nor-men voor lozen op schoonwaterriool.


Hergebruik grond (indicatief)

Volgens de toetsing van de standaard NEN 5740 parameters aan de normen van het Besluit bodemkwaliteit wordt de grond met licht verhoogde parameters geclassificeerd (indicatief) als ‘Industrie’. De overige grond is ‘Altijd toe-pasbaar’.


Arbo en veiligheid

Bij werkzaamheden in verontreinigde bodem kunnen arbeidsrisico’s, waaronder mogelijke blootstelling aan ge-vaarlijke stoffen, optreden. De CROW-publicatie 400 ‘werken in en met verontreinigde bodem’ is hierbij als leid-raad te gebruiken. De richtlijn is gericht op risicogestuurd werken met verontreinigd grond en grondwater, waarbij een verschil wordt gemaakt tussen het werken met vluchtige en niet-vluchtige stoffen.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek is de voorlopige beoordeling dat geen veiligheidsklasse van toepas-sing is en bij de voorgenomen werkzaamheden kan worden volstaan met het treffen van ‘basishygiënische maat-regelen’.

De definitieve veiligheidsklasse en de bijhorende beheersmaatregelen worden door een deskundige vastgesteld en zijn afgestemd op de locatiespecifieke omstandigheden (maatwerk).

4.7 Geluid

4.7.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

4.7.2 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie onderstaande tabel).

Tabel: zones langs wegen

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.7.3 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, vastgesteld op 29 september 2015). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.

4.7.4 Geluid in relatie tot het plangebied

Voor het voorliggende plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7.

De conclusie uit dit onderzoek luidt:

De berekende geluidbelasting voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidhinder. Het volgende kan worden geconcludeerd:

• De berekende geluidbelasting ten gevolge van de rijksweg A28 bedraagt ten hoogste 53 dB Lden (inclusief aftrek). De geluidbelasting voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Aan de maximaal toelaatbare waarde van 53 dB Lden wordt voldaan.

• De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Hogeweg bedraagt ten hoogste 43 dB Lden (inclusief aftrek). De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
• De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Operaweg bedraagt ten hoogste 56 dB Lden (inclusief aftrek). De geluidbelasting voldoet niet aan devoorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Aan de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB Lden wordt voldaan.

• De gecumuleerde geluidbelasting van alle 30 km/uur wegen bedraagt ten hoogste 46 dB Lden (exclusief aftrek).

• De gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen (30 km/uur en 50 km/uur) tezamen bedraagt ten hoogste 62 dB Lden (exclusief aftrek).

• Door de gemeente Amersfoort zullen hogere grenswaarden moeten worden vastgesteld in verband met de geluidbelasting ter plaatse van de appartementen veroorzaakt door de Operaweg en de rijksweg A28.

• Na de verlening van de hogere waarden dient in het kader van de Wabo - activiteit bouwen te worden aangetoond dat de geluidwering van de gevels en het binnenniveau voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Wet geluidhinder. Dit kan door middel van een onderzoek naar de geluidwering van de gevels.

Gelijktijdig met de procedure van het bestemmingsplan, wordt een procedure gevoerd voor het verlenen van de benodigde hogere grenswaarde. Daarmee vormt het geluid geen belemmering voor dit project.

4.8 Duurzaamheid

Een duurzaam project realiseren is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in zicht blijven.

Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp en bouwproces is belangrijk. Al vroeg in deze planfase moeten hierbij keuzes worden gemaakt. Concrete aandachtspunten zijn energie, het voorkomen van wateroverlast en GPR-gebouw.

4.8.1 Groene daken en gevels

Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit.

Vergroenen van de daken heeft tevens positieve effecten op het micro-klimaat, de isolatiewaarde en levensduur van de onderliggende daken en de waterhuishouding van het gebied.

