| Plan: | Breegraven 101-115 |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0301.bp1205Breegraven-vs01 |
Woningstichting Ons Huis is voornemens om op de locatie van de inmiddels gesloopte twee-onder-één-kapwoningen aan de Breegraven 101-115 nieuwbouw te realiseren in de vorm van appartementen. Het plan past echter niet binnen de regels van het vigerend bestemmingsplan en een herziening van het vigerend bestemmingsplan "Warnsveld Kom Noord 2008" is nodig.
Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied omvat een perceel van circa 2500 m² gelegen aan de Breegraven aan de rand van de oude kern van Warnsveld. Het plangebied bevindt zich tegenover een supermarkt met parkeerterrein en op korte afstand van het winkelcentrum de Dreiumme. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de gemeente Zutphen.
|
|
| Ligging locatie in Zutphen (bron: Openstreetmap.org) |
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
In de gemeente Zutphen bevindt zich een aantal wijken en buurten die voor herstructurering in aanmerking komen. Het betreft hier veelal woonbuurten met een groot woningbestand uit de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw. Veel van deze woningen zijn aan renovatie toe of aan vervanging. Veelal is ook de stedenbouwkundige structuur (deels) en de openbare ruimte gedateerd. De woonwijk in Warnsveld gelegen in het zuidelijk deel van de oude kern is een gebied dat als zodanig is aan te merken. Voor een deel van de wijk is herstructurering aan de orde, maar verder betreft het incidentele vervanging van verouderde complexen en groepen woningen, meestal in eigendom van Woningstichting Ons Huis.
|
| Luchtfoto met globale ligging plangebied (bron: Bing Maps) |
|
| Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps) |
Het plangebied is gelegen aan de rand van de oude kern van Warnsveld en bevindt zich tegenover een supermarkt met parkeerterrein. Op korte afstand (ongeveer 200 m) bevindt zich ook het winkelcentrum de Dreiumme met alle voorzieningen. Verder liggen er een tweetal vrijstaande woningen tegenover het plangebied.
Het plangebied betreft een perceel van circa 2500 m² gelegen in het zuidoostelijk deel van de woonstraat de Breegraven. Op het perceel bevonden zich oorspronkelijk een 8-tal twee-onder-een-kap woningen. Deze zijn inmiddels gesloopt. De woningen waren in matige staat en verouderd. Bijgevoegde foto geeft een impressie van de voormalige situatie.
|
|
| Voormalige straatbeeld plangebied en aanzicht te slopen woningen (bron: Google Streetview) | |
|
|
| Beeld van de situatie tijdens de sloop |
De gronden in het plangebied zijn onderdeel van een half-open bouwblok met overwegend half vrijstaande woningen en korte blokjes rijwoningen. Het binnenterrein is zeer ruim met diepe tuinen en een groot stuk grond dat gebruikt wordt door een volkstuinvereniging. Op de luchtfoto is dit te zien. Langs de noordwestelijke grens van het plangebied loopt een weggetje door het bouwblok heen (het Dahliapad). Dit weggetje dient ter ontsluiting van de volkstuinen/het binnenterrein, maar het wordt ook gebruikt door voetgangers en fietsers als doorsteek.
De Breegraven heeft overwegend een woonfunctie. Er is een menging van rijwoningen en tweekappers. Ook is er een blokje gestapelde woningen aanwezig ongeveer halverwege de straat. Ter hoogte van het plangebied verandert het karakter van de straat door de aanwezigheid van een supermarkt met ruime parkeervoorziening. Hier is sprake van meer dynamiek in de straat.
Algemeen
Voorliggend plan speelt in op de veranderde dynamiek in de buurt. De locatie, tegenover de relatief drukke supermarkt, is minder geschikt voor grondgebonden eengezinswoningen, maar juist wel voor kleine appartementen voor starters en senioren.
Ruimtelijk uitgangspunt van het plan is het inpassen van de appartementengebouwen in het dorpse karakter van de straat. Dat wil zeggen: geen lange blokken woningen, groene voortuinen en maximaal 3 bouwlagen. In het plan is daarom gekozen voor een appartementencomplex dat optisch in blokken is verdeeld. Voor de blokken is groen aanwezig. De door de balkons verspringende voorgevellijn versterkt het informele karakter van het plan.
Situering appartementencomplex langs de Breegraven (bron: Architektengroep Gelderland)
Aan de achterzijde worden, tegen de achterste perceelsgrens, de bergingen van de woningen gesitueerd alsmede de parkeerplaatsen. Door de ruimte die nog tussen het perceel en de achtergelegen woningen aanwezig is, blijft het binnenterrein voldoende ruim en groen. Er wordt geen aantasting van privacy verwacht omdat de balkons en de woonkamers van de woningen aan de straatzijde liggen. De galerij aan de achterzijde ligt relatief ver van de tegenover gelegen woningen af.
Het appartementencomplex telt 24 appartementen in gestapelde vorm. Alle woningen hebben 2 slaapkamers en zijn geschikt voor minder validen en senioren, onder andere door de aanwezigheid van een lift.
Ontsluiting en parkeren
Achter de woningen ligt een parkeerhof en een aantal langsparkeerplaatsen met in totaal 31 parkeerplaatsen (inclusief 1 mindervalidenparkeerplaats). Iedere woning heeft daar een parkeerplaats. De overige parkeerplaatsen zijn voor bezoekers. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning. Het parkeerhof wordt ontsloten aan de zuidoostzijde. Op deze wijze wordt het Dahliapad niet belast met extra autoverkeer.
