direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Utrechtseweg 71-79, 2023
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied bevindt zich in het oostelijk deel van het centrum van de kern Oosterbeek in de gemeente Renkum. De locatie bestaat uit verschillende percelen, te weten Utrechtseweg 71 t/m 79 (oneven) en de Noorderweg 2.

In het verleden was op het perceel Utrechtseweg 79 bakkerij HUS gevestigd met op de eerste verdieping een woning. Op het aangrenzende perceel ten oosten hiervan staat een pand dat volledig in gebruik is als wonen met twee woningen. Op de percelen Utrechtseweg 71 en Noorderweg 2 was een winkel gevestigd in natuursteen met op de eerste verdieping woonruimte. Direct ten westen van de bakkerij bevond zich een pand dat gebruikt werd als galerie/atelierruimte. Inmiddels is een groot deel van de panden (behalve Utrechtseweg 71-Noorderweg 2) gesloopt.

De locatie leent zich gezien de ligging langs dit deel van de Utrechtseweg voor inbreiding voor de woonfunctie. Er is een bouwplan ontwikkeld dat voorziet in een transformatie van de percelen waarbij twee appartementengebouwen met drie bouwlagen met in totaal 21 appartementen (onderverdeeld in 9 en 12 appartementen) en daaronder een parkeergarage worden gerealiseerd. Voor de ingang van de parkeergarage zijn nog 5 parkeerplaatsen ingetekend ten behoeve van bezoekers aan de appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0001.jpg"

Luchtfoto van de ontwikkellocatie (geel omlijnd) en de omgeving (Bron: Pdok/SAB)

Om de beoogde ontwikkeling te realiseren is het noodzakelijk dat het geldende bestemmingsplan “Oosterbeek-Noord, 2014” ten aanzien van deze percelen wordt herzien middels een bestemmingsplanprocedure. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gevraagde herziening en voorziet in een planologisch-juridisch kader waarin de gewenste ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

De ontwikkellocatie ligt in het oostelijk deel van het centrum van de kern Oosterbeek. De omliggende, directe omgeving van het plangebied is een gemengd gebied dat wordt gekenmerkt door een menging van functies. Langs de Utrechtseweg bevinden zich typische centrumfuncties als lichte bedrijvigheid, detailhandel en horeca. De Utrechtseweg, waaraan het plangebied is gelegen, is een provinciale weg die de dorpskern van Oosterbeek doorsnijdt. Door de aangewezen 30 km-zone iets ten westen van het plangebied is de sfeer van een dorpskern gecreëerd. Direct ten noorden van het plangebied bevinden zich met name grondgebonden woningen. Het plangebied zelf betreft de gronden en bebouwing behorende bij de percelen Utrechtseweg 71-79 en Noorderweg 2.

Kadastraal zijn dit de volgende 7 kadastrale percelen Gemeente Renkum (code OTB00) sectie C nummer, 3794, 6172, 1342, 6173, 4422, 5290 (deels), 5289 (deels) en 5531.

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Utrechtseweg in het zuiden en de Noorderweg in het oosten. In het noorden door de woningen met tuin aan de Noorderweg 4 en de Hubertushoeve 1-13 (oneven). In het westen wordt het plangebied begrensd door de woning met tuin aan de Utrechtseweg 81.

Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van de ontwikkellocatie weergegeven. De begrenzing van het plangebied is tevens in de afbeelding in paragraaf 1.1 weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0002.jpg"

Globale ligging plangebied in de kern Oosterbeek (rode ster) (Bron: Pdok)

1.3 Geldend en nieuw bestemmingsplan

Geldend bestemmingsplan:

Op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied het bestemmingsplan “Oosterbeek-Noord, 2014”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Renkum op 24 september 2014. Op grond van dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemmingen 'Centrum - 1', 'Wonen', 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Ter plaatse van de eerder bestaande panden was een bouwvlak opgenomen. De bestaande panden zijn inmiddels (bijna) allemaal gesloopt en worden vervangen door twee appartementengebouwen met daaronder een parkeergarage.

De beoogde nieuwe woonfunctie in twee appartementengebouwen is in strijd met de geldende bestemmingen 'Centrum - 1' en 'Tuin'. Bovendien is de nieuwbouw voor een groot gedeelte buiten de bouwvlakken van het geldende bestemmingsplan geprojecteerd. De ontwikkeling is hiermee niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om het nieuwe plan mogelijk te maken is het voorliggende nieuwe bestemmingsplan 'Utrechtseweg 71-79, 2022' opgesteld.

De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0003.jpg"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan “Oosterbeek-Noord, 2014” met globale aanduiding plangebied (rood kader)

Nieuw bestemmingsplan:

In het voorliggende nieuwe bestemmingsplan, 'Utrechtseweg 71-79, 2022' wordt de realisatie van twee appartementengebouwen met in het totaal 21 woningen met daaronder een parkeergarage en een verkeersontsluiting en parkeren mogelijk gemaakt.

De twee appartementengebouwen krijgen de bestemming 'Wonen' met een eigen bouwvlak. Daarbinnen zijn de woongebouwen toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven maximale bouwhoogtes en aantal woningen. In het westelijk gelegen bouwvlak zijn maximaal 9 wooneenheden toegestaan. In het oostelijke bouwvlak zijn maximaal 12 wooneenheden toegestaan. Het betreft uitsluitend gestapelde woningen. Voor beide bouwvlakken is het peil vastgesteld op 42,40 meter boven Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.), door middel van een bouwaanduiding.

Rondom en tussen de twee woongebouwen is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Hierbinnen is alleen het gebruik als tuin toegestaan met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de appartementen op de aangrenzende woonbestemming. De ondergrondse parkeergarage is met een aanduiding 'parkeergarage' aangegeven (binnen de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'). Daarbinnen is een gebouw in de vorm van een (nagenoeg) ondergrondse parkeergarage toegestaan (die doorloopt onder de twee woongebouwen en de tuin daartussen). Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn ook een verkeersontsluiting voor de parkeergarage / paden en parkeerplaatsen toegestaan met bijbehorende keermuren. In het bouwplan wordt hier voorzien in een hellingbaan met keermuren aan weerszijden. De maatvoeringseisen voor oppervlakte en bouwhoogte zijn in de regels opgenomen.


Voor de systematiek van het nieuwe bestemmingsplan wordt aangesloten op de systematiek van het huidige bestemmingsplannen de gemeentelijke standaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0004.png"

Verbeelding voorliggend nieuw bestemmingsplan 'Utrechtseweg 71-79, 2022'

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de uitvoerbaarheid, zoals de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en het gevoerde overleg en de inspraak op het plan (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven, waarna het beoogde woningbouwplan wordt omschreven.

2.2 Bestaande situatie

De percelen, die centraal staan in dit bestemmingsplan, liggen aan de Utrechtseweg en aan de Noorderweg in de kern Oosterbeek, in de gemeente Renkum. Het plangebied beslaat een oppervlakte van ruim circa 2.100 m2. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Utrechtseweg, aan de oostzijde door de Noorderweg, aan de noordzijde door woningen en tuinen en aan de westzijde bevindt zich een woning en de Peltstraat. Aan de Utrechtseweg 79 bevond zich een voormalige bakkerij met daarboven een woning. Het pand aan de Utrechtseweg 71 heeft op de verdieping een woning en op de begane grond een winkel. Het pand aan de Utrechtseweg 79 is inmiddels gesloopt.

Het plangebied wordt door zijn ligging aan de Utrechtseweg ook door deze weg ontsloten. Doordat de woningen aan nummer 73 en 73a niet direct aan de weg lagen, maar iets naar achteren, vindt parkeren aan de voorzijde van de woning plaats op eigen terrein. De woningen aan nummer 73/73a zijn inmiddels ook gesloopt.

