Plan: | Landelijk Gebied, locatie Brinkweg 3 Rheden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0275.BPLG26-VA01 |
In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen vastgelegd. Een bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat het bestemmingsplan juridisch toelaat.
Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft en wat de mogelijkheden zijn.
Het digitale plan is bij een verschil ten opzichte van de papieren versie leidend.
Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.
Het bestemmingsplan is in procedure gebracht op verzoek van de initiatiefnemer/ eigenaar van Brinkweg 3 en de daaraan grenzende gronden te Rheden. Hij wenst ter plaatse van het voormalige agrarische bedrijf een paardenhouderij te exploiteren. In het geldende bestemmingsplan is dat niet toegelaten.
Het bedrijf zal zich richten op het fokken, africhten, trainen en verkopen van (spring) paarden. Daarvoor worden binnen het bouwvlak faciliteiten als stalruimten, een rijhal, een longeercirkel en een stapmolen gewenst. Voorts bevat het voornemen een kantoorruimte/receptie, een logiesgelegenheid (voor kopers) en een bedrijfswoning, alle gelegen binnen het bouwvlak. Grenzend aan het bouwvlak is een springweide voorzien. Het geheel wordt landschappelijk ingepast.
Het bestemmingsplan heeft het doel om voor de beschreven ontwikkeling het juridisch-planologische kader te bieden. Het plan legt daartoe andere gebruiks- mogelijkheden vast dan in het geldende bestemmingsplan.
Daarbij wordt gezien het landschap en de gewenste functie, met het oog op een goede ruimtelijke ordening een goede landschappelijke inpassing nagestreefd.
Met dit bestemmingsplan is qua bouwmogelijkheden aansluiting gezocht bij het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening die zich sindsdien hebben voorgedaan, verwerkt. Er is gebruik gemaakt van de laatste digitale randvoorwaarden.
Het plan heeft betrekking op het landelijke gebied ten westen van het dorp Rheden. Dit gebied heeft een agrarisch karakter. De Brinkweg is een historische weg waaraan van ouds her bebouwing is gelegen. In het landschap is de verkavelingsrichting (noord-zuid) nog steeds te herkennen.
Zeker het zuidelijke deel van het plangebied maakte van onderdeel uit van het stroomgebied van de IJssel. De aanleg van de A348 heeft die band verbroken.
Ten noorden van het plangebied ligt het landgoed De Kruishorst. In de noordwest hoek grenst het plangebied aan woningen.
De indicatieve ligging van de locatie ten opzichte van het dorp Rheden is op de volgende kaart met een rode belijning aangegeven.
ligging nabij dorp Rheden
De situering van het plangebied is met een rode lijn globaal weergegeven op onderstaande luchtfoto met daarop, in blauw, de kadastrale grenzen.
luchtfoto 2013 met kadastrale percelen 2014
Onderstaande luchtfoto uit 2014 geeft een beeld van het agrarisch bouwperceel met direct ten zuiden daarvan, binnen de halfverharde paden, het terrein waarop de springweide is voorzien.
Voor onderhavig plangebied geldt het bestemmingsplan Landelijk Gebied dat op 27 januari 2009 is vastgesteld en onherroepelijk is. Het perceel heeft hierin de bestemming Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden.
Een uitsnede uit het geldende bestemmingsplan is hieronder afgebeeld.
uitsnede uit plankaart Landelijk Gebied
Bij raadsbesluit van 29 juni 2010 is het bestemmingsplan Landelijk Gebied, 1e herziening, aanpassingen plankaart en regels vastgesteld. Het plan trad 26 augustus 2010 onherroepelijk in werking.
Deze herziening is voor onderhavig plan niet relevant.
Daarnaast geldt het Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aangepast recreatief medegebruik Buitenplaatsen dat op 15 april 2014 is vastgesteld. Op een enkele locatie na geldt dit bestemmingsplan voor het hele gemeentelijke grondgebied. Dit plan voorziet o.a. in de bescherming van archeologische waarden. Het is zonder dat beroep is ingesteld op 6 juni 2014 onherroepelijk in werking getreden.
Het plangebied heeft hierin de (dubbel)bestemming Waarde - Archeologie 2. Op basis van een middelhoge archeologische verwachtingswaarde is voor het oprichten van een bouwwerk, of voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, groter dan 250 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 30 cm een onderzoeksrapport naar de archeologische waarden van de gronden nodig.
Een kleine strook grond nabij de rijksweg A348 heeft een hoge archeologische verwachting. Binnen Waarde - Archeologie 1 bedraagt de maatvoering 100 m² en 30 cm.
Als sprake blijkt te zijn van verstoring van die waarden, dan kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden. Is de archeologische waarde van de grond reeds op afdoende wijze vastgesteld dan hoeft geen rapport te worden opgesteld.
Op de gronden binnen het onderhavige plangebied zijn in het geldende bestemmingsplan toegelaten agrarische bedrijven, uitgezonderd een boomkwekerij, intensieve veeteelt en paardenfokkerij. Alsmede onder andere ondergeschikt extensief recreatief medegebruik en een dienstwoning per bedrijf.
Als strijdig met het gebruik wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van opslag van mest in mestzakken, foliebassins en sleufsilo's.
Binnen het bouwvlak mag slechts worden gebouwd voor één agrarisch bedrijf. De bedrijfsgebouwen mogen maximaal 6 m, respectievelijk 11 meter bij een kap, hoog zijn. De bedrijfswoning mag een inhoud hebben van 600 m³ (of meer als de bestaande woning groter is) met een maximale hoogte van 10 m, waarbij maximaal 2 bouwlagen zijn toegestaan en een bovenbouw. Daarnaast is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken bij de dienstwoning en voor overige bouwwerken. Voorts geldt dat voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een vergunning nodig is.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op de kadastrale percelen gemeente Rheden, sectie D nummers 6285, 6973, 6417, 6975 en 6972 alsmede in de noordwesthoek de nummers 6974, 7552 met een deel van nummer 6288.
Toegelaten wordt een paardenhouderij. Deze bedrijfsvorm is gedefinieerd in artikel 1 Begrippen. Daarmee is duidelijk dat het niet gaat om een recreatieve voorziening zoals een manage. Om te voorkomen dat discussie ontstaat over een mogelijke omvang van het bedrijf en daarmee de verplichting om een planMER uit te voeren, is de omvang van het bedrijf in de regels van het plan beperkt. De omvang van het plangebied geeft aan binnen welk grondareaal dat bedrijf kan worden uitgeoefend.
Uit de aard van het bedrijf vloeit voort dat een stapmolen en een longeercirkel nodig zijn, deze komen binnen het bouwvlak. Maar ook een springweide. Deze ligt direct ten zuiden van het bouwvlak en zal niet worden verlicht. Voor de springweide wordt grond opgebracht.
De randen van het plangebied worden afgeschermd door singels en hagen. Het gebied daarbinnen wordt ingericht met hagen. De wijze waarop de landschappelijke inpassing plaatsvindt is vastgelegd in het Landschapsplan dat onderdeel uitmaakt van de regels van onderhavig bestemmingsplan.
Ook in onderhavig plan worden gebouwen, de opslag van mest en andere voor- zieningen zoals het parkeren alleen binnen het bouwvlak toegelaten. De ligging en de omvang van het bouwvlak en de maatvoeringen zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied. Nieuw is dat binnen het bouwvlak ten behoeve van het bedrijf ook een receptie/kantoor en een logiesgelegenheid gebouwd kunnen worden. De beperkte aard van de logiesgelegenheid is vastgelegd in de regels evenals het verbod om een terras te hebben. Om te komen tot kwalitatief goede weiden, zullen ook koeien en schapen van die gronden gebruik maken.
Gezien de aard van het bedrijf en de landschappelijke kwaliteiten ter plaatse is de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling gewaarborgd landschappelijk geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Het landschapsplan legt een relatie met het ten noorden van het plangebied gelegen landgoed De Kruishorst. Het bevat niet alleen maatregelen die in het plangebied worden getroffen, maar geeft ook aan dat langs de Brinkweg beukenhagen worden geplant. Voorts is beschreven hoe binnen het bouwvlak de inrichting zal geschieden.