Architectuur
De nieuwe woningen zullen qua uitstraling, passen in het bestaande straatbeeld. De gevels worden uitgevoerd in baksteen maar krijgen een eigentijdse uitstraling en detaillering. Door de architectuur krijgt het straatbeeld maar ook de entree van de wijk een visuele opwaardering. Dit past in het proces van dorpsvernieuwing dat een aantal jaren geleden voor de wijk is ingezet. Hieronder zijn enkele schetsvarianten afgebeeld die een impressie van het toekomstige gevelbeeld vanaf de Breegraven geven. Het exacte ontwerp wordt nog verder uitgewerkt (zie ook paragraaf 6.4).
Varianten toekomstige gevelbeeld vanaf Breegraven (bron: Architektengroep Gelderland)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van nationaal belang. Wel is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' van belang. Onderhavig plan omvat 24 woningen en moet worden getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de realisatie van dit plan worden 24 appartementen in de sociale huurklasse gerealiseerd. Dit sluit aan bij de woonbehoefte van Zutphen: de laatste jaren is er door de sterk stijgende woningprijzen sterke behoefte ontstaan aan huurwoningen in de sociale sector. Dit plan is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente.
Het plan betreft een herstructureringsproject: verouderde woningen worden vervangen door nieuwbouw die beter aansluit bij de woonbehoefte.
Gezien deze aspecten is het plan passend binnen de vereisten die gesteld worden in de ladder voor duurzame verstedelijking.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Op het perceel bevinden zich gedateerde woningen die gesloopt gaan worden of reeds gesloopt zijn. De bouwkundige staat voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Realisatie van nieuwbouw op de huidige locatie die aan de huidige behoefte voorziet, past binnen de ambities die in de Omgevingsvisie worden genoemd.
In het plangebied worden maximaal 24 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Nieuwe woningen zijn op grond van de Omgevingsverordening alleen toegestaan wanneer deze passen binnen de Regionale Woonagenda. Dit is het geval. Hiermee past de beoogde ontwikkeling in het kader dat door de provincie wordt gesteld.
Op basis van haar Koers ‘Ruimte voor goed wonen’ wil de Provincie Gelderland met alle Gelderse regio´s komen tot afspraken. Maatwerk, flexibele plannen en de recente grote woningvraag in een aantal gebieden staan hierbij centraal. Met de Woonagenda Cleantech Regio "Investeren in maatwerk voor goed wonen" zet deze regio in op een toekomstbestendige woningvoorraad en woonomgeving. Ook met nieuwbouw wordt daaraan bijgedragen met de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek.
De gezamenlijke ambities voor deze Woonagenda richten zich op drie thema's:
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden 24 appartementen gerealiseerd. De appartementen zijn zeer geschikt voor minder validen en senioren, onder andere door de aanwezigheid van een lift. Hiermee levert het plan een bijdrage aan de ambitie om wonen en zorg met o.a. sturen op de gevolgen die de vergrijzing heeft. Het plan sluit daarmee aan bij de Woonagenda Clean Tech Regio 2018 en het Addendum Evaluatie en herijking Regionale woonagenda inclusief de nieuwe bandbreedte woningbouw.
De gemeente Zutphen heeft in het Geluidsplan Zutphen 2015-2025 gemeentelijk geluidbeleid geformuleerd. Hierin wordt onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypes. De geldende geluidsnormen zijn op landelijk niveau vastgesteld, maar geluidhinder komt veelal lokaal voor. Lokaal komen situaties voor waarbij de normen geen recht doen aan de specifieke situatie en een integrale belangenafweging. Zo zal het in het landelijk gebied immers rustiger zijn dan in het dynamische centrumgebied. De lokale omgeving vraagt dan ook om maatwerk. Daarom is deze nota gebiedsgericht. Een nota die bijdraagt aan bescherming van huidige en toekomstige gevoelige bestemmingen en ruimte biedt en behoudt aan bedrijfsactiviteiten.
In het geluidsplan is een aantal beleidsafspraken geformuleerd, waarbij in het kader van besluitvorming nog steeds ruimte overblijft.
Planspecifiek
In paragraaf 4.1.3 wordt verder ingegaan op het aspect geluid.
Doel van de Beleidsvisie externe veiligheid Zutphen (2015) is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Zutphen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het in dit document weergegeven externe veiligheidsbeleid in acht.
Planspecifiek
In paragraaf 4.1.5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan “Warnsveld Kom Noord 2008”. De bestemming van het plangebied is "Wonen" met de aanduiding 'dubbele woning'. De woonblokken binnen dit plan zijn vrij precies bestemd waarbij de bebouwingsgrenzen strak om de blokken getrokken zijn. Op de achtererven kan worden aan- of bijgebouwd. Op de afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan aangegeven.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan “Warnsveld Kom Noord 2008”
De nieuwbouw in de vorm van appartementen past niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Het plan past niet binnen het bouwvlak en ook de hoogte is groter dan is toegestaan. Om het plan te realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Overig beleid
Structuurvisie Warnsveld
In 2004 is de structuurvisie Warnsveld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Warnsveld vastgesteld. Deze nota is integraal overgenomen door de gemeente Zutphen in haar beleid. De hoofddoelstelling van de visie is 'het karakter van Warnsveld behouden als een zelfstandig in het groen gelegen dorp waar het prettig wonen is'.
Het beleid is vooral gericht op het beheer van het bestaande dorp en het behoud van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Dat wil zeggen: groene plantsoentjes, dierenweides en trapveldjes dienen gehandhaafd te blijven. Terughoudend met worden omgegaan met het invullen van nog onbebouwde ruimtes.