Op onderstaande afbeeldingen is de ontwikkellocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0005.jpg"

Utrechtseweg 71 en Noorderweg 2 zicht vanuit de Noorderweg (Bron: google)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0006.jpg"

Utrechtseweg 71 en 73 en 73a (inmiddels gesloopt), zicht vanaf de Utrechtseweg (Bron: google)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0007.jpg"

Utrechtseweg 73 en 73a en Utrechtseweg 79 (inmiddels gesloopt), zicht vanaf de Utrechtseweg (Bron: google)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0008.jpg"

Utrechtseweg 79 (inmiddels gesloopt), zicht vanaf de Utrechtseweg (Bron: google)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0009.png"

3D luchtfoto (voorjaar 2021) met in rood globaal het plangebied. Kijkrichting naar het noorden (bron: GeoObliek; Slagboom en Peeters).

2.3 Toekomstige situatie

Voor de planontwikkeling zijn enkele hoofduitgangspunten gesteld door onder andere het Geldersgenootschap, waarmee in het bestemmingsplan rekening moet worden gehouden. De hoofduitgangspunten zijn beschreven in paragraaf 2.3.1. Paragraaf 2.3.2 bevat een korte beschrijving van het conceptbouwplan dat mede op basis van de hoofduitgangspunten is opgesteld. In paragraaf 2.3.3 is beschreven hoe in dit bestemmingsplan en in het concept bouwplan is voldaan aan de hoofduitgangspunten.

2.3.1 Hoofduitgangspunten

De bestaande stedenbouwkundige structuur doorbreken

Het straatbeeld van het noordelijk deel van de Utrechtseweg heeft, ook ter hoogte van het plangebied, een sterk samenhangend karakter. Dit komt vooral door de rijke architectuur van de voornamelijk vrijstaande en statige panden en het aanwezige royale groen langs de straat en op de percelen. Dit geeft de straat de allure van een laan die er op sommige stukken nog hetzelfde uitziet als 100 jaar geleden. Het straatbeeld met de twee appartementengebouwen en het groene karakter dragen sterk bij aan de identiteit van het dorp Oosterbeek.

De ontwikkeling moet niet aansluiten op de bestaande stedenbouwkundige structuur, maar deze juist doorbreken. De bebouwing dient zich te oriënteren op de straat en te worden geplaatst in licht verspringende rooilijnen. Op de ontwikkellocatie wordt een individuele afwisselende en gevarieerd bebouwingsbeeld beoogd, met een blik naar de wederopbouwarchitectuur.

Verkeer en parkeren

Ontsluiting vindt op één locatie plaats op de Noorderweg, waarbij de maximale inritbreedte 4,5 meter bedraagt op grond van de gemeentelijke Beleidsregels Uitritten en uitwegen (4 december 2012).

Vanuit de gemeente is medegedeeld dat voor het dure segment 1,9 parkeerplekken en voor het midden segment 1,7 parkeerplekken per appartement aangehouden wordt. Dit staat gelijk aan het gemiddelde van de minimum en maximum norm. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van (11 x 1,9 = 20,9) + (10 x 1,7 = 17) = 37,9 afgerond 38 parkeerplaatsen. Van de 38 parkeerplaatsen zijn (21 x 0,3) 6,3 parkeerplekken berekend voor bezoekers. Binnen het plangebied zijn 32 parkeerplekken opgenomen. De bezoekers maken gebruik van parkeerplekken in de openbare ruimte. De twee bestaande inritten aan de Utrechtseweg verdwijnen, één van de inritten wordt verplaatst naar het naastgelegen pand aan de Utrechtseweg 81.

2.3.2 Concept bouwplan

Er is op basis van de hoofduitgangspunten een concept bouwplan1 (als achtergrondinformatie opgenomen als Bijlage 1) voor twee appartementengebouwen met in totaal 21 appartementen ontwikkeld. De appartementen worden gebouwd voor het middeldure/dure koopsegment. De parkeervoorzieningen bestaan uit een parkeergarage en onoverdekte parkeerplaatsen. Het bouwplan ligt ten grondslag aan dit bestemmingsplan. De functie en massa zoals beoogd in het concept bouwplan zijn vastgelegd in dit bestemmingsplan. In de navolgende paragraaf is dit bestemmingsplan getoetst aan de hoofduitgangspunten en zijn enkele beelden van het conceptbouwplan opgenomen. Het concept bouwplan wordt in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag verder uitgewerkt, waarbij binnen de kaders van dit bestemmingsplan moet worden gebleven.

2.3.3 Toetsing aan de hoofduitgangspunten

Inpassing stedenbouwkundige structuur

In het plangebied zijn op de verbeelding twee bouwvlakken opgenomen om het onderscheid in de twee gebouwen te regelen. Het bebouwingspatroon langs de Utrechtseweg wordt daarmee voortgezet. De navolgende afbeelding geeft hiervan een indruk. De parkeergarage heeft geen invloed op de beleving van de appartementen en deze mag ook buiten de bouwvlakken worden gerealiseerd (specifiek aangeduid op de verbeelding). Het onderscheid in appartementen komt in dit bestemmingsplan ook terug. Maximaal mogen er 21 appartementen gerealiseerd worden, 11 appartementen in het dure segment en 10 appartementen in het midden segment. In het linker gebouw worden 9 appartementen gerealiseerd en in het rechter gebouw 12 appartementen. Voor het linker gebouw wordt de goothoogte wordt minimaal 9 meter en bouwhoogte maximaal 10 meter. Het rechter gebouw mag iets groter worden met een minimale goothoogte van 9 meter en de bouwhoogte maximaal 11 meter. De gebruiksoppervlakte van beide appartementengebouwen komt op 3.280 m2.

Het onderscheid in de twee appartementengebouwen komt ook terug in de licht verspringende ligging van de bouwvlakken. De navolgende situatieschets geeft hiervan een indruk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0010.jpg"

Situatieschets concept bouwplan (Bron: Weusten Liedenbaum architecten) 

Uit de navolgende impressie van het gevelbeeld blijkt ook een duidelijk onderscheid in de appartementengebouwen, met stedenbouwkundige aansluiting op de bouwhoogte van omliggende bebouwing. Ook blijkt architectonisch een duidelijk onderscheid tussen de appartementengebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0011.jpg"

Impressie gevelbeeld (concept bouwplan) vanaf de Utrechtseweg. (Bron: Weusten Liedenbaum architecten) 

Inpassing groen

De ruimte tussen de voorgevel en de Utrechtseweg wordt ingevuld als tuin. De gronden hebben dan ook de bestemming 'Tuin'. Terrassen zijn hier toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0012.jpg"

Ontwikkellocatie vanuit de Utrechtseweg (Bron: Weusten Liedenbaum architecten) 

Inpassing verkeer en parkeren

Uit de voorgaande situatieschets blijkt dat in het concept bouwplan rekening is gehouden met één ontsluitingspunt op de Noorderweg. Aangezien dit uitgangspunt een puur sectoraal (verkeers-)karakter heeft, zijn in dit bestemmingsplan geen aanvullende regels voor de uitweg opgenomen.

De parkeergarage biedt in het concept bouwplan ruimte aan 27 parkeerplaatsen. Er is tevens ruimte geboden aan 5 parkeerplaatsen buiten de parkeergarage. Per appartement is in de parkeergarage tevens één berging voor onder andere het stallen van fietsen voorzien. De opgenomen parkeerplaatsen zijn voor de bewoners van de beide appartementengebouwen ruim voldoende.

2.3.4 Bezonningsstudie

Het beoogde bouwplan heeft een hogere bouwhoogte dan de bestaande situatie. Om inzichtelijk te maken wat voor gevolgen de hoogte heeft voor de achterliggende woningen aan de Hubertushoeve en de Noorderweg is een bezonningsstudie2 (Bijlage 2) uitgevoerd.

Uit de bezonningsstudie is gebleken dat de twee appartementengebouwen tijdens de start van de lente, gedurende de zomer en de start van de herfst, voor enige schaduw zorgen in de achterliggende tuinen. Er is echter wel sprake van ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag.

Maart

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0013.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0015.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0016.png"

Juni

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0017.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0019.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0020.png"

September

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0021.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0022.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0023.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0024.png"

Afbeeldingen uit bezonningsstudie (Bron: Weusten Liedenbaum architecten) 

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken, hierbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. In toelichting paragraaf 3.2.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.

