direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tiel Noord en Kleine kernen - De Balije 9
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0281.BP00055-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van de locatie De Balije 9 te Tiel is een voormalig schoolcomplex gelegen. De toenmalige school is verhuisd en het complex wordt nu slechts op tijdelijke basis verhuurd. Het voornemen bestaat om het schoolcomplex te slopen en hier woningbouw te realiseren. In dat kader is voor het gebied, in samenspraak met de omgeving, een stedenbouwkundig model ontwikkeld dat voorziet in de realisatie van 36 levensloopbestendige appartementen, verdeeld over twee woongebouwen met respectievelijk twee en drie bouwlagen en één ontsluiting. De appartementen zullen op de markt worden aangeboden als sociale huurwoningen. Ten behoeve van de ontsluiting van de woongebouwen, wordt ook in de benodigde verkeer- en parkeervoorzieningen voorzien.

De voorgenomen herontwikkeling aan De Balije sluit aan bij de gemeentelijke woonvisie, waarbij wordt ingezet op de ontwikkeling van betaalbare kleinere woningen en een zorg-geschikte woonomgeving. De ontwikkeling draagt bij aan het verduurzamen van de woningvoorraad. De voorgenomen herontwikkeling is echter niet passend binnen het geldende bestemmingsplan 'Tiel Noord en Kleine Kernen'. Om ter plaatse van De Balije de ontwikkeling van 36 appartementen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het noodzakelijk om het geldend bestemmingsplan te herzien. Daartoe dient dit bestemmingsplan. Dit document voorziet in de toelichting op het bestemmingsplan.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan De Balije en kadastraal bekend als gemeente Tiel, sectie G, nummer 2001 (gedeeltelijk). Het plangebied wordt aan de noordwestelijke en noordelijke zijde begrensd door woonpercelen gelegen aan Veertien Hond. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door een openbare groene ruimte. De weg De Balije begrenst het plangebied aan de zuidzijde. Tot slot geldt dat de zuidwestelijke zijde van het plangebied wordt begrensd door de parkeerplaatsen gelegen aan De Balije.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0001.png" Indicatie begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Tiel Noord en Kleine kernen' (vastgesteld 21 maart 2012), 'Paraplubestemmingsplan parkeren (vastgesteld 17 oktober 2018) en 'Parapublebestemmingsplan Omzetten woningen' (vastgesteld 19 december 2018).

In het 'Paraplubestemmingsplan Omzetten woningen' (vastgesteld 19 december 2018) zijn regels opgenomen ten aanzien van het onder voorwaarden toe kunnen staan van de huisvesting van arbeidsmigranten en de realisatie van studentenhuisvesting (beide in de vorm van onzelfstandige wooneenheden). Dit planvoornemen voorziet niet in de huisvesting van arbeidsmigranten of studenten. De regels blijven middels het paraplubestemmingsplan wel van toepassing.

Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Tiel Noord en Kleine kernen' rusten op het plangebied de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk' (in combinatie met een bouwvlak met maatvoeringseis 'maximum bebouwingspercentage terrein: 40%') , 'Groen' en 'Verkeer'. Aanvullend is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0002.png"

Vigerend bestemmingsplan met rood omlijnd het plangebied

Dit planvoornemen voorziet in de sloop van het voormalig schoolgebouw (maatschappelijke functie) en de realisatie van 36 appartementen. De 36 appartementen worden verdeeld over twee woongebouwen die twee of drie bouwlagen hoog zijn. Gezien het feit dat het toekomstig gebruik van de locatie wijzigt (van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen') en de realisatie van de toekomstige woonbebouwing op basis van de geldende bouwregels niet is toegestaan, dient van het geldend bestemmingsplan te worden afgeweken. Hiervoor wordt het geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied herzien met dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de feitelijke situatie en het beoogde planvoornemen van de herontwikkeling van schoollocatie tot woonlocatie gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de huidige beleidskaders van het Rijk, de provincie, en de gemeente Tiel. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten die van invloed (kunnen) zijn op de opzet en inhoud van het nieuwe bestemmingsplan, zoals milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, etc. In hoofdstuk 5 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan met betrekking tot de regels en de verbeelding beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de uitvoerbaarheid aangetoond en de doorlopen procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke en functionele context

Het plangebied is gelegen in Tiel-Noord, binnen de wijk Drumpt. Drumpt was vroeger een dorp, maar is door de stedelijke uitbreiding van Tiel in noordelijke richting vastgegroeid aan Tiel. De Burgemeester Meslaan en de hervormde kerk van het voormalige dorp Drumpt (gelegen ten zuidwesten van het plangebied) zijn nog herkenbaar aanwezig in de stedenbouwkundige structuur van het gebied. Tiel-Noord kenmerkt zich verder door een planmatige stedenbouwkundige invulling. Hier is voornamelijk planmatige woningbouw gerealiseerd. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door deze planmatige woningbouw. Het plangebied fungeert als open groene ruimte als schakel tussen enerzijds de oude structuur van de kern Drumpt en de planmatige opzet van de stadsuitbreiding uit de jaren '80.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0003.png"

Impressie planmatige woningbouw rondom plangebied (blauwe contour)

2.2 Huidige situatie

Het plangebied wordt gevormd door een voormalige schoollocatie. Binnen het plangebied zijn het voormalig schoolgebouw en speelterreinen aanwezig. Het geheel wordt omsloten door een hekwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0004.png"

Impressie huidige situatie plangebied (bron: GeoObeliekViewer)

Het schoolgebouw betreft een tijdelijk noodgebouw. Het bestaat uit één bouwlaag en is afgedekt met een plat dak. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van het schoolgebouw weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0006.png"

Impressies schoolgebouw

Ten zuiden van het schoolgebouw is een verharde buitenplaats aanwezig. Ten westen van het schoolgebouw is een verhard speelterrein gelegen. Het speelterrein wordt omgeven door gras.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0007.png"

Impressie buitenplaats ten zuiden van schoolgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0008.png"

Impressie speelterrein ten westen van schoolgebouw

Het plangebied weet zich in haar omgeving te onderscheiden door het relatief open groene karakter. Hiermee heeft het indirect ook een functie als groenvoorziening in de wijk. Op het terrein staan een aantal waardevolle bomen (o.a. bij het oude schoolplein) die de moeite waard zijn om te behouden.

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Stedenbouwkundige opzet

Het voornemen bestaat om de voormalige schoollocatie te herontwikkelen tot woonlocatie. De huidige bebouwing en verharding worden gesloopt c.q. verwijderd en er worden 36 appartementen gerealiseerd, verdeeld over een westelijk en oostelijk bouwdeel. De appartementen worden ontsloten middels een gezamenlijke entree. De bouwdelen zijn verbonden door een loopbrug.

De noordwestelijke hoek van het plangebied wordt ingericht als parkeerterrein. De gronden tussen de woongebouwen en de randen van het plangebied worden gevormd door een groene zone. De stedenbouwkundige opzet van het voornemen is verder uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan, bijgevoegd als Bijlage 1 en Bijlage 2 bij deze toelichting.

Het hierna volgende stedenbouwkundig plan geeft de beoogde inrichting van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0009.png"

Impressie stedenbouwkundig plan

Zoals genoemd wordt er een wooncomplex met twee bebouwingsdelen opgericht. Eén van de woongebouwen (westelijke woongebouw) bestaat uit twee bouwlagen, afgedekt met een plat dak. Het andere woongebouw (oostelijke woongebouw) bestaat uit drie bouwlagen, afgedekt met een plat dak. In totaal worden er 36 3- of 2-kamer appartementen over de twee woongebouw verdeeld. De appartementen worden op de markt gezet als sociale huurwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0010.png"

Impressie beoogde bebouwing binnen plangebied

2.3.2 Verkeer en parkeren

Om in de nieuwe situatie een goede verkeerssituatie te garanderen en aan te tonen dat voldaan wordt aan de geldende parkeernorm, is door Goudappel BV. een verkeersonderzoek uitgevoerd. Een notitie van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek in relatie tot het voornemen besproken.