Het voorliggend plan voorziet in de vervanging van verouderde bebouwing met een negatieve beeldkwaliteit. Er wordt geen open groene ruimte bebouwd. Het is daarmee in lijn met de doelstellingen van de visie.
Woonvisie ‘Zutphen: daar wil ik wonen’
De woonvisie ‘Zutphen: daar wil ik wonen’ gemeente Zutphen 2019-2024 is een actualisatie van de vorige woonvisie 'Ik woon in Zutphen' gemeente Zutphen 2013-2017. Er is bewust gekozen voor actualiseren in plaats van een geheel nieuwe woonvisie op te stellen. De woonthema’s uit de vorige woonvisie zijn nog steeds actueel maar zijn verscherpt en nader uitgewerkt. Op basis daarvan zijn drie woonambities geformuleerd en worden zestien strategische acties beschreven om de ambities te realiseren. De drie woonambities zijn:
De integrale woonambities en strategische acties vragen om inzet en investering van alle partijen binnen de gemeente. De ambities uit deze woonvisie worden meer dan voorheen gebiedsgericht uitgewerkt. Er wordt samengewerkt met de natuurlijke partners (bewoners, woningcorporaties, overige verhuurders, welzijnswerk en marktpartijen). Er worden conform de Woningwet 2015 lokale prestatieafspraken met de woningcorporaties gemaakt.
Dit plan betreft een initiatief van de woningcorporatie. De woningaantallen en doelgroepen zijn afgestemd opgenomen in het strategisch woningbouwprogramma. Het initiatief past binnen de ambities die in de Woonvisie worden gesteld.
Welstandsnota
In de welstandsnota van de gemeente (april 2004) wordt aan het gebied geen bijzondere kwaliteit toegekend. Wel geldt dat de plekken voor nieuwbouw zoveel mogelijk afgestemd moeten worden op de karakteristiek van het oude dorp.
Onderhavig plan is eind 2019 en begin 2020 besproken met de welstandscommissie. Hierbij zijn enkele opmerkingen gemaakt die vervolgens zijn verwerkt in het ontwerp van het appartementencomplex.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Door bureau CPL (in samenwerking met Econsultancy) is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie Breegraven 101-103 (rapportnr. 12045470, d.d. 31-5-2012). Dit onderzoek is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de nieuwe bestemming voor het perceel en dat er geen reden bestaat tot nader onderzoek.
Voor de overige gronden (Breegraven 105-115) in het plangebied is een verkennend bodemonderzoek (Econsultancy, rapportnr. 15055563, d.d. 24 juni 2015) uitgevoerd, dat als bijlage 2 is ingevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat er ook voor deze percelen géén reden bestaat voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Omdat de hierboven beschreven onderzoeken inmiddels zijn verouderd is een actualiserend vooronderzoek bodem uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat bij de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater voldoende is vastgelegd. De destijds vastgelegde bodemkwaliteit wordt nog steeds representatief geacht voor de actuele bodemkwaliteit op de locatie. Het is dan ook niet noodzakelijk om aanvullend onderzoek te doen naar chemische bodem- of grondwaterkwaliteit.
Gezien het feit dat er bij de terreininspectie daken met asbestverdachte golfplaten zijn waargenomen en er bij de voorgaande bodemonderzoeken zintuiglijke bijmenging met puin in de bovengrond is waargenomen, is het noodzakelijk om een verkennend onderzoek asbest in bodem uit te voeren. Dit onderzoek is uitgevoerd en de rapportage is toegevoegd als bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat er in deellocatie A in de bodem asbest is aangetroffen in het monster van de fijne fractie (<20 mm) (13 mg/kg d.s.). Dit gehalte bevindt zich echter onder de helft van de hergebruikswaarde. Gezien de aangetroffen asbestgehaltes bestaat er géén reden een nader onderzoek asbest op de locatie uit te voeren. In deellocatie B is in de bodem is zowel zintuiglijk als analytisch géén asbest geconstateerd. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem. Geconcludeerd wordt dat er géén milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen sloop en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Gezien de uitkomsten van beide bodemonderzoeken is onderhavig initiatief uitvoerbaar ten aanzien van het aspect bodem.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten twee aspecten in beeld gebracht worden met betrekking tot 'lucht'. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Uit de “rapportage luchtkwaliteit 2007, 2008 en 2009” blijkt dat er vanaf 2007 geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen meer plaatsvinden in de gemeente. De luchtkwaliteit is dus voldoende voor de beoogde ontwikkeling.
Op 10 april 2012 heeft het college besloten dat bij vestiging van gevoelige bestemmingen binnen 50 meter van wegen met een intensiteit van meer dan 10.000 motorvoertuigen extra aandacht wordt besteed aan de consequenties voor luchtkwaliteit. De intensiteit van de Breegraven bedraagt volgens het milieumodel van de gemeente Zutphen in het jaar 2025 circa 1.400 motorvoertuigen.
Ook op grond van de jaarlijkse NSL-monitoring (National Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) blijkt dat in de gemeente Zutphen geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden voor luchtkwaliteit. De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van realisatie van gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Tevens ligt het plangebied buiten de zones van 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Dit betekent dat er geen extra aandacht aan de consequenties voor het onderdeel luchtkwaliteit besteed hoeft te worden.
Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op het gebied van luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Geluid van spoor en industrie is niet aan de orde. Daarom is een akoestisch onderzoek naar wegverkeer uitgevoerd, dat als bijlage 5 is toegevoegd aan deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de locatie is gelegen binnen de bebouwde kom van Warnsveld binnen de geluidzone van de Oranjedreef, de Draaiomsdreef, de Ooyerdreef en de Scheperdreef. De maximum snelheid op deze wegen bedraagt 50 km/uur. De geluidbelasting door wegverkeer op deze gezoneerde wegen ligt in alle rekenpunten onder de grenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt door deze wegen niet overschreden. Een hogere waarde voor wegverkeer vanuit de Wet geluidhinder is niet noodzakelijk.
