Plan: | Hoek Vondellaan - Babberichseweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0299.BP01VONDLBABWG-VA01 |
Hoofdstuk 1 Inleiding
In 2007 is het bestemmingsplan 'Juvenaat' vastgesteld, dat voorziet in de (her)ontwikkeling van het Juvenaat en de directe omgeving daarvan. Onderdeel van deze ontwikkeling was de bouw van 22 appartementen op de hoek Vondellaan - Babberichseweg. Deze ontwikkeling is tot op heden niet gerealiseerd.
Thans bestaat de wens om ter plaatse 8 grondgebonden woningen en 8 appartementen te realiseren. Deze ontwikkeling is niet mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Juvenaat'. Derhalve dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Voor de ontwikkeling van het perceel is gekozen voor een globale eindbestemming. Deze opzet maakt het mogelijk om de definitieve stedenbouwkundige verkaveling in een later stadium op ondergeschikte onderdelen te wijzigen en – waar nodig - te verfijnen.
Het plangebied is aan de zuidoostzijde van Zevenaar gelegen, op de hoek Vondellaan - Babberichseweg. Afbeelding 1.1 toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1.: globale begrenzing plangebied
Voor de in dit bestemmingsplan begrepen gronden vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Juvenaat', door de gemeenteraad van Zevenaar vastgesteld op 31 oktober 2007. Ter plaatse van het plangebied gelden – tot het voorliggende bestemmingsplan in werking is getreden - de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer- en verblijfsdoeleinden'.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen, dat volledig geënt is op het bouwplan uit 2007. Hetzelfde geldt voor de goot- en bouwhoogten die zijn opgenomen in de plankaart. Door gewijzigde marktomstandigheden en inzichten is het bouwplan uit 2007 niet langer gewenst. Omdat het destijds opgestelde bestemmingsplan in een keurslijf gegoten is en daardoor weinig flexibiliteit bevat, is het wenselijk een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Omdat er op dit moment nog geen uitgewerkt bouwplan is, is een bepaalde mate van flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gewenst. Dit biedt namelijk de mogelijkheid om in te spelen op specifieke wensen vanuit de markt.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In 2007 is het bestemmingsplan 'Juvenaat' vastgesteld, dat voorziet in de (her)ontwikkeling van het Juvenaat en de directe omgeving daarvan. Deze ontwikkeling voorzag in de bouw van maximaal 200 woningen, waaronder 22 appartementen op de hoek Vondellaan - Babberichseweg. Deze ontwikkeling is tot op heden echter niet gerealiseerd. Het voorliggende plangebied ligt dan ook reeds enkele jaren braak, in afwachting van verdere ontwikkeling. Afbeelding 2.1 geeft een indruk van de bestaande situatie.
Afbeelding 2.1.: bestaande situatie plangebied (Bron: buro Waalbrug, mei 2017)
Het voorliggende bestemmingsplan faciliteert de bouw van 8 appartementen en 8 aaneengebouwde woningen. Omdat er nog geen definitief bouwplan aan de ontwikkeling ten grondslag ligt, voorziet het voorliggende bestemmingsplan in een flexibel ontwikkelingskader. Dat betekent dat een ruim bouwvlak is opgenomen, waarbinnen de beoogde woningen gerealiseerd kunnen worden. De appartementen dienen op de hoek Vondellaan - Babberichseweg gesitueerd te worden, waardoor deze hoek visueel geaccentueerd wordt. De aaneengebouwde woningen worden aan weerszijden - evenwijdig aan de Vondellaan en Babberichseweg - gesitueerd en waarborgen een goede aansluiting op de bestaande bebouwing. De rooilijn van de bestaande woningen aan de Vondellaan en Babberichseweg hebben als uitgangspunt gediend voor de positionering van het bouwvlak.
De voorliggende locatie vraagt om een markant woongebouw, waarmee de hoek Vondellaan - Babberichseweg in ruimtelijke opzicht geaccenteerd wordt. Omdat de betreffende locatie op gepaste afstand van het Juvenaat is gelegen, kan in architectuur worden aangesloten bij de direct aangrenzende bebouwing, danwel een autonome vormgeving die als een (ingetogen) statement deze bijzondere plek markeert.
Wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan 'Juvenaat'
Om meer flexibiliteit te creëren wijkt het voorliggende bestemmingsplan op een aantal punten af van het geldende bestemmingsplan 'Juvenaat'. Zo is het bouwvlak aan de zijde van de Vondellaan enigszins verruimd, waarbij de bestaande rooilijn is opgepakt. Aan de zijde van de Babberichseweg is het bouwvlak juist verder teruggelegd. Ook hier wordt de rooilijn van de bestaande woningen doorgezet. Omdat er nog geen definitief bouwplan is en meer flexibiliteit gewenst is, is het bouwvlak aan de zijde van de Julie Postellaan verruimd ten opzichte van de vigerende situatie.
Naast de gewijzigde situering van het bouwvlak, zijn ook de goot- en bouwhoogte enigszins gewijzigd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Wel is - net als in het geldende plan - gekozen voor een trapsgewijze opbouw van de goot- en bouwhoogte, met een accent op de hoek Vondellaan - Babberichseweg.
Tot slot is het aantal woningen teruggebracht van 22 naar 16 en wordt er ruimte geboden voor de bouw van grondgebonden woningen.
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Per 1 juli 2017 treedt een wijziging van het Bro in werking waarbij een nieuwe laddersystematiek gaat gelden. De nieuwe ladder bevat geen treden meer. De eerste en tweede treden zijn samengevoegd en de derde trede komt te vervallen. Dit neemt niet weg dat de motiveringsplicht voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in stand wordt gehouden.