Conclusie

In de SVIR zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De SVIR is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van een aantal woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Voor dit initiatief is in de SVIR geen specifiek ruimtelijk beleid van toepassing. Het bestemmingsplan heeft geen nationaal belang.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is om bepaalde onderwerpen van nationaal belang uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. De volgende onderwerpen worden in het Barro genoemd: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Deze onderwerpen worden in het Barro exact ingekaderd en begrensd. Per project worden regels gegeven die gemeenten direct of indirect (via provincies) moeten laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Conclusie

In het Barro worden geen regels genoemd, die direct op deze ontwikkeling van toepassing zijn.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 herzien. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de ladder moet worden doorlopen. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Overheden moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio en de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Niet elke ontwikkeling van stedelijke aard wordt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan biedt ruimte aan de toevoeging van in totaal 17 woningen in het plangebied. Vanuit het geldende bestemmingsplan zijn binnen de bestemming wonen minimaal drie woningen toegestaan. Aan de centrumdoeleinden is geen maximum gegeven voor toegestane woning aantallen. Uit de bagviewer blijkt dat er 4 woningen feitelijk aanwezig zijn, hiervan wordt uitgegaan. Gezien het aantal en de aard van de nieuwe functie is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Om de behoefte van de ontwikkeling aan te tonen is getoetst aan de Ladder van duurzame verstedelijking, het rapport3 (Bijlage 3) is opgenomen in de bijlage.

verzorgingsgebied

De gemeente Renkum vormt samen met 19 andere gemeenten de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Binnen deze stadsregio vindt onderlinge afstemming plaats over woningbouwontwikkelingen. De gemeenten Renkum, Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Rheden en Rozendaal vormen gezamenlijk de subregio Arnhem en omgeving en kennen als subregio binnen de stadsregio ook onderlinge woningbouwafspraken.

De kwantitatieve en kwalitatieve vraag wordt mede bepaald door de omvang van het marktgebied. Een belangrijke indicator voor de omvang van de marktregio is het aantal verhuisbewegingen binnen en naar de betreffende regio of gemeente.

Wanneer de verhuisbewegingen voor de gemeente Renkum worden geanalyseerd, blijkt uit gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat ongeveer 38% van alle gevestigde personen in Renkum uit de gemeente zelf afkomstig is. Verder blijkt uit de gegevens van het CBS dat 39 % van de inwoners van de gemeente Renkum naar de gemeente Arnhem verhuisd. Voor deze planontwikkeling kan de gemeente Renkum als marktgebied gehanteerd worden.

behoefte

Aangetoond moet worden dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte binnen het markt- of verzorgingsgebied.

Kwantitatieve behoefte

De vraag naar woningen wordt in belangrijke mate bepaald door de demografische ontwikkelingen die binnen het marktgebied spelen. Voor de gemeente Renkum geldt dat er voor de periode 2015-2040 een toename van ongeveer 450 huishoudens wordt geprognotiseerd. Voor de subregio Arnhem en omgeving (gemeenten Renkum, Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Rheden en Rozendaal) is behoefte voor de periode 2017-2027 naar een netto toevoeging van circa 13.500 te realiseren woningen. Het richtsnoer voor de gemeente Renkum is een toevoeging van ongeveer 900 woningen tot 2027. Op de planningslijst (april 2019) zijn ongeveer 500 woningen opgenomen (harde én zachter plannen). Daarmee bestaat de ruimte om 400 woningbouwplannen toe te voegen aan de plancapaciteit. Daarmee wordt geacht dat er op kwantitatief gebied voldoende ruimte is voor voorliggend initiatief.

Kwalitatieve behoefte

Naast de kwantitatieve behoefte, bepaalt ook de kwalitatieve behoefte de woningvraag. De kwalitatieve behoefte richt zich op doelgroepen, woningtypen, prijsklassen en dergelijke. Voor de gemeente Renkum is in de Gelderse Woningmarktmonitor een huishoudensprognose naar leeftijd en samenstelling voor de periode 2015-2040 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0025.jpg"

Huishoudensprognose naar leeftijd en samenstelling 2015 - 2040 (Bron: Prognose Provincie Gelderland 2017 (Primos 2016 Gelderse variant)).

Uit de gegevens valt op dat de met name de categorieën 65+ een sterke toename kennen. De gemeente Renkum heeft in maart 2019 een onderzoek laten uitvoeren door Companen naar de kwalitatieve woningbehoefte. Daarin worden de volgende conclusies getrokken voor de kern Oosterbeek: in beginsel staan alle segmenten van de woningmarkt onder een behoorlijke druk. Het gemiddeld aantal dagen dat een woning te koop staat ligt lager dan in de andere kernen. Appartementen nemen hierbij een bijzondere positie in. De langere aanbodtermijn van appartementen in Oosterbeek is bescheiden in vergelijking met die in andere kernen van de gemeente. In algemene zin kan worden gesteld dat in alle woningcategorieën in Oosterbeek een tekort bestaat. Dit tezamen maakt dat de ontwikkeling voorziet in een kwalitatieve behoefte van het marktgebied.

Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van Oosterbeek. Momenteel geldt ter plaatse een centrumbestemming. Feitelijk gezien zijn deze gronden momenteel bebouwd met een voormalige bakkerij, woningen en een winkel. De omgeving van het plangebied wordt vrijwel volledig gevormd door woningen en centrumvoorzieningen. Dit tezamen maakt dat, gelet op de huidige bebouwing, ruimtelijke structuren en bebouwing rondom het plangebied en de ter plaatse geldende bestemmingen, wordt geconcludeerd dat het plangebied in het bestaand stedelijk gebied ligt. Bovendien kan gezien de heersende functies in de omgeving van het plangebied en het karakter van de beoogde ontwikkeling gesteld worden dat de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling op deze locatie past (het plangebied maakt onder andere woningbouw mogelijk). Gelet op het voorgaande kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling is voorzien op een passende locatie binnen bestaand stedelijk gebied.

3.2.4 Conclusie rijksbeleid

Het voorliggende plan is kleinschalig en raakt hierdoor geen nationale belangen uit het SVIR of Barro. Vanuit rijksbeleid zijn er daarom geen specifieke voorwaarden voor het plan. Voorts is de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking is positief doorlopen. De ontwikkeling voorziet in een behoefte en vindt binnen bestaand stedelijk gebied plaats. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld. Op 31 maart 2021 is de geactualiseerde versie vastgesteld.

  • Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn.

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in de regionale woonagenda. In paragraaf 3.4.1 is aangegeven dat het plan in overeenstemming is met de regionale woonagenda.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Subregionale woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027

In deze woonagenda geven de samenwerkende gemeenten in de subregio Arnhem aan waar zij de komende jaren op willen inzetten. Uitgangspunten zijn:

  • 1. 'Betaalbaar en beschikbaar'
      • Sociale huur;
      • Middeldure huur;
      • Bijzondere doelgroepen.
  • 2. 'Op en top duurzaam'
      • Verduurzaming bestaande voorraad;
      • Gasloze nieuwbouw bij nieuwe plannen;
      • Naar een energieneutrale en klimaatbestendige woonomgeving;
      • Faciliteren zelfstandig thuis blijven wonen en realiseren 'tussenvormen' (tussen intramuraal en extramuraal wonen);
  • 3. 'Verschil maken'
      • Naar een kleurrijker palet aan woonmilieus en woonvormen.

 

Bij de nieuwbouw gaat het om meer dan enkel bouwen en ligt de focus meer op de kwaliteit. In de woonagenda zijn dan ook kwalitatieve toetsingscriteria opgenomen en spelregels voor de woningbouwprogrammering. De kwantitatieve behoefte blijft onderdeel van de overweging en argumentatie, maar meer als een richtsnoer. Verantwoord versnellen en wendbaar sturen zijn daarbij het motto. Versnellen is nodig om op het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de regionale woningmarkt.