4.8.2 Klimaat

Klimaatverandering speelt in toenemende mate een rol bij gebiedsontwikkeling en krijgt dan ook betekenis bij het formuleren van kaders en ambities voor een plangebied.
De Gemeenteraad van Amersfoort heeft haar visie hierop in de Structuurvisie Amersfoort 2030, Groenvisie Amersfoort, de Toekomstagenda Milieu 2014-2020 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 beschreven.

Kernbegrippen in het kader van klimaat zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Amersfoort streeft er naar om als stad energieneutraal te worden. Adaptatie is het aanpassen aan de zich wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag, meervoudig gebruik van de bodem. In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en groen oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

In het bestemmingsplangebied kan in de onbebouwde ruimte groen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat zorgen als de volgende maatregelen worden genomen:

  • overhoeken en ruimtereserveringen niet bestraten maar groen inrichten;
  • erfgrenzen en hekken groen aankleden (bijvoorbeeld begroeid met klimop);
  • parkeerterreinen voorzien van beplanting en waterdoorlatende verharding;
  • daken en gevels gebruiken voor energievoorziening, waterberging en vergroening.

Door dak- en oppervlaktewater af te koppelen en oppervlakkig af te voeren volgens de principes van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 ontstaat in de wijk een fijnmazige waterstructuur die verkoeling biedt en piekbuien opvangt. Hierbij is het van belang om de dimensionering van de watersystemen niet te krap te nemen zodat medegebruik mogelijk is en de toekomstige zwaardere belastingen inderdaad opgevangen kunnen worden. Daarnaast is het van belang de hoofdwaterstructuur zo in te richten dat deze ecologische en recreatieve meerwaarde heeft.

Voor woning- en utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.

Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist 'Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw'.

4.8.3 Proces duurzaam bouwen

Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:

  • het vroegtijdig bepalen van de milieu-ambities en het in beeld brengen van kansen;
  • een programma van 'dubo'-eisen opstellen;
  • de aanpak van duurzaam bouwen in vullen;
  • vast te stellen hoe tijdens het ontwerp en de bouw wordt getoetst op de uitgangspunten van duurzaam bouwen door de afdeling Vergunningen-, Toezicht en Handhaving (VTH).
4.8.4 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

Binnen de verdere planvorming wordt rekening gehouden met verschillende aspecten van duurzaamheid, zoals:

  • Energiebesparing: Nieuwbouw is energieneutraal, bij transformatie streven naar energieneutraliteit
  • Circulariteit: Hergebruik van materialen bij nieuwbouw en transformatie, toekomstbestendig bouwen, duurzaam en circulair slopen;
  • Duurzame stedenbouw;
  • Duurzame mobiliteit.


Vertrekpunt is dat het project energieneutraal en aardgasloos wordt gerealiseerd zodat wordt bijgedragen aan de doelstellingen om een CO2 neutrale - en circulaire stad te worden.


Daarnaast zal het plan een bijdrage moeten leveren aan klimaatbestendigheid van Amersfoort. Onder andere natuur-inclusief bouwen en het behoud van biodiversiteit, opvang en infiltratie van regenwater in de stad is daarbij van groot belang.


Ondanks dat de BENG-normering of energieneutraal nog geen regelgeving is, zal in anterieure overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar nadere afspraken worden vastgelegd over de energieprestatie waaraan het gebouw moet voldoen op basis van een aangescherpte EPC-normering. Ook de duurzaamheidsvisie, die met de ontwikkeling van het bouwplan meegroeit, wordt opgenomen in de anterieure overeenkomst.

4.9 Beschermde planten en dieren en beschermde gebieden

Voor het vaststellen van een ruimtelijke plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en natuurbeleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (kortweg: Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincie-overschrijdende projecten is dit de minister van EZ.

In het kader van voorliggend plan, is een Quickscan Flora en Fauna opgesteld die is opgenomen in bijlage 8 de toelichting van dit bestemmingsplan. Om de stikstofeffecten van dit project op Natura 2000-gebieden te beoordelen, is een aeriusberekening uitgevoerd. Deze is opgenomein in bijlagen 9 en 10. Uit de AERIUS-berekening(en) volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is geen aanvullende verplichting voor een Wnb-vergunning.

De aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden, beschermd middels de Wet natuurbescherming en via planologische bescherming van natuurgebieden en landschap is in onderstaande paragrafen weergegeven.

4.9.1 De Wet natuurbescherming: soortenbescherming

De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • § 3.1 Wnb Beschermingsregime soorten vogelrichtlijn (Artikel 3.1 t/m 3.4)

Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.

  • § 3.2 Wnb Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Artikel 3.5 t/m 3.9)

Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

  • § 3.3 Wnb Beschermingsregime andere soorten (Artikel 3.10 en 3.11)

Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Gedeputeerde staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er bestaat geen andere bevredigende oplossing,
  • er is voldaan aan een in Art 3.3 dan wel Art 3.8 genoemd belang,
  • er is geen sprake van een verslechtering van de (gunstige) staat van instandhouding van de desbetreffende soort.


Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.

Relatie tot dit plangebied

In het plangebied is ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8). Uit dit onderzoek blijkt dat:

Tijdens het veldonderzoek zijn geen zwaar beschermde soorten aangetroffen.

Gezien het terreintype worden zwaar beschermde soorten niet verwacht (verhard terrein) op de groep van broedvogels na.

Op basis van het literatuuronderzoek wordt een diversiteit aan (algemeen voorkomende) soorten verwacht. Voor algemeen voorkomende beschermde soorten geldt dat ze niet ontheffingsplichtig zijn, mits de zorgplicht in acht wordt gehouden.

Vogels

Binnen het plangebied zijn broedvogels te verwachten. Voor alle beschermde inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat storende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen [1] uitgevoerd mogen worden. Handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren, zijn eveneens niet toegestaan. Nestlocaties van boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief en zwarte wouw worden gezien als jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats. Voor de verstoring van deze verblijfplaatsen en belangrijk leef- of foerageergebied is ook buiten het broedseizoen een ontheffing noodzakelijk. Met de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied worden echter geen jaarrond beschermde nestlocaties verstoord of verwijderd. Gezien de grootte van de planlocatie en het ontbreken van de nestlocatie op of in de directe omgeving van het plangebied, kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen plannen geen effect hebben op het functionele leefgebied ten opzichte van de nestlocatie. Nader onderzoek of de aanvraag tot ontheffing voor (één van) deze soorten noodzakelijk is, is dan ook niet aan de orde.


Nader onderzoek

Nader onderzoek is niet benodigd. Er wordt niet verwacht dat strikt beschermde soorten voor zullen komen binnen de projectlocatie, nader onderzoek naar het voorkomen van andere soorten is dan ook niet noodzakelijk. Wel kunnen echter veranderingen in de situatie binnen het plangebied of in de planvorming altijd leiden tot andere inzichten en daarmee tot wijziging van deze conclusies.

4.9.2 De Wet natuurbescherming: Natura 2000

De Wnb heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.

Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.

Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.

Relatie tot dit plangebied 

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Arkemheen ligt op grote afstand van het plangebied en andere Natura 2000-gebieden liggen op nog grotere afstand. Om aan te kunnen tonen dat geen uitstralende effecten worden verwacht met negatieve effecten op beschermde Natura 2000-waarden in omliggende Natura 2000-gebieden, is een aeriusberekning uitgevoerd (zie bijlagen 9 en 10). Uit de AERIUS-berekening(en) volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is geen aanvullende verplichting voor een Wnb-vergunning.

4.9.3 De Wet natuurbescherming: bossen en houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt houtopstanden met een oppervlakte van minimaal 1000 m2 en rijbeplantingen die bestaan uit meer dan 20 bomen. Doel is de instandhouding van het huidige areaal bos in Nederland. Deze bescherming heeft geen betrekking op houtopstanden binnen de bebouwde kom, op erven of in tuinen, wegbeplantingen, beplanting langs rijkswegen, boomsingels en in het geval van het dunnen van een houtopstand. Voor het vellen van bomen vallend onder de reikwijdte van de Wnb geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten en een herplantplicht. Aan de herplantplicht dient binnen 3 jaar na het vellen voldaan te zijn.