De woningen liggen op korte afstand van de Breegraven; dit is een 30 km weg zonder geluidzone. In de omgeving liggen verder diverse 30 km wegen zonder geluidzone. In de Nota hogere waarden geluid 2015-2025 heeft de gemeente vastgelegd dat zij voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen langs 30 km wegen dezelfde voorwaarden hanteert als voor gezoneerde wegen zoals een geluidluwe gevel, cumulatie e.d.. Er is echter geen hogere waarde procedure nodig. De geluidbelasting op de Breegraven bedraagt ten hoogste 54 dB op de zuidgevels. De geluidbelasting overschrijdt daarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Maatregelen aan de bron zijn reeds getroffen dan wel niet mogelijk in het kader van Duurzaam Veilig. Afschermen van de woningen is fysiek niet mogelijk.
Het voorliggende plangebied ligt volgens het geluidsplan van de gemeente Zutphen in het gebiedstype 'Woonkwartier'. Het gebiedstype woonkwartieren kent vooral een woonfunctie, het gaat hierbij in veel gevallen om woningen met tuinen. De algemene kwalificatie voor de geluidsambitie is "redelijk rustig" voor verkeerslawaai (streefwaarde 48 dB). Er wordt wel voldaan aan de voorwaarden uit de Nota hogere waarden van de gemeente Zutphen: De bovengrens van de geluidklasse “zeer onrustig” van 58 dB voor wegverkeer in de woonkwartieren wordt niet overschreden. De gemeente geeft in haar geluidbeleid verder aan dat ten minste één geluidluwe gevel en buitenruimte aanwezig moet zijn om te voldoen aan het beleid voor 30 km wegen. De achtergevel (noordgevel) van de woningen is geluidluw. Daardoor is tevens sprake van een geluidluwe buitenruimte achter de woning. Voor de zuidgevels van de woningen, met een gecumuleerde geluidbelasting van 59 - 60 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 26 dB. Voor deze gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. Voor geluidluwe gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de geluidluwe gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
De initiatiefnemer zal aan de aangegeven geluidwerende voorzieningen voldoen. Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op het gebied van geluid.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Het onderhavige plangebied bevindt zich in de bebouwde kom van de gemeente Zutphen (Warnsveld). Het plangebied en de omgeving worden aangemerkt als “rustige woonwijk”. Tegenover het plangebied ligt een supermarkt, die echter aan de afstandseis hiervoor (>10 m) voldoet. Schuin tegenover het plangebied (Breegraven 128) is een transportbedrijf gesitueerd. Dit is een bedrijf aan huis (de woonfunctie is overheersend) en het bedrijf moet reeds rekening houden met omliggende woningen. Verder zijn er geen bedrijven of andere functies in de buurt van het plangebied aanwezig die hinder opleveren. Dit geldt ook voor agrarische bedrijven buiten de bebouwde kom die geuroverlast veroorzaken.
Om te onderzoeken welke invloed het plan heeft op de omgeving qua geluid (m.n. geparkeerde auto's), is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 6 gevoegd bij deze toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat de grenswaarden op enkele meetpunten worden overschreden bij de woning Breegraven 117. De piekniveaus zijn zowel het gevolg van de auto-passages als het parkeren. Om de geluidbelasting te beperken zijn er in het onderzoek enkele maatregelen voorgesteld.
De gemeente stelt de grenswaarden vast op basis van haar geluidbeleid. Daarbij zal het referentieniveau van het gebied een belangrijke rol spelen. Voor woonkwartieren, waar onderhavig plangebied onder valt, geldt voor geluid van bedrijven/inrichtingen een ambitieniveau van 45 dB(A) en een grenswaarde van 50 dB(A). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden zal een afweging worden gemaakt tussen de kosten en technische mogelijkheden voor geluidbeperkende voorzieningen en de daarmee te realiseren geluidwinst. Op basis van deze afweging kan de gemeente afwijkende grenswaarden vaststellen, mits wettelijke maximale waarden niet worden overschreden. Wanneer hogere geluidniveaus op de woning Breegraven 117 worden toegestaan kan worden onderzocht of aan de wettelijke binnenniveaus kan worden voldaan: 35 dB(A) etmaalwaarde gemiddeld, en 55 dB(A) maximale geluidniveau overdag, 50 dB(A) in de avond en 45 dB(A) in de nacht. Dit is het geval, bij de woning kan met de in het rapport benoemde maatregelen aan de wettelijke binnenniveaus worden voldaan (goede beglazing, kierdichting en eventueel geluidgedempte ventilatie). Dit wordt aangetoond in de aanvullende notitie in bijlage 7. De te nemen maatregelen zijn afgestemd met de bewoners en akkoord bevonden.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht op het gebied van milieuzonering.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Daarnaast kan er sprake zijn van gemeentelijk beleid op het gebied van externe veiligheid.
Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Besluit risico's zware ongevallen
Het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo) is de vertaling in Nederlandse wetgeving van de Europese Seveso III-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Een Brzo-bedrijf is ook automatisch een Bevi-bedrijf.
Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan net als bij het Bevi in een regeling (Revb).
Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
Vanaf 1 juni 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi. Informatie uit risicoatlassen en de toepassing van vuistregels uit de circulaire wijzen uit dat in de Achterhoek over het algemeen sprake is van een laag risiconiveau langs transportroutes. Toch kan soms een nadere beoordeling van met name het groepsrisico nodig zijn.
