direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk Gebied, locatie Brinkweg 3 Rheden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLG26-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Landelijk Gebied, locatie Brinkweg 3 Rheden van de gemeente Rheden;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0275.BPLG26-VA01 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van de aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak

een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw op een terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.11 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd;

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;

1.16 bouwwerk

een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die (in)direct met de grond is verbonden, hetzij (in)direct steun vindt in of op de grond;

1.17 bovenbouw

een gedeelte van een hoofdgebouw dat moet passen binnen de contour die ontstaat door:

  • a. een verticale verlenging van twee zijden van het op de plankaart aangegeven bouwvlak met 1,20 meter, gerekend vanaf de bovenkant van de onderliggende bouwlaag, gevolgd door een schuin vlak met een binnenhoek van 60 graden, en
  • b. een verticale verlenging van de overige zijden;

en welke contour slechts mag worden doorbroken door dakkapellen.
(Binnen deze contour kunnen zich mogelijk één of meer bouwlagen bevinden die niet worden meegeteld bij het aantal bouwlagen bedoeld in de artikelen in hoofdstuk 2 van deze regels);

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.19 daghoreca

een type horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van kleinere maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee, niet-alcoholische dranken en zwak alcoholische dranken en ondersteunend is aan en wat openingstijden betreft in het algemeen vergelijkbaar is met winkels, zoals een ijssalon, koffiehuis of tearoom;

1.20 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen;

1.21 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen; detailhandel wordt hieronder niet begrepen;

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 horecabedrijf

een bedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden, spijzen of van dranken, met daaraan ondergeschikt het exploiteren van zaalruimten inclusief de daarbij behorende terrassen, zoals een hotel, restaurant, afhaalcentrum, cafetaria of café;

1.25 houtgewas

houtige gewassen zoals verhoutende meerjarige struiken, knotbomen en uitgroeiende bomen;

1.26 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;

1.27 kantoor

een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening;

1.28 landschapsplan

het plan zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, inhoudende beschrijving van de voorzieningen en maatregelen voor een goede landschappelijke inpassing;

1.29 logiesgelegenheid

een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, die bestemd zijn om te worden gebruik voor een kortstondig (recreatief) verblijf door personen die elders hun hoofdverblijf hebben, en waarbij alleen het aanbieden van ontbijt is toegelaten;

1.30 longeercirkel

een ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training gegeven kan worden;

1.31 maaiveld

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden;

1.32 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.33 onderbouw

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het maaiveld is gelegen;

1.34 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.35 paddock

een ruimte waar een of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen;

1.36 productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden;

1.37 seksinrichting

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar;

1.38 springweide

een niet-overdekte ruimte, voorzien van een bewerkte dan wel aangepaste bodem, waarin hindermateriaal is geplaatst voor de training en africhting van springpaarden;

1.39 stapmolen

een (overdekte) ruimte in de vorm van een cirkel, waarbinnen meerdere paarden tegelijk kunnen stappen door middel van aansturing via een computergestuurde bedieningskast;