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten door De Balije. De Balije vormt een doodlopende aftakking van de grotere ontsluitingsweg Burgemeester Meslaan. Naast de voormalige school, worden nog zes woningen en het wijkgebouw 'Drumptse Hof' via De Balije ontsloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0011.png"

Impressie verkeersstructuur rondom plangebied

Ten gevolge van de beoogde herontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen in en rondom het plangebied toe. Het toekomstig aantal verkeersbewegingen ten gevolge van onderhavig planvoornemen wordt ingeschat op basis van de CROW-normen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Hierbij is aangesloten bij de parameters 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.

De verkeersgeneratie per woning ligt op 3,2 – 4,0 ritten per woning voor een gemiddelde weekdag. Aangezien Tiel relatief voor deze woningen lage parkeernormen hanteert, wordt uitgegaan van de lage waarde. Op basis van deze kencijfers bedraagt de verkeersgeneratie 115 ritten per gemiddelde weekdag. Voor een gemiddelde werkdag is dat 128 ritten, afgerond 130 autobewegingen over de hele dag. In het drukste spitsuur gaat het om 10 tot 15 auto’s.

De verkeersafwikkeling blijft in de toekomstige situatie gelijk aan de huidige situatie. De verkeersbewegingen vanaf en naar het plangebied vinden plaats via De Balije en worden snel afgewikkeld via de grotere ontsluitingsweg Burgemeester Meslaan. De bestaande infrastructuur wordt in beginsel geacht om in staat te zijn de toename in het aantal verkeersbewegingen probleemloos en verkeersveilig op te vangen. Hierbij wordt opgemerkt dat in het verleden reeds een groot aantal verkeersbewegingen over De Balije en de Burgemeester Meslaan heeft plaatsgevonden in verband met de voormalige school. Verkeer rondom scholen kent sterke piekmomenten in halen en brengen van kinderen. Deze piekmomenten zullen minder sterk zijn bij een transformatie naar woonappartementen.

Uit verkeerstellingen die uitgevoerd zijn aan de Burgemeester Meslaan (tussen de Rivierenlandlaan en de Dorpsstraat, zuid-oostelijk van het plangebied) zijn duidelijk op weekdagen de haal- en brengmomenten van de voormalige school op de Balije terug te zien (om 08:00 en 14:00). Met het verdwijnen van de school zal het middagpiekmoment naar verwachting lager worden en verplaatsen naar later op de dag (rond 17:00/18:00). Hiermee wordt winst geboekt op een ontsluitingsroute die al geruime tijd tijdens piekmomenten onder verkeersdruk staat.

Parkeren

Het planvoornemen dient te voorzien in een aantal parkeerplaatsen dat voldoet aan de norm die opgesteld is in het geldend beleid van de gemeente Tiel. Vanaf 1 januari 2022 is dit de Nota Parkeernormen Tiel 2022. Deze Nota vervangt hiermee de kencijfers die opgenomen zijn in de Parkeerbijdrageregeling 2010.

Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 36 appartementen (sociale huur). Op basis van de Tielse parkeernormen geldt hiervoor een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per appartement, met een bezoekersaandeel van 0,3 parkeerplaats per appartement. De parkeerbehoefte ten gevolge van de 36 appartementen wordt op basis van deze norm berekend op (36*1,1=39,6) 40 parkeerplaatsen.

Binnen het plangebied wordt een parkeerterrein gerealiseerd waar ruimte is voor 42 parkeerplaatsen, waarvan 2 parkeerplaatsen voor invaliden zijn gereserveerd. Daarnaast kan, in geval van zeer ongebruikelijke overloop, gebruik worden gemaakt van de 9 parkeerplaatsen die in de huidige situatie ook al aanwezig zijn. Het totaal aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied bedraagt daarmee 51. Hiermee kan ruim worden voldaan aan de parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per appartement.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Gelderland worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tot slot vindt een toetsing van het planvoornemen aan het beleid van de gemeente Tiel plaats.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De SVIR heeft geen consequenties voor het planvoornemen en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.2 Besluit en regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 7. defensie;
  • 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 10. Elektriciteitsvoorziening;
  • 11. ecologische hoofdstructuur.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en het Rarro hebben geen consequenties voor het planvoornemen en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.3 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor de aanvraag omgevingsvergunning die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Zo wordt de ontwikkeling van 11 woningen niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Gevolg planvoornemen

Dit planvoornemen voorziet in een herontwikkelingsplan binnen stedelijk gebied. Er wordt een voormalige schoollocatie gesloopt en op de locatie worden 36 appartementen (sociale huur) gerealiseerd, verdeeld over twee woongebouwen. Het planvoornemen wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om deze reden dient de behoefte aan de beoogde herontwikkeling nader te worden onderbouwd.

In de paragrafen 3.3.2 en 3.4.3 is toegelicht dat het planvoornemen voorziet in een concrete kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoefte binnen de gemeente Tiel. Verder geldt middels de beoogde herontwikkeling toepassing wordt gegeven aan het principe van duurzaam ruimtegebruik binnen het bestaand stedelijk gebied.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat met de beoogde herontwikkeling wordt voorzien in een concrete woonbehoefte op een daartoe passende locatie binnen de gemeente Tiel. Hiermee wordt aan de Ladder-toetsing voldaan.

3.2.4 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2023 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstigbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave.

Gevolg planvoornemen

In dit kader wordt voortgeborduurd op de SVIR en voorziet dit planvoornemen in een herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het betreft de sloop van een voormalige schoollocatie en de nieuwbouw van 36 appartementen (sociale huur). De nieuwe appartementen worden daarbij levensloopbestendig, klimaatbestendig en duurzaam gerealiseerd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een veilige en gezonde leefomgeving.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de nieuwe omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Gaaf wordt gebruikt als 'mooi' en 'cool', dat omschrijft het behoud van historische- en landschappelijke eigenschappen en het aantrekken van nieuwe generaties. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Gaaf Gelderland legt de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. De omgevingsvisie heeft zevental ambities opgenomen:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij.

Wonen

Ten aanzien van het thema 'Wonen' wil provincie Gelderland een duurzaam en divers woon- en leefklimaat realiseren dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Op deze wijze wil de provincie de economische kracht en kwaliteit van het leven in Gelderland versterken, zowel nu als in de toekomst.

De ambitie van provincie Gelderland is om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag te hebben; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt hierbij optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen, om zo het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen.

Het grootste deel van de woningen die we in 2050 in Gelderland nodig hebben, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Provincie Gelderland stelt als ambitie: aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag, alle nieuwbouw aardgasloos wordt aangelegd en zoveel mogelijk circulair wordt gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Om deze ambities te bereiken wil de provincie in gesprek gaan met de Gelderse regio’s en regionale afspraken maken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Er is specifieke aandacht voor de gemeentegrens overstijgende woonvraagstukken. Innovaties in woonwijken op het vlak van duurzaamheid en het omvormen van bestaande gebouwen tot woonruimte worden gestimuleerd.

Gevolg planvoornemen

De wijze waarop het plan binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven van de regio Rivierenland past, is beschreven in paragraaf 3.3.2. Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een beschermde natuur- of landschapszone zoals Natura 2000-gebied, het GNN of de GO. Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen niet in strijd in met de Omgevingsvisie Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening, laatste versie van 1 februari 2022 is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om dit te realiseren zijn vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen in de Omgevingsverordening.

De Omgevingsverordening Gelderland bepaalt dat stedelijke ontwikkelingen in beginsel plaatsvinden in bestaande gebouwen, in bestaand stedelijk gebied of door herstructurering. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De ladder vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Wonen

De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. Hiertoe agenderen alle (relevante) partijen in de regio de regionale opgaven op het gebied van wonen in de regionale woonagenda. Op basis van artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening geldt dat een bestemmingplan nieuwe woningen alleen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

Het plangebied is gelegen in de regio Rivierenland. De 'Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030' omvat de kwantitatieve en kwalitatieve woonopgave voor de regio Rivierenland. De monitor richt zich op de nieuwbouwproductie. Het nieuwbouwprogramma is gericht op aanvulling van de tekorten in de bestaande woningvoorraad.