Voor de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling is relevant hoe de activiteiten buiten het bouwvlak landschappelijk worden ingepast. In de bij het landschapsplan behorende tekening, welke tekening als bijlage 1 onderdeel uitmaakt van de regels, zijn die maatregelen, geschaard onder het begrip weidelandschap, goed af te lezen. In de regels van het bestemmingsplan wordt de uitvoering van deze landschappelijke inpassing dan ook als voorwaardelijke verplichting vastgelegd. Met dien verstande dat het planten van een beukenhaag langs de toegangsweg van de paardenhouderij en de wijze van uitvoering van die toegangsweg niet verplicht worden. De maatregelen zijn voorzien op het eigendom van initiatiefnemer.
De inpassing in het landschap bestaat in hoofdlijnen uit het in de bestaande hout- singels planten van meidoorn. Door in de noord-zuid gerichte houtsingels, die de historische verkaveling volgen, de hoogte van de struiklaag niet te limiteren en wel een maximale hoogte te verbinden aan de overige hagen, wordt de opdeling van het terrein in kavels visueel minder ervaren. Een deel van de overige hagen op het perceel volgt ook historische kavellijnen. Het kiezen voor hagen in plaats van hekwerken en/of afscheidingen van met linten, komt met name aan de randen van het plangebied, de noord-zuid gerichte groenelementen, de landschappelijke inpassing ten goede. Het draagt tevens bij aan de natuurontwikkeling. Met betrekking tot de natuurontwikkeling wordt hier opgemerkt dat het plangebied weer toegankelijk wordt gemaakt voor de das.
Met het oog op een goede landschappelijke inpassing wordt de toplaag van de springweide in een donkerkleurig zand uitgevoerd. Hiervoor wordt na afvlakken van de springweide zand opgebracht. Een nieuwe ontwikkeling is de mogelijkheid om die springweide te voorzien van een begroeiing met gras. Hiervoor is nodig om na het afvlakken van het terrein een dikker pakket met diverse materialen op te brengen. Ook de linten die nodig zijn om de meidoornhagen tegen vraat te beschermen zullen om reden van een goede landschappelijke inpassing in een donkere kleur worden uitgevoerd.
Het aantal verkeersbewegingen zal gezien de aard van het bedrijf niet anders zijn dan van het voormalige agrarische bedrijf.
Het bouwvlak waarbinnen het parkeren is toegelaten is van een voldoende omvang om een voldoende aantal parkeerplaatsen te realiseren uitgaande van een representatieve invulling van hetgeen het bestemmingsplan maximaal aan mogelijkheden biedt. In het landschapsplan wordt tevens inzicht gegeven in de gewenste inrichting van het erf.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwplan vindt de finale toetsing plaats ter zake van het realiseren van voldoende en bruikbare parkeer- plaatsen op het terrein. Daartoe bevat het plan parkeernormen.
Hoewel in het landelijke gebied terughoudendheid wordt betracht als het gaat om het houden van paarden vanwege de uitstraling, wordt voor onderhavige locatie een uitzondering gemaakt omdat voorzien wordt een goede landschappelijke inpassing van de bedrijfsactiviteit. Daaraan ligt een overall visie ten grondslag. De inpassing draagt bij aan de natuurontwikkeling. Voorts kan geconcludeerd worden dat de activiteit is voorzien op de locatie van een voormalig agrarisch bedrijf in een gebied waar de agrarische functie overheerst.
Omdat voorts de bouwmogelijkheden niet worden vergroot, de verkeersaantrekkende werking niet wordt vergroot en het parkeren binnen het bouwvlak kan worden afgewikkeld en voorts niet -uit onderzoek- is gebleken dat belemmeringen aanwezig zijn (zoals in de volgende hoofdstukken zal worden toegelicht), kan geconcludeerd worden dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen argumenten voorhanden zijn die het leggen van de gewenste bestemming belemmeren.
Het gemeentebestuur wil derhalve meewerken aan het hiervoor beschreven gewenste situatie. Daarvoor is onderhavig plan in procedure gebracht.
In dit hoofdstuk komt vooral het ruimtelijke beleid aan de orde. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.
Kader
Het ruimtelijke beleid is op rijksniveau verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 in werking is getreden. In de SVIR zijn diverse beleidsnota's geactualiseerd en geïntegreerd, waaronder de nota Ruimte uit 2006 en de nota Mobiliteit. In de SVIR schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De hoofddoelen van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid voor de periode 2020 - 2028 zijn:
Daartoe worden 12 nationale belangen geformuleerd. Daarnaast wordt de rijks- verantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening vastgelegd.
Provincies en gemeenten worden meer verantwoordelijk. Voor een aantal onderwerpen is geconcludeerd dat het rijk zijn bevoegdheid tot het stellen van algemene regels zou moeten inzetten.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), laatstelijk gewijzigd op 1 november 2014, is vastgelegd welke nationale belangen moeten worden betrokken bij het vaststellen van een bestemmingsplan.
De uitwerking van de Ecologische hoofdstructuur, welke in onderhavig verband van belang zou kunnen zijn, vindt plaats via de provincies. Dit aspect komt in hoofdstuk 3.2 aan de orde.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd en is de ladder voor duurzame verstedelijking daarin als procesvereiste opgenomen.
Zodat in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Is dat het geval dan wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen bestaand stedelijk gebied van de regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Kan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het stedelijke gebied van de regio plaatsvinden, dan wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Beoordeling
De geformuleerde nationale belangen zijn evenals het gestelde in het Barro niet van toepassing.
Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling wordt in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking opgemerkt dat hier sprake is van een kleinschalige ontwikkeling waarbinnen -met het handhaven van de bouwmogelijkheden op een bouwkavel- een agrarische functie wijzigt naar een paardenhouderij. Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de rijkskaders zoals die in deze paragraaf aan de orde zijn gekomen.
Kader
De Omgevingsvisie Gelderland zoals die op 9 juli 2014 door provinciale staten is vastgesteld bestaat uit een visiedocument en een verdiepingsdocument. De hierop gebaseerde Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door provinciale staten vastgesteld. De verordening is 16 oktober 2014 gepubliceerd en daags daarna in werking getreden. Op dezelfde dag trad ook de Omgevingsvisie in werking.
In de Visie worden de hoofddoelen benoemd:
De visie is opgebouwd rond de invalshoeken Divers Gelderland, Dynamisch Gelderland en Mooi Gelderland. Daarin worden de hoofddoelen vertaald in ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. Voor een goed begrip is het nodig om de invalshoeken in samenhang te beschouwen.
De nadere invulling van de hoofdlijnen vindt plaats in door gedeputeerde staten vast te stellen uitvoeringsprogramma's.
In de Verdieping worden de regio's en thema's nader beschouwd. Beschreven worden onder andere de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, het wonen, kantoren, detailhandel, bedrijventerreinen, demografische ontwikkeling, energietransitie, vrijetijdseconomie, land- en tuinbouw, mobiliteit, cultuur en erfgoed, natuur en landschap alsook water en ondergrond.
De gemeente Rheden maakt onderdeel uit van de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Ten opzichte van de vorige visie valt voor het landelijke gebied op dat:
Voor het landelijk gebied worden nog de volgende punten uit de Omgevingsvisie Gelderland aangestipt.
Uit de verbeeldingen behorende bij de Omgevingsverordening blijkt dat de volgende items betrekking hebben op onderhavig plangebied.
- landbouw
Het is gebied is hierin aangeduid als Verwevingsgebied - niet grondgebonden landbouw. In tegenstelling tot de aangewezen extensiveringsgebieden, welke gebieden zijn aangeduid met een donkerder kleur groen, wordt in het verwevingsgebied de mogelijkheid geboden voor bedrijfsontwikkeling mits andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden. De indeling in extensiveringsgebied, verweving en landbouwontwikkelingsgebied maakt een gedifferentieerd beleid mogelijk met als doel een vermindering van de stikstofdepositie op kwetsbare natuur, in casus de Veluwe die ten noorden van de gemeente ligt.