Vuurwerkbesluit
Het Vuurwerkbesluit is van rechtswege van toepassing op inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Vanuit het Vuurwerkbesluit gelden externe veiligheidsafstanden.
Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de opslag van zwart buskruit en ontplofbare stoffen die worden gebruikt voor het slopen van gebouwen en fundaties, het uitvoeren van seismisch onderzoek en dergelijke. Rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen geldt een veiligheidsafstand.
Besluit ruimte
Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit ruimte). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie veiligheidszones rondom die complexen, waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden.
Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit schrijft voor bepaalde typen opslagen en installaties externe veiligheidsafstanden voor. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gasdrukmeet- en –regelinstallaties, propaantanks (met een inhoud van maximaal 13 m3) en vuurwerk (tot 10.000 kilogram consumentenvuurwerk).
Beleidsvisie
Op 18 mei 2015 is door de gemeenteraad van Zutphen de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Het ambitieniveau is afgestemd op het profiel van de gemeente Zutphen. De gemeente Zutphen heeft de volgende Ambities:
In Deel C van deze ontwerp beleidsvisie wordt ingegaan op de aanwezige risicobronnen binnen de gemeente Zutphen. In dit advies wordt het lokale externe veiligheidsbeleid van de gemeente Zutphen meegewogen.
Planspecifiek
In bijgevoegde figuur is een uitsnede van de signaleringskaart weergegeven. In deze figuur is het plangebied ingetekend. Zoals in de figuur te zien is, ligt er een gearceerde contour over het plangebied. Dit is de contour van het spoor voor vervoer van toxische stoffen. Verder zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig. Hierna wordt kort per modaliteit ingegaan op de aanwezige risicobronnen.
uitsnede signaleringskaart omgeving plangebied (bron: beoordeling ODA
In de directe omgeving van de bouwlocatie bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden. De aangevraagde activiteiten op de locatie zelf leveren geen risicocontouren op waarmee buiten het terrein van de inrichting rekening moet worden gehouden.
In de directe omgeving van de bouwlocatie bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico.
Voor de modaliteit transport is gekeken naar de provinciale weg de N348 welke op een afstand van meer dan 600 meter van het plangebied is verwijderd. De 10-8 contour ligt hierbij op 98 meter aan weerszijden van de weg. De N348 heeft derhalve geen invloedsgebied dat over het plangebied heen valt. Op een afstand van ongeveer 2,2 kilometer van het plangebied ligt het spoortraject Zutphen-Ressen. Doordat over dit traject toxische stoffen worden vervoerd is er sprake van een invloedsgebied van 4 kilometer aan weerszijde van het spoor. Dit invloedsgebied valt over het plangebied. In dit geval moet volgens het besluit transportroutes externe veiligheid en de bijbehorende regeling een verantwoording van het groepsrisico worden geschreven voor de modaliteit spoor.
Het plangebied ligt buiten de 200 meter zone van het spoor, waardoor kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Volgens artikel 7 en 9 moet aandacht worden besteed aan de beheersbaarheid en bestrijdbaarheid van mogelijke calamiteiten en dient de Veiligheidsregio om advies te worden gevraagd. Dit advies is bijgevoegd als bijlage 8. In onderhavig geval is er sprake van een ligging in het midden van een bestaande wijk. Het plangebied is goed bereikbaar. Tevens wordt de beoogde doelgroep van de appartementen zelfredzaam geacht. Hieronder wordt nader ingegaan op het advies van de Veiligheidsregio.
Bereikbaarheid en toegankelijkheid
Bij de nieuwbouw ten behoeve van 24 appartementen, is het ten behoeve van een adequate (geneeskundige) hulpverlening van belang dat er rekening wordt gehouden met de onderstaande aspecten.
Bereikbaarheid
Begaanbaarheid
Zelfredzaamheid
T.a.v. zelfredzaamheid adviseert de GHOR het volgende:
Conclusie
Gezien de hiervoor beschreven aspecten wordt het initiatief uitvoerbaar geacht ten aanzien van externe veiligheid. Het concept van onderhavig plan is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Regio Achterhoek en de reactie is verwerkt in deze paragraaf. Voor wat betreft de modaliteit spoor wordt nog een aanvulling aangebracht in deze toelichting (en vóór vaststelling van dit bestemmingsplan aangebracht worden). De verwachting is echter dat de uitvoerbaarheid niet in het geding is.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan betreft het realiseren van 24 appartementen binnen het stedelijk gebied van Warnsveld. Voor dit plan is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld (zie bijlage 9). Hieruit blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van onderhavig plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor alle milieuaspecten geldt dat er nagenoeg geen nadelige effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving.
Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Rijn en IJssel
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030’ opgesteld. Vanuit deze visie hebben zij het beleid voor de periodes 2016-2021 en 2022-2027 verder ingevuld. De ambities uit de watervisie willen zij samen met hun partners verder vormgeven. Het waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.
Waterbeheerplan 2022-2027
Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2022-2027 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken.
Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te
beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor
stevige dijken.
Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied
veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. In het waterbeheerprogramma 2022-2027 zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.
Klimaatrobuust gebied: het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied: het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie is dat in 2050 de
waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar kan worden
ingespeeld op ontwikkelingen, het beheer op een duurzame wijze wordt uitgevoerd en wordt gewerkt aan
behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.
Circulaire Economie en Energietransitie: het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel
mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een
100% circulaire economie waarin onze taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.
Gezonde leefomgeving: het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de
natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor
verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en
natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 80 mm per uur (in stedelijk gebied). Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,08 m een maatgevende bui van 80 mm per uur vertegenwoordigt: Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,08.