Ten aanzien van de kwantitatieve behoefte geldt dat het regionaal woningbouwprogramma 2020-2030 voor de regio Rivierenland, op basis van de Primos prognose 2020 en PBL prognose, is vastgesteld op 7.900 - 12.550 woningen. Het woningbouwprogramma 2020-2030 voor de gemeente Tiel kent op basis hiervan een bandbreedte van 1.700 - 2.000 woningen. Bij het bepalen van deze bandbreedte is rekening gehouden met verschillende lokale omstandigheden. De daadwerkelijke realisatie van nieuwbouwwoningen en de ontwikkeling van de plancapaciteit per gemeente worden jaarlijks gemonitord. Dit maakt het mogelijk ontwikkelingen nauwkeurig te volgen en indien nodig bij te sturen. Hierbij zal, met de dan beschikbare informatie, bekeken worden of de nu gestelde ambities en bandbreedtes nog actueel zijn en indien nodig worden deze, in overleg met de provincie, bijgesteld.

Ten aanzien van de kwalitatieve behoefte geldt dat nieuwe woningen in de regio nodig zijn om in te spelen op de woonbehoefte van de vergrijzende bevolking. Daarnaast wordt gestreefd naar voldoende passende woningen voor jongeren en (jonge) gezinnen. Hieruit volgt dat er een steeds grotere behoefte is aan levensloopbestendige, duurzame en betaalbare woningen. Deze behoefte kan opgelost worden door enerzijds te bouwen en anderzijds door een betere doorstroming van de woningmarkt mogelijk te maken, waardoor starters ook meer kans krijgen. Een combinatie hiervan schat de regio het hoogst op waarde in.

Ten aanzien van het lokaal perspectief geldt dat Tiel in vergelijking met andere regio's een relatief hoog aandeel meergezinswoningen en huur-/corporatiewoningen kent. Hierdoor is de druk op koopwoningen toegenomen en is de druk op huurwoningen beperkt. Omdat gemeente Tiel ruimte wil blijven bieden voor alle inwonersgroepen, streeft zij ernaar om de sociale huurvoorraad procentueel gelijk houden. Tegelijkertijd wil de gemeente draagkrachtige bewoners aantrekken en meer balans in de samenstelling van de woningvoorraad brengen. Daarvoor wil de gemeente extra woningen realiseren, zoals aantrekkelijke woningen die aansluiten bij de behoefte van de hogere inkomens. De komende jaren zet Tiel daarom in op drie speerpunten: bouwen om hogere inkomens aan te trekken en te behouden, bijsturen van de woningbouwprogrammering naar meer grondgebonden woningen en het onderzoeken van wijkvernieuwingsmogelijkheden in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat.

Gevolg planvoornemen

De 36 te realiseren appartementen worden aangeboden in het middengoedkope huursegment (sociale huur) en vullen de behoefte aan levensloopbestendige, duurzame woningen voor doelgroepen met een lager inkomen in.

In de gemeentelijke woonvisie en in de prestatieafspraken met de woningcorporatie zijn concrete afspraken gemaakt over de voorraadontwikkeling van de sociale (en midden)huur. Monitoring van deze ambities gebeurt regionaal door middel van de regionale woningbouwmonitor. Hierin zijn zowel de gerealiseerde als de geplande sociale- en middeldure huurwoningen in opgenomen. De 36 te realiseren (sociale huur)appartementen zijn afgestemd met de gemeente en passend binnen de prestatieafspraken.

Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen in een herontwikkelingsopgave binnen het bestaand stedelijk gebied voorziet, waarbij 36 levensloopbestendige, duurzame appartementen in het middengoedkope segment (sociale huur) voor doelgroepen met een lager inkomen worden gerealiseerd. Daarmee sluit het planvoornemen aan op de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte zoals geformuleerd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030.

Tot slot wordt opgemerkt dat het plangebied buiten Natura 2000-gebied, het GNN of de GO is gelegen en niet in strijd is met andere verordeningsregels. De Omgevingsverordening Gelderland vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de Omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Tiel 2030

De Structuurvisie Tiel 2030 dateert uit 2009 en omvat een visie op het ruimtelijke beleid van de gemeente Tiel voor de periode tot 2030. De visie biedt daarmee het ruimtelijk kader voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente en vormt het toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen.

Wonen

In totaal biedt de structuurvisie ruimte voor het realiseren van 5.300 - 5.850 woningen in de periode tot 2030. Voor woningbouw wordt ingezet op de gelijktijdige ontwikkeling van drie sporen:

  • 1. Inbreiden voor uitbreiden blijft het hoofduitgangspunt. Het ontwikkelen van de vele binnenstedelijke locaties heeft dus blijvend voorrang;
  • 2. Om een continue bouwstroom te garanderen en in de behoefte aan eengezinswoningen te voorzien zal Passewaaij verder worden ontwikkeld in zuidelijke richting;
  • 3. Er wordt tevens ingezet op de ontwikkeling van landelijke woonmilieus. Voor dergelijke woonmilieus liggen kansen in de toekomstige zuidrand van Passewaaij, Overlinge en het Waalfront.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0012.png"

Uitsnede kaart Structuurvisie Tiel 2030 met plangebied bij rode cirkel

Gevolg planvoornemen

Dit planvoornemen voorziet in een herontwikkelingsplan, waarbij op een locatie binnen stedelijk gebied (aangeduid als 'nieuw stedelijk wonen') een voormalige schoollocatie wordt gesloopt en 36 kwalitatief hoogwaardige appartementen worden gerealiseerd. Deze dichtheid sluit aan bij het profiel van Tiel als centrumstad. De 36 appartementen worden aangeboden in het sociale huursegment en worden levensloopbestendig en duurzaam uitgevoerd. Hiermee wordt bijgedragen aan de woonopgave voor zowel de vergrijzende bevolking als starters. Geconcludeerd wordt dat met het plan een bijdrage wordt geleverd aan de woonopgave binnen gemeente Tiel op een daartoe passende (inbreidings)locatie. Geconcludeerd wordt dat het plan aansluit op het gemeentelijk beleid, zoals wordt beschreven in de Structuurvisie Tiel 2030.

3.4.2 Toekomstvisie Tiel

Algemeen

Op 28 juni 2019 is de Toekomstvisie Tiel vastgesteld. De Toekomstvisie Tiel schetst een toekomst waarin Tiel een gemeente is waarin mensen graag wonen, recreëren en werken. Een toekomst waarin de stad een duidelijk gezicht heeft en samenwerkt met en in de regio. Alle nieuwe voorstellen voor projecten en plannen toetst de gemeente aan de bijdrage die zij leveren aan de doelen van de Toekomstvisie.

In de Toekomstvisie zijn drie inhoudelijke hoofdkeuzes in het beleid gemaakt. Het gaat om:

  • 1. Gericht investeren in kwaliteit openbare ruimte en een aantrekkelijk centrum: dit beleidsthema richt zich richt zich op de (basis-)kwaliteit van de openbare ruimte en geeft een directe en gerichte impuls aan het benutten van het potentieel en toevoegen van extra kwaliteit aan het profiel van Tiel;
  • 2. Gezicht geven aan economische speerpunten 'logistiek en handel' en 'toerisme, recreatie en vrije tijd': dit beleidsthema richt zich op de drie economische speerpunten van FruitDelta Rivierenland, zijnde Agribusiness, Economie & Logistiek en Recreatie & Toerisme;
  • 3. Creëren van een betrokken, activerende en nuchtere aanpak binnen het sociaal domein: dit beleidsthema richt zich op het efficiënter organiseren van en grip krijgen op het sociaal domein (om de lasten te verlagen) en het inrichten van activerend beleid binnen het sociaal domein.