In de subregionale woonagenda zijn de volgende kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw opgenomen:

  • 1. De behoefte (speelt het plan in op geconstateerde mismatches, juiste woning op de juiste plek).
  • 2. Inspelen op behoefte bijzondere doelgroepen
  • 3. Ambities m.b.t. duurzaamheid en levensloopbestendigheid (gasloos vanaf nu!)
  • 4. Inspelen op behoefte aan nieuwe woonvormen (waaronder flexibele, tijdelijke concepten) en innovatieve woonmilieus
  • 5. Hergebruik bestaand vastgoed
  • 6. Herontwikkeling rotte plekken
  • 7. Versterken verzorgingsstructuur, bijdrage een gevarieerde wijkopbouw (kwetsbare wijken)
  • 8. Vroegtijdige betrokkenheid doelgroepen/woonconsument
  • 9. Inbreiding gaat voor uitbreiding, tenzij het ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit van wijk of kern. Uitbreiding aan de randen van bestaand stedelijk gebied is onder voorwaarden acceptabel, mits het de ruimtelijke kwaliteit van het gebied vergroot, er geen acceptabele alternatieven binnen de bebouwde kom aanwezig zijn en er een bijzonder, vernieuwend woonmilieu wordt toegevoegd dat regionaal toegevoegde waarde heeft. We gaan spaarzaam om met de groene ruimte in de regio. Dit is namelijk een kwaliteit van het vestigingsklimaat in onze regio.
  • 10. Eventueel: beoordeling financieel/juridische gevolgen.

Toetsing 

  • 1. Er wordt voldaan aan een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Verwezen wordt naar de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 3.2.3;
  • 2. Met het plan wordt ingespeeld op de behoefte voor woningbouw in Oosterbeek, waaronder appartementen voor senioren waar een lift aanwezig is;
  • 3. Er wordt gasloos gebouwd en er komen zonnepanelen op daken. De woningen zijn gemakkelijk te bereiken door middel van een lift.
  • 4. N.v.t.
  • 5. N.v.t.
  • 6. Voorliggend plan is bedoeld om het braakliggend terrein en de leegstaande panden invulling te geven;
  • 7. Zie punt 2, 3 en punt 6;
  • 8. Er zijn geen specifieke doelgroepen betrokken bij de ontwikkeling, tijdens het doorlopen van de ladder van duurzame verstedelijking is getoetst aan de behoeft binnen de gemeente en regio en daar wordt met onderhavige ontwikkeling op ingespeeld.
  • 9. Het plan heeft betrekking op inbreiding.
  • 10. N.v.t

Conclusie

Het plan voldoet aan de ambities en criteria zoals gesteld in de Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Nota Wonen 2019

In de 'Nota Wonen 2019' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2019' is een actualisatie van de 'Nota Wonen 2014' en is opgesteld om goed wonen te bevorderen voor de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente Renkum. Voordat het beleid is opgesteld is er een analyse van de woningmarkt in de gemeente Renkum uitgevoerd. Daarvoor is een kernanalyse uitgevoerd en zijn inwoners betrokken door het organiseren van de 'week van het wonen' waar veel informatie mee is opgehaald.

Er zijn een zestal speerpunten voor het woonbeleid geformuleerd. De speerpunten zijn gebaseerd op de actuele situatie en de ambitie van de gemeente zoals verwoord in het coalitieakkoord:

  • 1. Focus op de bestaande woningvoorraad;
  • 2. Inspelen op kwalitatieve woonwensen en versnelling nieuwbouw;
  • 3. De sociale huursector, betaalbaar en beschikbaar;
  • 4. Wonen voor ouderen (langer zelfstandig thuis wonen);
  • 5. Woonvormen voor bijzondere doelgroepen;
  • 6. Duurzaamheid en klimaat.

Speerpunt 1: Focus op de bestaande woningvoorraad

De leefbaarheid van de dorpen en aantrekkingskracht van de gemeente heeft op de lange termijn prioriteit. Omdat het merendeel van de woningen binnen de gemeente er al staat en de nieuwbouw relatief beperkt is, gaat het voornamelijk om het verbeteren van de kwaliteit van bestaande woningen. Daarbij gaat het vooral over toekomstbestendigheid en de energetische kwaliteit van de woning. Dat laatste wordt gezien als de overgang naar een klimaatneutrale woonomgeving. Dit is een grote opgave voor zowel de overheden, inwoners en bedrijven. Daarnaast is er nog steeds ruimte voor nieuwbouw. De toevoeging van de woningen moet een meerwaarde zijn voor de wijk en de wijk versterken.

Het speerpunt moet gehaald worden door:

  • Courant maken bestaande woningen;
  • Tijdelijke woningen toestaan;
  • Verduurzaming van de bestaande voorraad;
  • Toekomstbestendig maken van woningen faciliteren;
  • Startersleningen;
  • Mantelzorgwoningen;
  • Leefbare wijken en buurten;
  • Stapsgewijs verbeteren sociale voorraad.

Speerpunt 2: Inspelen op kwalitatieve woonwensen en versnelling nieuwbouw

in de toekomst blijft er vraag naar nieuwbouw. Met de subregio Arnhem e.o. is voor de komende 10 jaar een kwantitatieve horizon afgesproken: kwantitatief streven de gemeenten in de subregio Arnhem e.o. in de periode 2017 - 2027 naar een netto toevoeging van circa 13.500 woningen. Het richtsnoer voor de gemeente Renkum is een toevoeging van ongeveer 900 woningen tot 2027. De gemeente hecht veel waarde aan een duurzame, groene ontwikkeling van de te bebouwen omgeving en een goede toekomstbestendigheid van het woningaanbod. Van belang is om de juiste woningen toe te voegen. De gemeente wil in deze periode de productie versnellen, maar wel onder een goede regie op kwaliteit. Versnellen is nodig om op het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de lokale én regionale woningmarkt.

Het speerpunt moet gehaald worden door:

  • Toevoegen van maximaal 900 woningen aan de voorraad in de periode tot 2027;
  • Versnellen van gebiedsontwikkelingen ten behoeve van woningbouw;
  • Kwalitatieve benadering woningbouw;
  • Nieuwbouw sluit aan op de woonwensen van verschillende doelgroepen;
  • Nieuwbouw vergroot de diversiteit van de wijk;
  • Ruimte voor innovatieve woonvormen;
  • Toevoegen middeldure huurwoningen;
  • Inzetten van de Woonadviescommissie (WAC) voor nieuwbouwprojecten;
  • Makelaarsoverleg.

Speerpunt 3: De sociale huursector, betaalbaar en beschikbaar

De gemeente en corporaties hebben een maatschappelijke taak om voor voldoende, betaalbare huurwoningen te zorgen voor mensen die daar zelf (gezien hun inkomen) niet in kunnen voorzien. Voor deze doelgroep zijn er op dit moment circa 3100 sociale huurwoningen in de gemeente Renkum. Het betreft het bezit van Vivare, Woonzorg Nederland en Mooiland samen. Dat is ongeveer 21% van de totale woningvoorraad. 92% van de huurwoningen zijn van de woningcorporatie Vivare.

Het speerpunt moet gehaald worden door:

  • Prestatieafspraken met de corporaties en huurdersverenigingen;
  • Wijkgerichte aanpak;
  • Focus op het toekomstbestendig maken van het bestaande bezit;
  • Voldoende goede én betaalbare sociale huurwoningen;
  • Verkoop van sociale huurwoningen;
  • Onderzoek mogelijkheden voor groepswonen voor senioren;
  • Huisvesting statushouders;
  • Woonwagenstandplaatsen;
  • Jongeren tot 27 jaar;
  • Themabijeenkomst Renkumse Huurdersvereniging en Vivare voor de huurders;
  • Leefbaarheid- het behouden van het sociaal cement in de wijk;
  • Verduurzaming;
  • Overleg met Woonzorg Nederland en Mooiland;
  • Verhuurdersoverleg.

Speerpunt 4: Wonen voor ouderen (langer zelfstandig thuis wonen)

Binnen de gemeente Renkum is er al jaren sprake van vergrijzing. Dit zal de komende jaren alleen maar toenemen. Daarnaast stuurt de rijksoverheid aan op extramuralisring van de zorg. Met als gevolg dat oudere mensen steeds vaker en langer zelfstandig thuis blijven (of moeten blijven) wonen. Door deze vergrijzing is het zaak om voor deze groep de voorraad levensloopgeschikte woningen te vergroten. Dat moet voor het grootste gedeelte gebeuren in de bestaande voorraad, met name door het aanpassen van de bestaande woningen.