Doorwerking plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 16 woningen mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan voorzag ter plaatse van het plangebied in de bouw van 22 woningen, waardoor er per saldo minder woningen worden toegestaan. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet benodigd.
Los van het voorgaande is de voorliggende ontwikkeling gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Hieronder wordt verstaan een “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur” (artikel 1.1.1 onder h Bro). Omdat het voorliggende plangebied aan vrijwel alle zijden wordt omgeven door (woon)bebouwing, kan gesproken worden van een ligging binnen bestaand stedelijk gebied.
In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde.
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Ze worden bijgesteld als ontwikkelingen daarom vragen. Voor 2016 is er een scala aan onderwerpen dat aanpassing behoeft. Deze onderwerpen zijn opgenomen in het actualisatieplan (december 2016) dat op 1 maart 2017 is vastgesteld.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. De provincie ondersteunt, faciliteert en handelt vanuit mogelijkheden en niet alleen vanuit kaders. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.
De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:
D oorwerking plangebied
Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 3.2.3. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
In het verstedelijkingsbeleid wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik toegepast. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren. Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
Doorwerking plangebied
De provincie Gelderland is op 9 juni 2015 akkoord gegaan met de intergemeentelijke verdeling van de kwantitatieve woonopgave 2014 t/m 2019 (de Regionale Woonagenda) voor de subregio de Liemers. Dat betekent voor de gemeente Zevenaar dat de woningvoorraad over die periode in ieder geval met 780 woningen mag groeien. Voor wat betreft de woningbouwprogrammering geldt hier het zogenaamde stoplichtmodel. Daarin is afgesproken welke plannen wel en welke niet of later mogen worden gerealiseerd. Jaarlijks vindt op subregionaal en regionaal niveau monitoring en actualisatie plaats van de woonagenda op basis van de meest recente prognoses. In het stoplichtenmodel wordt uitgegaan van een woningbouwcapaciteit van 783 woningen in groene plannen. Groene plannen zijn plannen die mogen worden uitgevoerd.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een actuele regionale behoefte, die in het gemeentelijke woonbeleid is onderbouwd. Daarin is een planningslijst opgenomen, die is getoetst aan het zogenaamde 'regionale stoplichtmodel'. Dit instrument regelt de regionale afstemming in de woningbouwprogrammering. Het voorliggende plangebied is een groen project en is daarmee passend binnen de regionale behoefte. Binnen de regio de Liemers is bestuurlijk overeenstemming bereikt over de groene projecten in de planningslijsten.
Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
Op 20 februari 2013 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zevenaar de Structuurvisie Zevenaar vastgesteld. In de structuurvisie onderscheidt de gemeente vijf hoofdopgaven:
De identiteit van Zevenaar wordt met name gevormd door de centrale positie die de stad inneemt in de regio De Liemers. Voorzieningen en functies komen er samen en de diversiteit aan woon- en werkgebieden, culturele voorzieningen, winkels, recreatieve voorzieningen en overige stedelijke voorzieningen is groot. De tegenstellingen tussen de stad Zevenaar met een relatief hoge dynamiek en de kleine kernen en het afwisselende landschap daarbuiten versterken de identiteit. Om de identeit te behouden is het van belang om de kernkwaliteiten, wonen en voorzieningen, te behouden en voldoende plek te bieden voor stedelijke ontwikkelingen. De ruimtereservering die er nu is in de vorm van nieuwe locaties is voldoende, maar er dient aandacht te zijn voor fasering, realisatie en het sturen van het woningbouwprogramma. Dankzij de maatregelen in het centrum van Zevenaar beschikt de gemeente over een sterk winkelapparaat en is Zevenaar het uitgaanshart van de Liemers. Zevenaar heeft in en rondom het centrum nog een grote potentie die benut moet worden zodat het centrum van Zevenaar het ontspannen, complete winkelalternatief is voor de grote, nabij gelegen binnensteden.
Zevenaar is door de provincie aangewezen als regionale centrumgemeente. Het centrumgebied als kloppend hart is in dat opzicht van groot belang. Door een ruim aanbod aan winkels, horeca en dienstverlening en tal van activiteiten, weet Zevenaar zich dan ook duidelijk te onderscheiden van de omliggende kernen. Daarnaast is het voor velen ook een woongebied. In het centrumgebied van Zevenaar en de directe omgeving, zijn er kansen voor woonmilieus voor jonge gezinnen, tweeverdieners en jonge senioren (“eigenzinnige leefstijl”), op zoek naar comfort (“leefstijl comfortzoekers”). Ruimte voor appartementen is er nabij winkelvoorzieningen, zorgpunten (in woonservice gebieden) en nabij stations. Dit zijn immers voor zowel de starters als voor de (alleenstaande) senioren aantrekkelijke locaties.
Doorwerking plangebied
De omgeving van het Juvenaat - waar het voorliggende plangebied onderdeel van uitmaakt - wordt gefaseerd ontwikkeld. Ten opzichte van eerdere plannen is het woningbouwprogramma aangepast; het aantal woningen is teruggebracht en er is gekozen voor een meer gedifferentieerd woningaanbod. Op deze manier wordt zo goed mogelijk aangesloten bij de actuele behoefte. De realisatie van 8 appartementen en 8 grondgebonden woningen op de hoek Vondellaan - Babberichseweg past zodoende binnen het beleid dat de gemeente Zevenaar in de Structuurvisie heeft verwoord. Het plan is direct ten oosten van het centrum gelegen, wordt gebouwd voor een in de structuurvisie als kansrijke doelgroep omschreven koper en biedt de juiste woonvorm op de juiste locatie nabij winkels en culturele voorzieningen. Bovendien is het plangebied is de structuurvisiekaart aangemerkt als nieuw woongebied. Het plan draagt bij aan de versterking van de identiteit van Zevenaar als regionale centrumgemeente.