- natuur
Het gebied is hierin aangeduid als Groene ontwikkelingszone. In tegenstelling tot de aangewezen gebieden voor het Gelders Natuurnetwerk, welke gebieden zijn aangeduid met een donkerer kleur groen, wordt in deze gebieden ruimte gegeven voor een verder economische ontwikkeling in combinatie met een versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
- landschap
Het gebied is hierin aangeduid als Nationaal landschap. In dit gebied gaat het om het behouden, herstellen en versterken van de kernkwaliteiten en het vergroten van de landschappelijke samenhang door ruimtelijke ontwikkelingen.
Het ruimtelijke beleid van de provincie zoals dat in de Omgevingsvisie Gelderland is verwoord, is deels verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening is bindend voor de gemeente.
Beoordeling
Het plangebied ligt in het gebied dat is aangeduid als Verwevingsgebied-niet grondgebonden landbouw. De komst van een paardenhouderij op een bestaand agrarisch bouwperceel is daarmee niet in strijd.
De natuur en landschapsopgave in het gebied tussen Velp en Rheden ligt binnen de Gelders Natuurnetwerk-gebieden die meer aan de kant van het landgoed Biljoen zijn aangewezen. Onderhavige ontwikkeling doet geen afbreuk aan de doelstellingen binnen de Groene Ontwikkelingszones en Nationaal landschap. De ontwikkeling biedt een bijdrage aan de instandhouding en versterking van het agarisch landschap. Het planten van hagen, onder handhaving van het historische kavelpatroon, en het wederom ruimte geven aan de das draagt bij aan de natuurontwikkeling.
Een en ander past te meer nu de het bouwvlak en de bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan worden overgenomen.
Voor de paardenhouderij is op basis van de Natuurbeschermingswet 1989 een vergunning afgegeven.
Conclusie
De waarden die beschermd worden in de provinciale verordening worden door onderhavig bestemmingsplan niet aangetast. Evenmin is sprake van strijdigheid met het provinciale en stadsregionale beleid.
Kader
Het waterbeleid van rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still-step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Beoordeling
Aan de orde is het realiseren van een paardenhouderij ter plaatse van een agrarisch bedrijf, een vervangende woning en een beperkt logiesgebouw zonder dat het bouwvlak wordt vergroot. De hemelwaterafvoer zal worden afgekoppeld. In Hoofdstuk 4.8 wordt dit aspect verder uitgewerkt.
Kader
Het op 31 januari 2006 vastgestelde gemeentelijke structuurvisie Een droom om in te wonen geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling weer tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie zoomt niet in op de voorgestane ontwikkeling op deze locatie. De visie noemt voor de agrarische sector van belang dat nevenactiviteiten mogelijk worden gemaakt en aan nieuwe functies voor vrijkomende agrarische bedrijven zal worden gedacht. Met betrekking tot het landschap wordt geconstateerd dat grote gebieden -door de provincie- zijn aangewezen voor herstel en ontwikkeling van natuur en landschap. Bij het vertrek van een (agrarische) functie is een passende invulling van belang. Natuurontwikkeling lijkt dan voor de hand te liggen, evenals een beperkte recreatieve functie indien verhardingen en bebouwing vermeden kunnen worden (geen verrommeling). Om samenhang te verkrijgen in de ontwikkelingen van het landschap zal een Landschapsontwikkelingsplan worden opgesteld.
Ter vervanging van deze gemeentebrede structuurvisie wordt de komende jaren per dorp een structuurvisie opgesteld. Voor het dorp Rheden is deze visie inmiddels vastgesteld. Voor het landelijke gebied waarin de locatie is gelegen, zal nog een aparte visie in voorbereiding worden genomen.
In het Landschapsontwikkelingsplan Rheden en Rozendaal (LOP) -door de gemeenteraad vastgesteld in juni 2007- wordt een integrale op de uitvoering gerichte visie gegeven voor het landelijke gebied, waarin alle toen bestaande (beleids)plannen zijn verwerkt. Het LOP diende als onderlegger voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Het wil de gewenste ontwikkeling in het landschap vastleggen. Hieruit volgt dat paarden- fokkerijen in eerste instantie niet direct worden toegelaten ter voorkoming, door de mogelijke uitstraling van de activiteiten van dergelijke bedrijven, van verrommeling van het landschap. Het LOP kan gezien worden als een nadere uitwerking van de structuurvisie en wordt als ruimtelijk beleidskader voor het landelijke gebied gebruikt.
Eén van de projecten uit het LOP is het opstellen van een beeldkwaliteitsplan voor het landelijk gebied.
Het Beeldkwaliteitsplan landelijk gebied Rheden (BKP) dat in 2009 is vastgesteld, wil de relatie tussen omgeving en bebouwing vastleggen en daarin nieuwe ontwikkelingen inpassen. Het BKP zorgt voor een instrumentarium waarmee de verschijningsvorm van een functieverandering, die vaak gepaard gaat met het afbreken van bebouwing en het plaatsen van vervangende bebouwing, kan worden afgestemd op de omgeving. Het beschrijft de karakteristieken voor de vier zones die kunnen worden onderscheiden. Het onderhavige plangebied is gesitueerd in de zone IJsseldal. Het beeldkwaliteitsplan zoomt daarbij in op de boerderijen in de Beimer- Middel- en Havikerwaard. In zijn algemeenheid wordt voor het landschap gesteld dat (meidoorn) hagen en singels kenmerkend zijn. Beplanting langs kavelgrenzen dient behouden te worden en aangevuld net zoals historische kavelstructuren en geomorfologische kenmerken en structuren behouden worden. Voorts worden ook de erven beschreven en richtlijnen gegeven. Kenmerkend is het aanwezig zijn van één ontsluiting per erf. Voor voorzieningen verbonden met paarden wordt de voorkeur gegeven aan het realiseren van objecten als een paardenbak en longeercirkel binnen het bouwvlak. De voorkeur wordt uitgesproken om langs paardenbakken en singels van lage onderbeplanting te voorzien. Voor afscherming worden geen hekwerken gebruikt maar lintafrastingen in een donkere kleur.
De doelstelling van het bestemmingsplan Landelijk Gebied uit 2010 is het behouden van agrarische karakter van het landbouwgebied. Ter ondersteuning van de agrarische functie zijn nevenactiviteiten mogelijk gemaakt.
In de Beschrijving in Hoofdlijnen bij dit plan wordt ter zake het aspect landschap voor onderhavig gebied (IJsseldal) gesteld dat het beleid is gericht op het behoud van het agrarische karakter met een hoofdrol voor de grondgebonden landbouw. Daarnaast is ruimte voor natuurontwikkeling. Wel dienen karakteristieke elementen behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Functieveranderingen dienen zich te conformeren aan de grote ruimtelijke karakteristieken met lange zichtlijnen en kleine bebouwings- concentraties.
Indachtig het LOP zijn in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (nieuwe) paarden- fokkerijen niet direct toegelaten om een verrommeling van het landschap te voor- komen. Daardoor is het mogelijk om in specifieke gevallen te bepalen of medewerking leidt tot afbreuk aan het landschap, geen gevolgen heeft of juist tot een versterking van het landschap.
De in dat plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid maakt het voorts mogelijk om mee te werken aan het realiseren van niet-agrarische functies en woningen.
Het Functieveranderingenbeleid zoals dat in mei 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld als uitvloeisel van het LOP, handelt over vrijkomende (agrarische) bebouwing in het landelijke gebied. Het functieveranderingenbeleid van de stadsregio vormde hiervoor het kader.
Van functieverandering is volgens het beleid sprake als een agrarische functie wordt veranderd in een niet-agrarische functie of een agrarische dan wel niet-agrarische functie in wonen. Per te onderscheiden gebied worden de (woningbouw) mogelijk- heden opgesomd als agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt of hergebruikt. De medewerking aan functieverandering wordt gekoppeld aan een goede land- schappelijke inpassing en een goede erfinrichting.