Met de Toekomstvisie Tiel zijn ambities en specifieke doelstellingen gesteld om de stad verder te ontwikkelen als economisch, duurzame en aantrekkelijke stad voor inwoners, bezoekers en nieuwe inwoners. Heel concreet zal er gewerkt moeten worden aan een samenhang in de ruimtelijke structuur, een prettige en verzorgde openbare ruimte en het faciliteren van de ontwikkelende markt om aantrekkelijke woningen toe te voegen voor een gezonde bewonersmix.

Gevolg planvoornemen

Dit planvoornemen voorziet in een herontwikkelingsopgave waarbij een voormalige schoollocatie wordt gesloopt en 36 kwalitatief hoogwaardige appartementen worden gerealiseerd. De herontwikkeling leidt tot een kwaliteitsimpuls, waarbij tevens aandacht is voor de ontwikkeling van het openbaar gebied. Zo worden de omliggende groenstructuren versterkt en worden zichtlijnen vanuit de directe omgeving op de gebouwen geoptimaliseerd. Tot slot geldt dat met het planvoornemen huurwoningen worden ontwikkeld in het sociale huursegment, waarmee tevens wordt bijgedragen aan de woonopgave voor kwetsbare groepen in de gemeente.

Geconcludeerd wordt dat het plan invulling geeft aan de beleidsdoelen zoals geformuleerd in de Toekomstvisie Tiel.

3.4.3 Woonvisie Tiel

In de Tielse Woonvisie 2019-2023 (vastgesteld juni 2019) wordt beschreven op welke wijze de gemeente Tiel haar woningmarkt verder wil versterken. Hierbij wordt ingezet op 'bouwen' en 'leefbaarheid'. Gemeente Tiel wenst te bouwen in bestaande wijken, aansluitend op de woonwensen van onder andere senioren, en te bouwen in Passewaaij, meer gericht op gezinnen. Er wordt ingezet op het versterken van de leefbaarheid van wijken, onder meer door het toevoegen van meer koopwoningen in buurten met veel huur en door het aantrekkelijker maken van de leefomgeving. Ook worden er ca. 300 huurwoningen toegevoegd én wordt ingezet op het vernieuwen van de voorraad en een evenwichtiger verdeling van koop- en huurwoningen over de verschillende wijken.

Er wordt een kleine groei van de bevolking verwacht, van ca. 41.000 nu tot iets meer dan 43.000 in 2040. Het aantal huishoudens groeit in dezelfde periode van iets minder dan 18.000 naar ongeveer 20.000. Om die groei te realiseren, is het belangrijk dat de gemeente de inwoners die net buiten de Randstad een woning zoeken en de nieuwe werknemers op Tielse bedrijventerreinen daadwerkelijk aan de regio en aan de stad weet te binden.

Het aandeel ouderen zal verder stijgen, net als het aantal 1- en 2-persoonshuishoudens. Dit betekent dat de vraag naar een zorggeschikte woonomgeving stijgt, net als de vraag naar betaalbare kleinere woningen. Een andere grote opgave die op de maatschappij afkomt betreft de duurzaamheidsopgave. Dit leidt zowel tot nieuwe eisen aan woningen (vooral m.b.t. de energietransitie) als de woonomgeving (klimaatadaptatie).

Gevolg planvoornemen 

Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van 36 3-kamerappartementen, waardoor deze geschikt zijn voor 1- en 2-persoonshuishoudens. De appartementen worden in de markt gezet in het sociale huurgsegment, waardoor de appartementen goed betaalbaar worden geacht. Verder geldt dat de appartementen levensloopbestendig worden ingericht, waardoor deze ook geschikt zijn voor bewoning door senioren. Tot slot is het zo dat appartemten duurzaam worden gebouwd (voldoen aan BENG-eisen) en dat op het terrein wordt voorzien in voldoende waterberging en groenvoorzieningen in het kader van klimaatadaptatie. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen Tielse Woonvisie 2019-2023.

3.4.4 Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2022

Jaarlijks worden in Tiel grote hoeveelheden afvalwater, regenwater en grondwater ingezameld, afgevoerd em verwerkt. Het GRP gaat in op de verantwoordelijkheden en beleid ten aanzien van de gemeentelijke riolering- en watertaken. Gemeenten hebben immers op grond van de Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater. Vanuit de Waterwet volgt tevens een zorgplicht voor hemelwater en grondwater. Het Tielse GRP geeft invulling aan alle drie de zorgplichten.

Het GRP van Tiel heeft een strategisch en beleidsmatig karakter. Het is een weergave van voornemens, uitwerkingen en besluiten over riolering en water in de periode 2019-2022.

In Bijlage 28 van het GRP staat geborgd hoe de gemeente Tiel invulling geeft aan de waterparagraaf. Deze waterparagraaf is in deze toelichting uitgewerkt in par. 4.11.

3.4.5 Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW)

In het Integrale veiligheidsbeleid van de gemeente Tiel is opgenomen, dat het wenselijk is om nieuwbouw onder de eisen van het Politie Keurmerk Veilig Wonen te bouwen. Het keurmerk is uitgebreider dan het Bouwbesluit. Het omschrijft diverse onderdelen om de (sociale) veiligheid in en om de woning te vergroten, hierdoor verkleint de kans op inbraak. Daarmee wordt ook de sociale veiligheid van de bewoners vergroot. Ook heeft het een preventieve werking en kan het toekomstige schade voorkomen zoals inbraken, overlast en vandalism.

Met het planvoornemen en de stedenbouwkundige opzet van het plan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten en eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Het Politiekeurmerk en het certificaat is 10 jaar geldig, ook al wijzigen eisen. Het Politiekeurmerk regelt het volgende:

  • Inbraakwerendheid voor de schuur en berging;
  • Inbraakwerendheid van de collectieve fietsenstalling;
  • Inbraakwerendheid van de individuele garage;
  • Verlichting aan de woning;
  • Verlichting en verkaveling van de achterpaden;
  • Cilindertrekbeveiliging;
  • Toegang van en in het gebouw. Door eisen aan centrale toegangsdeuren zoals anti-flippervoorziening en zelfsluitendheid. En het afsluiten van compartimenten zoals bergingenclusters en de parkeergarage.
  • Overzicht in het woongebouw door eisen als zichtlijnen. Bijvoorbeeld door zicht van algemene deuren en bij spiegels in hoeken van bergingsgangen;
  • Controle en inspectie;

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen.

Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij een planontwikkeling dient daarom rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.

Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Voor het plangebied geldt dat deze in een rustige woonomgeving gelegen is.

Toetsing effecten op omliggende functies

Een woning c.q. appartement wordt beschouwd als hindergevoelige functie en om deze reden zijn hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied nader beschouwd. Het plangebied wordt hoofdzakelijk omgeven door woonbebouwing. Woningen betreffen geen hinderveroorzakende functie en kennen daarom ook geen milieuzonering.

Enkel ten zuidwesten van het plangebied zijn maatschappelijke functies (een kerkgebouw en een wijkcentrum) aanwezig. Een kerk en een wijkcentrum worden in de regel ingeschaald onder milieucategorie 2 met grootste richtafstand van 30 meter voor geluid. De afstand van de geprojecteerde woningen tot aan de kerk en het wijkcentrum bedraagt meer dan 30 meter. Er wordt hiermee aan de richtafstand voldaan.

Omgekeerd geldt dat de realisatie van de 36 appartementen binnen het plangebied niet leidt tot belemmeringen in de duurzame ontwikkeling van de maatschappelijek functies. Er zijn namelijk reeds hindergevoelige functies tussen het plangebied en de hinderveroorzakende functies gelegen die de ontwikkelingsmogelijkheden van deze functies beperken.

Gevolg planvoornemen

Er wordt voldaan aan de indicatieve richtafstanden ten opzichte van hinderveroorzakende functies. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast geldt dat het planvoornemen niet leidt tot belemmeringen in de duurzame ontwikkeling van omliggende (hinderveroorzakende) functies.

4.3 MER beoordeling

Algemeen

Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen.

Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

In algemene zin komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op die op de D-lijst zijn vermeld volgt óf een m.e.r.-beoordelingsplicht óf een motivering dat een m.e.r.(beoordeling) niet noodzakelijk is. Hierbij is de bij de activiteit behorende drempelwaarde onder andere van belang. Om te bepalen of een activiteit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is, conform het aangepaste Besluit m.e.r., is het type plan en het soort ontwikkeling van het plan van belang, zoals opgenomen in de Structuurvisie Ruimte (SVIR).

Onderhavig bestemmingsplan betreft een stedelijk ontwikkelingsplan. De activiteiten die door dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt behoren niet tot de C-lijst, waardoor er geen directe m.e.r.-plicht is. De voorgenomen ontwikkeling behoort echter wel tot de D-lijst, namelijk onder nummer 11.2 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van een winkelcentra of parkeerterrein'. Met het bestemmingsplan wordt woningbouw (appartementencomplex met 36 appartementen) mogelijk gemaakt.

De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling is opgenomen in lijst D van het besluit m.e.r. Voor projecten groter dan 100 hectare en meer dan 2000 woningen dient altijd een m.e.r.- beoordeling plaats te vinden.

De omvang van de woningbouw (36 appartementen) is zodanig beperkt dat er geen sprake is van overschrijding van de drempelwaarden is. Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd kan worden.

In bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectenbeoordeling is een aantal beoordelingscriteria opgenomen.

Planbeoordeling (conform bijlage III EEG-richtlijn)

Kenmerken van het project

De realisatie van het appartementencomplex is een project van beperkte omvang. Er is geen sprake van gebruik van natuurlijke grondstoffen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder of risico op ongevallen.

Plaats van het project

De gronden zijn gelegen op een voormalige locatie van een schoolgebouw en is daarmee een geschikte inbreidingslocatie. Het plangebied weet zich in haar omgeving te onderscheiden door het relatief open groene karakter. Hiermee heeft het indirect ook een functie als groenvoorziening in de wijk. Deze openbare voorziening wordt meegenomen in het gebruik van de buitenruimte in het planvoornemen.

Kenmerken van het potentiële effect

Gezien de aard van de ontwikkeling zijn er geen negatieve effecten te verwachten. Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied is niet aan de orde.

Realisatie van het plan heeft geen relevante / significante effecten op waterhuishouding, verkeersaantrekkende werking luchtkwaliteit, bedrijfshinder en externe veiligheid. Dit blijkt uit de vorenstaande verantwoording die in dit wijzigingsplan is vervat.

Het plangebied ligt op voldoende afstand (enkele honderden meters) van Natura 2000 (Uiterwaarden Waal) en het Gelders NatuurNetwerk en zal geen relevante / significante invloed op deze gebieden hebben.

Ten behoeve van het project is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd en onderzoek naar asbest. De resultaten leveren geen belemmering op voor de beoogde woningbouw. Uit archeologisch onderzoek zal in een later stadium middels proefsleuvenonderzoek moeten blijven dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn in de grond. Uit het uitgevoerde natuuronderzoek blijkt dat er met betrekking tot soortenbescherming geen problematiek te verwachten is

Conclusie

De impact van de realisatie van het appartementencomplex op een bestaande inbreidingslocatie is zeer gering. Een voortoets als bedoeld in de natuurbeschermingswet wordt daarmee niet noodzakelijk geacht.

Tevens wordt op grond van de voor dit bestemmingsplan uitgevoerde analyses en onderzoeken én het verschil tussen de daadwerkelijke activiteit in relatie tot de drempelwaarden waaruit een m.e.r.-beoordelingsplicht voortvloeit (vanaf 2000 woningen en/of 100 hectare), geconcludeerd dat bij de vaststelling van dit wijzigingsplan geen onevenredige nadelige milieueffecten voortkomen die het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling dan wel het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Deze paragraaf, tezamen met de rest van de milieuparagrafen en onderliggende onderzoeken, moet beschouwd worden als de m.e.r.-aanmeldnotitie, op basis waarvan het college haar m.e.r.-beoordelingsbesluit kan nemen.

4.4 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een ruimtelijk plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Dit planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de bouw van twee woongebouwen, bestaande uit in totaal 36 appartementen. Een appartement is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). In dat kader is door middel van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Aelmans ROM B.V., rapportnummer M202060.001.001/GGO) de geluidbelasting op de gevel (gevelbelasting) van de appartementen berekend ten gevolge van het omliggende wegenet en getoetst aan de normstelling uit de Wet geluidhinder. Tevens is voor de 'nieuwe situatie' bepaald wat de cumulatieve geluidbelasting ter hoogte van de woningen is, zodat bezien kan worden of extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn. Het akoestisch onderzoek is tevens toegevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting.

Verder is het plangebied niet gelegen in de directe nabijheid van een spoorlijn dan wel gezoneerd industrieterrein. Spoorweg- en industrielawaai zijn derhalve niet aan de orde.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een spoorlijn, dan wel een gezoneerd industrieterrein. Wel dient het aspect wegverkeerslawaai beschouwd te worden, gezien de nabije ligging van de wijkontsluitingsweg Burgemeester Meslaan en de Drumptselaan. Ook de A15 is meegenomen in het onderzoek van Aelmans ROM.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maximale cumulatieve geluidbelasting op maatvoerende gevels 48 dB bedraagt. Dit is ruim lager dan de grenswaarde van 53 dB, waardoor bij toepassing van standaard bouwmaterialen een binnenniveau van 33dB gewaarborgd is. Daarmee is sparke van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de appartementen. Het aspect wegverkeerslawaai, en geluidhinder in zijn algemeen, leveren dus geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.5 Bodem

Wettelijk kader

Dit bestemmingsplan schept het planologisch-juridisch kader voor de realisatie van twee woongebouwen bestaande uit in totaal 36 appartementen. Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Verkennend bodemonderzoek en asbest in grond onderzoek

Om een goed woon- en leefklimaat ter plekke van het plangebied te kunnen garanderen, is door NIPA milieutechniek B.V. een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740, projectnr. N219351, 17 november 2021) en een verkennend asbestonderzoek (NEN 5707, projectnr. N219351.001, 11 januari 2022) uitgevoerd, respectievelijk bijgevoegd als Bijlage 5 en Bijlage 6 bij deze toelichting. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat zowel de vaste bodem als het grondwater niet (noemenswaardig) zijn verontreinigd met de onderzochte parameters. Wel zijn aangetroffen bijmengingen met metselpuin verdacht beschouwd met betrekking tot de aanwezigheid van asbest. Om deze reden is een een aanvullend verkennend asbestonderzoek uitgevoerd, waaruit gebleken is dat zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetoond. Hiermee is aangetoond dat de locatie niet verontreinigd is met asbest, en de bodem geschikt is voor een woonfunctie. Het aspect bodem levert daarom geen verdere belemmeringen op voor het planvoornemen.