Het speerpunt moet gehaald worden door:

  • Mogelijkheden voor het toevoegen van huisvesting voor ouderen;
  • Nieuwbouwwoningen voor ouderen levensloopgeschikt;
  • Ouderen informeren en stimuleren over woningaanpassingen;
  • Ouderen en dementie ondersteunen;
  • Verzorgd Wonen.

Speerpunt 5: Woonvormen voor bijzondere doelgroepen

De extramuralisering van de zorg betekent niet alleen dat mensen met lichamelijke beperkingen en/of (beginnende) dementie langer thuis moeten blijven wonen. Het geldt ook voor mensen die als gevolg van psychische problemen tot dusver terecht konden in een beschermde woonvorm. Ook deze mensen zijn, als ze willen uitstromen uit het beschermd wonen, aangewezen op een sociale huurwoning van de woningcorporatie, waarin ze met ambulante begeleiding zelfstandig moeten wonen. Zonder goede begeleiding om te leren weer zelfstandig te kunnen wonen, zouden mensen met psychische problemen voor overlast in hun omgeving kunnen zorgen.

Het speerpunt moet gehaald worden door:

  • Nieuwe initiatieven voor wooncomplexen;
  • Uitstroom en het vinden van passende huisvesting (lokaal maatwerk);
  • Passende huisvesting voor overige zorgdoelgroepen.

Speerpunt 6: Duurzaamheid en klimaat

Voor de gemeente Renkum zijn duurzaamheid en klimaat belangrijke thema's. en streeft er naar om in 2040 klimaat neutraal te zijn. Dat betekent ook het een en ander op het gebied van wonen, bijvoorbeeld dat alle woningen uiterlijk in 2050 van het aardgas af moeten.

Het speerpunt moet gehaald worden door:

  • Bewustwording thema klimaat;
  • Warmtevisie;
  • Verduurzamen van koopwoningen;
  • Verduurzamen van huurwoningen;
  • Duurzame nieuwbouw;
  • Gezondheid.

Oosterbeek is het grootste dorp van de gemeente Renkum en in Oosterbeek staat het hoogste aandeel dure woningen van de gemeente. Uit onderzoek blijkt dat in beginsel alle segmenten van de koop- en huur woningmarkt onder een behoorlijke druk staan. Toevoeging van alle segmenten is dan ook gewenst. De gemeente wil zich inspannen om de kansen voor starters te vergroten. Dit door het toevoegen van goedkopere koopwoningen (tot € 200.000) of sociale huurwoningen. Daarnaast worden ook appartementen in het centrumgebied gestimuleerd, vooral voor de doelgroep senioren.

Conclusie

In de Nota Wonen is vraaggericht bouwen het uitgangspunt. Daarvoor is in de Nota Wonen per kern de gewenste bouwrichting opgenomen. Voor Oosterbeek is aangegeven dat voor alle segmenten van de koop- en huurwoningmarkt geldt dat deze onder druk staat. Voor senioren zijn appartementen nabij het centrum gewenst. De twee appartementencomplexen hebben zonnepanelen op het dak, waarmee ook tegemoet wordt gekomen in het duurzaamheidsaspect. Het beoogde programma komt tegemoet aan deze nieuwe analyse.

3.5.2 Omgevingsvisie Renkum 2040

Op 26 januari 2022 is Omgevingsvisie Renkum 2040 vastgesteld.

De omgevingsvisie biedt een vooruitblik op de leefomgeving van de gemeente op de lange termijn. De visie is opgesteld vanuit een integraal perspectief. Dat wil zeggen dat het niet alleen om ruimtelijke vraagstukken gaat, maar ook over sociale en economische vraagstukken en ontwikkelingen. Sociale ontwikkelingen en karakteristieken hebben, evenals economische ontwikkelingen namelijk invloed op de invulling van de leefomgeving. Alles wat je ziet, voelt en ruikt komt terug in deze visie. Hieronder wordt verstaan het geheel van onder andere ruimte, water, bodem, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur, sociale cohesie, sociaal domein en cultureel erfgoed. Deze onderdelen zijn in samenhang bekeken en vertaald naar de leefomgeving van de toekomst.


Het doel en beoogde effect is meervoudig. De visie wil een ambitie en een kansrijke ontwikkelingsrichting geven voor Renkum als basis voor ons eigen handelen en het handelen van partijen uit de samenleving. De gemeente wil in de geest van de omgevingswet meer ruimte bieden aan initiatiefnemers en meer het gesprek voeren over de toegevoegde waarde van een initiatief voor de samenleving in plaats van het toetsen van een initiatief aan allerlei regels.


Daarnaast wil de gemeente de omgevingsvisie intern gebruiken om de al ingezette praktijk verder door te ontwikkelen om overeenkomstig de mogelijkheden van de Omgevingswet te handelen. De nieuwe omgevingsvisie moet de aanleiding vormen om onze werkwijze, processen, structuren, regels en organisatiecultuur te bespreken en verder in te richten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0026.png"

Visiekaart 'Omgevingsvisie Renkum 2040'

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0027.png"

Dorpskaart Oosterbeek uit 'Omgevingsvisie Renkum 2040'



Doorwerking plangebied

De Omgevingsvisie Renkum 2040 geeft in het algemeen aan dat woningbouw in de bebouwde kom gewenst is om te voldoen aan de woningbehoefte. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere nieuwbouw van woningen, woningsplitsing, splitsen van (woon)percelen door toevoeging van enkele nieuwe woningen en herontwikkeling van bestaand vastgoed. Ook is buiten de bebouwd gebied bouwen onder voorwaarden mogelijk (ja, mits-benadering). De woningbouwontwikkeling van Utrechtseweg 71-79 betreft een inbreidingslocatie in de bebouwde kom met herontwikkeling van bestaand vastgoed. Daarmee voldoet het plan aan de Omgevingsvisie. Daarnaast is de locatie in de visiekaart en de visiekaart van Oosterbeek aangewezen als 'woningbouwlocatie / zoekgebied nieuwe woningbouw in de bebouwde kom'.


Conclusie

De nieuwe ontwikkeling past in de Omgevingsvisie Renkum 2040.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.

Enkele onderzoeken zijn uitgevoerd op basis van het oude bouwplan dat nog voorzag in één appartementengebouw. Het bouwplan is inmiddels gewijzigd en bestaat uit twee appartementengebouwen. De reeds uitgevoerde onderzoeken op basis van het oude bouwplan zijn ook bruikbaar voor het nieuwe bouwplan.

4.2 Milieueffectrapportage

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten.

4.2.1 Toetsing

Onderhavig plan betreft de realisatie van 21 appartementen. De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een activiteit als bedoeld in categorie D.11.2 in de bijlage van het Besluit m.e.r., namelijk 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Het onderhavige plan blijft onder de bij deze activiteit genoemde drempelwaarden van 2.000 of meer woningen. Vanwege het feit dat onder de drempelwaarden wordt gebleven, is enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling4 (Bijlage 4) opgesteld. De navolgende tabel geeft een overzicht van de beoordeelde milieuaspecten en de daarbij behorende conclusies weer.