Toerisme
In het Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan 2008-2012 staat aangegeven dat B&B in de gemeente Rheden gestimuleerd moet worden. Tevens blijkt uit de sterkte en zwakte analyse dat er weinig (kleine) verblijfsaccommodaties zijn. Een knelpunt bij de groei van de pijler 'Recreatie en Toerisme' is het eenzijdige aanbod van verblijfs- accommodatie. Campingplaatsen zijn ruimschoots aanwezig, maar B&B en ander- soortige verblijfsaccommodatie zijn beperkt. In het beleid is opgenomen dat initiatieven op het gebied van bijzondere en kwalitatief goede verblijfsaccommodatie worden ondersteund en worden gestimuleerd. Daarnaast heeft de gemeente in zijn economische beleidsnota De economische toekomst van de gemeente Rheden de volgende doelstelling vastgelegd: 'Het benutten van de potenties op toeristisch- recreatief gebied genoemd. Recreatie en toerisme is één van de pijlers van de lokale economie'.
Beoordeling
De ontwikkeling vindt plaats op een vrijgekomen agrarische locatie. Het betreft een nieuwe agrarische bedrijfsmatige functie die is gerelateerd aan het landelijke gebied, te weten een paardenhouderij waarin naast het fokken ook het trainen en africhten onderdeel uitmaken van de activiteiten. In onderhavig geval is derhalve het functieveranderingenbeleid niet aan de orde.
De aanleiding voor het niet direct toestaan van paardenfokkerijen in het bestemmings- plan Landelijk Gebied is de verrommeling van het landschap die dit met zich mee kan brengen. In onderhavig geval maakt de landschappelijke inpassing onderdeel uit van de ontwikkeling. Het agrarisch gebruik wordt gecontinueerd hetgeen één van de doelen (instandhouding agrarisch landschap) uit het LOP is.
De bouwmogelijkheden blijven geconcentreerd. Uit het geldende bestemmingsplan is de omvang van het bouwvlak overgenomen, de maatvoeringen zijn eveneens daarvan afgeleid. De landschappelijke kenmerken alhier bestaan uit noord-zuid gerichte kavelpatronen en zich op de perceelsgrenzen bevinden groene elementen. Deze kenmerken worden gerespecteerd en aangevuld. De landschappelijke inpassing van het bedrijf is vastgelegd in het Landschapsplan dat onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Door de als voorwaardelijke verplichting vastgelegde inpassing wordt verrommeling tegen gegaan en het landschappelijke beeld versterkt. Het werken met hagen draagt bij aan de natuurdoelstelling.
Het BKP is meer gericht op het uitvoeringsniveau hetgeen bij de verdere uitwerking van met name de inrichting van het erf van belang is. Aandachtspunten als het hebben van één ontsluiting en het zoveel mogelijk realiseren van voorzieningen binnen het erf zijn meegenomen in onderhavig bestemmingsplan. Het gebruik van hagen en singels is in het Landschapsplan afgewogen.
Het realiseren van een in omvang en functie beperkte logiesgelegenheid is weliswaar niet geheel te vergelijken met de nevenfuncties die zijn toegelaten bij agrarische bedrijven in het vigerende bestemmingsplan (zoals extensief recreatief medegebruik, mini-campings, caravanstalling) maar biedt een welkome aanvulling op de bestaande toeristische verblijfsmogelijkheden. Voorzien is een kleinschalige acommodatie waaraan behoefte bestaat gezien de groeiende recreatieve sector. Het toelaten dat potentële kopers, maar ook anderen, op het terrein verblijven, past aldus binnen het toeristische beleid. Doordat sprake zal zijn van beperkte voorzieningen wordt de agrarische uitstraling van het perceel behouden.
Door in het bestemmingsplan rekening te houden met vorenstaande en door de landschappelijke inpassing in het plan te borgen, is de vestiging van een paardenhouderij ruimtelijk aanvaardbaar.
Conclusie
Het voorliggende plan past binnen het gemeentelijke beleid.
Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en uitkomsten van onderzoeken.
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Beoordeling
In het kader van milieuzonering kan de komst van een paardenhouderij relevant zijn voor omliggende hindergevoelige functies als woningen. Binnen de aan te houden richtafstand van 50 m (paardenfokkerij, aspect geur) vanaf de inrichting bevindt zich geen hindergevoelige functie.
Het plangebied ligt niet binnen een contour van een aanwezige inrichting.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Kader
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Deze wet kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. De Wm heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gevallen (artikel 5.16 Wm):
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een paardenhouderij ter plaatse van een voormalige agrarisch bedrijf. De luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan blijft ten minste gelijk aan het vigerende bestemmingsplan.
Verder onderzoek naar het effect van dit plan op de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
Kader
De Wet geluidhinder (Wgh) noemt geluidsbronnen die in de ruimtelijke ordening van belang zijn. Binnen de gemeente zijn dit: wegverkeer, railverkeer en bedrijven. Deze bronnen hoeven niet binnen het plangebied te liggen. De geprojecteerde geluid- gevoelige functies binnen de zone van een bron moeten op het aspect geluidbelasting getoetst worden. Wegen die deel uitmaken van een woonerf of van een 30 km-gebied zijn hiervan uitgezonderd.
De Wgh benoemt functies die gevoelig zijn voor geluidsbelasting van deze bronnen. Zo zijn bijvoorbeeld woningen en scholen 'geluidsgevoelige bestemmingen'.
De Wgh kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde'). Maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel terug te dringen moeten dan onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard.
Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'.
De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48 dB tot en met 53 dB en voor spoorweg- lawaai 55 dB tot en met 68 dB.
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen.
Beoordeling
De bedrijfswoning ligt niet binnen een geluidszone van de A348 of een andere doorgaande weg. Ten aanzien van de Brinkweg wordt geconstateerd dat de capaciteit zodanig is dat geen aanleiding bestaat om een akoestisch onderzoek te doen naar de geluidsbelasting die deze weg kan veroorzaken op de bedrijfswoning.
Voor de spoorlijn wordt geconstateerd dat de bedrijfswoning die binnen de bouwkavel is toegelaten buiten de geluidszone van de spoorlijn Arnhem - Zutphen ligt. In de omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die geluidsoverlast veroorzaken.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Kader
Externe veiligheid gaat over het beperken van de blootstelling van mensen aan een verhoogd gevaar als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Denk aan de productie, het behandelen of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Dat kan door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en kwetsbare objecten. Dat zijn woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven. Beperkt kwetsbare objecten zijn gebouwen/voorzieningen zoals kantoren, winkels en bedrijven.
Voor transportassen -verkeerswegen, spoorwegen en vaarwegen- zijn de regels vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes, voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Al die besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Daarbij worden twee soorten risico beschouwd. Het gaat in de eerste plaats over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, oftewel het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het PR wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden, en of in de directe omgeving mag worden gebouwd.
In de tweede plaats gaat het om het groepsrisico (GR). Het GR is een maat om de kans weer te geven op een ongeval met een bepaald aantal dodelijke slachtoffers. In onderhavige situatie wordt hieronder verstaan de kans per jaar per kilometer spoorlijn dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de spoorlijn in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op de spoorlijn. Tevens wordt het GR als maat voor de maatschappelijke ontwrichting beschouwd die kan ontstaan ten gevolge van een ongeval.
Beoordeling
Aan de orde is een ongewijzigd bouwvlak waarbinnen het bouwen van een kwetsbaar object is toegelaten. Opgemerkt wordt dat ter plaatse een bedrijfswoning was toegestaan. Het bouwvlak ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem - Zutphen en wel op een afstand van ongeveer 300 meter van de spoorlijn. Ook ligt de locatie binnen het invloedsgebied van de A348 en wel op een afstand van ongeveer 275 meter. Beide vervoersassen liggen op meer dan 200 meter afstand.