Relatie tot dit plangebied

Het plangebied ligt volledig binnen de bebouwde kom en valt daarom niet onder de reikwijdte van de Wnb voor zover het bossen en houtopstanden betreft. Er zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig binnen het plangebied.

4.9.4 Planologische bescherming natuurgebieden en landschap

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones,ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van het NNN is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vormen het achterliggende beleidskader. Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden'. Op plannen, projecten of handelingen binnen het NNN is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening het 'nee, tenzij'-regime van toepassing. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én geen alternatieven.

In aanvulling op het NNN heeft de provincie gebieden aangeduid als Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. De provincie streeft ernaar deze gebieden aan het NNN toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan toegestaan. Wel geldt dat er geen onomkeerbare ingrepen en processen mogen plaatsvinden die het realiseren van natuur onmogelijk maken, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval, dan is compensatie nodig.

Gedeputeerde Staten kunnen gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als 'bijzondere provinciale natuurgebieden' en 'bijzondere provinciale landschappen'.

Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.

Conclusie plangebied

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland of de Groen Contour. Negatieve effecten ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland zijn niet aan de orde.

4.9.5 Bescherming van het landschap

De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de bescherming van het landschap. Daarom hebben zij het behouden van de kwaliteit ervan als provinciaal belang opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Dit beleid is vertaald naar regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met het landschap. Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.

Conclusie plangebied

Binnen het bestemmingsplangebied komen geen beschermde kleine landschapselementen voor.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).


Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.

Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). De herontwikkeling van de locatie Operaplein, valt onder de categorie D11.2 stadsontwikkelingsproject. De drempel die gegeven wordt is een aantal van 2000 woningen of meer. Voorliggend plan betreft de bouw van 60 appartementen en valt ruim onder deze drempel en is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00188-0301_0010.png"  

Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. Omdat er bij voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht wordt een vormvrije m.e.r. toegepast. Het belang van de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het plan of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.

Vormvrije m.e.r.

In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project.

1. Kenmerken van het project

Het voorliggende plan maakt de sloop en nieuwbouw van een supermarkt en de bouw van 60 appartementen mogelijk. Dit aantal ligt ver onder de drempelwaarde van 2000 woningen uit categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. Het terrein heeft in totaal (bouw supermarkt, appartementen en herinrichting openbaar gebied) een oppervlakte van nog geen 5000 m2. Deze oppervlakte ligt ver onder de drempelwaarde van 100 hectare uit categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.

2. Plaats van het project

Het projectgebied ligt op ruime afstand van Natura 2000 gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur).

3. Kenmerken van het mogelijke effect

Er zijn geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot lucht en geluid. Het gebied ligt op voldoende afstand van beschermde gebieden en natuur. Dit zorgt ervoor dat geen significant negatieve effecten te verwachten zijn op omliggende natuurgebieden.

Conclusie

Hoewel er geen wettelijke verplichting is tot het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.- procedure, geeft de Wet milieubeheer aan dat voor de geplande activiteiten wel een vormvrije m.e.r. beoordelingsplicht van toepassing is. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van een m.e.r. aanmeldnotitie. Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist aan de hand van de m.e.r. aanmeldnotitie of het project belangrijke nadelige milieugevolgen heeft die alsnog aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een uitgebreide m.e.r. procedure.

De milieugevolgen zijn gelet op de beschreven concrete impact in hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten niet zodanig nadelig dat er een uitgebreidere m.e.r. beoordeling is vereist.

Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is voor dit bestemmingsplan een m.e.r. aanmeldnotitie (bijlage 11) opgesteld. Deze notitie sluit aan op de in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan zijn uitgesloten.

Het plan brengt geen (significant) negatieve effecten met zich mee waardoor er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.