4.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

NIBM

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van 36 appartementen. Het planvoornemen valt daarmee binnen ruimschoots binnen het niet in betekenende mate criterium van de Wet milieubeheer. Ook wanneer de ingeschatte verkeersgeneratie ten gevolge van het planvoornemen (zie ook 2.3.2) wordt ingevuld in de NIBM-tool, wordt geconcludeerd dat het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarbij geldt ook nog dat de voormalige verkeersbewegingen ten gevolge van de schoollocatie komen te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0013.png"

Ingevulde NIBM-tool

Fijnstof

Voor wat betreft de beoordeling van het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit dient er gelet te worden op de fijnstofconcentraties ter plaatse. Hiervoor is de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) geraadpleegd. Direct nabij het plangebied zijn geen rekenpunten gelegen. Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit ter plaatse, zijn daarom de fijnstofconcentraties van rekenpunten in de nabijheid van het plangebied (ten zuiden van de A15) beoordeeld. Uit de NSL-monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 ìg/m3) en PM2,5 (20 ìg/m3) ter plaatse van de rekenpunten niet wordt overschreden (zie onderstaande afbeelding). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde concentratie is maximaal 6,508 (7), waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De concentratie fijnstof heeft geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plekke van de locatie. Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0014.png"

Uitsnede NSL-monitoringstool

4.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Ter inventarisatie van (mogelijke) risicobronnen in de omgeving, is door Kragten op 20 oktober 2021 een quickscan externe veiligheid uitgevoerd (rapportnr. 20211020-POU023-RAP-EV 1.0). Deze quickscan is bijgevoegd als Bijlage 9 bij deze toelichting. Uit deze quickscan worden de volgende conclusies getrokken, uitgesplitst over risicovolle transportroutes, risicovolle buisleidingen en risicovolle inrichtingen:

Risicovolle transportroutes

  • Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een waterweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
  • De Rijksweg A15 (wegvak G15) ligt op een afstand van ruim 200 meter en is opgenomen in het Basisnet weg. Gezien de afstand vormen het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied geen aandachtspunten voor de planvorming. Ook de hoogte van het groepsrisico vormt geen belemmering.
  • Op circa 375 meter van het plangebied is de spoorlijn Betuweroute Meteren-Elst noordwestboog (route 202) aanwezig, waarover structureel gevaarlijke getransporteerd worden. Op grond van de afstand vormen het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied geen belemmering voor de planvorming.
  • Het plangebied ligt als gevolg van de stoffen die over de Rijksweg A15 en de spoorlijn Betuweroute Meteren-Elst vervoerd worden binnen het invloedsgebied van brandbare gassen (A), toxische gassen (B2 en B3) en toxische vloeistoffen (D3 en D4). De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (BLEVE en toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Risicovolle buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen, waardoor de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geen belemmering vormen voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Risicovolle inrichtingen

Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting, waardoor de risico's als gevolg van het transport van inrichtingen geen belemmering vormen voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Verantwoording groepsrisico

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet, vanwege de ligging van het plangebied in het invloedsgebied van de Betuweroute en A15 maar buiten de 200 meter zones, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.


Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 10 februari 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van (nog niet aanwezige) "zeer kwetsbare gebouwen", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische en/of brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische en/of brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Bij een scenario, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.8 Kabels en leidingen

Het plangebied is niet gelegen binnen een zone of werkstrook van hoofdleidingen of kabels die planologisch bescherming behoeven. Vanuit dit aspect gelden er dan ook geen beperkingen voor de (functionele) invulling, bebouwing en het gebruik van het plangebied.

4.9 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermingswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

4.9.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Op ca. 2,4 kilometer afstand vanaf het plangebied is Natura 2000-gebied Rijntakken gelegen. Andere Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 20 kilometer afstand. Negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge van de beoogde herontwikkeling zijn, gezien de aard van het planvoornemen en de afstand, op deze Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

Stikstof

Om te bepalen of de herontwikkeling in de realisatie- en gebruiksfase leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied, is een stikstofnotitie opgesteld (Bijlage 7).

De realisatiefase is uitgesplitst in de sloopfase, aanloopfase, grond- en funderingsfase, ruwbouwfase én de afbouwfase. Hiervoor zijn de in te zetten mobiele werktuigen en het daarbij horende vermogen, brandstofverbruik en aantal uren inzet bepaald. Dit is doorgerekend in de AERIUS-Calculator.

De woningen zullen gasloos worden gebouwd. De emissies in de gebruiksfase zullen derhalve enkel bestaan uit emissies ten aanzien van de verkeersgeneratie. In de verkeersparagraaf (2.3.2) is het maximaal aantal verkeersbewegingen per etmaal (op een weekdag) dat het planvoornemen genereert bepaald op 130 verkeersbeweging per etmaal.

Uit de AERIUS-berekeningen van de realisatie- en gebruiksfase volgen geen rekenresultaten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000 gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000- gebieden kunnen op basis van het voorgaande met zekerheid worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt op circa 770 meter afstand van het dichtstbijzijnde onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Vanwege de afstand tussen het GNN en het plangebied en vanwege de beperkte omvang van de voorgenomen ingreep, verwachten wij dat de plannen geen effect op het GNN zullen hebben.

4.9.2 Soortenbescherming

Door Faunaconsult is een quickscan flora en fauna (d.d. 9 april 2021) uitgevoerd om inzicht te krijgen op de effecten die het planvoornemen heeft op beschermde soorten om zo te kunnen beoordelen of er verbodsbepalingen overtreden worden of voorkomen kunnen worden door het treffen van mitigerende maatregelen. De bevindingen van het onderzoek zijn in onderstaande overgenomen. Tevens is het onderzoek als Bijlage 8 bij de toelichting toegevoegd.

Algemeen voorkomende vogels

In de opgaande vegetatie in het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de vegetatie buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te verwijderen. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan.

Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën

In het plangebied komen mogelijk enkele algemene zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in de provincie Gelderland een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Conclusie

Door vegetatie buiten het broedseizoen te verwijderen, wordt geen overtreding op de Wet natuurbescherming verwacht. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. Wel is te allen tijde de algemene zorgplicht van toepassing. KleurrijkWonen wil met het project een positieve bijdrage leveren aan biodiversiteit en hiermee de leefomgeving verbeteren voor alles wat leeft. Door natuurinclusieve maatregelen toe te passen wordt de leefomgeving voor gebouw-gebonden diersoorten verbeterd en de biodiversiteit bevorderd. Het aspect 'Soortenbescherming' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Wettelijk kader

Als wettelijk toetsingskader in Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0015.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Tiel met plangebied bij blauwe contour

Op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Tiel is het plangebied aangeduid als 'Hoge archeologische verwachting'. Verder geldt dat een klein zuidwestelijk deel van het plangebied is gelegen binnen 'historische dorpskernen met laat-middeleeuwse bewoning' De archeologische verwachtingswaarde is in het vigerend bestemmingsplan doorvertaald middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en ter plaatse van de historische dorpskern 'Waarde - Archeologie 3'. De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm beneden maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Voor de als 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden bedraagt deze onderzoeksgrens 100 m2 en 50 cm beneden maaiveld.

Bureauonderzoek

Door Bureau voor Archeologie is een bureauonderzoek (projectnr. 2021011203, d.d. 19 februari 2021) uitgevoerd om de archeologische verwachting binnen het plangebied inzichtelijk te maken. De bevindingen uit het onderzoek zijn in onderstaande overgenomen. Het onderzoek is tevens als Bijlage 10 bij deze toelichting toegevoegd.

In het plangebied liggen de Bommel en Linge beddinggordels. De Bommel is actief van de Late Bronstijd tot en met Midden IJzertijd. De Linge is actief van de Late IJzertijd tot en met de Late Middeleeuwen (afdamming in 1307 na Chr.). De oeverafzettingen van deze beddinggordels zijn een gunstige bewoningslocatie. In de omgeving van het plangebied zijn archeologische resten gevonden uit de Late IJzertijd tot en met de Middeleeuwen. In de Nieuwe tijd heeft het plangebied waarschijnlijk uitsluitend een agrarische functie als bouwland en boomgaard. In de jaren ‘70 en ‘80 komt het plangebied in de bebouwde kom van Tiel te liggen.

In het plangebied kunnen archeologische resten aanwezig zijn uit de Late Bronstijd tot en met de Nieuwe tijd. Om deze reden wordt geadviseerd een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een archeologisch booronderzoek.

Archeologisch booronderzoek

Als gevolg van het inventariserend bureauonderzoek is door Bureau voor Archeologie een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, in de vorm van boringen in de verkennende en karterende fase. Dit onderzoek (projectnr. 2021011203, d.d. 17 november 2021) is bijgevoegd als Bijlage 10 bij deze toelichting.