Aspect   Beoordeling milieueffecten  
Natuur
(gebiedsbescherming)  
Het uitgevoerde stikstodonderzoek wijst uit dat significant negatieve effecten op Natura 2000 -gebieden niet aan de orde zijn. Hiermee worden geen negatieve milieueffecten verwacht.  
Natuur
(soortenbescherming)  
Het uitgevoerde natuuronderzoek wijst uit dat wat betreft de meeste beschermde soorten geen negatieve effecten worden verwacht. Wat betreft de soorten waarbij negatieve effecten niet worden uitgesloten zijn in het kader van de verleende ontheffing maatregelen voorgeschreven waarmee deze zoveel mogelijk worden beperkt. Hiermee zijn de negatieve effecten op zijn hoogtst minimaal. Dit effect kan zeker niet als een belangrijk nadelig gevolg voor het milieu worden gekwalificeerd.  
Verkeer   De nieuwe ontwikkeling zorgt voor een verkeersaantrekkende werking zonder te verwachten afwikkelingsproblemen op de bestaande infrastructuur. Gezien voorgaande worden wat betreft verkeer geen negatieve milieueffecten verwacht.  
Geluid   Voorliggend plan omvat geen (nieuwe) geluidsgevoelige functies. Wel wordt een nieuwe weg aangelegd. Aangezien dit enkel een weg voor bestemmingsverkeer betreft is een onderzoek reconstructie niet benodigd. Op grond van de Wet geluidhinder is geen akoestisch onderzoek nodig. Van een negatief milieueffect voor dit aspect is hierdoor geen sprake.  
Lucht   Er zijn geen nadelige gevolgen te verwachten. Het plan draagt 'Niet in Betekenende Mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en gezien de bestaande achtergrondconcentraties en de planbijdrage is geen sprake van een wezenlijke verslechtering.  
Archeologie   Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied naar verwachting geen archeologische resten bedreigd worden. Van een negatief milieueffect op dit aspect is hierdoor geen sprake.  
Bezonning   Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat de beoogde appartementengebouwen geen aanzienlijk effect zullen hebben op de beschaduwing van de achtertuinen aan de noordzijde. De ontwikkeling heeft wel gevolgen voor de omwonenden aan de Hubertushoeve, maar deze blijven beperkt tot de wintermaanden. Van een negatief milieueffect op dit aspect is hierdoor geen sprake.  

4.2.2 Conclusie

De uitkomst van de in de vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerde toets is dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

4.3 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

4.3.1 Toetsing

Voor de locatie Utrechtseweg 73-79 is een asbestinventarisatie5 (Bijlage 5) en een verkennend en nader bodemonderzoek6 (Bijlage 6) uitgevoerd. Daarnaast is voor de percelen Utrechtseweg 71 en Noorderweg 2 een verkennend bodem onderzoek7 (Bijlage 7) uitgevoegd. Een deel van de locatie is reeds gesloopt en gesaneerd8 (Bijlage 8). De rapportages zijn als bijlage toegevoegd. De resultaten zijn hieronder kort samengevat.

Rapportage Utrechtseweg 73-79

Asbestinventarisatie

Uit de asbestinventarisatie blijkt dat asbesthoudende toepassingen zijn aangetroffen op de onderzoekslocatie. Voorafgaande aan renovatie of totaalsloop verplicht de vergunningsverlener in de omgevingsvergunning voor sloop tot een aanvullende asbestinventarisatie type B, waarbij met behulp van destructieve handelingen verder onderzocht dient te worden op de aanwezigheid van asbesthoudende toepassingen. Voor het bestemmingsplan hebben deze onderzoeksresultaten geen gevolgen.

Verkennend en nader bodemonderzoek

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat in de vaste bodem licht tot sterk verhoogde gehalten zijn aangetoond. Deze onderzoeksresultaten vormden aanleiding om nader onderzoek uit te voeren. Er is nader bodemonderzoek uitgevoerd naar lood en zink. De bodemverontreiniging blijkt zich in de bovengrond (tot 0,6 m beneden maaiveld) te bevinden rondom de woning Utrechtseweg 73. Totaal betreft het circa 115 m3.

Er is sprake van een (kleinschalige) immobiele verontreiniging. De bodemverontreiniging kan gesaneerd worden onder de BUS-regeling (Besluit Uniforme Saneringen). Volstaan kan worden met een melding tot sanering aan het bevoegde gezag. Opstelling van een saneringsplan kan achterwege blijven. Het bevoegde gezag neemt over het algemeen een 'besluit vaststelling ernst en spoedeisendheid' op verontreinigingssituaties zoals thans vastgesteld is. In dit besluit wordt definitief vastgesteld of er al dan niet sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Een dergelijk besluit wordt in bepaalde gevallen ter registratie aangeboden aan de Dienst voor het Kadaster en de openbare registers. Deze besluiten worden, met een korte aanduiding van de aard van het besluit, bij de betrokken percelen in het register vermeld.

Tijdens de visuele inspectie voor het bodemonderzoek van de locatie is op het westelijke deel van de locatie een tankdeksel aangetroffen. De ondergrondse tank is in het verleden leeg gezogen, gereinigd en afgevuld met zand. Een certificaat hiervan is niet beschikbaar. De tank zal bij het bouwrijp maken worden onderzocht en worden verwijderd.

Rapportage Utrechtseweg 71 en Noorderweg 2

Verkennend bodemonderzoek

Uit het uitgevoerde vooronderzoek komt naar voren dat de onderzoekslocatie verdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging. De hypothese 'verdachte locatie' houdt stand. Voor asbest geldt dat het vooronderzoek niet heeft geleid tot de hypothese 'asbestverdachte locatie'. Aanvullend onderzoek wordt op voorhand niet noodzakelijk geacht.

In boring 2 zijn sterk verhoogd gehalten lood en zink aangetoond. In boring 7 is een matig verhoogd gehalte lood aangetoond. In de overige boringen/monsters zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. De sterk verhoogde gehalten hangen samen met het historische geval van ernstige verontreiniging wat op de Utrechtseweg 73 is aangetoond. De omvang op het perceel Utrechtseweg 71 is globaal vastgesteld. Ingeschat wordt dat 10 tot 30 m³ sterk verontreinigd is. De omvang van het gehele geval komt hiermee tussen de 125 m³ en 225 m³ sterk verontreinigd. In tegenstelling tot het gerapporteerde in 2016 moet worden aangenomen dat onder nummer 73 ook verontreiniging kan zitten.

In het briefrapport9 (Bijlage 9) van 1 november 2019 is een samenvatting opgesteld van de op de locatie Utrechtseweg 71-79 uitgevoerde bodemonderzoeken.

Sanering Utrechtseweg 71-73 en Noorderweg 2

De bodemsaneringswerkzaamheden zijn gefaseerd uitgevoerd, fase 1 is uitgevoerd in de periode 29 maart 2022 tot en met 3 mei 2022 onder procescertificaat BRL SIKB 7000 uitgevoerd NTP B.V. Vanwege de uitgestelde sloop van het pand Utrechtseweg 71 is een tussen-evaluatie opgesteld.

Na afronding van fase 1 van de bodemsanering worden de volgende conclusies getrokken:

  • de saneringswerkzaamheden zijn conform het saneringsplan, en gemelde wijzigingen hierop, uitgevoerd waarbij:
    • 1. op de verontreiniging met lood en zink in de bodem ter plaatse van perceel Utrechtseweg 73-73a zijn gesaneerd waarbij de saneringsdoelstelling is met betrekking tot grond is behaald;
    • 2. ter plaatse van de uitgevoerde sanering zijn een vijftal putten aangetroffen, in put 3 bevind zich nog een kleine hoeveelheid grond ( <1 m3) welke sterk verontreinigd is met lood. Deze zal tijdens de uitvoering van fase 2, sanering terrein Utrechtseweg 71 in her voorjaar van 2023 verwijderd worden.
    • 3. de spots zorgplicht op het voorterrein zijn gesaneerd, waarbij de saneringsdoelstelling is gerealiseerd.
    • 4. op het te ontwikkelen terrein zijn twee ondergrondse tanks gesaneerd, ter plaatse van de tank op het perceel ten westen van huisnummer 79 bleek een gat in de tank te zitten. Er is een bodemverontreiniging van beperkte omvang aangetoond, deze is na afloop van de tanksanering gesaneerd waarbij geen restverontreiniging is achtergebleven. Bij de aangetroffen ondergrondse tank op het terrein van Utrechtseweg 73/73a is geen bodemverontreiniging aangetroffen.
    • 5. bij het bodemonderzoek ter plaatse van de keerwand zijn maximaal verhoogde gehalten aangetoond.
  • totaal is 195,6 ton (115 m3) niet toepasbare grond afgevoerd naar Mineralz B.V. Zweekhorst in Zevenaar onder afvalstroomnnummer 05Z21N220278;
  • totaal is 36,82 ton (22 m3) klasse industrie grond afgevoerd naar Grondbank GMG Ewijk onder afvalstroomnummer 05ZJ92207234;
  • vanwege de geplande herontwikkeling op de locatie is geen grond aangevoerd naar de locatie ter aanvulling van de ontgravingen.