Aangezien binnen het bouwvlak het aantal toegelaten woningen niet wijzigt, een beperkte logiesgelegenheid wordt toegelaten en de aard van de nieuwe activiteiten daartoe geen aanleiding geven, is geen onderzoek uitgevoerd. Daarnaast is een onderzoek op grond van het Besluit externe veiligheid niet vereist. Op grond van dat besluit is sprake van een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Voor de risicobron de spoorlijn en de A348 is het Besluit extern veiligheid transport- routes voor externe veiligheid gebaseerd op de risiconormen PR en GR. In onderhavig plangebied geldt voor de risiconormen het volgende.
. plaatsgebonden risico
Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes ligt de basisnetafstand op de spoorlijn. Daarmee is het plaatsgebonden risico geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
. groepsrisico
Met betrekking tot de invloed op het groepsrisico geldt dat onderhavig plan dat geen verschuiving van het bouwvlak mogelijk maakt, maar wel een andere agrarische functie toelaat alsmede een logiesgebouw.
Aan de orde is derhalve gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn en de A348, een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
verantwoording groepsrisico
De gemeente heeft bij het invullen van zijn verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Bij een beperkte verantwoordingsplicht komen de volgende twee onderwerpen aan de orde. Mogelijkheden rampenbestrijding en mogelijkheden zelfredzaamheid.
- mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding van de omvang van een ramp of zwaar
ongeval
Door de invulling van het plangebied wijzigen de mogelijkheden voor bestrijding van een calamiteit op deze locatie niet.
PM aan te vullen/verbeteren na advies van de VGGM
- mogelijkheden van personen in het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk op een agrarische bouwkavel waarvan de ligging niet wordt gewijzigd. Wel wordt een logiesgebouw toegestaan.
In de woning en het logiesgebouw zullen zelfredzame personen aanwezig zijn. Deze mensen zijn, mits tijdig gewaarschuwd, in staat zichzelf in veiligheid te brengen.
PM aan te vullen/verbeteren na advies van de VGGM
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Kader
Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de nieuwe geplande functies. De algemene uitgangspunten zijn vastgelegd in de Wet bodembescherming.
Beoordeling
Het bestemmingsplan voorziet in een ander gebruik binnen het geldende bouwvlak. Binnen het bouwvlak is reeds een bedrijfswoning toegelaten. Het toelaten van een paardenhouderij en de daarbij behorende voorzieningen noodzaken niet tot een nieuw onderzoek in het kader van het bestemmingsplan.
In het verleden, in 2010, is uit een verkennend bodemonderzoek en een onderzoek naar het voorkomen van asbest in de bodem reeds gebleken dat medewerking mogelijk is. Sindsdien hebben zich op de locatie geen ontwikkelingen voorgedaan.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het leggen van de bestemming.
Kader
De bescherming van gebieden is vastgelegd de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ruimtelijke Verordening Gelderland (Ecologische Hoofdstructuur, Waardevol open gebied, Nationaal landschap). Voor de bescherming van soorten geldt de Flora- en faunawet.
gebiedsbescherming
- Natura 2000
Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn speciale beschermingszones aangewezen. Samen vormen zij Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied evenals de Uiterwaarden van de IJssel. Binnen dit gebied mag de kwaliteit van de natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen soorten niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden die een significant negatief effect hebben. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten en ingrepen in het gebied zelf, maar ook voor activiteiten en ingrepen daar buiten die invloed kunnen hebben op het gebied.
- Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
In het Gelders Natuurnetwerk (GGN) liggen de natuurgebieden die belangrijk zijn voor planten en dieren. Daaromheen ligt veel waardevol landschap dat is vervlochten met de daaraan grenzende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones tussen de GGN-gebieden zullen zich vaak hierin bevinden. Deze aanliggende gronden worden de Groene Ontwikkelingszone genoemd.
Het accent in deze zone ligt meer op de ontwikkelingsmogelijkheden. Functies die hierin aanwezig zijn en passen, in het bijzonder grondgebonden landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openlucht recreatie wordt ruimte geboden voor verdere ontwikkeling. Daarnaast zijn o.a. het versterken van de samenhang tussen de natuur- gebieden, de bescherming van bos en specifieke weidevogel- en ganzenfoerageer- gebieden een doel.
Deze ecologische structuur wordt beschermd door in bestemmingsplannen hiermee rekening te houden. Daarvoor vormt de provinciale Omgevingsverordening de basis.
soortenbescherming
Voor de bescherming van soorten geldt de Flora- en faunawet (Ffw). Bij nieuwe ontwikkelingen moet onderzocht worden welke gevolgen dit heeft voor de aanwezige beschermde soorten en/of hun leefomgeving. Als een plan (in)direct kan leiden tot de verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project strijdig zijn met de Ffw.
Deze wet kent drie verschillende beschermingsregimes:
Beoordeling
Het plangebied ligt in het landelijke gebied en bevindt zich op een afstand van ongeveer 800 meter van het Natura 2000-gebied Veluwe en op ongeveer 500 meter van gebied Uiterwaarden IJssel. De mogelijke uitstraling van hetgeen onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt op deze gebieden is beoordeeld.
Daartoe is door Foreest Groen Consult opgesteld het onderzoek Beoordeling externe werking Landgoed de Kruishorst Boerderij en weidegebied Brinkweg 3, Rheden, gedateerd 22 augustus 2014. Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Uit dit onderzoek, waarmee wordt ingestemd, blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft op de instandhoudingsdoelen die voor deze gebieden zijn vastgelegd.
Voor de paardenhouderij is op 17 juli 2013 door gedeputeerde staten een vergunning Natuurbeschermingswet 1998 verleend. En wel voor 35 fokmerries en 20 paarden in opfok alsmede voor zoogkoeien en schapen die bedoeld zijn voor een duurzaam weidebeheer.
Het plangebied ligt in de GO. Er is geen sprake van het uitbreiden van de bouw- mogelijkheden, er wordt een andere agrarische functie toegelaten. Daarbij is als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat een landschappelijke inpassing plaatsvindt. Het realiseren van hagen versterkt de kernkwaliteiten en biedt een kans voor de fauna.
Ten aanzien van de soortbescherming ingevolge de Flora- en faunawet (Ffw) is door Foreest Groen Consult opgesteld de Quick-scan Landgoed de Kruishorst Boerderij en weidegebied Brinkweg 3, Rheden, gedateerd januari 2015. Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Uit dit onderzoek, waarmee wordt ingestemd, blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft.
De inrichting van het plangebied en de ten noorden daarvan gelegen gronden is vastgelegd in De Kruishorst te Rheden, Landschapsplan en erfinrichting boerderij en weidelandschap, Brinkweg 3 te Rheden, gedateerd 29 januari 2015, dat is opgesteld door Foreest Groen Consult. Dit onderzoek is als bijlage gevoegd bij de toelichting. De tekening waarop de maatregelen zijn aangeduid en beschreven is als bijlage gevoegd bij de planregels.
Met dit plan wordt ingestemd. De wijze van uitvoering draagt niet alleen bij aan een goede landschappelijke inpassing maar eveneens aan de de natuurdoelstelling. Het weer toegankelijk maken van de weiden voor de das draagt hieraan bij.
Conclusie
Vanuit wet- en regelgeving zijn ten aanzien van het aspect natuur en landschap geen belemmeringen te verwachten voor de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De uitgevoerde onderzoeken voldoen aan de daaraan te stellen eisen en daaruit blijken geen belemmeringen voor het leggen van onderhavige bestemming. Bij het uitvoeren van maatregelen zal rekening moeten worden gehouden met het broedseizoen van broedvogels.
Opgemerkt wordt nog dat ten allen tijde rekening moet worden gehouden met de zorgplicht die voortvloeit uit de Ffw.
Kader
In grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het sinds 2012 verplicht om de cultuurhistorische waarden mee te laten wegen. Daartoe wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hiermee is het breder getrokken dan de vanaf 2007 verplichte toets ten aanzien van archeologische waarden ingevolge de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, opgenomen in de Monumentenwet 1988.
De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk van rijkswege beschermde monumenten en beschermde dorpsgezichten aan te wijzen. Objecten en terreinen (onder en boven de grond) die van lokaal belang zijn, kunnen op grond van de huidige gemeentelijke Erfgoedverordening op de gemeentelijke lijst van beschermde monumenten geplaatst worden.
