direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Prinses Margrietlaan - Scherpenzeel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0279.BP2021Prmargrietln-vg01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Prinses Margrietlaan te Scherpenzeel is een appartementencomplex gelegen met een parkeerplaats. Aansluitend aan het appartementencomplex liggen een aantal opstallen. De initiatiefnemer is voornemens om deze opstallen te slopen en deze locatie te herontwikkelen. Er zal nieuwbouw worden gerealiseerd in de vorm van zes appartementen. Verder zal ook het bestaande parkeerterrein deels opnieuw worden ingericht en wordt er voorzien in de aanleg van groen.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de enkelbestemming 'Centrum' geen uitbreiding van het aantal woningen toestaat ten opzichte van het aantal dat aanwezig was ten tijde van de ter inzage legging van het bestemmingsplan. Om het kleinschalige appartementengebouw planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Prinses Margrietlaan in Scherpenzeel. De locatie ligt in het centrum van het dorp. Naast de bestaande opstallen is een appartementengebouw gelegen met bijbehorende parkeervoorzieningen. De locatie staat kadastraal bekend als gemeente Scherpenzeel, sectie D, percelen 3208 en 3210. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Prmargrietln-vg01_0001.png"

Figuur: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Prmargrietln-vg01_0002.png"

Figuur: Uitsnede kadastrale kaart (bron: perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

De planlocatie ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Centrum'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Scherpenzeel op 27 juni 2013. In het bestemmingsplan kent de projectlocatie deels de enkelbestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' en deels de enkelbestemming 'Centrum'. Daarnaast kent de projectlocatie de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 1 (zeer hoog)'. Tot slot rust er op het gedeelte van de planlocatie met de bestemming 'centrum' tevens een bouwvlak waarbij de maximaal toegestane bouwhoogte 5 meter is en de maximaal toegestane goothoogte 4 meter.

Conclusie

Het voornemen om op de planlocatie zes appartementen te realiseren is strijdig met het vigerende bestemmingsplan, omdat het aantal woningen niet meer mag worden dan reeds aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het bestemmingsplan. Het voornemen voorziet in een toevoeging van zes appartementen, die tevens hoger zijn dan de maximaal toegestane bouwhoogte. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met de archeologische dubbelbestemming. Dit wordt in paragraaf 4.3 nader toegelicht. Middels dit bestemmingsplan zullen de juiste bestemmingen aan het plangebied worden toegekend, te weten 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

In de onderstaande afbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan 'Centrum' ingevoegd met de aanduiding van de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Prmargrietln-vg01_0003.png"

Figuur: Uitsnede vigerende bestemmingsplan met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Prinses Margrietlaan - Scherpenzeel' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

2.1.1 Historische ontwikkeling

De oudst bekende ontwikkeling van Scherpenzeel hangt samen met de locatie van het dorp in het grensgebied van Utrecht en Gelderland. In dergelijke gebieden werden veel versterkingen gebouwd, waaronder de voorloper van het huidige Huis Scherpenzeel. De naam Scherpenzeel (Scarpenzele) is zelfs mogelijk afgeleid van het versterkte huis, een zaal (zale) omringd door scherpe palen.

Het dorp heeft zich nabij Huis Scherpenzeel ontwikkeld als een lintstructuur aan de Dorpsstraat, met de Hervormde kerk uit de 14e eeuw als herkenningspunt van het ruimtelijke en functionele centrum. Huis Scherpenzeel is gedurende de eeuwen heen omgevormd van een versterkt huis met twee grachten tot een buitenplaats in neogotische bouwstijl. Eind 19e eeuw is tevens het op het terrein aanwezige koetshuis in deze stijl tot stand gekomen.

Tot de tweede helft van de 20e eeuw was het merendeel van de bebouwing van het dorp nog altijd aanwezig in de vorm van lintbebouwing aan de Dorpsstraat en de uitvalswegen naar de omliggende dorpen en het buitengebied. De in de voorgaande eeuwen tot stand gekomen dorpsstructuur werd in de Tweede Wereldoorlog ruw verstoord. Als gevolg van de ligging in de Grebbelinie is een groot gedeelte van het dorp verwoest. Na de oorlog is een deel van de historische bebouwing echter weer in oude luister hersteld, voor het overige is Scherpenzeel in de stijl van de Delftse School herbouwd.

Na de Tweede Wereldoorlog is in de gebieden ten noorden en zuiden van het centrumgebied vanaf de jaren '50 geleidelijk aan een aantal nieuwe planmatig opgezette woongebieden ontwikkeld. Scherpenzeel telt momenteel ruim 10.000 inwoners.