4.11 Archeologie

4.11.1 Beleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Archeologische beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 14 september 2010 vastgesteld.

Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

4.11.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologisch waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in een zone met een lage archeologische verwachitng (Archologische waarde 4). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 10.000 m² met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Archeologische verwachtingen

Het totale plangebied is kleiner dan 10.000 m². Bovendien komt de nieuwbouw op een locatie waar al bebouwing aanwezig is. Er zijn daarom geen archeologische verwachtingen. Nader archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

 

Hoofdstuk 5 Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte - Omgevingswet

Dit bestemmingplan is een zogenaamd 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'.
Op 27 juni 2017 is de 15e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Bu Chw) in werking getreden. Daarin is onder meer aan Amersfoort de mogelijkheid geboden om te experimenteren met bestemmingsplannen met een bredere reikwijdte. Daarmee krijgt zo'n bestemmingsplan in feite (gedeeltelijk) het karakter van een omgevingsplan en wordt vooruit gelopen op, en ervaring opgedaan met, de nieuwe Omgevingswet.

Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt mogelijkheden om af te wijken van bestaande wet- en regelgeving en meer zaken te regelen dan onder de reguliere wetgeving mogelijk is. Die reguliere wetgeving wordt beperkt tot het criterium 'goede ruimtelijke ordening'. Dit betekent dat in traditionele bestemmingsplannen alleen regels met een ruimtelijke relevantie kunnen worden opgenomen. Het Bu Chw en de nieuwe Omgevingswet hebben een ruimere doelstelling. Binnen die doelstelling van 'het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit' kunnen in het experiment van de Crisis- en herstelwet nu ook regels voor bijvoorbeeld duurzaamheid, veiligheid, gezondheid, beeldkwaliteit en uitvoerbaarheid worden opgenomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen lokale verordeningen over de fysieke leefomgeving in het bestemmingsplan worden geïntegreerd en is het bijvoorbeeld mogelijk om een hogere waarden besluit als bedoeld in de Wet geluidhinder op te nemen in het bestemmingsplan.

Artikel 7c in samenhang met artikel 7g biedt voor Amersfoort een aantal mogelijkheden om af te wijken van de wettelijke regels. Deze mogelijkheden staan in onderstaande tabel (uit: Inspiratiegids bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu). In de tabel is aangegeven welke mogelijkheden uit het experiment worden gebruikt in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00188-0301_0011.jpg"

Tabel uit 'Inspiratiegids bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte' opgesteld door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, juni 2017

Het plangebied ligt binnen het plangebied van het CHW bestemmingsplan Amersfoort zuid en Kattenbroek. De regels in dit bestemmingsplan, over bijvoorbeeld welstand en gezondheid, worden in het nu voorliggende bestemmingsplan Operaplein overgenomen. Ook regels die tot nu toe in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) staan, maar onder de Omgevingswet in het omgevingsplan zouden moeten worden opgenomen, komen in dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte terug. Het gaat om regels over het kappen van bomen, geluid en het maken of veranderen van een in- en/of uitrit. Deze regels zijn al opgenomen in het CHW bestemmingsplan Amersfoort zuid en Kattenbroek en worden in dit bestemmingsplan weer overgenomen.

 

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

6.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden gelezen en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

6.2.1 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels. In dit deel van de regels zijn ook de regels vanuit het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgenomen (zie hoofdstuk 5 van deze toelichting).
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van de bestemmingen die het bestemmingsplan kent.

Behalve bestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen.

6.2.1.1 Groen

De bestemming groen wordt opgenomen omdat de gronden een groen karakter moeten houden. Ze zijn bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.

6.2.1.2 Verkeer - verblijfsgebied

De parkeerplaats heeft de bestemming 'Verkeer- verblijfsgebied'. Binnen deze bestemmingen zijn woonerven, woonstraten en pleinen toegestaan en ook voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, bermen en groenvoorzieningen en waterpartijen.

Bouwwerken zijn niet toegestaan met uitzondering van nutsvoorzieningen, die tot een bepaalde omvang vergunning vrij zijn, en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.