Het aspect cultuurhistorie is binnen de gemeente niet nieuw. Vanaf 1992 zijn op basis van inventarisaties van objecten en structuren gemeentelijke monumenten gestructureerd per dorp aangewezen. In de geactualiseerde bestemmingsplannen is vanaf 2006, door het leggen van bouwvlakken, het bebouwingsbeeld vastgelegd.
De raad heeft op 30 oktober 2012 de Erfgoednota vastgesteld. In deze nota is het beleid vastgelegd dat is gericht op de instandhouding van het erfgoed in de gemeente Rheden. Belangrijk uitgangspunt is de integratie van het erfgoedbeleid in ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.
Voor het onderdeel archeologie is dit aspect van de cultuurhistorie uitgewerkt in de gemeentelijke archeologienota Uitgediept uit 2008. Daarin heeft de gemeenteraad een aantal beleidsvoornemens verwoord. Uitgesproken is dat archeologische waarden beschermd zullen worden via de bestemmingsplannen.
De gemeenteraad heeft laatstelijk op 26 februari 2013 op basis van een verder onderzoek naar archeologische waarden in de gemeente de bij de archeologienota behorende kaarten geactualiseerd. Deze kaarten geven inzicht in de ligging van de gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde.
De archeologische maatregelenkaart is aanleiding om gemeentebreed het bestemmingsplan Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aanpassing recreatief medegebruik Buitenplaatsen vast te stellen waarin aan bepaalde gebieden de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, 2 of 3 wordt toegekend. Met dit bestemmingsplan wordt vooralsnog in één plan een overzicht geboden en in regels voorzien ten aanzien van de archeologische waarden in de gemeente. Bij het dorpsgewijze actualiseren van de bestemmingsplannen en bij de actualisatie van het bestemmingsplan voor het landelijke gebied wordt de regeling opgenomen in het te vervaardigen bestemmingsplan.
Daarnaast geldt dat (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd zijn. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijk) waardevolle relicten. Dat melden dient terstond te gebeuren. Dit moet bij de minister van OCW, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (vondstmelding via ARCHIS). Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze relicten of een opgraving wordt beoordeeld door de regioarcheoloog aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode. Burgemeester en wethouders betrekken zijn advies bij hun besluit.
Beoordeling
De locatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, ligt niet in een beschermd dorpsgezicht. Het perceel is evenmin aangewezen als beschermd monument.
In het Beeldkwaliteitsplan landelijk gebied dat in januari 2009 werd vastgesteld, zijn ook voor het gebied tussen Velp en Rheden de cultuurhistorische elementen verbeeld. De locatie Brinkweg 3 is hierin als één van oude erven vermeld. De Brinkweg zelf als historische weg en het ten noorden van het plangebied gelegen De Kruishorst als landgoed.
Ten aanzien van de cultuurhistorische inpassing van de ontwikkeling in zijn omgeving wordt opgemerkt dat sprake is van het toelaten van een andere functie op een agrarisch perceel waarbij de bouwmogelijkheden niet worden gewijzigd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Voor de wijzigingen in het landschap is een plan vervaardigd dat voorziet in een goede landschappelijke inpassing die is afgestemd op de nieuwe functie. Die goede landschappelijke inpassing wordt in het bestemmingsplan geborgd door de opname van een voorwaarde verplichting in de regels.
Bij het vervaardigen van bestemmingsplannen wordt vooronderzoek gedaan indien de verwachting luidt dat archeologische waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn.
Voor onderhavig plangebied is geconstateerd dat binnen het bouwvlak de bouw- mogelijkheden niet wijzigen en de gronden aldaar grotendeels verstoord zijn, voor de gronden buiten het bouwvlak is geconstateerd dat de vijver inmiddels is aangelegd en de overige activiteiten bestaan uit de nodige graafwerkzaamheden.
Voor het aanleggen de leidingen en het aanbrengen van diepwortelende beplanting zoals meidoorn is een inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk indien de oppervlakte van de ingreep groter is dan 2.500 m² en dieper dan 30 centimeter. Bij de uitvoering van het landschapsplan zal het voor de meidoornhagen gaan om een oppervlakte van ongeveer 1.550 m².
Het plangebied ligt volgens het Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aanpassing recreatief medegebruik Buitenplaatsen voorts nabij de rijksweg A348 met een strook grond in een gebied waaraan een hoge archeologische verwachting is toegekend. Uit het landschapsplan blijkt dat de bodemingrepen aldaar met een diepte van meer dan 30 cm en groter dan 100 m² niet te verwachten zijn.
Er is dan ook in het kader van het bestemmingsplan geen vooronderzoek verricht. Dit neemt niet weg dat eventuele vondsten direct moeten worden gemeld.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorische waarden vormt geen belemmering voor het leggen van de bestemming.
Kader
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Dit instrument heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en om de wateraspecten mee te wegen bij de besluitvorming.
Per 1 januari 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken van kracht en daarin is vastgelegd dat primair de eigenaar verantwoordelijk is voor de verwerking van hemelwater dat op zijn perceel valt. Dit houdt in dat, indien dat mogelijk is, het water geïnfiltreerd moet worden in de bodem, of met toestemming van de waterbeheerder wordt geloosd op oppervlaktewater. Er worden door middel van verordeningen en regels nadere eisen en randvoorwaarden aan de verwerking gesteld.
Provinciale Staten hebben in 2009 het Waterplan Gelderland 2010-2015 vastgesteld. Dit plan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale water-overlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Met het Gemeentelijke Rioleringsplan voldoet de gemeente aan de planverplichting voor de rioleringszorg die rechtstreeks voortkomt uit de Wet milieubeheer. Het heeft de instemming gekregen van de in de Wet milieubeheer aangegeven verplichte overleg- partners. De strategie bij de inzameling van afvalwater is afgestemd op rijks- en provinciaal beleid.
Voor de planperiode zijn doelen gesteld met betrekking tot:
- waarborgen functionaliteit;
- voorkomen wateroverlast;
- risico's volksgezondheid en milieu beperken;
- bijdrage water aan kwaliteit woonomgeving.
De aanzienlijke toename van het afvoerend verhard oppervlak, de nodeloze inzameling en afvoer van regenwater naar rioolwaterzuiveringsinstallaties en de ontoelaatbare vuilemissie op oppervlaktewater via de overstorten, maakt een omvangrijk maatregelprogramma noodzakelijk.
Beoordeling
Aan de orde is het voornemen om een bestaande locatie anders te gebruiken dan het bestemmingsplan Landelijk Gebied toelaat, zonder dat de bouwmogelijkheden worden vergroot. De nieuwe gewenste invulling van de bouwkavel is in het plan van de inititatiefnemer aangegeven. Het afkoppelen van het hemelwater van de afvoer van het vuilwater is eerst aan de orde als sprake is van nieuwbouw of in het geval dat bestaande wijze van afvoeren wordt gewijzigd.