2.2 Huidige situatie

In de huidige situatie is op de planlocatie in het bebouwde deel een opslagplaats van een aannemer gesitueerd. De opslagplaats bestaat uit een tweetal garages die uit één bouwlaag bestaan. De onbebouwde gronden worden gebruikt ten behoeve van parkeervoorzieningen. De planlocatie bestaat voor het merendeel uit verhard oppervlak. Naast de opslagplaats is een appartementengebouw gelegen (Klein Wallenburg). In de onderstaande afbeeldingen is de huidige situatie ter plaatse gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Prmargrietln-vg01_0004.png"

Figuur: Foto's van de huidige situatie op de planlocatie (bron: eigen)

2.3 Toekomstige situatie

In de gewenste situatie wordt de bestaande bebouwing geamoveerd en maakt deze plaats voor nieuwbouw in de vorm van zes appartementen. Het appartementengebouw bestaat uit twee bouwlagen met een kap en zal qua goot- en bouwhoogte aansluiten op het ernaast gelegen appartementencomplex. Ook het ontwerp van het nieuwe gebouw sluit aan bij appartementencomplex Klein Wallenburg. Hiermee ontstaat stedenbouwkundig een eenduidig beeld.

De twee appartementen op de begane grond krijgen een buitenruimte op het zuiden ten behoeve van lichtinval. In de tuin zullen drie bergingen worden gerealiseerd en aan de voorzijde van het gebouw zullen de overige drie bergingen worden gebouwd. Hier komt ook ruimte voor het parkeren van fietsen.

De appartementen krijgen geen gasaansluiting en zullen hiermee duurzaam zijn. Tevens kan worden gedacht aan het plaatsen van zonnepanelen voor een duurzame energieopwekking.

Het buitenterrein wordt opnieuw ingericht. Er worden dertien nieuwe parkeerplaatsen toegevoegd, waarvan één parkeerplaats dient ter vervanging van een bestaande parkeerplaats. Daarnaast zal er een nieuwe groenstrook worden gerealiseerd, op de plaats waar nu nog de toegangsweg tot de opslagruimte van het aannemersbedrijf is gelegen, waarmee het plan voorziet in een vergroening van het versteende terrein.

De ruimtelijke invulling van het plangebied is in de onderstaande afbeelding geschetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Prmargrietln-vg01_0005.png"

Figuur: Inrichtingsschets toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'ladder van duurzame verstedelijking' vindt een toetsing plaats.

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de realisatie van zes appartementen en de sanering van overtollige bebouwing, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De omgevingsvisie van de provincie Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018. Gaaf verwijst naar mooi, maar ook naar de toekomst. Belangrijke thema's hierin zijn duurzaamheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. In de omgevingsvisie geeft de provincie aan te streven naar een hoge kwaliteit van de leefomgeving, om zo Gelderland aantrekkelijk te blijven houden voor zowel mensen als bedrijven. Goed wonen is onderdeel van een aantrekkelijk Gelderland en er wordt onderkend dat Gelderland uiteenlopende woonkwaliteiten heeft, zowel landelijk als stedelijk.

Om het Gelderse landschap open te houden, het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. Daarnaast staat duurzaam wonen hoog in het vaandel. Hieruit vloeien de volgende ambities voort:

  • Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De provincie wil de bestaande bebouwde omgeving optimaal benutten met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Het gebied waar de woning wordt gerealiseerd is aangeduid als 'dynamische woningmarkt doorgroei Randstad'. Er is dus veel vraag naar woningen in de regio, mede door ontwikkelingen in de Randstad, waar een tekort aan woningen bestaat.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling om een duurzaam appartementengebouw toe te voegen binnen het bestaande stedelijke gebied van Scherpenzeel past binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie Gelderland heeft een omgevingsverordening vastgesteld en daarna meermalen geactualiseerd. Voor dit plan is de geconsolideerde omgevingsverordening van januari 2023 geraadpleegd. In de omgevingsverordening geeft de provincie aan waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen om te waarborgen dat de provinciale belangen in ruimtelijke plannen doorwerken.

Ter plekke van het plangebied gelden geen specifieke regels vanuit de omgevingsverordening van Gelderland. Wel vloeit uit de verordening voort dat gemeentebesturen per regio een regionale woonagenda opstellen. Een nieuwe woning wordt alleen mogelijk als de ontwikkeling past binnen de vastgestelde woonagenda. In navolgende paragraaf zal de woonagenda worden besproken.

Tot slot wordt er vanuit de verordening aandacht gevraagd voor klimaatadaptatie waarbij in ieder geval aandacht is voor waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte (artikel 2.65b). In de bestaande situatie is het plangebied vrijwel volledig versteend. In de toekomstige situatie is er meer ruimte voor kleine tuinen. De toekomstige bewoners hebben de mogelijkheid deze tuinen groen in te richten zodat het water beter wegloopt. Ook wordt er in samenwerking met de gemeente een nieuwe groenstrook ingericht op de plek waar voorheen een toegangsweg tot de opslagruimte van het annemersbedrijf was gelegen. Het versteende terrein wordt dan ook vergroend, wat bijdraagt aan minder hitte en minder wateroverlast.