In het veldonderzoek zijn zeven boringen gezet met einddieptes tussen 200 en 250 cm -mv. het plangebied is sprake van oever- op beddingafzettingen. Waarschijnlijk zijn het afzettingen van de Linge beddinggordel. De top van de oeverafzettingen is omgewerkt, waarschijnlijk door ploegwerkzaamheden. In de omgewerkte oeverafzettingen zijn resten baksteen, houtskool en aardewerk aanwezig die een indirecte aanwijzing vormen voor bewoning. Een eventuele archeologische laag kan in het omgewerkte pakket zijn opgenomen. Op basis van de aangetroffen indicatoren en archeologische waarnemingen in de omgeving kan de aanwezigheid van een sporenniveau niet worden uitgesloten. Een aanvullend onderzoek met proefsleuven wordt daarom geadviseerd.

Gevolg planvoornemen

In overleg met de archeoloog van de gemeente Tiel wordt in de verdere procedure van het bestemmingsplan en de bouwaanvraag invulling gegeven aan de archeologische wet- en regelgeving. Dit zal gedaan worden middels de uitvoer van een proefsleuvenonderzoek. Hiermee wordt invulling gegeven aan het beschermen van de archeologische waarden, en vormt het aspect in de uiteindelijke bouwaanvraag geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.10.2 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, beheersverordening of ruimtelijke onderbouwing rekening moet worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast moet op grond van het Bro in de toelichting op het bestemmingsplan worden beschreven hoe deze cultuurhistorische zijn meegewogen. Het is daarom van belang dat voorafgaand aan het opstellen van een ruimtelijk plan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

Toetsing

Binnen het plangebied zijn een voormalig schoolgebouw (tijdelijk noodgebouw) en een speelterrein aanwezig. De bestaande bebouwing wordt niet aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. Op basis van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart wordt geconcludeerd dat er zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen het plangebied bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0281.BP00055-va01_0016.png"

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart met plangebied bij rode contour

Gevolg planvoornemen

Binnen het plangebied zijn geen beschermde monumenten of cultuurhistorische waarden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Waterparagraaf

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. In deze waterparagraaf wordt recht gedaan aan de voorwaarden die gesteld worden in het Gemeentelijk Rioleringsplan (par. 3.4.4).

Ten behoeve van het planvoornemen is de digitale watertoets doorlopen (zie Bijlage 11). Op basis van het doorlopen van de digitale watertoets wordt geconcludeerd dat voor het planvoornemen de normale procedure dient te worden doorlopen.

4.11.1 Beleid Waterschap Rivierenland

Algemeen

Waterbeheerprogramma 2016-2021

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Watercompensatie

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, kan aanleg van extra waterberging noodzakelijk zijn. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd.

De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van de toename van verhard oppervlak, maatgevende regenbuien en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. De vuistregel is dat er 436m³ waterberging nodig is per hectare nieuw verhard oppervlak. De maximaal toelaatbare peilstijging bedraagt 0,20 meter in het gebied Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. In de rest van het beheergebied van Waterschap Rivierenland geldt een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,30 meter. Dit geldt voor plannen met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m2. De vuistregel geldt alleen bij waterberging in open water en als er geen sprake is van complicerende zaken (bijvoorbeeld kwel). In stedelijk gebied kan waterberging ook worden gerealiseerd via een waterbergingsbank (indien beschikbaar). Plannen met een toename van het verhard oppervlak in stedelijk gebied tot 1.500 m2 komen hiervoor in aanmerking. Voor plannen met meer dan 5.000m² extra verharding wordt een aparte berekening gevraagd. Dit geldt ook voor plannen die waterhuishoudkundig complex zijn. Hierbij worden de volgende berekeningsuitgangspunten gehanteerd:

  • De maatgevende afvoer door de watergangen is 1,5 l/s/u. Dit is ook de afvoer die de watergangen in het landelijk gebied nog net aankunnen.
  • Bij een regenbui die eenmaal per 100 jaar kan voorkomen met 10% opslag vanwege de klimaatverandering (T=100+10%) mag er geen inundatie optreden.
  • Bij een regenbui die eenmaal per 10 jaar optreedt met 10% opslag vanwege klimaatverandering (T=10+10%) moet er voor het straatpeil nog een drooglegging van 1,00 m zijn ten opzichte van zomerpeil.

Voorkeursvolgorde aanleg watercompensatie

Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de voorkeursvolgorde vasthouden-bergen-afvoeren:

  • Hergebruik en/of vasthouden: Hierbij wordt het hemelwater binnen het plangebied verzameld en komt niet (direct) in het oppervlaktewater terecht. Dit kan bijvoorbeeld met groene polderdaken en wadi s. Het ontwerp-, beheer- en onderhoudsaspect spelen een belangrijke rol bij deze voorzieningen. De initiatiefnemer dient aantoonbaar te maken dat de gerealiseerde berging kan blijven functioneren;
  • Bergen: Onder bergen verstaan we de opvang van hemelwater in het oppervlaktewater. Het hemelwater van het plangebied wordt opgevangen in het oppervlaktewater. Hier heeft het graven van nieuw oppervlaktewater de voorkeur boven het vergroten van bestaand water. Bij gebruik van bestaand water gaat de voorkeur uit naar watergangen die niet door Waterschap Rivierenland worden onderhouden. In het algemeen geldt dat compensatie in B-watergangen de voorkeur heeft boven compensatie in A-watergangen. Als de aanvrager kan aantonen dat compensatie in een B- of A-water redelijkerwijs niet mogelijk is, kan het waterschap ook compensatie in bestaande of nieuwe C-wateren toelaten.
  • Afvoeren: Hierbij wordt hemelwater afgevoerd via de riolering.

Waterkwaliteit (algemeen)

Hieronder volgt een aantal algemene aandachtspunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Gebruik geen uitlogende materialen zoals zink of koper. Zo komen deze materialen niet in de sloot terecht. Worden wel uitlogende materialen gebruikt, dan mag het dakwater niet rechtstreeks op de sloten worden geloosd;
  • Bladeren van bladverliezende bomen langs het water komen vaak in het water terecht. Dit kan de waterkwaliteit negatief beïnvloeden. De hoeveelheid bladafval in de watergang kan worden beperkt door rekening te houden met de plaatsing van bomen;
  • Neem de ecologische waarde mee in het ontwerp van een watergang, wadi, etc. Door aandacht te hebben voor de ecologische waarde, wordt deze zonder al te veel moeite vergroot.

Riolering en zuiveringswerken

Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Bij de herstructurering van bestaande woonwijken of herbouw van woningen is er de mogelijkheid om het rioolsysteem zodanig aan te passen dat hemelwater wordt afgekoppeld. Het uitgangspunt is dat hemelwater gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater. Het stroomt eerst door een berm, wadi of bodempassage om het water te filteren.

4.11.2 Gevolg planvoornemen

Om inzicht te krijgen in de nieuwe situatie met betrekking tot het afwikkelen van hemelwater binnen het plangebied, is door Laurant een memo opgesteld, die ingaat op hoe water afgekoppeld wordt en of er aanvullende compensatie noodzakelijk is in verband met waterberging. Deze memo is bijgevoegd als Bijlage 12 bij deze toelichting.

Grondwater

Vanuit het waterschap Rivierenland wordt een droogleggingseis gehanteerd van 1,0 m. Het grondwater schommelt tussen 2,5m en 3,5m onder het maaiveld. Dit betekent dat er voldoende ruimte is om te voldoen aan de droogleggingseisen van het waterschap. Ook is er eventueel ruimte voor kruipruimte, zolang hiermee maar de droogleggingseis gerespecteerd wordt.

Watercompensatie

Dit plan ziet toe op de sloop van een voormalige schoollocatie en de realisatie van 36 appartementen, verdeeld over twee woongebouwen. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 6.010 m2. In de huidige situatie zijn een schoolgebouw, een verhard schoolplein en een verharde speelplaats aanwezig. Het oppervlak van het schoolgebouw bedraagt 766 m2. Het overig verhard oppervlak binnen het plangebied bedraagt 1.954 m2. Het totaal vehard oppervlak binnen het plangebied in de huidige situatie beslaat daarmee 2.720 m2.