In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterthema's voor het bestemmingsplan relevant zijn. Na de tabel volgt een toelichting op de relevante aspecten.
waterhuishoudkundig aspect | relevant | omschrijving | |||
1 | veiligheid | nee | in het plangebied liggen geen gronden die behoren tot het zomer- en/of winterbed van de IJssel. | ||
2 | wateroverlast | ja | er is een toename van verhard oppervlak met meer dan 500 m² | ||
3 | riolering | ja | voorkomen dient te worden dat regenwater wordt afgevoerd via het riool (vasthouden- bergen-afvoeren) in het geval dat de bestaande wijze van afvoer wordt gewijzigd | ||
4 | watervoorziening | nee | het plangebied ligt niet in een beschermingsgebied voor drinkwaterwinning; het plangebied ligt niet in een regionaal waterbergingsgebied |
||
5 | volksgezondheid | ja | binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig | ||
6 | bodemdaling | nee | in het plangebied gaat het hoofdzakelijk om zandige ondergrond; eventuele zettingen zijn niet relevant |
||
7 | grondwateroverlast | nee | in het plangebied is geen sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond | ||
8 | oppervlaktewaterkwaliteit | ja | in het plangebied is oppervlaktewater aanwezig; de kwaliteit van geloosd of geïnfiltreerd hemelwater moet voldoen aan bepaalde eisen |
||
9 | grondwaterkwaliteit | nee | binnen het plangebied ligt geen grondwater- beschermingsgebied voor een drinkwater- voorziening of infiltratiegebied voor (kwel- afhankelijke) natuurgebied | ||
10 | verdroging | nee | het plangebied bevat geen hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden of ecologische wateren (HEN of SEN); In de omgeving is geen gebied aangemerkt als (gering) verdroogd |
||
11 | natte natuur | nee | het plangebied bevat geen hydrologische beïnvloedingszones rond natuurgebieden of ecologische wateren (HEN of SEN); het plangebied grenst niet aan een gebied met kwelafhankelijke land- en waternatuur |
||
12 | inrichting en beheer | ja | binnen het plangebied bevindt zich een hoofdwatergang in beheer van het waterschap Rijn en IJssel |
Gezien de uitkomsten in voorgaande tabel blijkt dat voor het plan het afkoppelen van het hemelwater en het bergen daarvan op het bijbehorende terrein aan de orde kan zijn. De verplichting m.b.t. het afkoppelen geldt alleen voor nieuwe verhardingen en daken. Voor zover de bestaande wijze van afvoer niet wijzigt, wordt niet gevraagd om afkoppeling.
Bij afkoppeling zal onderzoek naar de mogelijkheden dienen plaats te vinden. Het hemelwater kan op de bestaande sloot worden geloosd als de beheerder daar toestemming voor verleend.
Conclusie
Als gevolg van het bestemmingsplan treden geen negatieve effecten op met betrekking tot de waterhuishoudkundige situatie en vormt het aspect water geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Verkeersbewegingen
Toegelaten wordt een paardenhouderij waar in de bedrijfsvoering naast het fokken van paarden is gericht op het opleiden en trainen van springpaarden voor verkoop. Aangezien voorheen aldaar een veehouderij was gevestigd, zullen naar mag worden aangenomen in de nieuwe situatie de verkeersbewegingen en de aard van het verkeer niet zodanig zijn dat dit de capaciteit van de Brinkweg te boven gaat.
Parkeren
Voldaan moet worden aan de parkeernormen zoals die zijn vastgelegd bij de regels van dit bestemmingsplan. Binnen het bouwvlak moet voldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn. Op basis van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, heeft een voorlopige toets plaatsgevonden gebaseerd op een representatief gebruik. Daaruit is geconcludeerd dat de terreindeling van het erf, zoals dat is getoond bij het verzoek, een voldoende aantal parkeerplaatsen bevat (20 plaatsen) en dat deze plaatsen bruikbaar zijn. Het bijbehorende terrein is voldoende groot om het benodigde aantal parkeerplaatsen te realiseren.
In het kader van het uiteindelijke bouwplan vindt een finale toetsing plaats op het aspect parkeren.
Kader
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r.-wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, bijvoorbeeld als het in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine (bouw) projecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r. nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Beoordeling
Het betreft geen ontwikkeling genoemd in lijst C. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit Lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
- drempelwaarden Lijst D
In het plangebied wordt een paardenhouderij mogelijk gemaakt. De drempelwaarde voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren is voor paarden of pony's gesteld op 100 stuks.
Er is vergunning verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1989 voor 35 paarden, 20 paarden in opfok, 20 schapen en 10 zoogkoeien. Dit programma ligt onder de drempelwaarden van Lijst D. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit.
Voorts is (zekerheidshalve) vastgelegd dat de bedrijfsmatige activiteit niet groter kan worden dan in de door gedeputeerde staten verleende vergunning.
Nu de activiteit onder de drempelwaarde ligt, moet gemotiveerd worden of niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Daarbij dient de motivering van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling aan te sluiten op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling.
- gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Uit paragraaf 4.6 van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt voorts op enige afstand van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Uit onderzoek is gebleken dat van externe werking op deze gebieden geen sprake kan zijn.
Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een rijksmonument ligt of een Belvedèregebied. Van negatieve effecten op het landschap is evenmin gebleken.
- milieugevolgen
In dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten, zoals geluid en luchtkwaliteit reeds beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Gezien het vorenstaand kan geoordeeld worden dat het is uitgesloten dat onderhavig bestemmingsplan belangrijke nadelige effecten kan hebben voor het milieu.
Conclusie
Er geldt geen m.e.r.-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en het is ook niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Uit dit oogpunt bestaan geen belemmeringen om het bestemmingsplan vast te stellen.
Een bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en regels leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en de opstallen. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid.
In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.
De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en bevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.
Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen en daarmee van de systematiek van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehanteerd.
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.
De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.
Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.
De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast. De wijze waarop een bestemmingsplan vorm krijgt, is vastgelegd in landelijke standaarden.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de handreiking De paardenhouderij in het omgevingsrecht uit 2014 van de Sectorraad Paarden in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Verbeelding
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij gelegd. Binnen het aangegeven bouwvlak mag worden gebouwd. Tevens is aangeduid waar de springweide mag worden gerealiseerd.
Regels
De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken.
- Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2);
- Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend worden de (eventuele) afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van het bouwen en het gebruik omschreven. Daarna de specifieke gebruiksregels en de vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde.
In onderhavig plan wordt de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij gelegd. Om te voorkomen dat discussie ontstaat over de eventuele noodzaak van een planMER is in overleg met de aanvrager een maximum gesteld aan het aantal paarden. Door te kiezen voor dit maximum kan volstaan worden met een vormvrije MER.
. binnen het bouwvlak
Binnen het bouwvlak is bebouwing toegelaten die nodig is voor de paardenhouderij. In de tekening behorende bij het Landschapsplan wordt een overzicht gegeven van de indeling van het erf.
De logiesgelegenheid kan gebruikt worden door potentiële kopers maar ook voor toeristisch verblijf. Verdere horecafaciliteiten en terrassen zijn niet toegelaten. De longeercirkel en de stapmolen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Bijbehorende voorzieningen zoals de opslag van mest en voer alsmede parkeer- plaatsen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
. buiten het bouwvlak
Buiten het bouwvlak zijn geen gebouwen toegelaten. De springweide is buiten het bouwvlak toegelaten maar dan alleen binnen het daarvoor aangeduide gebied ten zuiden van het bouwvlak.
Het gebied buiten het bouwvlak kan gebruikt worden voor het weiden van paarden en ander agrarisch vee. Ander vee is toegelaten omdat koeien en schapen zorgen voor een goede grasmat.De gronden kunnen worden opgedeeld in paddocks.
De landschappelijke inpassing wordt geborgd door de uitvoering van een hoofd- structuur van singels en hagen voor te schrijven overeenkomstig het landschapsplan. Daarbij geldt dat de dwarshagen tot een hoogte van 1,3 m zijn toegelaten. Hierdoor blijft de noord-zuid oriëntatie overheersend. Gebouwde frasteringen mogen tot 1,3 meter hoog zijn. Het gebruik van hekwerken is landschappelijk niet aanvaardbaar bevonden. Om die reden zullen gebouwde afrasteringen bestaan uit verticale palen voorzien van afzetlinten. Gelet op de landschappelijke inpassing dient daarbij, zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied, gebruik te worden gemaakt van donkerkleurig afzetlint. In het landschapsplan is beschreven waar zij zijn toegelaten, dat is ter plaatse van de hagen om vraat te voorkomen. Ook het voorgeschreven gebruik van donkerkleurig zand op de springweide (als de springweide niet wordt voorzien van een begroeiing met gras) draagt bij aan een landschappelijk inpassing. Het aanbrengen van lichtmasten is niet toegelaten.
. afwijkingsbevoegdheid
Hier is onder andere de mogelijkheid geopend om ook elders op het terrein gebouwde afrasteringen te plaatsen. Door een koppeling te leggen met het Beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied is het gebruik van donkerkleurig lint verzekerd.