Watertakenplan Zutphen 2021-2025
Gemeente Zutphen heeft de ambitie om een groene, gezonde woon- en leefomgeving voor haar inwoners te zijn en zet duurzaamheid hoog op de agenda. Vanuit de gemeentelijke watertaken kunnen we een grote bijdrage leveren aan de ambities van Zutphen. Het Watertakenplan beschrijft daarom hoe zij de aankomende jaren (2021-2025) invulling zullen geven aan hun watertaken en hoe dit bijdraagt aan de ambities een groene, gezonde én klimaatbestendige gemeente te zijn. De onderstaande tabel toont de bergingseis in verschillende situaties:
Planspecifiek (watertoets)
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Ten behoeve van de watertoets is onderhavig plan getoetst aan een elftal thema's die het Waterschap Rijn en IJssel van belang acht ten behoeve van het waarborgen van een gunstige waterhuishoudkundige situatie nu en in de toekomst. Het resultaat van deze toets volgt hieronder.
| Thema | Toelichting | Relevant |
| Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied primaire of secundaire waterkeringen? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
Nee Nee |
| Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater ( DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3.Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van WRIJ? |
Ja Nee Nee |
| Wateroverlast | 1. Is er sprake van toename van verhard oppervlak? 2. Is er sprake van afkoppelen van verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebeid bevinden zich natte en laag gelegen gebieden? |
Nee Ja Nee |
| Grondwateroverlast | 1. In het plangebied is sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond. 2. Het plangebied bevindt zich in de invloedzone van Rijn en IJssel. 3. Is in het plangebied sprake van kwel.? 4. Beoogt het plan het dempen van slootjes of andere wateren.? |
Nee Nee Nee Nee |
| Watervoorziening | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van drinkwateronttrekking? | Nee |
| Volksgezondheid | 1. Bevinden zich overstorten van het rioolstelsel in of nabij het plangebied? 2. Nieuwe functies die miliehygiënische of verdrinkingsrisico's hebben? |
Nee Nee |
| Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt het plangebied nabij een Hen of Sed water of Strategisch actiegebied |
Nee Nee |
| Verdroging | 1. Het plangebied bevindt zich in een hydrologisch gebied voor natte natuur. | Nee |
| Natte natuur | 1.In of nabij het plangebied bevindt zich de EHS. 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
Nee Nee |
| Inrichting en beheer | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich wateren die in beheer zijn bij het waterschap. 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
| Cultuurhistorie | 1. Er zijn cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig. | Nee |
Uit de tabel blijkt dat twee thema's van belang zijn, namelijk de aspecten riolering/afvalwater en wateroverlast (toename van verhard oppervlak).
In de bestaande situatie vindt de afvoer van afvalwater plaats via het gemengd rioolstelsel. De toename van het afvalwater is niet zodanig dat het bestaande stelsel opnieuw moet worden gedimensioneerd. Het bestaande riool biedt voldoende capaciteit.
Om wateroverlast nu en in de toekomst te voorkomen, wordt het regenwater niet meer afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden-bergen-afvoeren behandeld. In het plan worden daartoe infiltratievoorzieningen opgenomen die er voor zullen zorgen dat het regenwater kan worden opgevangen in de bodem op het perceel.
De totale verharding in het plangebied bedraagt ca. 2.218 m² (2525 m² minus 307 m² groen). Conform het beleid van het waterschap moet per m² 80 mm geborgen kunnen worden. Hiermee is er ca. 177 m³ berging nodig. Om in deze hoeveelheid waterberging te kunnen voorzien worden infiltratiekratten aangelegd op het achterliggende parkeerterrein. Op het parkeerterrein is voldoende ruimte om deze infiltratiekratten aan te leggen. In de vergunningfase zal dit verder exact worden uitgewerkt.
Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het verhard oppervlak toe met 530 m², waarvan 338 m² (het parkeerterrein) wordt uitgevoerd in halfopen bestrating. Deze oplossing zorgt ervoor dat de waterafvoer bij piekmomenten geleidelijker wordt afgevoerd.
In het plangebied is geen sprake van grondwateroverlast en kwel. Het grondwater bevindt zich gemiddeld op een diepte van 2 meter onder het maaiveld. In het plangebied is geen sprake van slecht doorlatende lagen.
Verder zullen eisen gesteld worden aan duurzaam materiaalgebruik.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten is dit bestemmingplan uitvoerbaar op het gebied van water.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
In onderhavig plan neemt ten opzichte van de bestaande situatie het aantal woningen toe. Er worden 24 appartementen gerealiseerd terwijl er in de oude situatie 8 twee-onder-één-kapwoningen aanwezig waren. Om in de parkeerbehoefte te voorzien, wordt er achter op het terrein een parkeerhof gerealiseerd. In dit parkeerhof zijn, naast bergingen, 31 parkeerplaatsen gesitueerd (incl. 1 mindervalidenparkeerplaats). Elke woning heeft daar een parkeerplaats. De overige parkeerplaatsen zijn voor bezoekers. Voor de appartementen kan worden uitgegaan van een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning (waarvan 0,3 parkeerplaats voor bezoekersparkeren). Voor 24 appartementen komt de totale parkeerbehoefte daarmee op 31 parkeerplaatsen. Met de realisatie van 31 parkeerplaatsen wordt er aan de parkeernorm voldaan.