De bomen en andere groenvoorzieningen op de parkeerplaats passen binnen de bestemming Verkeer-verblijfsgebied. Ze worden niet specifiek bestemd omdat over de inrichting nog wordt overlegd met omwonenden en omdat de inrichting aan moet sluiten op de herinrichting van het Operaplein als geheel.

6.2.1.3 Gemengd

Omdat de nieuwbouw twee hoofdfuncties kent (begane grond: detailhandel, verdiepingen: wonen), is gekozen voor de bestemming 'Gemengd'.

Op de verbeelding ligt een bouwvlak om deze bestemming. Binnen dit bouwvlak is op de begane grond de bouw van een supermarkt toegestaan, op de verdiepingen zijn gestapelde woningen toegestaan. Buiten het bouwvlak mogen geen hoofdgebouwen worden gebouwd. Op de verbeelding is tevens aangegeven hoe hoog ter plaatse gebouwd mag worden. De verschillen in hoogte zijn in de verbeelding aangebracht.

In de bestemming is ook opgenomen dat minimaal 35% van de appartementen gerealiseerd en in stand gehouden moeten worden als sociale huurappartementen. In Amersfoort is de vraag naar dit type appartementen erg groot. Daarom is er voor gekozen om de realisatie van minimaal 35% sociale huurwoningen in het bestemmingsplan vast te leggen.

Ook is in de bestemming een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep- of bedrijf aan huis uit te oefenen.

Op de begane grond is tevens ruimte in het bestemmingsplan opgenomen voor het realiseren van een maatschappelijke functie in de vorm van een wijkkantoor.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

7.2.1 Exploitatieplan of overeenkomst

Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.

7.2.2 Conclusie

Met de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.

Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen (zie paragraaf 2.2). Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.

Wanneer de procedure behorende bij model 2 wordt gevolgd, betekent dit dat er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 7.3.3.) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

In de voorbereiding naar dit plan is goed contact geweest met omwonenden. In oktober 2018 is een brede inloopbijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze drukbezochte inloopavond konden geïnteresseerden zich tevens opgeven voor een meedenkgroep. Deze meedenkgroep, bestaande uit circa 12 omwonenden, is drie keer bij elkaar geweest waarin gezamenlijk is gewerkt om te komen tot de meest optimale invulling.

Met de meedenkgroep zijn verschillende modellen/ontwerpen besproken. In de laatste meedenkgroep bestond begrip voor het gekozen voorkeursmodel. Opmerkingen en vragen gingen naast de verdichtingsopgave vooral over de afname van het voorzieningenniveau, verbetering van de sociale veiligheid en leefbaarheid, het effect van de vroegtijdige (tijdelijke) sluiting van de Hoogvliet en het tijdelijk beheer van leegstand.

Het voorkeursmodel is vervolgens toegelicht tijdens een tweede brede inloopbijeenkomst op 4 juli 2019.

7.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dat kader is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Utrecht, het waterschap Vallei en Veluwe, de SGLA, de RUD Utrecht en de Veiligheidsregio Utrecht.

7.3.4 Reacties uit het vooroverleg

Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zijn 2 inhoudelijke reacties ontvangen. De provincie Utrecht heeft enkel aangegeven geen opmerkingen te hebben. Voor een samenvating en beantwoording van de vooroverlegreacties zie bijlage 12.

7.3.5 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 1 oktober 2020 tot en met 11 november 2020 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door 7 reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota bestemmingsplan Operaplein. De zienswijzen geven aanleiding tot het toevoegen van de bijlage Rapportage Parkeerbalans en verkeersaantrekkende werking. Voor het overige geven de zienswijzen geen aanleiding voor het aanbrengen van wijzigingen. Ook zijn er geen ambtshalve wijzigingen aangebracht in het ontwerpbestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 26 januari 2021 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer 1397075 het bestemmingsplan “Operaplein” gewijzigd vastgesteld.

7.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.

Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.

Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).

In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.