. wijzigingsbevoegdheid
De wijze waarop de landschappelijke inpassing vorm moet krijgen ligt vast in de regels en bijlage 1. Daarbij is de noord-zuid gerichte kavelbegeleidende beplanting van essentiëel belang en is de hagenstructuur die het perceel opdeelt in vakken nodig om de gewenste indeling landschappelijk aanvaardbaar te doen zijn. Deze indeling kan gewijzigd worden als aan voorwaarden wordt voldaan. In dat geval kunnen burgemeester en wethouders na het doorlopen van een procedure bijlage 1 vervangen door een andere bijlage die eveneens de landschappelijke inpassing borgt.
- Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en afwijkingen.
In dit hoofdstuk worden ook regels gegeven over het ondergronds bouwen. Daarbij zal in voorkomende gevallen door middel van een geohydrologische onderzoek aangetoond moeten worden dat grondwaterstromen niet worden verstoord.
De oppervlakte van een ondergrondse ruimte wordt niet meegeteld indien een maximum is gesteld.
Ten aanzien van de vereiste parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein, wordt verwezen naar de bijlage Parkeernormen bij onderhavig plan. Wat voldoende is, wordt op basis van de normen van niet alleen bepaald bij de beoordeling van een bouwaanvraag, maar ook bij een wijziging in het gebruik.
Voorts is in de regels gesteld dat het Parapluplan archeologie Rheden 2013 en aanpassing recreatief medegebruik Buitenplaatsen, waarin onderhavig plangebied nagenoeg geheel de bestemming Waarde - Archeologie 2 heeft, van toepassing blijft.
Door deze regel geldt voor het plangebied Waarde - Archeologie 2. Zodat voor bouwwerkzaamheden een onderzoeksplicht geldt, en voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde (bijvoorbeeld het slopen van ondergrondse gebouwen of het graven) een omgevingsvergunning kan zijn vereist, indien het gaat om meer dan 250 m² en de grond dieper dan 30 cm wordt verstoord.
In dat bestemmingsplan is aan een strook grond nabij de rijksweg A12 de bestemming Waarde - Archeologie 1 toegekend. Binnen die bestemming geldt een kleiner oppervlak, namelijk 100 m² waarbij de verstoringsdiepte ook groter moet zijn dan 30 centimeter.
Het onderhavige bestemmingsplan richt zich op een ander gebruik van het perceel. Binnen het uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied overgenomen bouwvlak is de maatvoering waaraan de bebouwing is gebonden, niet gewijzigd.
Nieuw is de voorwaardelijke verplichting die is opgenomen om het Landschapsplan uit te voeren.
Ook thans is een vergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Dit is verfijnd door rekening te houden met de toegelaten landschappelijke inpassing. Die vergunningplicht een oogpunt van de bescherming van archeologische waarden is thans opgenomen in een afzonderlijk parapluplan voor nagenoeg het gehele gemeentelijk grondgebied.
Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.
Hiervoor is al aangehaald dat de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1989 is verleend.
De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van bouwmogelijkheden, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als aan redelijke eisen van welstand.
Het bestemmingsplan maakt op een eenvoudige wijze duidelijk wat is toegelaten en is daarmee goed handhaafbaar. In dit verband wordt gewezen op het bepaalde ten aanzien van de uitvoering en instandhouding van (onderdelen van ) het landschaps- plan.
Burgemeester en wethouders kunnen bestuursrechtelijk optreden tegen activiteiten die strijdig zijn met het bestemmingsplan. Daartoe is beleid vastgesteld.
Daarnaast kan ook via de strafrechtelijke weg worden opgetreden. Een overtreding van de regels is een strafbaar feit waarop de Wet op de Economische Delicten van toepassing is.
Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien:
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan betreft een gebruikswijziging voor een bestaand agrarisch perceel waarbinnen een bouwvlak aanwezig is. Vervangende nieuwbouw is mogelijk. Hiervoor zullen geen verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aan de orde zijn of deze verhaalbare kosten zullen uitsluitend betrekking hebben op de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen. Deze vervangende nieuwbouw van bestaande bebouwing valt daarom onder de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen waarbij de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt.
Het perceel is geen eigendom van de gemeente en de particuliere eigenaar draagt de kosten van het bouwplan, eventuele gemeentelijke maatregelen op het perceel of in het openbaar gebied. De eigenaar vrijwaart de gemeente van planschade. Daartoe zijn overeenkomsten met de eigenaar gesloten.
Daarmee is het verhaal van kosten voldoende verzekerd en behoeft geen exploitatie- plan te worden vastgesteld. Realisatie binnen de planperiode door de eigenaar is reëel.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is de economische uitvoerbaarheid verzekerd. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Kader
De gemeente kent op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Deze verordening verplicht niet tot het geven van inspraak bij de voorbereiding van bestemmingsplannen.
Beoordeling
Gezien de beperkte omvang en inzichtelijkheid van de ontwikkeling bestaat geen aanleiding om onverplicht inspraak te geven.
Conclusie
Volstaan is met de wettelijke procedure zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening.
Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening wordt vooroverleg gepleegd met de besturen van de betrokken gemeenten, waterschappen en met diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor een goede ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.
Vanwege de provincie Gelderland en het rijk is bericht in welke gevallen zij vooroverleg nodig vinden.
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan noodzaakt tot het verplichte overleg met het waterschap en met vooroverleg met de provincie gezien de ligging van het plangebied en de voorgenomen activiteiten en met de veiligheidsregio gezien de ligging ten opzichte van de spoorlijn.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg gezonden aan het waterschap Rijn en IJssel. Bij brief van 9 juni 2015 heeft het waterschap bericht geen op- of aanmerkingen te hebben over de waterparagraaf. De reactie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Vanwege de provincie is bij brief van 22 juni 2015 meegedeeld dat zij zich kan vinden in het plan en vanwege het provinciaal belang, gelegen in de Groene Ontwikkelings- zone en in Nationaal landschap, de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan opnieuw aan de provincie kenbaar gemaakt dient te worden.
De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden heeft omtrent het aspect externe veiligheid een reactie gegeven. Uit de brief van 21 mei 2015 blijkt dat geen aanleiding bestaat om aanvullende eisen te stellen ter zake van externe veiligheid en wordt daarnaast geadviseerd een bluswatervoorziening te laten aanbrengen. Initiatiefnemer is hiervan in kennis gesteld.
De reacties zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Conclusie
De reacties in het vooroverleg zijn zodanig dat het bestemmingsplan in procedure wordt genomen.
Kader
Het Besluit ruimtelijke ordening voorziet erin dat, voordat de formele procedure wordt gestart met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt kennis gegeven van het voornemen om een bestemmingsplan te vervaardigen.
Deze vooraankondiging is op 10 september 2014 geplaatst in de Regiobode, een huis-aan-huisblad. En is daarnaast gepubliceerd in het electronische gemeenteblad.
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met het ontwerpbesluit is ingevolge de Wet ruimtelijke ordening op 2 september 2015 bekend gemaakt in de Regiobode, de Staatscourant en in het elektronische Gemeenteblad op de landelijke website www.officielebekendmakingen.nl.
Gedurende de termijn van terinzagelegging van 3 september tot en met 14 oktober 2015 heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan bij de gemeenteraad naar voren te brengen.
In deze periode was het bestemmingsplan met het ontwerpbesluit via www.ruimtelijkeplannen.nl digitaal te raadplegen. De analoge versie lag ter inzage in het gemeentehuis.
In de Nota van Zienswijzen zoals die behoort bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan, worden de zienswijzen samengevat en voorzien van een antwoord door de gemeenteraad. Hieruit blijkt of aanleiding is gevonden voor een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.
De wijzigen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan worden vastgelegd in de Nota van Wijzigingen zoals die bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling hoort.
Beoordeling
Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
Conclusie
Nu ook geen aanleiding bestaat om ambtshalve wijzigingen in het plan aan te brengen, kan het plan ongewijzigd worden vastgesteld. Na vaststelling kan het voor beroep te visie worden gelegd.