Het parkeerhof wordt ontsloten aan de zuidoostzijde. Op deze wijze wordt het Dahliapad niet belast met extra autoverkeer. De Breegraven zelf biedt voldoende capaciteit om de toegenomen hoeveelheid verkeersbewegingen op te vangen.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten is dit bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van verkeer.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om te onderzoeken of er natuurwaarden of beschermde soorten in het geding komen, zijn er een voortoets stikstofdepositie (bijlage 12), een quickscan flora en fauna (bijlage 10) en een vervolgonderzoek/projectplan (bijlage 11) uitgevoerd.
Gebiedsbescherming
Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of in de nabijheid van een onderdeel dat behoort tot de EHS of Gelders Natuurnetwerk, is aantasting niet aan de orde. De onderzoekslocatie ligt circa 2,5 km van het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied. Uit de voortoets stikstofdepositie blijkt dat het toekomstig gebruik van de appartementen geen bijdrage aan stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j. veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden. Ook de sloop van de woningen, aanleg van de appartementen en openbare ruimte veroorzaken op Natura 2000-gebieden op basis van de inschatting van de werkzaamheden geen bijdrage aan stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd neemt de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toe. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000 gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden is gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep niet aan de orde.
In bijgevoegde afbeelding is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van de EHS/ GNN en het Natura 2000 gebied de Uiterwaarden van de IJssel weergegeven.
Ligging onderzoekslocatie (pijl) ten opzichte van de EHS (groen) / Natura 2000 (gearceerd).
Soortenbescherming
Uit het onderzoek blijkt ten aanzien van algemene broedvogels overtredingen kunnen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Een overtreding ten aanzien van steenmarter is eveneens te voorkomen door zorgvuldig handelen en rekening te houden met de gevoelige periode van de soort.
Om te onderzoeken of er sprake is van verstoring/overtreding door de ingrepen ten aanzien van de huismus, gierzwaluw of vleermuizen, is een vervolgonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat er een ontheffing nodig is. Deze ontheffing is verleend door het bevoegd gezag. Inmiddels is in het plangebied gestart met de sloop.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Conclusie
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling kan gesteld worden dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op het gebied van ecologie. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen volgens de onderzoeken goed mogelijk is.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Een groot deel van de bebouwde kom van Warnsveld is cultuurhistorisch van belang. Dat geldt in mindere mate voor de buurt waarin het voorliggend plan zich bevindt. Deze is van recentere datum (jaren '50 en '60) maar heeft toch zijn eigen karakteristiek. Van belang zijn vooral het heldere stratenpatroon, het vele groen en de rustige sfeer. Als zodanig sluit de wijk goed aan bij de historische kom van het dorp. Minder interessant is de kwaliteit en architectuur van de bebouwing. Deze is matig en onopvallend op een enkele uitzondering na. Er is geen sprake van monumenten in de buurt of in de directe omgeving. Wel zijn er enkele nieuwe complexen in de wijk die zorgen voor een kwaliteitsverhoging door hun goede eigentijdse architectuur. De nieuwbouw sluit aan bij de cultuurhistorie van de wijk doordat de schaal en structuur aansluiten bij de bestaande bebouwing. Het bestaande stratenpatroon wordt niet gewijzigd. Er worden hiermee geen cultuurhistorische waarden aangetast.
Volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente ligt het plangebied in een zone met een hoge verwachtingswaarde. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Warnsveldse Enk met prehistorische en vroegmiddeleeuwse bewoning. Al eerder werden vondsten in de omgeving van het plangebied gedaan. Een vooronderzoek is nodig waarbij uitgegaan kan worden van proefsleuven in plaats van boringen. Omdat de laatste woningen pas recent zijn gesloopt, toen het bestemmingsplan al verder in procedure was, kon dit nog niet plaatsvinden. In overleg met de gemeentelijk archeoloog is daarom besloten dat de resultaten van het vooronderzoek en de consequenties daarvan mee zullen worden genomen in het bouwproces (bij aanleg van fundering). Normaal dienen de resultaten van het vooronderzoek in het bestemmingsplan te worden meegenomen. De verwachting is echter, dat dit de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in gevaar brengt (zie archeologisch Programma van Eisen in bijlage 13).
Gezien de hiervoor beschreven aspecten is het bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
In voorliggend plan wordt het kostenverhaal vastgelegd door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, zodat een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De kosten voor omzetting naar woningen komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De afhandeling van eventuele planschade wordt hierin ook betrokken. Gezien de betrokkenheid van beide partijen bij dit project en de eigendomssituatie, hoeft voor de haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd. Het bestemmingsplan is hiermee economisch uitvoerbaar.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Conform artikel 3.1.1 van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader is het bestemmingsplan voor advies toegezonden aan betrokken instanties en heeft overleg plaatsgevonden.
In 2015 was het toenmalige Woningbedrijf Warnsveld voornemens op de locatie Breegraven 101-115 te Warnsveld 22 appartementen te realiseren. Hiervoor heeft vanaf 24 september 2015 een ontwerpbestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegen. Door verschillende omstandigheden heeft het plan stilgelegen. In 2019 heeft de woningstichting Ons Huis het plan aangepast. Het aantal appartementen is gewijzigd naar 24 en het ontwerp is gewijzigd. Het ontwerpbestemmingsplan is hierop aangepast en geactualiseerd. Dit plan is opnieuw als ontwerp ter inzage gelegd met de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen. Dit ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 22 september 2022 voor een ieder gedurende zes weken ter inzage gelegen. De zienswijzen die tijdens deze termijn zijn ingediend zijn samengevat en van een reactie voorzien in de zienswijzennota bij het vaststellingsbesluit.