Het tussen-evaluatieverslag betreft de uitgevoerde saneringswerkzaamheden op de percelen westelijk van de Utrechtseweg 71. Het verontreinigde deel van het perceel Utrechtseweg 71 zal in het voorjaar van 2023 gesaneerd worden, tezamen met de inhoud van put 3, welke direct westelijk naast nr. 71 is gelegen.

4.3.2 Conclusie

Gezien de verontreinigingen is de bodem niet geschikt voor het toekomstige gebruik. Om de bodem geschikt te maken voor de gewenste gebruiksvorm zal de verontreinigende grond ontgraven moeten worden tot een diepte van circa 0,5-1,0 m – mv. Tijdens de sloopt dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de verontreinigde toplaag van de bodem. Voor de aanpak van de verontreinigende grond is een saneringsplan opgesteld en ingediend bij de provincie Gelderland. De provincie is het bevoegd gezag. De sanering heeft plaats gevonden in april 2022. Daarnaast is er nog geen aanvullend onderzoek uitgevoerd naar asbest in de bodem. Dit onderzoek wordt uitgesteld naar de omgevingsvergunning. Om er zeker van te zijn dat voor de verlening van de omgevingsvergunning dan wel het in gebruik nemen van de gronden ten behoeve van de woonfunctie de bodem geschikt is voor de ontwikkeling, is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

4.4 Lucht

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 en PM2.5 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.4.1 Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een beperkt aantal woningen. Deze ontwikkeling is aan te merken als een ontwikkeling die 'niet in betekenende mate bijdraagt' (NIBM) aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding. Voor deze toets is de monitoringstool10 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het plangebied voor (onder andere) de jaren 2015, 2020 en 2030.

In de navolgende tabel staan de concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het plangebied zoals opgenomen in de monitoringstool.

  Concentraties langs de Utrechtseweg nabij het plangebied (rekenpunten 15467385 en 15467936). De hoogste waarde van de rekenpunten is in de tabel opgenomen)  
  Stikstofdioxide (NO2),
Jaargem. concentratie  
fijn stof (PM10),
jaargem. concentratie  
fijn stof (PM2.5),
jaargem. concentratie  
2015   23,5 µg/m3   19,9 µg/m3   12,0 µg/m3  
2020   18,6 µg/m3   20,9 µg/m3   12,7 µg/m3  
2030   12,5 µg/m3   18,9 µg/m3   10,8 µg/m3  
Grenswaarden   40,0 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

Uit de Monitoringstool blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen ruim onder de grenswaarden liggen in de drie zichtjaren (2015, 2020 en 2030). Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen in het plangebied uiteindelijk verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

4.4.2 Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit onderzocht. Het onderzoek wijst uit dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.5 Geluid

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

4.5.1 Toetsing

Railverkeerslawaai

Het plangebied valt niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

Industrielawaai

Het plangebied valt niet binnen de geluidszone van bedrijvigheid. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

Wegverkeerslawaai

Voor de locatie aan de Utrechtseweg 71-79 te Oosterbeek is een bouwplan ontwikkeld dat voorziet in twee appartementengebouwen met in totaal 21 appartementen. Woningen zijn geluidgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek moet worden verricht. De geluidbelasting van de nieuwe woningen is getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh). Om de haalbaarheid van het plan te beoordelen is een onderzoek11 (Bijlage 10) naar wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Vanwege de Julianaweg wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. De Wgh legt verder geen restricties voor de realisatie van het plan ten aanzien van de Julianaweg. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Noorderweg (30 km/uur) meer bedraagt dan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. De overschrijding vindt alleen plaats op het oostelijk gelegen bouwvlak (oostgevel). De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Bovendien is er sprake van geluidluwe gevels.

Ter hoogte van de Jan van Embdenweg en Molenweg (beide 30 km/uur) bedraagt de voorkeursgrenswaarde niet meer dan 48 dB. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van de geluidbelastingen vanwege de 30 km/uur-wegen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om maatregelen te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Bij de gemeente Renkum kan door de initiatiefnemer een hogere waarde worden aangevraagd voor de woningen. Er dient, afhankelijk van het uiteindelijke ontwerp, (worst case) dan voor alle 21 woningen een hogere waarde te worden aangevraagd van 62 dB vanwege de Utrechtseweg. Een hogere grenswaarde aanvraag procedure vanwege Noorderweg is niet van toepassing aangezien dit een 30 km/uur weg betreft.

4.5.2 Conclusie

Voor het bestemmingsplan moeten hogere waarden voor alle woningen worden vastgesteld. De procedure voor vaststelling van hogere waarden loopt gelijk op met de bestemmingsplanprocedure. Het milieuaspect geluid vormt, uitgaande van de vast te stellen hogere waarden, geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.6 Milieuzonering

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhinder-gevoelige functies in de directe omgeving van het projectgebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied', 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen of terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijk ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de nieuwe gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)' geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zo veel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

4.6.1 Toetsing

Het plangebied ligt in een gemengd gebied, waarvoor aangepaste normen worden gehanteerd. In de omgeving van het plangebied zijn vooral lichte horeca en detailhandelsfuncties aanwezig. Hiervoor gelden in gemengd gebied geen richtafstanden. Ten oosten van het plangebied bevindt zich op circa 85 meter afstand een tankstation (geen lpg). Ten zuiden van het plangebied bevindt zich op circa 48 meter een autogarage voor reparaties en schade herstel. Gelet op de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG bevinden deze bedrijven zich op voldoende afstand ten opzichte van de voorgenomen ontwikkeling. De grootste richtafstand voor een reparatie en servicebedrijf voor auto's is 30 meter. Dezelfde afstand wordt gehanteerd voor benzineservicestations zonder LPG.

4.6.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.7 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand/het invloedsgebied van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

4.7.1 Toetsing

Raadpleging van de digitale risicokaart wijst uit dat in een straal van één kilometer één risicobron gesitueerd is. Op navolgende afbeelding is het plangebied en de omliggende bronnen weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0028.jpg"

Uitsnede digitale risicokaart inclusief weergave plangebied (rode punt) en omliggende risicobronnen (bron: risicokaart.nl)

Buisleidingen

Er bevindt zich één buisleiding in de omgeving van de ontwikkellocatie. Deze buisleiding heeft de volgende kenmerken:

Transportroute   Uitwendige diameter hogedrukaardgasleiding   Werkdruk   Invloedsgebied groepsrisico   Afstand tot ontwikkellocatie  
N-568-10   8.35 inch   40 bar   100 meter   >350 meter  

Buisleiding in de omgeving van de ontwikkellocatie.

Aan de hand van de uitwendige diameter en de werkdruk van de buisleiding is het invloedsgebied van de risicobron inzichtelijk gemaakt. De afstand tussen de buisleiding en de ontwikkellocatie is dusdanig groot dat de ontwikkellocatie niet binnen het invloedsgebied van de buisleiding ligt. Een nadere beschouwing van de buisleiding is dan ook niet noodzakelijk. Dit type risicobron vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

Transport over spoor

Aan de hand van de Regeling Basisnet Spoor en de risicokaart zijn de omliggende spoorwegen verkend. Hierbij is tevens de Handreiking Risicoanalyse Transport (HaRT) (zie navolgende tabel) gebruikt om aan de hand van de aanwezige stofcategorieën te kunnen bepalen wat het invloedsgebied van iedere spoorlijn is.

Stofcategorie   Invloedsgebied (m)  
A   460  
B2   995  
B3   >4.000  
C3   35  
D3   375  
D4   >4.000  

Invloedsgebied per stofcategorie voor de modaliteit spoor (Bron: Handreiking Risicoanalyse Transport).

Raadpleging van de risicokaart wijst uit dat er één spoorlijn binnen een straal van 4 kilometer rondom de ontwikkellocatie aanwezig is. Het betreft de spoorlijn 'Arnhem-Nijmegen'.

Voor de modaliteiten 'spoor' en 'weg' is tevens gekeken naar risicobronnen binnen een straal van 4 kilometer rondom de ontwikkellocatie.