In de Woonvisie Zevenaar is de koers ten aanzien van wonen tot 2025 bepaald. Naast het visiedeel is er een uitvoeringsprogramma waarin is vastgelegd hoe deze koers vormgegeven gaat worden in de komende vier jaar. Het uitvoeringsprogramma wordt iedere 4 jaar bekeken en indien nodig bijgesteld.
De gemeente blijft zich inzetten om een jonge populatie en hogere inkomensgroepen aan zich te binden. Dat is goed voor de lokale economie en noodzakelijk om voldoende draagvlak te behouden voor de voorzieningen. Deze voorzieningen zijn belangrijk voor een prettige woonomgeving en om de leefbaarheid op peil te houden. In de Woonvisie wordt de focus op de drie belangrijkste opgaven gelegd:
Bij de invulling van deze drie opgaven komt ook het beleid en ambitie rondom duurzaamheid, wonen en zorg, leefbaarheid en het ruimtelijk beleid aan bod.
Zevenaar blijft de centrumgemeente in de Liemers en biedt met het woningbouwprogramma ruimte om te groeien. Naast voldoende woningaanbod is een transparante woningmarkt, een goede bereikbaarheid, een aantrekkelijk voorzieningenaanbod en voldoende werkgelegenheid cruciaal om deze ambitie waar te kunnen maken.
Woningbehoefte
Het bepalen van de gewenste woningtypen wordt overgelaten aan de markt. Verwacht dat in de toekomst de behoefte naar rijwoningen minder wordt, omdat de huidige bewoners (voor een belangrijk deel leeftijdsklasse 55-75) doorstroomt naar (senioren) appartementen. Zevenaar kent nu al een ruim aanbod van rijwoningen en zeker op de lange termijn (bij een verdere ontspanning van de woningmarkt) is er risico van vraaguitval en kans op leegstand in de oudere woningen op minder gewilde plekken. De ruimte om goedkope koopwoningen toe te voegen in de nieuwbouw wordt beperkt, met uitzondering van toevoegingen op kleine schaal in de kleine dorpen.
Woningbouwopgave
De ambitie van de gemeente om te groeien is niet blijvend: in de verre toekomst wordt krimp verwacht. De gemeente gaat de risico's actief monitoren om in te kunnen spelen op de daadwerkelijke marktontwikkelingen. Er wordt ingezet op een programmerings- en ontwikkelstrategie die bijsturen mogelijk maakt: zoals kleinschalige (organische) ontwikkelingen en minder (vaste) lange termijn afspraken.
Bouwplancapaciteit
Er is sprake van een overaanbod in de plancapaciteit van woningbouw in de gemeente. Het huidig planaanbod wordt regelmatig tegen het licht gehouden om plannen die niet aansluiten bij de vraag en niet tot ontwikkeling komen in te trekken. Dat draagt bij in het terugbrengen van de overcapaciteit en geeft enige ruimte voor herinvulling van leegkomende locaties om de kwaliteit van de woongebieden te behouden.
Doorwerking plangebied
Met de voorliggende ontwikkeling wordt bijgedragen aan het terugbrengen van de planologische overcapaciteit en wordt het mogelijk een bouwplan te ontwikkelen dat meer aansluit op de behoefte. Het thans voorliggende bestemmingsplan maakt maximaal 16 woningen mogelijk, waarmee de planologische (over)capaciteit met 6 woningen wordt teruggebracht. Woningbouw op deze locatie past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk woningbouwprogramma (binnen stedelijk gebied, nabij het centrum, transformatielocatie). Vanuit stedenbouwkundig perspectief is een bouwkundige invulling van deze locatie zeer wenselijk.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor rondom risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen waarover c.q. waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
De gemeente Zevenaar wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld (23 mei 2012). Bij onder andere de verantwoording van het groepsrisico dienen de uitgangspunten van de beleidsvisie externe veiligheid in acht te worden genomen.
Doorwerking plangebied
In paragraaf 4.4 wordt uitgebreid ingegaan op het aspect externe veiligheid.
De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen het gemeentelijke beleid.
Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
Bij nieuwbouw dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Omdat het plangebied in de bestaande situatie reeds een woonbestemming heeft, mag aangenomen worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde nieuwe functie. In 2002 is bovendien een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Verkennend bodemonderzoek Vondellaan 2 te Zevenaar, Tauw bv, projectnummer: 4217675, d.d. 9 april 2002). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de locatie vrij is van verontreinigingen, met uitzondering van enkele licht verhoogde concentraties PAK's. Deze concentraties zijn echter dusdanig gering, dat deze geen risico vormen voor de volksgezondheid.
Op grond van het in 2005 uitgevoerde onderzoek worden er geen grootschalige bodemverontreinigingen verwacht en wordt het bestemmingsplan financieel haalbaar geacht.