1.40 woning

een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

1.41 zakelijke dienstverlening

kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Paardenhouderij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Agrarisch - Paardenhouderij´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. één productiegerichte paardenhouderij, met de daartoe benodigde bebouwing en voorzieningen zoals stallen, een binnenrijbaan, een stapmolen, een longeercirkel, een rijbak, voer- en mestopslag en bergruimten alsmede een kantoorruimte en receptie;
  • b. één daaraan verbonden logiesgelegenheid met ten hoogste 12 verblijfseenheden;
  • c. één bedrijfswoning;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'rijbak' is een springweide toegelaten;
  • e. paddocks en weidegang door paarden alsmede weidegang door ander agrarisch vee zonder dat dit het hoofdgebruik is;
  • f. de bestaande ontsluitingsweg alsmede voor paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, watergangen en waterpartijen en andere bijbehorende voorzieningen;
  • g. de landschappelijke inpassing overeenkomstig de maatregelen genoemd in het Landschapsplan, met dien verstande dat de springweide ook mag worden voorzien van een begroeiing met gras;
  • h. het behoud van en de instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden zoals tot uitdrukking komend in de aanwezigheid van kavelbegeleidende beplanting (struwelen/hagen en knotbomen) in noord-zuid richting, die het beeld van een (voormalig) uiterwaardenlandschap met kleinschalige structuren versterken, alsmede de open, vrij natte zandige en kleiige agrarische gronden tussen deze landschapselementen, welke afwisseling van belang is voor verschillende dier- en insectensoorten van het kleinschalig cultuurlandschap.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. Gebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
  • b. Voor een bedrijfsgebouw geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag niet meer bedragen dan 6 meter;
    • 2. indien het gebouw wordt voorzien van een kapconstructie, dan bedraagt de bouwhoogte maximaal 11 m, mits het snijpunt van het dakvlak en de buitenzijde van de gevel aan ten minste twee tegenover elkaar gelegen zijden op niet meer dan 6 meter boven het maaiveld ligt.
  • c. Voor een bedrijfswoning geldt dat:
    • 1. de inhoud niet meer mag bedragen dan 600 m³;
    • 2. indien de inhoudsmaat van een bestaande bedrijfswoning hoger is, dan geldt de inhoudsmaat van die dienstwoning ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan als het maximum;
    • 3. de hoogte bedraagt niet meer bedragen dan 10 m;
    • 4. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 2;
    • 5. een onderbouw en een bovenbouw zijn toegelaten.
  • d. Ten aanzien de van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning geldt het volgende:
    • 1. de gezamenlijk oppervlakte mag niet meer bedragen dan 75 m²;
    • 2. de afstand tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 25 meter;
    • 3. zij moeten op een afstand van ten minste 3 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning geplaatst te worden;
    • 4. de bouwhoogte mag niet meer dan bedragen dan 3,5 meter dan wel 6 meter indien het bijbehorende bouwwerk wordt voorzien van een kap waarbij ten minste aan één zijde de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,5 meter.
3.2.2 Overige bouwwerken
  • a. Binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 meter, daarbij gelden de volgende uitzonderingen:
mestopslag   6,5 meter
 
hooimijten   6 meter
 
sleufsilo's   1,5 meter
 
overige silo's en voederberging   10 meter
 
longeerbakken   4,5 meter
 
stapmolen
 
3,5 meter  

  • b. Buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 1,3 meter, met dien verstande dat gebouwde afrasteringen (uit te voeren in de vorm van verticale palen in combinatie met afzetlint) slechts zijn toegelaten overeenkomstig het Landschapsplan.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2 en toestaan dat binnen het bouwvlak de maximale hoogte-, oppervlakte- en inhoudsmaat met niet meer dan 10% wordt overschreden, mits het landschaps- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. het bepaalde in lid 3.2.2 onder b voor het plaatsen van een gebouwde afrastering die niet is opgenomen in het Landschapsplan, mits wordt voldaan aan het Beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het aantal paarden dat mag, overeenkomstig de onherrroepelijke vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1988, niet meer bedragen dan 35 paarden en 20 paarden in opfok alsmede aan ander vee ten hoogste 20 schapen en 10 zoogkoeien.
  • b. Het gebruik van de gronden als productiegerichte paardenhouderij is alleen toegelaten voor zover de maatregelen in het Landschapsplan op de tekening in Bijlage 1 vermeld onder het kopje 'weidelandschap' binnen 1 jaar na inwerkingtreding van dit plan zijn uitgevoerd en in stand worden gehouden, met dien verstande dat:
    • 1. het realiseren van de elementenverharding ter plaatse van de toegangsweg en het daarlangs planten van een beukenhaag niet als voorwaarden worden gesteld;
    • 2. indien de springweide wordt voorzien van een begroeiing met gras een daarvoor benodigde toplaag met een dikte van ten hoogste 28 centimeter mag worden aangebracht op het afgevlakte terrein.
  • c. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het (laten) gebruiken van gronden in afwijking van het Landschapsplan;
    • 2. de aanwezigheid van hagen hoger dan 1,3 m, uitgezonderd de struiklagen in de noord-zuid georiënteerde bestaande houtsingels zoals die in het Landschapsplan zijn aangeduid;
    • 3. de opslag van mest en goederen buiten het bouwvlak;
    • 4. de aanwezigheid van lichtmasten buiten het bouwvlak.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden buiten het bouwvlak ter bescherming van de landschappelijke en natuurwaarden van die gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:
    • 1. het beplanten van gronden met houtgewas anders dan ter uitvoering van het Landschapsplan;
    • 2. het verwijderen van houtgewas dat is opgenomen in het landschapsplan;
    • 3. het verrichten van werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
    • 4. het afgraven, egaliseren, aanvullen of ophogen van gronden anders dan ter uitvoering van het Landschapsplan;
    • 5. het aanleggen en op een andere wijze verharden van wegen en paden of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen anders dan ter uitvoering van het Landschapsplan;
    • 6. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of afvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden alsmede het graven, dempen of anderszins vergroten, verbeteren of verkleinen van waterlopen, sloten en greppels dan wel waterpartijen.
  • b. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de natuur- en/of landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast en de werken voor de naastliggende gebieden geen onevenredige gevolgen hebben.
  • c. De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien de werken of werkzaamheden in strijd zijn met het Landschapsplan.
  • d. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
    • 1. werken en werkzaamheden ter uitvoering van het Landschapsplan;
    • 2. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    • 3. werken en werkzaamheden waarmee rechtens is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de aan deze regels verbonden Landschapsplan wijzigen in die zin dat -uitgezonderd de noord-zuid georiënteerde houtsingels met de daarin opgenomen struiklaag- de overige hagen en de daarin aanwezige landhekken kunnen worden verwijderd of verplaatst, indien de bedrijfseconomische noodzaak ten genoegen van burgemeester en wethouders wordt aangetoond in een daartoe opgesteld bedrijfsplan;
  • b. De toepassing van deze bevoegdheid mag alleen plaatsvinden indien:
    • 1. de landschappelijke en natuurwaarden niet worden aangetast;
    • 2. de samenhang in het landschappelijke ontwerp behouden wordt.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen een termijn stellen waarbinnen de wijzigingen in het Landschapsplan moeten zijn uitgevoerd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Algemene regels