Conclusie

Er is geen strijdigheid met de omgevingsverordening. Wel dient het plan getoetst te worden aan de regionale woonagenda.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonagenda Regio Foodvalley

In 2010 hebben acht gemeenten in de Gelderse Vallei besloten samen te werken binnen de regio Foodvalley. Scherpenzeel is één van de acht gemeenten die deelneemt aan de samenwerking. De andere gemeenten zijn Barneveld, Ede, Nijkerk, Renswoude, Rhenen, Wageningen en Veenendaal. In 2014 is een eerste regionale woonagenda opgesteld. De doelstelling van deze agenda luidt als volgt:

"Het vergroten van de aantrekkelijkheid, wervingskracht en betaalbaarheid van het wonen in de Foodvalley regio, uitgewerkt in het toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad (energiezuinigheid/duurzaamheid, levensloopbestendigheid, leefbaarheid) en voorzien in de (nieuwe) woningbehoefte van starters, ouderen, studenten, kenniswerkers en doorstromers."

In 2018 is de woonagenda 2.0 opgesteld. Deze agenda heeft dezelfde doelstelling, die is onderverdeeld in zeven thema's.

  • 1. Vergroten flexibiliteit en differentiatie in kwaliteit van de uitleglocaties voor woningbouw
  • 2. Stimuleren aanbod middenhuur
  • 3. Stimuleren duurzaamheid
  • 4. Wonen, welzijn en zorg/kwetsbare en bijzondere doelgroepen
  • 5. Beleidvorming voor transformatie en herontwikkeling
  • 6. Versterken leefbaarheid in na-oorlogse wijken
  • 7. Monitoring woonagenda

Voor de gehele Foodvalley geldt een toevoeging van gemiddeld 15.155 woningen in de periode 2017-2027. Voor Scherpenzeel is een toevoeging van 410 woningen voorzien.

Conclusie

Voor de periode tot 2027 bestaat er nog een behoorlijke woningbouwbehoefte in de regio. Voor Scherpenzeel geldt dat er is voorzien in de toevoeging van 410 woningen. De zes appartementen maken hier onderdeel van uit.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Scherpenzeel

Op 9 november 2021 is de Omgevingsvisie Scherpenzeel vastgesteld. In de Omgevingsvisie laat de gemeente Scherpenzeel zien waar ze voor staat en waar ze naar toe wil in de toekomst. De visie is opgedeeld in gebieden, thema's, ambities en waarden.

De locatie is gelegen in het gebied 'centrum'. Het centrum van Scherpenzeel is een aantrekkelijk centrumgebied met een gevarieerd aanbod aan winkels, bijzonder woonmilieu en monumenten. Het centrumgebied is een levendige ontmoetingsplek voor jong en oud. Deze unieke kwaliteiten van het centrum wil de gemeente graag behouden en verder versterken. Ook stimuleert de gemeente de verduurzaming van de bestaande woningen en willen zij de woonfunctie in het centrum versterken (behalve op de begane grond in het winkelgebied). De gemeente Scherpenzeel benut kansen in het centrum om appartementen te realiseren voor ouderen en starters.

Conclusie

Het plan geeft uitvoering aan de Omgevingsvisie van Scherpenzeel, door in het centrum appartementen toe te voegen.

3.4.2 Centrumvisie Scherpenzeel

In 2015 is de definitieve Centrumvisie vastgesteld. Deze integrale visie op de functionele en ruimtelijke structuur van het centrum dient als kader waarmee richting wordt gegeven voor de ontwikkeling van (delen van) het centrumgebied.

De woonfunctie is een belangrijke centrumfunctie in het gehele centrumgebied. In delen van het centrum met overwegend publieksfuncties wordt veelal op verdieping boven deze functies gewoond. In alle andere delen domineert de woonfunctie het straatbeeld. In delen van de Dorpsstraat is de winkelfunctie de afgelopen jaren langzaam maar zeker afgenomen en zijn meerdere winkelpanden of panden ten behoeve van dienstverlening van functie gewisseld naar wonen. Navolgend is de ruimtelijke structuur van het centrumgebied weergegeven op een kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Prmargrietln-vg01_0006.png"

Figuur: Kaart centrumvisie Scherpenzeel met aanduiding plangebied

Voor het beleid ten aanzien van het centrumgebied geldt dat de focus niet alleen ligt op de winkelvoorzieningen, maar ook dient er oog te zijn voor andere ontwikkelingen. Ontwikkelingen die kunnen bijdragen aan de levendigheid van het centrum in het algemeen en het winkelhart in het bijzonder. Dit beleid is ruimtelijke gevisualiseerd in de onderstaande functionele structuur van het centrumgebied van Scherpenzeel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Prmargrietln-vg01_0007.png"

Figuur: Functionele structuur centrumgebied met aanduiding planlocatie

Conclusie

In de centrumvisie is de planlocatie aangeduid als gebied waar woningen de voornaamste functie zijn. Met het toevoegen van zes appartementen op een plaats die in gebruik is door een aannemer wordt deze functionele structuur versterkt.