In het kader van de bouwaanvraag is het uitgevoerde onderzoek (2005) te oud en moet er een actualiserend onderzoek conform de NEN5740 plaatsvinden. Dit kan in eerste instantie door het historisch onderzoek te laten actualiseren en een verkennend onderzoek van de bovengrond uit te voeren. Als het historisch onderzoek en/of de resultaten van het verkennend onderzoek van de bovengrond daartoe aanleiding geeft moet ook onderzoek van de ondergrond en het grondwater plaatsvinden.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Wegverkeerslawaai
Omdat de nieuwe woningen zijn gelegen in de zone van de Didamseweg, Vondellaan en Babberichseweg is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege het wegverkeer op de Vondellaan, Babberichseweg en de Didamseweg niet wordt overschreden. De Wet geluidhinder vormt zodoende geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.
Railverkeerslawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van de spoorlijn Arnhem - Doetinchem, die ten zuiden van het plangebied is gelegen. Akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is derhalve niet benodigd.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van 16 nieuwe woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel 4.1: Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Het projectgebied kan op basis van de VNG-brochure gezien worden als een rustig woongebied. Een rustig woongebied is een woonomgeving die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Uit een inventarisatie blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied enkele niet-woonfuncties gevestigd zijn. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige niet-woonfuncties weergegeven.
Adres | Inrichting | Milieucategorie | Maatgevende aspect | Richtafstand (in m)* | Feitelijke afstand (in m) | |
Didamsestraat 35 | Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven | 1 | Geluid | 10 (0) | 47 | |
Apotheken en drogisterijen / detailhandel voor zover n.e.g. | 1 | Geluid | 10 (0) | |||
Vondellaan 2a | Bowlingcentra | 2 | Geluid | 30 (10) | 11 | |
Babberichseweg 23 | Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven | 1 | Geluid | 0 (0) | > 50 | |
Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 1 | Geluid | 10 (0) | |||
Buurt- en clubhuizen | 2 | Geluid | 30 (10) | |||
Dansschool | 2 | Geluid | 30 (10) |
*de gereduceerde richtafstand is tussen haakjes weergegeven
Tabel 4.2.: overzicht relevante bedrijvigheid
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de afstand van de geprojecteerde woningen tot de inrichtingsgrens van de maatschappelijke functies aan de Didamsestraat 35 en Babberichseweg 23 voldoende is om te kunnen voldoende aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Daarmee wordt voldaan aan de indicatieve richtafstand van respectievelijk 30 en 10 meter. Direct ten oosten van het plangebied is Kegelhuis De Lijmers gesitueerd; het betreft een kegelclub met twee banen. Een kegelbaan wordt niet genoemd in de VNG-brochure, maar kan - hoewel veel kleinschaliger van aard - geschaard worden onder de noemer 'bowlingcentra'. Voor een dergelijke functie geldt een richtafstand van 30 meter, waaraan niet zonder meer voldaan kan worden. Omdat het hier echter een kleinschalige kegelbaan betreft, zal het
geluidsniveau minder zijn dan in geval van een bowlingcentrum. Bovendien zijn enkele bestaande woningen op een kortere afstand van de kegelbaan gelegen dan de geprojecteerde woningen. Hierdoor is het aannemelijk dat de kegelbaan door het nieuwe plan niet in zijn belangen wordt geschaad. Anderzijds zijn er in het verleden geen klachten door de gemeente ontvangen over geluidsoverlast vanuit de omliggende woningen.Het voorgaande maakt dat met de ontwikkeling sprake is van een goed woon- en leefklimaat en er vanuit milieuzoneringen geen belemmeringen zijn ten aanzien van de geplande ontwikkeling.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant.
Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In de directe omgeving zijn geen relevante risicobronnen aanwezig. Wel is ten noorden van het plangebied de Rijksweg A12 gelegen. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Betuweroute, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Rijksweg A12
Het traject van de A12 (Knooppunt Velperbroek - Knooppunt Oud-Dijk) geldt als een transportroute van gevaarlijke stoffen en is opgenomen in het Basisnet. Dit traject heeft een veiligheidszone (PR10-6) van 1 meter. Daarnaast is er sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Het groepsrisico rondom de A12 is lager dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Om het invloedsgebied van deze weg te bepalen, is het noodzakelijk om de getransporteerde stofcategorieën per jaar te analyseren. In Basisnet Weg zijn de intensiteiten opgenomen. Het gaat om:
Stofcategorie | Omschrijving | Jaarintensiteit |
LF1 | Brandbare vloeistoffen | 14.967 |
LF2 | Brandbare vloeistoffen | 27.875 |
LT1 | Toxische vloeistoffen | 259 |
LT2 | Toxische vloeistoffen | 1.188 |
GF1 | Brandbare gassen | 0 |
GF3 | Brandbare gassen | 4.000 |
GT3 | Toxische gassen | 0 |
Tabel 4.3: Jaarintensiteiten gevaarlijke stoffen over de A12 (Bron: Basisnet Weg)
Het invloedsgebied van de A12 wordt bepaald door de stofgroep die de grootste effectafstand heeft in geval van een incident, in casu LT2 (toxische vloeistoffen). De stofgroep LT2 heeft een invloedsgebied van 950 meter. Dit invloedsgebied reikt niet tot het plangebied, dat op ruim 1.200 meter afstand is gelegen. Het groepsrisico in relatie tot wegen wordt in het algemeen bepaald door het transport van LPG (de stofgroep GF3). Het invloedsgebied van LPG bedraagt 325 meter en reikt niet tot het plangebied. Het voorliggende bestemmingsplan leidt dan ook niet tot een toename van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk. Er is sprake van een acceptabele veiligheidssituatie. Voor de volledigheid zijn verderop in deze paragraaf de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd.