In de toekomstige situatie wordt het verhard oppervlak binnen het plangebied als volgt ingeschat:

  • 1.213 m2 verharding ten gevolge van de woonbebouwing;
  • 1.492 m2 verharding ten gevolge van de realisatie van het parkeerterrein en verkeersontsluiting.

Het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied wordt daarmee in de toekomstige situatie 2.785 m2. Dit betreft een minimale verhardingstoename, die ruim valt binnen de eenmalige vrijstelling van compensatieplicht van het Waterschap Rivierenland.

Afwikkelen hemel- en afvalwater

Het afval- en hemelwater ten gevolge van de appartementen wordt afgekoppeld op het omliggend groen. Er worden geen knelpunten verwacht voor aansluiting op het bestaande riool. De aanleghoogtes van het systeem dienen nader bepaald te worden.

Waterkwaliteit

Bij de inrichting, bouw- en beheerfase worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits, 1. schoonhouden 2. scheiden 3. zuiveren, dienen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater wordt voorkomen.

Klimaatadaptieve maatregelen m.b.t. waterhuishouding

Ondanks het feit dat er graag gebruik wordt gemaakt van de eenmalige vrijstelling, is toch nagedacht over de toekomst. Waarvan verwacht wordt dat er steeds meer hoosbuien kunnen vallen en er meer wateroverlast wordt verwacht. De volgende maatregelen worden genomen om ook in de toekomst een goede waterhuishouding te garanderen:

  • Het vloerpeil van de appartementencomplexen komt 5,50m +NAP te liggen. De aangrenzende en loodrecht gelegen rijbaan ligt op maximaal 5,20m +NAP. Het peil van het gebouw ligt dus 30 centimeter hoger, zoals voorschreven in het beleid van het Waterschap Rivierenland.
  • Rondom het appartementencomplex bevinden zich terrassen. Deze terassen liggen op 5,45m +NAP. Aansluitend is een klein terpje aanwezig dat ervoor zorgt dat het water niet in de gebouwen komt.
  • De aansluitende verhardingen van het plan zullen afstromen naar omliggend groen.
  • Er bevinden zich geen kolken in het plan, zodat het water van natuurlijke zuivering gebruik maakt.
  • Het hemelwater van de daken wordt in bestaande situatie afgewaterd (766 m2) op het bestaand riool. Hiervoor zal een deel (666m2) nu ook naar het groen afwateren. Indien het groen dit water niet meer aankan, dan is er een overstortvoorziening op het bestaande riool. Het overige kleindere gebouw zal op het bestaande riool aangesloten blijven (dit betreft slechts 546m2).
  • De wadi heeft een schetsmatige invulling in het plan. Momenteel bezit deze een capaciteit van 40m3 te bergen.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

5.2 Uitgangspunten

5.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

5.2.2 Planonderdelen

Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de gebruiks- en bouwmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en gebaseerd op de regels uit het vigerend bestemmingsplan ('Tiel Noord en Kleine kernen')

De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.3 Toelichting op de planregels

5.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen.

Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen. Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid;

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of een afzonderlijke bestemmingsplanherziening.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. Een vergunningenstelsel kan in specifieke en bijzondere situaties worden opgenomen in verband met bijvoorbeeld het verwijderen van waardevolle boombeplanting.

5.4 Toelichting op bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming.

5.4.1 Bestemming Groen

Ten behoeve van de groenvoorzieningen binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen rechtstreeks toegelaten. Ook aan 'Groen' ondergeschikte functies zoals evenementen, speelvoorzieningen, jongeren ontmoetingsplaatsen, beeldende kunstwerken en nutsvoorzieningen zijn toegestaan. Daarnaast zijn bij de bestemming behorende paden en bruggen en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk. Hierbij geldt dat enkel kleine gebouwtjes (max. bouwhoogte 3 meter en max. inhoud 50 m3) voor jongeren ontmoetingsplaatsen, beeldende kunstwerken en nutsvoorzieningen toegestaan zijn.

5.4.2 Bestemming Verkeer

Ten behoeve van de verkeerskundige ontsluiting en parkeervoorzieningen binnen het plangebied is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn wegen, straten en paden, verblijfsvoorzieningen, (fiets)parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegstaan. Daaraan ondergeschikt zijn toegestaan: nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen, evenementen, jongeren ontmoetingsplaatsen, standplaatsen ten behoeve van markten en dergelijke, beeldende kunstwerken, tuinen en wachtruimten ten behoeve van het openbaar vervoer. Bij de verkeersdoeleinden behorende gebouwen met een maximale hoogte van 3 meter en een maximale inhoud van 50 m3 zijn toegestaan. Verder mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden met een maximale hoogte van 3 meter (speelvoorzieningen uitgezonderd).

5.4.3 Bestemming Wonen

Ten behoeve van de 36 appartementen binnen het plangebied is de bestemming 'Wonen' in combinatie met twee bouwvlakken met de bouwaanduiding 'gestapeld' en maatvoeringseisen 'maximum bouwhoogte' (7 en 10 meter) en 'maximum aantal wooneenheden' (36) opgenomen. Middels de figuur 'relatie' zijn de twee bouwvlakken gekoppeld. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen voor één huishouden met bijbehorende tuinen, erven en paden en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ook zijn aan de bestemming 'Wonen' ondergeschikte functies als nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven en een bed & breakfast, met een maximum van 2 kamers en 5 bedden per woning, toegestaan.

5.4.4 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4

Deze bestemming is opgenomen ter voorkoming van de aantasting van de (potentiële) archeologische waarden in de grond. Het college nadere eisen aan een te verlenen bouwvergunning ten behoeve van het archeologisch erfgoed. Tevens is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. De vrijstellingsbepalingen ten aanzien van de onderzoeksverplichting (bij bouwvergunningen en aanlegvergunningen) zijn gebaseerd op de beleidsadviezen van de beleidsadvieskaart archeologie. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' (middelmatige archeologische verwachting) geldt een ondergrens bij verstoringen vanaf 500 m2 en 0,3 m-mv.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelbepaling

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden eveneens een aantal algemene bouwregels. Deze zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen.

5.5.3 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een bepaling opgenomen waarin het wordt verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

5.5.4 Algemene afwijkingsregels

Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.

5.6 Overgangs- en slotregels

5.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

5.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Financiële haalbaarheid

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (of zoals in dit geval een bestemmingsplan) waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is vastgelegd door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente Tiel en initiatiefnemer. Hierdoor kan het opstellen van een exploitatieplan achterwege blijven. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke haalbaarheid

De omgeving is meegenomen in de planontwikkeling aan De Balije. Op 17 mei 2021 heeft er een avond plaatsgevonden om input van omwonenden op te halen. Deze input is (deels) verwerkt in het stedenbouwkundig plan. Dit stedenbouwkundig plan is op 16 september 2021 teruggekoppeld aan de omgeving tijdens een informatieavond. Ook zal het plan worden verstrekt middels een nieuwsbrief.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode is ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Resultaten wettelijk vooroverleg

In het kader van het wettelijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan voor advies toegezonden naar de vaste vooroverleginstanties. De Provincie Gelderland en het Waterschap Rivierenland hebben aangegeven geen opmerkingen op het toenmalige voorontwerpbestemmingsplan te hebben.

7.2 Ontwerp en vaststelling

In het kader van de procedure ex artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 3.4 Algemene wet bestuursrecht heet het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 15 september tot en met 25 oktober 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In totaal zijn er drie zienswijzen ingediend, waarvan één is ondertekend door 121 reclamanten. Een aantal zienswijzen hebben geleid tot planaanpassing. Dit betreft o.a. het terugbrengen van de toegestane maximale bouwhoogten in de toelichting, het verwijderen van specifieke gebruiksregels binnen de bestemming groen en verkeer en het toevoegen van een maximum bouwhoogte van verkeer- en lichtmasten binnen de bestemming 'Groen'. De beantwoording van de zienswijzen is nader toegelicht in de Nota van Zienswijzen zienswijzen (Bijlage 13). Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad van gemeente Tiel in de raadsvergadering van 29 maart 2023 gewijzigd vastgesteld.