3.4.3 Woonvisie 2020 - 2030

Op 30 april 2020 is de Woonvisie 2020-2030, met de titel 'Onder de pannen; Scherp zicht op wonen 2020-2030' vastgesteld door de raad van de gemeente Scherpenzeel. De woonvisie gaat over de ontwikkelingen en daaruit voortvloeiend de opgaven die de gemeente ziet voor de periode 2020 - 2025. Hiermee anticipeert Scherpenzeel op de toekomstige ontwikkeling en wil zij tegemoetkomen aan de woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners, zodat mensen naar volle tevredenheid (kunnen) blijven wonen. De woonvisie gaat uit van drie ambities:

  • 1. Voldoende woningen bouwen en behouden voor (her)starters en ouderen;
  • 2. Wonen in Scherpenzeel is voor iedereen mogelijk;
  • 3. Een duurzame leefomgeving.

Voor de periode tot 2030 wordt uitgegaan van een groei van zo'n 230 huishoudens, maar de huishoudens wonen niet altijd naar wens. Om in te spelen op de aanwezige fricties, wil de gemeente de bestaande woningvoorraad uitbreiden en voorzien in de woningen waar behoefte aan is. Er bestaat voornamelijk behoefte aan koopappartementen, maar ook aan eengezinskoopwoningen.

De toenemende vraag naar koopappartementen wordt vooral veroorzaakt door de vergrijzing. Omdat het acutele tekort voor dit segment groot is, loopt de bandbreedte op tot 260 koopappartementen tot 2030. Het is dus noodzakelijk om dit type woning toe te voegen aan de woningvoorraad in Scherpenzeel, zodat ouderen er terecht kunnen. Dit creëert gelijktijdig ook een doorstroming, waardoor (her)starters beter terecht zullen komen.

Daarnaast geldt dat een locatie van koopappartementen voor ouderen nabij voorzieningen de voorkeur heeft en dat nieuwbouw zoveel mogelijk levensloopsloopbestig dient te zijn.

Conclusie

De ontwikkeling van zes appartementen sluit goed aan bij de reële vraag zoals geformuleerd in de woonvisie van de gemeente Scherpenzeel. Door de appartementen te ontwikkeling in het centrum van Scherpenzeel zijn de appartementen uitermate geschikt voor een oudere doelgroep. In het pand komt een lift, waarmee de verdiepingen zonder traplopen zijn te bereiken.

3.4.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Scherpenzeel is opgesteld vanuit de overtuiging dat de gemeente, ondernemers en inwoners het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving gezamenlijk willen behartigen. Bij iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of het betreffende bouwwerk niet in strijd is met 'redelijke eisen van welstand'. Hiertoe adviseert een onafhankelijke commissie, de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, van het Gelders Genootschap aan het college van burgemeester en wethouders.

Met de nieuwe nota wil de gemeente bestaande bijzondere ruimtelijke kwaliteiten kunnen waarborgen, en anderzijds initiatiefnemers meer ruimte bieden bij het realiseren van hun plannen. De nota vormt een toetsingskader voor de kleinere plannen, maar is een stimulerend kader voor de grotere ruimtelijke opgaven.

De planlocatie is gelegen in deelgebied 1, 'De Dorpslinten'. Dit zijn de oorspronkelijke bebouwingslinten van Scherpenzeel. In de kern van het dorp zijn de linten iets meer verdicht dan in de randen. De invloed van het wederopbouwplan, waarbij herbouw plaatsvond in de stijl van de Delftse School is hier sterk voelbaar. Ook voor nieuwere invullingen zijn het wederopbouwplan en de daarmee samenhangende opzet en architectuur van de bebouwing als uitgangspunt genomen.

Een bouwplan dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • Het plan past bij de waarde en kernkwaliteit van het deelgebied en is afgestemd op de stedenbouwkundige structuur;
  • Versterkt de kwaliteit van de omgeving en de openbare ruimte en levert een positieve bijdrage aan de leefbaarheid en sociale veiligheid van de omgeving;
  • Vormt een versterking van markante stedenbouwkundige ruimten en locaties;
  • Richt zich op de openbare ruimte en de toegang vanaf het openbaar gebied is duidelijk herkenbaar;
  • Markeert het onderscheid tussen openbaar en privégebied duidelijk;
  • Heeft op zichzelf een evenwichtige opzet, die tot uitdrukking komt in samenhangende maatverhoudingen van buitenruimten, bouwvolumes, massa-opbouw, kapvorm en vlakverdelingen.

Conclusie

Er wordt gekozen voor hetzelfde materiaal en de goot- en dakhoogte zullen aansluitend zijn. Verder zorgt de ontwikkeling voor een positieve bijdrage aan de leefbaarheid, is de ontwikkeling gericht op de openbare ruimte, en wordt de algehele uitstraling rond het plangebied verbeterd door de hernieuwde inrichting en de groene omlijsting aan de noordzijde van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult B.V. (bijlage 1). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden. Het verkennend veldonderzoek is uitgevoerd op 29 september 2020.