Betuweroute
In Basisnet Spoor zijn voor spoortrajecten afstanden vastgelegd voor de zogeheten veiligheidszone (de plaatsgebonden risicocontour 10-6). In het basisnet is voor baanvak Elst NW-boog - Zevenaar deeltraject 5 de afstand ‘16 meter’ vermeld. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op 16 meter vanaf het midden van de sporenbundel niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Het voorliggende bestemmingsplan is gelegen op circa 700 meter afstand. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Hoewel de 10-6 contour niet tot het voorliggende plangebied reikt, is de locatie wel gelegen binnen het invloedsgebied. Het Besluit externe veiligheid transport stelt dat een risicoberekening uitgevoerd moet worden voor nieuwe ontwikkelingen binnen het invloedsgebied. Omdat het voorliggende bestemmingsplan in planologische zin geen nieuwe woningen mogelijk maakt (het aantal woningen wordt zelfs teruggebracht van 22 naar 16 woningen) en de afstand tot de risicobron meer dan 200 meter bedraagt, wordt een risicoberekening niet nodig geacht. De personen in het voorliggende plangebied worden bovendien zelfredzaam geacht. Er is sprake van een acceptabele veiligheidssituatie. In het vervolg van deze paragraaf wordt ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Relevante scenario’s: BLEVE en toxisch scenario
De brandweer bereidt zich voor op de gevolgen van een zogenaamd 'maatgevend scenario'. Voor gevaarlijke stoffen over de A12 wordt dit scenario door LPG transporten gevormd. Voor LPG transport is het maatgevende scenario een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een ketelwagon tijdens transport. Een warme BLEVE treedt op bij een externe brand, een koude BLEVE treedt op wanneer de tank bezwijkt door een mechanische oorzaak. Het optredende effect (drukgolf) en het moment van exploderen is afhankelijk van de inhoud van de tank.
Voor de Betuweroute heeft het toxisch scenario (toxische wolk) het maatgevende scenario. Bij een toxische scenario komen toxische stoffen vrij waardoor een toxische wolk ontstaat. De omvang van het effectgebied wordt bepaald door de hoeveelheid toxische damp die vrijkomt en de verspreiding van de dampwolk. De verspreiding van de dampwolk is mede afhankelijk van de weersomstandigheden (windrichting en snelheid e.d.). In het meest ongunstige geval kunnen tot op 1.500 meter dodelijke slachtoffers vallen.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De beoogde woningen in het plangebied zijn relatief gemakkelijk te ontvluchten.
Bij het scenario van een toxische wolk is het van belang dat de aanwezigen in het effectgebied binnen blijven en dat ramen, deuren en ventilatiepompen worden gesloten. Hiermee wordt een safehaven principe gecreëerd. Bij het toxisch scenario speelt risicocommunicatie een belangrijke rol. Ten behoeve van deze zelfredzaamheid is het van belang dat het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) en NL-Alert wordt ingezet. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen kan er voor gekozen worden afsluitbare ventilatiesystemen in de woningen toe te passen, waarmee kan worden voorkomen dat toxische stoffen binnentreden. Dit is echter niet verplicht. Om de effectiviteit van de hierboven genoemde maatregelen te garanderen is het zinvol dat bewoners door middel van risicocommunicatie worden geïnformeerd en geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij zelf kunnen nemen.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron.
Om de bestrijdbaarheid te vergroten dient het plangebied over voldoende bluswatervoorzieningen te beschikken. Tevens dient bij toekomstige ontwikkelingen - in overleg met de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland (VGGM) - rekening te worden gehouden met voldoende bereikbaarheid voor hulpdiensten. Overleg met de VGGM vindt regelmatig plaats en zal worden gecontinueerd gedurende het proces van de planvorming en het ontwerpen opdat er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zal zijn.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is voor advies voorgelegd aan de Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM). De adviezen van de ODRA en VGGM zijn als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Beleid waterschap
Het waterschap heeft de zorg voor de waterkeringen, is verantwoordelijk voor het grond- en oppervlaktewater in het landelijke gebied en in het stedelijk gebied voor het oppervlaktewater. Daarnaast heeft het waterschap als taak het zuiveren van het afvalwater. In de Keur geeft het waterschap regels ten aanzien van waterkeringen en oppervlaktewateren. In de Legger geeft het waterschap de gewenste staat van de watergangen en waterkeringen aan.
Het voorliggende plangebied is gelegen binnen het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 geeft het waterschap haar doelen aan. Voor het bestemmingsplan is van belang dat nieuwe ontwikkelingen en de benodigde ruimte voor waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Bestaande situatie
Op dit moment is het plangebied al enkele jaren braakliggend, in afwachting van de voorliggende ontwikkeling. Oorspronkelijk was het perceel echter grotendeels bebouwd c.q. verhard. Deze bebouwing is enkele jaren geleden gesloopt ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Uitgangspunt voor de waterparagraaf is de situatie zoals deze planologisch aanwezig is. In het bestemmingsplan 'Juvenaat' is het plangebied voorzien van een bouwvlak dat geheel bebouwd mag worden. Bovendien is een ondergrondse parkeergarage voorzien, waardoor infiltratie slechts beperkt mogelijk is.
Bodemopbouw
Op basis van de Bodemkaart blijkt in het plangebied sprake te zijn van kalkhoudende poldervaag- en ooivaaggronden. De ondiepe bodem is hierbij opgebouwd uit lichte zavel tot lichte klei. In het kader van het voorheen geldende bestemmingsplan 'Juvenaat' is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (R002-4376611TER-mfv-V02-NL). Daaruit blijkt dat er sprake is van een uniforme bodemopbouw. Tot circa 1,5 m-mv is siltig matig grof zand aangetroffen. Daaronder is een kleilaag met een dikte van circa 1 meter aanwezig. Naar verwachting begint onder de kleilaag het watervoerende pakket bestaande uit grindig matig grof zand.