Na een forumvergadering van de gemeenteraad waarin de omwonenden van de locatie gesteund werden in hun bezwaren door de commissieleden van de raad is aan woningstichting Ons Huis gevraagd om omwonenden meer te betrekken in de planvorming. Op 6 september 2023 heeft daarom een eerste inloopbijeenkomst plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst is het schetsontwerp van het plan gepresenteerd (zie paragraaf 2.2) en konden omwonenden en belanghebbenden hun opmerkingen geven op het plan. Naar aanleiding van de opmerkingen en verbeterpunten die werden gemaakt door omwonenden tijdens de inloopbijeenkomst op 6 september 2023 heeft Ons Huis een nieuwe inloopbijeenkomst georganiseerd op 30 november 2023. Op deze avond is hetzelfde schetsontwerp gepresenteerd met als aanvulling een aantal varianten. Hieronder wordt nader ingegaan op de aangedragen wensen vanuit de omgeving.
Gevel straatzijde
Voor de gevel van het complex (aan de straatzijde) is een aantal alternatieven uitgewerkt. Hierbij draait het vooral om het uiterlijk en de verschijningsvorm van de derde woonlaag. In de klankbordgroep wordt de uiteindelijke keuze gemaakt voor een variant en zal de definitieve gevelverbeelding worden uitgewerkt. De gevel heeft in het originele ontwerp balkons buiten de gevellijn liggen. Naar aanleiding van de opmerkingen van omwonenden zijn de balkons nu binnen de gevellijn ingetekend. De balkons zijn hierdoor loggia`s geworden. Hierdoor zijn de plattegronden van de appartementen compacter geworden.
Daktype
Eén van de vragen van omwonenden had betrekking op de dakvorm. Waarom is gekozen voor een plat dak en kan er niet gekozen worden voor een puntdak. Wanneer wordt gekozen voor aan puntdak kunnen er niet voldoende appartementen op de verdieping worden gerealiseerd en komt de nok van het gebouw ook een stuk hoger te liggen. Dit wordt door omwonenden ook niet gewenst. De eerder benoemde gevelvarianten (zie afbeeldingen in paragraaf 2.2) voorzien in de suggestie dat er iets met een schuin dak gedaan kan worden, zonder dat er daadwerkelijk een nok hoeft te worden gemaakt.
Ontsluiting
Eerder was het plan om aan de oostzijde van het gebouw een ontsluiting te realiseren om zo bij de parkeervoorzieningen bestemd voor de appartementen te komen. Via het Dahliapad zou het verkeer de locatie weer moeten verlaten. Er werden door omwonenden veel vragen gesteld over de veiligheid van langzaam verkeer dat gebruik maakt van het Dahliapad. Ook konden volgens de omwonenden autolichten zorgen voor hinder. Dit heeft ertoe geleid dat de ontsluiting via het Dahliapad is komen te vervallen en dat de in- en uitrit aan de oostzijde van het complex gepositioneerd wordt en er één ontsluiting op de Breegraven is.
Positie van het gebouw op de kavel
Het gebouw bestaat uit drie gebouwdelen A (west), B (midden) en C (oost). Door verschillende omwonenden is opgemerkt dat zij zich zorgen maken over de inkijk en het complex zover mogelijk bij de eigen woning vandaan willen positioneren. Alles afwegende is er daarom voor gekozen om gebouw deel A iets verder naar achteren op het kavel te plaatsen ten opzichte van deel B en C. Voor deze planaanpassing hoeft het bouwvlak in de het bestemmingsplan niet te worden aangepast. Het bouwvlak is daar voldoende groot voor.
Dorps karakter
Er is veelvuldig de wens geuit voor een meer "dorps karakter" van de bebouwing in verband met de ligging in de oude kern. De straat Breegraven ligt in een jaren 50 en 60 wijk en nieuwe ontwikkelingen moeten ingepast worden in de bestaande structuur. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan met de keuze in de kleuren van metselwerk, kleuren van schilderwerk, kleuren van daken en of materiaalkeuzes. De uitgewerkte varianten zijn nu nog op schetsniveau. Er is nog voldoende ruimte om in het ontwerp de aansluiting te vinden bij de bestaande bouw. Volgens omwonenden zouden schuine daken passender zijn bij het dorpse karakter. Zoals beschreven onder de opmerkingen m.b.t. het daktype kan hierbij deels worden aangesloten bij de wensen van de omwonenden.
Maaiveld van de kavel verlagen
Een ander punt dat naar voren kwam had betrekking op het verlagen van het maaiveld van het plangebied. Hiermee zou het gebouw visueel lager worden. Het maaiveld ligt t.o.v. de straat gemiddeld vrij hoog. De omliggende kavels sluiten aan op deze hoogte, waarmee het plangebied dus niet hoger ligt dan de omliggende kavels. De verwachting is dat het verlagen van het plangebied op bepaalde momenten kan zorgen voor problemen met de waterhuishouding. De kavel wordt, na de straat, het laagste punt van de directe omgeving. Het verlagen van het maaiveld wordt niet verder overwogen vanwege de verwachting van wateroverlast. Ook zal de winst voor wat betreft het terugbrengen van de bouwhoogte van het complex gering zijn.
Vervolg
Het vervolg is dat na vaststelling van het bestemmingsplan Ons Huis in gesprek zal gaan met de omwonenden die zich hebben opgegeven voor de klankbordgroep. In deze bijeenkomsten zal met de gepresenteerde varianten aan de slag worden gegaan om te komen tot een voorlopig ontwerp en tot slot een definitief ontwerp waarmee de omgevingsvergunning zal worden aangevraagd. In de klankbordgroep wordt ook afgestemd hoe de openbare ruimte verder ingevuld zal worden. Er kunnen dan afspraken gemaakt worden over erfafscheidingen, inrichting van groenvakken, ontsluiting en verlichting van het complex en de galerijen.