De belangrijkste conclusies zijn de volgende:

  • Significante negatieve effecten van stikstofemissie op nabijgelegen Natura-2000 gebieden zijn niet uitgesloten. Een stikstofdepositieberekening is noodzakelijk (zie paragraaf 4.1.3);
  • Op basis van de afstand en aard van de werkzaamheden valt op voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone en Weidevogelgebieden. Nader onderzoek is niet nodig;
  • De Wet natuurbescherming wordt niet overtreden met betrekking tot het onderdeel houtopstanden.
  • Het plangebied is potentieel geschikt voor huismussen;
  • Bezette nesten van algemene vogels en niet jaarrond beschermde nesten mogen niet worden verstoord door de werkzaamheden;
  • De ontwikkelingen kunnen leiden tot een negatief effect op potentieel aanwezige voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (baardvleermuis, gewone dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis).

In het kader hiervan is door EcoResult een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen en huismussen in dit plangebied. Binnen het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen gevonden. Dit geldt ook voor de ruige Dwergvleermuis, de kleine Dwergvleermuis, Baarvleermuis en de gewone Grootoorvleermuis. In zijn algemeenheid is binnen het plangebied essentieel functioneel leefgebied van vleermuizen afwezig. Ook is binnen het plangebied essentieel functioneel leefgebied van de Huismus afwezig. Ook zijn binnen het plangebied vaste rust- en verblijfplaatsen afwezig voor de Huismus. Buiten het plangebied zijn deze gebieden wel gevonden. Zie voor nadere duiding het aanvullende rapport (Bijlage 2).

Tot slot geldt ten alle tijde een zorgplicht bij de werkzaamheden en worden natuurinclusieve maatregelen ter bevordering van de genoemde soorten aangeraden.

Specifiek voor verlichting en vleermuizen geldt:

  • De werkzaamheden mogen niet gestart worden voor zonsopgang en er mag niet gewerkt worden na zonsondergang.
  • Als er verlichting nodig is tijdens de werkzaamheden dan dient dit zo spaarzaam mogelijk te zijn, de verlichting mag geen uitstraling buiten het plangebied op groen/bomen/water hebben en moet gebundeld naar beneden gericht zijn. Als er bewakingsverlichting op de projectlocatie noodzakelijk is dan mag deze verlichting enkel uit amberkleurig licht bestaan met een gebundelde straal naar beneden en zonder lichtuitstraling naar de omgeving.
4.1.3 Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator (versie 2020, 15 oktober 2020) kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Uit de berekeningen blijkt dat er geen stikstofdepositie plaatsvindt hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden. In bijlage 3 is de begeleidende rapportage te vinden, in bijlage 4 de berekening voor de nieuwe gebruikersfase, in bijlage 5 de berekening voor de realisatiefase en in bijlage 6 een overzicht van de inzet van het materieel.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging naar een woonbestemming. Er is derhalve een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Vink Milieutechnisch Adviesbureau B.V. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 7.Op basis van het onderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:

  • Conclusie deellocatie A: Op basis van het bodemonderzoek is er geen sprake van een aantoonbare verontreiniging met minerale olie. De hypothese ‘verdacht, plaatselijke bodembelasting, geen ondergrondse opslagtank’ kan worden verworpen.
  • Conclusie deellocatie B: Tijdens het bodemonderzoek is in één boring een bodemlaag waargenomen die mogelijk als restverontreiniging gezien kan worden. Het betreft de bodemlaag van 0,2 tot 0,6 meter beneden maaiveld (m-mv) in boring 12. In deze bodem zijn matige bijmengingen met baksteen waargenomen en zwakke bijmengingen met kolengruis en grind. Het grind was zwart van kleur. Analytisch is deze grond licht verontreinigd met zink, PCB en minerale olie. Op basis van het olie-GC chromatogram is de lichte verhoging aan minerale olie waarschijnlijk afkomstig van bitumen (wat de zwarte verkleuring van het grind verklaart). Het vermoeden bestaat dat de sanering in 2003 tot aan boring 12 heeft plaatsgevonden (circa 3 meter vanaf de perceelsgrens). Er is sprake van een lichterestverontreiniging. Opgemerkt wordt dat in de geanalyseerde bodemlaag veel bodemvreemd materiaal aanwezig is. Hergebruik op de locatie of mengen met overige bodemlagen wordt afgeraden. We adviseren om het materiaal afzonderlijk en selectief te ontgraven, te bemonsteren en af te voeren naar een erkende verwerker of grondbank. We adviseren om hiervoor goedkeuring te vragen aan het bevoegd gezag aangezien het onderdeel uitmaakt van voormalig geval van ernstige bodemverontreiniging. Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld’ wordt bevestigd.
  • Conclusie deellocatie C: Tijdens het bodemonderzoek zijn in de vaste bodem zintuiglijk geen bodemvreemde materialen waargenomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een mogelijke noemenswaardige bodemverontreiniging. Analytisch zijn in één mengmonster lichte verhogingen met kwik, lood en zink aangetoond. In het grondwater is een lichte verhoging aan naftaleen aangetoond. Verder overschrijden geen van de geanalyseerde parameters de achtergrond- en streefwaarde. Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘onverdacht’ stand houdt. De aangetoonde lichte verhogingen zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
  • Op basis van het PAK-marker-onderzoek is het asfalt niet verdacht op teerhoudendheid (<250 mg/kgds PAK (10 VROM)). Om te bepalen of het asfalt daadwerkelijk geschikt is voor hergebruik (<75 mg/kgds) zal een volledig asfaltonderzoek conform de CROW 210 uitgevoerd moeten worden.
  • Tot slot liggen en staan op de onderzoekslocatie enkele asbestverdachte golfplaten. Uit analyse blijkt dat het geselecteerde plaatmateriaal niet asbesthoudend is. Het plaatmateriaal ligt op de bodem en maakt geen onderdeel uit van de bodem. Naast en rondom de golfplaten is ook groenafval en klein afval gedumpt. Aangezien niet alle golfplaten afzonderlijk zijn bemonsterd kan niet worden gegarandeerd dat alle plaatmaterialen asbestvrij zijn. Het wordt dan ook aanbevolen om alle platen zorgvuldig te (laten) verwijderen van de locatie en af te voeren naar een stortlocatie. Ondanks dat het plaatmateriaal waarschijnlijk geen asbest bevat raden we ten zeerste aan om de platen af te voeren naar een stort of verwerkingslocatie. Er zijn geen goede hergebruikmogelijkheden voor asbestvrije golfplaten. Geadviseerd wordt om na het verwijderen van de golfplaten, het groenafval en klein afval de bodem zekerheidshalve te onderzoeken op de aanwezigheid van asbest conform de NEN 5707.
4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen zwaarwegende belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. De aanbevelingen uit het onderzoek zullen worden opgevolgd.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Het plangebied heeft een dubbelbestemming met betrekking tot archeologie, te weten 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 (zeer hoog)'. Hieruit volgt dat voor bouwwerken die een oppervlakte beslaan groter dan 100 m2 en dieper reiken dan 0,5 meter moet worden aangetoond dat archeologische waarden niet worden geschaad. Nader onderzoek in het kader van archeologie is dan ook noodzakelijk.

Er is een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door Synthegra B.V. Op basis van het onderzoek, dat is opgenomen als bijlage 8, wordt geconcludeerd dat er geen nader archeologisch onderzoek nodig is. De dubbelbestemming kan komen te vervallen. Deze conclusie komt onder andere als volgt tot stand:

  • Uit het booronderzoek blijkt dat de verwachte natuurlijke podzolgrond in het hele plangebied is verstoord door antropogene werkzaamheden. Tot een diepte van maximaal 1,4 m -mv (circa 4,1 m boven NAP) bestaat de bodem uit lichtoranjegeel matig fijn, matig siltig zand. Dit pakket is geïnterpreteerd als dekzand behorende tot de Formatie van Boxtel, specifiek het Laagpakket van Wierden. Het betreft hier de Chorizont. Op een gemiddelde diepte van 1 m -mv (circa 4,5 m boven NAP) is in 4 van de 5 boringen met een erosieve overgang een donkerbruin grijs, sterk gevlekt, sterk humeus, matig fijn, matig siltig zand aangetroffen, met daarin weinig fragmenten grind en zandbrokken. Naar boven toe neemt de component grind toe. Op een diepte van 0,2 m -mv is hierop een pakket asfalt aangetroffen. De enige uitzondering betrof boring 4: hier is op het dekzand met een abrupte overgang een sterk humeus donkerbruin matig siltig, matig fijn zand aangetroffen op een diepte van 1 m -mv (circa 4,5 m boven NAP). Dit pakket is geïnterpreteerd als esdek. Op een diepte van 0,8 m -mv (circa 4,7 m boven NAP) is hier met een erosieve overgang het antropogene pakket aangetroffen uit de overige boringen met zandbrokken en grind.
  • Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid (een) vindplaats(en).
  • De middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen kan naar laag worden bijgesteld, omdat er geen archeologische resten zijn aangetroffen. De hoge verwachting om archeologische waarden uit de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe Tijd aan te treffen kan voor het plangebied naar laag worden bijgesteld. De verstoringsdiepte van de geplande werkzaamheden bedragen circa 1 m -mv en uit de resultaten van het veldonderzoek blijkt uit dat het merendeel van het plangebied reeds tot circa 1 m -mv is verstoord.
4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling niet plaats in beschermd archeologisch gebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief. Om die reden is de archeologische dubbelbestemming niet opnieuw toegevoegd aan de verbeelding.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
  • de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Bij woningbouwprojecten wordt de realisatie van een woonwijk met 1500 woningen gezien als een NIBM, zodat er geen toetsing aan de grenswaarden van de luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling van zes appartementen kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus wettelijk gezien niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Wel is er, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, gekeken naar de luchtkwaliteit ter plaatse door middel van de NSL Monitoringstool. Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden kan gekeken worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Uit metingen van het rekenpunt 202580 (aan de Dorpsstraat ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   13,698 µg/m3   18,458 µg/m3  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2030 (µg/m3)   7,748 µg/m3   15,258 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Daarnaast blijkt uit de NSL Monitoringstool dat de luchtkwaliteit ter plekke goed is en in de toekomst (2030) zal verbeteren. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Scherpenzeel het Parapluplan parkeernormen vastgesteld. Hieruit volgt dat bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een gebruiksverandering enkele regels met betrekking tot parkeren in acht moeten worden genomen. Hierbij heeft de gemeente de kencijfers van het CROW als uitgangspunt genomen.