Oppervlaktewater
Er is geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig.
Veiligheid
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen primaire en/of regionale waterkeringen aanwezig.
Afvalwaterketen en riolering
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
Ten opzichte van de huidige planologische situatie zal het verhard oppervlak in het plangebied niet of nauwelijks toenemen. Het bouwvlak wordt enigszins verruimd en verschoven. Doordat het woningaantal wordt teruggebracht en er tevens grondgebonden woningen (met tuinen) worden gerealiseerd, zal het verhard oppervlak vermoedelijk afnemen. Watercompensatie is derhalve niet benodigd.
Ten behoeve van infiltratie van regenwater is in het verleden onderzoek verricht naar de onverzadigde zone. Bij hoge grondwaterstanden blijkt dat het grondwater zich op circa 1,2 m-mv bevindt. De grondwaterstand vormt derhalve geen belemmering voor infiltratie. De aanwezigheid van een kleilaag op circa 1,5 m-mv zal de infiltratie van regenwater naar het diepere pakket bemoeilijken. Het doorgraven van de kleilaag en het toepassen van grondverbetering wordt aanbevolen ter plaatse van de infiltratie. De grondwaterstand vormt echter geen belemmering voor de beoogde nieuwbouw.
Veiligheid
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en/of beschermingszone van een waterkering.
Riolering
Bij de nieuwe ontwikkeling moet het afvalwater worden aangesloten op de riolering. Het huishoudelijk afvalwater (droogweerafvoer; DWA) zal aangesloten worden op het bestaande (druk)rioleringssysteem van de gemeente Zevenaar. Het hemelwater moet worden afgekoppeld. Hemelwater dat op daken en verharding van het perceel valt wordt afgekoppeld van DWA. De afvoermogelijkheden in het plangebied voor het verwerken van hemelwater in voorkeursvolgorde zijn:
In de toekomstige situatie zal het hemelwater in het plangebied worden afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem. Indien nodig kan het worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. De lozer dient er voor te zorgen dat het hemelwater bij de afstroming niet onnodig vervuilt en indien nodig maatregelen treffen om dit te voorkomen.
Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater.
Het Waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.
Het beheer en onderhoud van het gemeentelijke inzamelings- en transportstelsel ligt bij de gemeente tot aan het eindgemaal dat in beheer is van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap is verantwoordelijk voor het transport vanuit het eindgemaal tot en met afvalwaterzuiveringsinstallatie en voor de zuivering. De gemeentelijke riolering moet bereikbaar zijn voor beheer en onderhoud.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan aan het Waterschap voorgelegd. Het Waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Zevenaar is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd, waarin gekeken is of er een reële kans is op het al dan niet voorkomen van beschermde soorten in of net buiten het plangebied. Indien blijkt dat die kans aanwezig is, zal een uitgebreid veldonderzoek moeten plaatshebben op het moment dat er kans is op (negatieve) effecten op de mogelijk aanwezige beschermde soorten als gevolg van werkzaamheden die voortvloeien uit het plan. Als daarbij wordt aangetoond dat inderdaad beschermde soorten aanwezig zijn, zal een effectenstudie moeten worden gedaan. Indien daaruit blijkt dat er handelingen gaan plaatshebben die nadelige gevolgen hebben voor de aanwezige beschermde soorten, is mogelijk een aanvraag/ontheffing aan de orde. Daarbij moet in beeld worden gebracht hoe de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke gevolgen niet of in mindere mate zullen optreden.
Ten behoeve van de quick scan naar het voorkomen van beschermde soorten is een bureauonderzoek uitgevoerd. Aan de hand van verspreidingsgegevens uit databanken op internet en uit inventarisatieatlassen en habitateisen van beschermde flora en fauna, in combinatie met terreinkenmerken, de ligging van het plangebied in zijn omgeving en een visuele inspectie, is een inschatting gemaakt van het voorkomen van beschermde soorten. De resultaten van de quickscan zijn integraal opgenomen in deze ruimtelijke onderbouwing (er is geen separaat verslag van opgesteld).
Huidige situatie in het plangebied
Het voorliggende projectgebied is gelegen op de hoek Vondellaan - Babberichseweg, in het stedelijk gebied van Zevenaar. Het plangebied is sinds enkele jaren braakliggend en tijdelijk ingericht als grasveld. Onderhoud vindt met regelmaat plaats. Er zijn geen (volwassen) bomen en/of watergangen aanwezig. Ook is er geen bebouwing in het plangebied aanwezig.
Soortenbescherming
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een inschatting gemaakt van de aanwezige flora en fauna in het plangebied.
Grondgebonden zoogdieren
In het plangebied komen naar verwachting alleen algemene soorten grondgebonden zoogdieren voor (tabel 1 Ffw). Het kan gaan om soorten zoals huisspitsmuis, mol en egel. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de Ffw bij ruimtelijke ontwikkeling. Juridisch zwaarder beschermde soorten worden in het plangebied niet verwacht.
Vleermuizen
De kans bestaat dat in het plangebied vleermuizen voorkomen. Alle Nederlandse vleermuizen zijn strikt beschermd middels tabel 3 van de Ffw en Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een eventuele vliegroute voor vleermuizen. Deze wordt met de voorliggende ontwikkeling echter niet aangetast. Mogelijk dient het voorliggende projectgebied wel als foerageergebied voor vleermuizen. Omdat er in de directe omgeving voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig zijn, is vervolgonderzoek naar vliegroutes en foerageergebieden niet nodig.
Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn strikt beschermd en kunnen worden aangetroffen in bebouwing en (oude) bomen met spleten en holen. Omdat er in het voorliggende plangebied geen bebouwing en volwassen bomen aanwezig zijn, is het plangebied niet geschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. In het omliggende gebied wordt bovendien actief gewoond en gewerkt. Er is hierdoor sprake van een zodanige verstoring in de omgeving dat de aanwezigheid van vaste rust- of verblijfplaatsen voor vleermuizen kan worden uitgesloten. Bovendien zullen de geplande werkzaamheden overdag plaatsvinden, waardoor vleermuizen niet verstoord worden tijdens hun actieve periode in de avond en nacht. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Vogels
Mogelijk broeden er vogels in en/of nabij het plangebied. Alle vogels zijn strikt beschermd door de Ffw. De huidige interpretatie van de Ffw verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Buiten het broedseizoen zijn er geen verplichtingen vanuit de Ffw. Vaste verblijfplaatsen van enkele vogelsoorten (bijvoorbeeld sommige roofvogel- en uilennesten, roekenkolonies, ooievaars-, huismus- en gierzwaluwnesten) vormen hierop een uitzondering; deze zijn het hele jaar door beschermd. Deze worden - gezien de terreinkenmerken - in het voorliggende plangebied niet verwacht. Verdere maatregelen of een ontheffing zijn daarom, voor deze soortgroep, niet nodig.
Wel dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (globaal van half maart tot en met half juli) te starten, om nadelige effecten op broedende vogels te voorkomen. Wanneer dit niet mogelijk is, dient door een ecologisch deskundige vastgesteld te worden of er op dat moment broedgevallen binnen het plangebied aanwezig zijn. Wanneer er broedgevallen in het plangebied zijn vastgesteld, kan het pas gesloopt worden wanneer de jonge vogels van het betreffende broedgeval uitgevlogen zijn.
Amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden
Op basis van habitateisen, verspreidingsgegevens en de kenmerken van het plangebied, kan de aanwezigheid van amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden op voorhand uitgesloten worden.
Vaatplanten
Op basis van terreinkenmerken en verspreidingsgegevens kan de aanwezigheid van beschermende planten worden uitgesloten.
Zorgplicht
Tenslotte geldt altijd de voorgeschreven zorgplicht: deze houdt in dat alle mogelijke nadelige gevolgen voor (alle) planten en dieren zoveel mogelijk vermeden moeten worden (voor zover redelijk), bijvoorbeeld door een Egel die zich op het werkterrein bevindt te verplaatsen voordat gestart wordt met bepaalde werkzaamheden (hiervoor is eerst een inspectie te voet van het werkterrein nodig).
Gebiedsbescherming
Het plangebied heeft geen status in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (‘Rijntakken’) ligt op circa 1,5 kilometer ten zuiden van het plangebied. Gezien de locatie van het plangebied en de aard van de ingreep doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Het plangebied maakt evenmin onderdeel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gebieden aanwezig die behoren tot het NNN. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling is niet nodig.
In het voorliggende plangebied zijn geen beschermde soorten te verwachten. Het plangebied is niet gelegen in of in de directe nabijheid van een Natura2000-gebied. Evenmin is het plangebied onderdeel van het NatuurNetwerk Nederland. Derhalve vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
Archeologiebeleid gemeente Zevenaar
Conform het paraplubestemmingsplan 'Archeologie' van de gemeente Zevenaar ligt het plangebied in een gebied met een middelmatige tot hoge archeologische verwachting. Het oostelijke deel van het plangebied is voorzien van de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting'. Voor de gronden met deze aanduiding geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m. Het westelijke deel van het plangebied is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting'. Voor de gronden met een hoge archeologische verwachting geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 m. Omdat de voorgenoemde vrijstellingsgrenzen worden overschreden, is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Archeologie
In het kader van het voorgaande bestemmingsplan 'Juvenaat' is een archeologisch vooronderzoek, bestaande uit een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
In grote delen van het onderzoeksgebied zijn bodemverstoringen geconstateerd tot meer dan 1 m -Mv. Daar waar de verstoringen minder diep reiken, is vastgesteld dat de ondergrond wordt gevormd door zandige klei waarop een pakket verspoeld zand rust. Tijdens het veldonderzoek zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Deze zijn zonder uitzondering afkomstig uit opgebrachte en geroerde grond en vormen derhalve geen aanleiding om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden.
Cultuurhistorie
Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig. Wel is het Juvenaat St. Stanislaus - ten zuiden van het plangebied - aangemerkt als gemeentelijk monument. Het katholieke Juvenaat St. Stanislaus voor jongens in Zevenaar werd in 1927 opgericht door de Broeders van Maastricht. Al twee jaar na de opening werd het complex aangepast en uitgebreid met een extra vleugel voor speel- en slaapzalen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het Juvenaat in 1942 gevorderd voor de huisvesting van 400 Duitse soldaten. Hierna werd het gebouw opnieuw voor onderwijs gebruikt: eerst als seminarie, later als schippersinternaat, ULO en in 1965 als vakschool. De broeders verlieten in 1969 het gebouw maar ook daarna werd het gebouw gebruikt voor onderwijshuisvesting.
Archeologie
Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van relevante archeologische resten wordt ten aanzien van het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij
het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat
bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
In het voorliggende plangebied zijn enkele planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Deze worden voorafgaand aan de bouw verwijderd c.q. verlegd.