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
  • b. Een bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij daaraan een maximum is gesteld in de vorm van een aantal vierkante meters aan gebouwen;
  • c. Bij het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte worden buiten beschouwing gelaten: liftschachten, trappenhuizen, balustrades, balkonhekken en opbouwen voor technische installaties.
5.2 Nutsvoorzieningen
  • a. Binnen de bestemming als gegeven in Hoofdstuk 2 zijn toegestaan gebouwen ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter en maximale oppervlakte van 10 m².
5.3 Ondergronds bouwen
  • a. Binnen de bestemming als gegeven in Hoofdstuk 2 is het ondergronds bouwen toegestaan, voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat geen negatieve gevolgen optreden voor het grondwatersysteem, voor:
    • 1. voorzieningen voor het ter plaatse bergen of infiltreren van hemelwater en/of huishoudelijk afvalwater tot een diepte van maximaal 6 meter.
  • b. Binnen de bestemming als gegeven in Hoofdstuk 2 is het binnen het bouwvlak tevens toegestaan:
    • 1. ondergrondse ruimten te bouwen die een functionele eenheid vormen met en/of dienstbaar zijn aan de toegestane functies worden gebouwd tot een diepte van maximaal 4 meter;
    • 2. constructies ten behoeve van de ontsluiting van de ondergrondse ruimte zijn slechts toegestaan binnen het bouwvlak.
  • c. Ondergrondse bouwwerken als bedoeld onder a en onder b worden bij het toepassen van deze regels niet betrokken bij de in de regels aangegeven maten en afmetingen, voor zover het betreft de bouwgedeeltes welke zijn gelegen onder het maaiveld, tenzij hierover in deze regels expliciet iets anders is bepaald.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Als strijdig met de bestemming of het plan wordt in ieder geval aangemerkt het (doen of laten) gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van:

  • a. het opslaan, lozen of storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, voer- of vaartuigen of machines;
  • b. het (doen of laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf dan wel een horecabedrijf, daghoreca daaronder begrepen, en terrassen;
  • c. het (doen of laten) gebruiken van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van opslag van mest in mestzakken, foliebassins en sleufsilo's.
6.2 Parkeren
6.2.1 Terreininrichting

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen in deze regels mogen de gronden uitsluitend worden gebruik overeenkomstig de bestemming indien binnen het bouwvlak voldoende ruimte beschikbaar is om het parkeren van auto's te kunnen afwikkelen.

6.2.2 Parkeergelegenheid

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen in deze regels, geldt dat in, op of onder een bouwwerk dan wel op of onder het bijbehorende terrein binnen het bouwvlak blijvend voorzien dient te zijn in voldoende parkeergelegenheid volgens de normen zoals opgenomen in bijlage 2 Parkeernormen bij deze regels.

6.3 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 6.2.1 en 6.2.2 voor zover op andere wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • b. het bepaalde in 6.2.1 en 6.2.2 voor zover het voldoen aan genoemde normen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 7 Overige regels

Onverminderd het bepaalde in dit plan blijft voor het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluplan archeologie Rheden 2013 en aangepast recreatief medegebruik Buitenplaatsen', zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 15 april 2014 van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Bouwwerken
8.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 5%.

8.1.3 Uitzondering

Het bepaalde onder 8.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Gebruik
8.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

8.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder 8.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

8.2.3 Uitzondering

Het bepaalde onder 8.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

8.2.4 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld onder 8.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, locatie Brinkweg 3 Rheden.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 december 2015.