Voor een koopwoning (etage, midden) in het centrum geldt een parkeernorm van 1,0 tot 2,0. Uit de regels van het parapluplan volgt dat cijfers onder de 2,0 afgerond moeten worden naar 2,0. Het benodigd aantal parkeerplaatsen per appartement is dus 2,0, met een totaal van 12 benodigde parkeerplaatsen. Deze worden op eigen terrein gerealiseerd, aansluitend aan de bestaande openbare parkeerplaats. Er zal door initiatiefnemer één parkeerplaats extra worden gerealiseerd. Deze dient ter vervanging van een bestaande parkeerplaats die verwijderd wordt om de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen beter te kunnen inpassen.

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Prinses Margrietlaan. Alle wegen rond het centrum van Scherpenzeel zijn 30 km/u wegen.

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is de verkeersaantrekkende werking van het plangebied 5,8-9,8 mvt/etmaal. Hierbij is uitgegaan van een opslagplaats (arbeids- en bezoekersexternsief) van 223 vierkante meter bvo in het centrum van weinig stedelijk gebied.

In de nieuwe situatie is de verkeersaantrekkende werking van het plangebied 32,4-37,2 mvt/etmaal. Hierbij is uitgegaan van koopappartementen in het middensegment in het centrum van weinig stedelijk gebied met een verkeersaantrekkende werking van 5,4 - 6,2 mvt/etmaal.

De verkeersaantrekkende werking neemt met 26,6- 27,4 mvt/etmaal toe. Dit zal niet tot problemen leiden in de verkeersafwikkeling van het plangebied en de omgeving, daar de wegen voldoende capaciteit hebben om de toename te verwerken.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Ook ligt het plangebied niet binnen de geluidzone van wegverkeer. Een akoestisch onderzoek naar eventuele geluidhinder is dus niet nodig. Toch is er wel gekeken naar de geluidbelasting ter plekke. Hiervoor is gekeken naar data van de Atlas Leefomgeving. In onderstaande figuur is de planlocatie aangeduid. De geluidbelasting op de toekomstige planlocatie kan worden aangeduid als goed. Ten gevolge van bijvoorbeeld de drukke Dorpsstraat bestaat er geen hinder voor de nieuwe appartementen. Dit kan onder andere verklaard worden door de geluidwerende werking van de woningen die rond de planlocatie staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Prmargrietln-vg01_0008.png"

Figuur: Geluidbelasting (bron: Atlas Leefomgeving)

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Tabel: Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied, gelet op de diversiteit van functies in de nabijheid, zoals winkels en woningen. Binnen de centrumfunctie is zonder specifieke functieaanduiding een beperkte milieucategorie (categorie 1) toegestaan. Gesteld kan worden dat hiervoor in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter geldt.

Het appartementengebouw wordt gerealiseerd aangrenzend aan een perceel met een centrumfunctie. Gelet op de richtafstand kan worden gesteld dat er voor zowel de woningen als de bestaande functie geen belemmering ontstaat door de ontwikkeling. Ook door milieubelastende functies die verder van de planlocatie zijn gelegen ontstaat er geen belemmering voor én door de ontwikkeling op grond van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

Voor de volledigheid is een verdiepend onderzoek milieuzonering uitgevoerd naar de nabijgelegen slagerij (Bijlage 9). Uit de ingediende melding Activiteitenbesluit milieubeheer en de daarbij behorende informatie blijkt dat de aan de Dorpsstraat 257 sprake is van een lokale slagerij met barbecue verhuur. Binnen de slagerij worden een snijmachine, kookketels en een rookkast gebruikt voor de bereiding van vlees, wild en gevogelte. Onderzocht zijn de effecten van geur en geluid. Uit de analyse van de melding Activiteitenbesluit milieubeheer en de inventarisatie van de vigerende situatie kan worden vastgesteld dat de realisatie van de appartementen aan de Prinses Margrietlaan in Scherpenzeel goed mogelijk is. Ter plaatse ontstaat een goed woon- en leefklimaat. Ook wordt de bestaande slagerij niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van het appartementengebouw niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Prmargrietln-vg01_0009.png"

Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Centrum' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Beleid Waterschap Vallei en Veluwe

In november 2021 is het nieuwe waterbeheerprogramma van het waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld: Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI 2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden in het BOP de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes:

  • Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • Partnerschap als watermerk.