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van 16 nieuwe woningen.
Op basis van de meest recente stedenbouwkundige uitwerking voorziet de voorliggende ontwikkeling in de bouw van 8 appartementen (duur) en 8 rijwoningen. Op basis van de CROW-publicatie geldt voor rijwoningen en appartementen (duur) een maximale verkeersgeneratie van 7,5 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag, uitgaande van een ligging in matig stedelijk gebied, in de rest van de bebouwde kom. Gelet op het voorgaande leidt de beoogde ontwikkeling tot 120 extra motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.
Het plangebied wordt direct op de Julie Postelstraat ontsloten. Het verkeer wordt vervolgens via de Vondellaan en/of Didamseweg afgewikkeld op de N336 en verder. Omdat het om een relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen gaat en de voorgenoemde wegen voldoende capaciteit hebben om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename.
Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen bij nieuwbouw projecten hanteert de gemeente Zevenaar de parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie 317. In deze publicatie is per woningtype een parkeernorm opgenomen. De gemeente Zevenaar hanteert de (gemiddelde) parkeernormen als uitgangspunt, uitgaande van een ligging in matig stedelijk gebied, in de rest van de bebouwde kom. Deze parkeernormen zijn als volgt:
Uitgaande van maximale planologische mogelijkheden (8 appartementen en 8 rijwoningen) bedraagt de totale parkeerbehoefte ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling 32 parkeerplaatsen.
Parkeren binnen het plangebied zal deels op eigen terrein worden opgelost en deels in de openbare ruimte. Concreet houdt dit in dat op eigen terrein wordt voorzien in minimaal 16 parkeerplaatsen, waarmee tenminste één parkeerplaats per woning op eigen terrein is voorzien. In de regels is gewaarborgd dat binnen de bestemming 'Woongebied' ten minste 16 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd en in stand gehouden.
De overige parkeerbehoefte wordt ondergebracht in de openbare ruimte. Zoals blijkt uit de Parkeerbalans voor de omgeving van het Juvenaat, die als bijlage 1 bij de toelichting is opgenomen, zijn er in de nabijheid van het plangebied voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig om een deel van de parkeerbehoefte op te vangen. De parkeerdruk zal zich daarbij verdelen over het gebied. In de parkeerbalans is rekening gehouden met dubbelgebruik van functies en is gerekend met aanwezigheidspercentages. Zoals blijkt uit de parkeerbalans is de parkeerdruk het grootst op een werkdagavond. Op een gemiddelde werkdagavond is rondom het Juvenaat behoefte aan circa 211 parkeerplaatsen. In de toekomstige situatie zullen er 246 parkeerplaatsen aanwezig zijn, waarvan 56 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarmee wordt ruimschoots voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het gemeentelijk handboek en andere bestemmingsplannen van de gemeente Zevenaar. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van deze paragraaf worden de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In de bestemmingsregels zijn de verschillende voorkomende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, groen, verkeer etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de realisatie en instandhouding van voldoende waterberging te waarborgen. Evenwel is in de algemene bouwregels bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij per woningtype concrete parkeernormen zijn opgenomen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is in algemene zin aangegeven wanneer sprake is van strijdig gebruik met de regels uit het bestemmingsplan. Evenwel is aangegeven welke vormen van gebruik zijn toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Aan de voorgenomen ontwikkeling ligt nog geen concreet bouwplan ten grondslag. Derhalve is een bepaalde mate van flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gewenst. Bovendien kan zo beter ingespeeld worden op specifieke wensen vanuit de toekomstige bewoners of eventuele doelgroepen.
Het perceel is voorzien van een globale eindbestemming. Op grond van deze bestemming geldt een rechtstreekse bouwtitel. Omdat het een nog te realiseren woongebied betreft en de exacte situering en vorm van de woningen nog niet bekend is, zijn ruimere bouwmogelijkheden opgenomen dan voor bestaande woningen het geval zal zijn. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd.
In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Woongebied
De bestemming 'Woongebied' heeft een globaal karakter. Dat betekent dat deze bestemming veel flexibiliteit bevat. Dit is wenselijk, omdat de bouwplannen voor het nieuwe woongebied nog niet tot in detail zijn uitgewerkt. Zo is bijvoorbeeld de exacte situering van de nieuwe woningen nog niet bepaald.
Het bouwen van hoofdgebouwen (woningen) is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met dien verstande dat uitsluitend aaneengebouwde en gestapelde woningen zijn toegestaan. Om de hoek Vondellaan - Babberichseweg te accentueren, zijn gestapelde woningen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'. Het aantal woningen binnen het plangebied mag niet meer dan 16 bedragen, met dien verstande dat er ten hoogste 8 gestapelde woningen zijn toegestaan. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding. Voor gestapelde woningen geldt een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 13 en 17 meter.
Bij grondgebonden woningen mogen op het perceel zowel binnen als buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden opgericht, waaronder betreft bijgebouwen, uit- of aanbouwen en overkappingen. De maximale maatvoering voor bijbehorende bouwwerken is gelimiteerd. Het achtererf mag met niet meer dan 50% worden bebouwd met een maximum van 60 m2. Het is niet toegestaan bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel op te richten.
Binnen de woonbestemming is het toegestaan om een beroep aan huis uit te oefenen. Daarnaast is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een bedrijf aan huis, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Bedrijvigheid aan huis mag geen onevenredige hinder voor de omgeving veroorzaken. Derhalve zijn uitsluitend bedrijven in een lichte milieucategorie (1) toegestaan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties moet worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.