Dit is geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s: Noord Veluwe, Eemland, IJsselvallei en Gelderse Vallei. De doelen van het BOP zijn gecategoriseerd in vijf onderwerpen: waterveiligheid, watersysteem, wonen en zuiveren, circulaire economie en energietransitie. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied.

Waterplan 2020 - 2024

Voor de gemeenten Scherpenzeel en Woudenberg bestaat er een gemeenschappelijk waterplan: Waterplan 2020-2024. Dit waterplan biedt een integraal en gezamenlijk beleidskader voor de zorgplichten van de gemeente met betrekking tot riolering en water. Het waterplan beoogt de volksgezondheid te beschermen en de kwaliteit van de leefomgeving op peil te houden door het in stand houden van een goed functionerend rioolsysteem en het beschermen van de bodem en het beheersen van grond- en hemelwater. Ook worden er een aantal ambities beschreven:

  • We gebruiken gebiedskenmerken in al onze beslissingen;
  • We worden klimaatbestendig;
  • We zetten onze afvalwaterketen in om Scherpenzeel en Woudenberg duurzamer te maken;
  • We werken samen, integraal en gebiedsgericht;
  • We hebben een goed functionerende (afval)waterketen en watersysteem.
4.10.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage 10 bijgevoegd. Op basis van de watertoets blijkt dat er geen essentiële waterbelangen worden geraakt. Derhalve geeft het waterschap een positief wateradvies. Tevens geeft het waterschap enkele aandachtspunten:

"Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hierbij verder helpen."

Tot slot de riolering van de nieuwbouw gescheiden worden aangeboden. Oppervlakkig aanbieden van regenwater geniet hierbij de voorkeur.

Deze aandachtspunten worden waar mogelijk in het plan verwerkt.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

In de gewenste situatie worden de bestaande opstallen gesloopt en wordt er, aansluitend op het reeds bestaande appartementengebouw een klein appartementengebouw toegevoegd met daarin zes appartementen. Tevens wordt het perceel rond het gebouw opnieuw ingericht, waarmee er een groene uitstraling ontstaat.

Plaats van het project

De planlocatie is gelegen nabij het centrum van de kern Scherpenzeel. In de nabijheid is voornamelijk bebouwing aanwezig. Natuurgebieden zijn op grote afstand gelegen.

Kenmerken van het potentiële effect

Vanuit de milieuaspecten zijn er, behoudens flora en fauna, geen belemmeringen voor de ontwikkeling. De opstallen zijn potentieel geschikt voor beschermde soorten (huismus en vleermuizen). Derhalve zullen nestkasten voor de beschermde soorten worden geplaatst en zal er nader onderzoek plaatsvinden naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van huismussen en vleermuizen. Daarnaast zullen de aanbevelingen uit het verkennend bodemonderzoek (bijlage 7) worden opgevolgd.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Centrum'. Daarnaast is gedeeltelijk aansluiting gezocht bij het het meer recente bestemmingsplan 'Lindenlaan', bijvoorbeeld bij de bestemming Wonen.

Het bestemmingsplan 'Prinses Margrietlaan - Scherpenzeel' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Prinses Margrietlaan - Scherpenzeel' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Groen; waarbij de functie groenvoorzieningen voor de nieuwe groenstrook wordt neergelegd;
  • Tuin; waarbij de functie tuin voor de tuingrenzen bij de woningen wordt neergelegd;
  • Verkeer - Verblijfsgebied; waarbij de functie verkeersdoeleinden voor de nieuwe toegangsweg en parkeerplaatsen wordt neergelegd;
  • Wonen; waarbij de woonfunctie wordt neergelegd voor de zes nieuwe appartementen. Hiervoor geldt de functieaanduiding gestapeld.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan Prinses Margrietlaan - Scherpenzeel heeft op basis van de gemeentelijke inspraakverordening in de periode van 1 september tot en met 12 oktober 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 2 inspraakreacties ingediend. Tevens is op 28 september 2021 een informatieavond gehouden om toelichting te krijgen op het plan. Hier is door een aantal bewoners gebruik van gemaakt.

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan ook voorgelegd aan de provincie en benodigde instanties. Van deze zijde is geen reactie ingediend.

De ingekomen reacties zijn samengevat en beantwoord in de inspraaknota die als bijlage bij dit plan is gevoegd (Bijlage 11).

6.2.2 Ontwerpfase

De formele bestemmingsplanprocedure start met de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft van 2 augustus t/m 12 september 2023 als ontwerp ter inzage gelegen. Er is één zienswijze binnengekomen. De ingekomen zienswijze is beantwoord in de nota zienswijzen, die als bijlage bij dit plan is gevoegd (Bijlage 12). De zienswijze heeft niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Van de zijde van de provincie en het Waterschap Vallei en Veluwe is gevraagd een verwijzing naar het meest actuele waterbeleid in het plan op te nemen. Aan deze vraag is tegemoet gekomen.