Spoorlijn 'Arnhem-Nijmegen'

Uit de risicokaart blijkt dat op circa 1.000 meter afstand van de ontwikkellocatie spoorlijn Arnhem-Nijmegen ligt. De spoorlijn wordt aangeduid met spoortrajectnummer 62E.2. Uit de gegevens van de risicokaart en de Regeling Basisnet Spoor volgt dat de spoorlijn een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van 6 meter heeft. De risicobron heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Gelet op de ruime afstand tussen de risicobron en de ontwikkellocatie vormen beide aspecten geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. In de navolgende tabel zijn de stofcategorieën die over de spoorlijn worden vervoerd met bijbehorend invloedsgebied beschreven. Tevens wordt per stofcategorie beoordeeld of de ontwikkellocatie binnen het invloedsgebied ligt.

Aanwezige stofcategorieën   Invloedsgebied (m)   Ontwikkellocatie binnen invloedsgebied? (740 m)  
A   460   Nee  
B2   995   Ja  
C3   35   Nee  
D3   375   Nee  
D4   >4.000   Ja  

Stofcategorieën spoorlijn Arnhem-Nijmegen

Uit de voorgaande tabel blijkt dat de ontwikkellocatie binnen het invloedsgebied van de stofcategorieën B2 en D4 ligt. Gelet op het feit dat de ontwikkellocatie buiten de meest relevante zone van het groepsrisico (200 meter zone) ligt, hoeft het groepsrisico conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes enkel beperkt verantwoord te worden. Het betreft een motivering ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Ook de Veiligheidsregio moet in de gelegenheid gesteld worden om een advies uit brengen.

Transport over weg

Aan de hand van de Regeling Basisnet Weg en de risicokaart zijn de omliggende wegen verkend. Hierbij zijn tevens de Lijst wegvakken datatellingen & basisnet (2018/07) en de Handreiking Risicoanalyse Transport (HaRT) (zie navolgende tabel) gebruikt om aan de hand van de aanwezige stofcategorieën te kunnen bepalen wat het invloedsgebied van iedere weg is.

Stofcategorie   Invloedsgebied (m)  
LF1   45  
LF2   45  
LT1   730  
LT2   880  
LT3   >4.000  
LT4   n.v.t.  
GF1   40  
GF2   280  
GF3   355  
GT2   245  
GT3   560  
GT4   >4.000  
GT5   >4.000  

Invloedsgebied per stofcategorie voor de modaliteit weg (Bron: Handreiking Risicoanalyse Transport).

Volgens de risicokaart vindt er binnen een straal van 4 kilometer rondom de ontwikkellocatie transport van gevaarlijke stoffen over wegen plaats. Het gaat om het volgende wegvak:

  • Wegvak G5: A50: Knp. Grijsoord - Knp. Valburg.

Dit wegvak behorende bij de rijksweg A50 bevindt zich op circa 3.700 meter ten noordwesten van de ontwikkellocatie en kent een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van 6 meter. De risicobron heeft geen plasbrandaandachtsgebied Volgens de Lijst wegvakken datatellingen & basisnet (2018/07) worden de volgende stofcategorieën over dit wegvak vervoerd:

Aanwezige stofcategorieën   Invloedsgebied (m)   Ontwikkellocatie binnen invloedsgebied? (400 m)  
LF1   45   Nee  
LF2   45   Nee  
LT1   730   Nee  
LT2   880   Nee  
GF2   280   Nee  
GT4   >4.000   Ja  

Stofcategorieën Wegvak G5: A50: Knp. Grijsoord - Knp. Valburg

Uit de voorgaande tabel blijkt dat de ontwikkellocatie binnen het invloedsgebied van de stofcategorie LT1 en LT2 ligt. Conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient het groepsrisico beperkt te worden verantwoord. Het betreft een motivering ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Samenvattend

Door de planontwikkeling neemt het aantal kwetsbare objecten in het plangebied toe met 17 woningen. Daarentegen neemt het aantal beperkt kwetsbare objecten af doordat de nieuwe woonbestemming geen dienstverlening, kantoren, detailhandel en/ of horeca meer toestaat. Op basis van de Handleiding risicoanalyse transport wordt voor wat betreft het spoor doorgaans uitgegaan van een invloedsgebied van 460 meter (brandbaar gas, stofcat A). Uit de realisatiecijfers 2007 van ProRail blijkt echter dat over de spoorlijn Arnhem-Nijmegen ook gevaarlijke stoffen In de categorie B2 (ammoniak) worden vervoerd. Het invloedsgebied zou dan 995 meter zijn. Er is een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig.

Beperkte verantwoording

Ten aanzien van het groepsrisico van de genoemde risicobron dient te worden ingegaan op de elementen van de verantwoording uit artikel 7 van het Bevt. Het heeft hier dan betrekking op zelfredzaamheid en beheersbaarheid/bestrijdbaarheid:

  • a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Scenario's

Het scenario dat hier een rol speelt betreft een ongeluk met toxische vloeistoffen van waaruit een gifwolk kan ontstaan. Hieronder wordt de beheersbaarheid en bestrijdbaarheid van dit scenario besproken. Tevens wordt ingegaan op het aspect zelfredzaamheid.

  • 1. Beheersbaarheid/bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid dient op twee aspecten te worden beoordeeld:

  • Bestrijden rampscenario

Belangrijk bij een ongeval met toxische vloeistoffen is dat de brandweer zo snel mogelijk bij de ketelwagen is, zodat de toxische vloeistof zich niet kan ontwikkelen tot een toxische wolk. Dit kan door te koelen en/of een waterscherm aan te leggen. Essentieel is daarbij dat de brandweer voor een langere periode voldoende bluswatercapaciteit heeft ter plaatse van het ongeval. De snelheid van het ter plaatse komen is eveneens van groot belang. Aangezien het hier een bestaande spoorweg en bestaand wegvak betreft met daaromheen al kwetsbare objecten kan worden verwacht dat bluswater in voldoende mate aanwezig is, tevens zal de bereikbaarheid op orde zijn.

  • Inrichting van het gebied om bestrijding faciliteren

Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang. Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid van de ontwikkellocatie cruciaal. De brandweer kan snel via 'Van der Molenallee', welke over gaat in de Benedendorpsweg, naar de Jonkheer Nedermeijer van Rosenthalweg en vervolgens naar de Utrechtseweg de ontwikkellocatie bereiken in geval van een calamiteit. De inschatting is dat de eerste brandweerwagen binnen circa 10 minuten aanwezig kan zijn bij de calamiteit. In de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid zijn normen voor maximale opkomsttijden gesteld. Bij de Veiligheidsregio dient advies te worden ingewonnen of de bereikbaarheid en daarmee de opkomsttijden voldoende zijn gewaarborgd.

Voor de bestrijding is bluswater ook van belang. Hier gaat het om een beoordeling van de feitelijk aanwezige bluswatercapaciteit, zowel primair (brandkranen), secundair (geboorde putten en open water) en tertiair bluswater (aanvullende bluswatervoorzieningen). Daarbij wordt beschouwd of dit overeenkomt met de benodigde bluswatercapaciteit in het geval van een calamiteit van één van de twee scenario's.

  • 2. Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Eén van de voornaamste handelingen bij het ontstaan van een toxische wolk is het binnen schuilen waarbij ramen en deuren kunnen worden gesloten en ventilatie kan worden stilgezet. Binnen de ontwikkellocatie moet men snel op de hoogte zijn van een eventueel ongeluk met een toxische stof op het spoor en men moet op de hoogte zijn van de gevaren van deze toxische stof en weten hoe te handelen. Primair gaat NL-Alert de basis vormen voor alarmering van personen in een bepaald gebied. Daarnaast kan nog gebruik gemaakt worden van het bestaande systeem van Waarschuwings Alarmerings Systeem (WAS) palen.

Naast binnen schuilen moeten vluchtroutes personen direct van de calamiteit kunnen wegleiden. Voor de ontwikkellocatie geldt dat er voldoende vluchtwegen aanwezig dienen te zijn om in geval van calamiteit te kunnen vluchten. Hierin zal worden voorzien.

4.7.2 Conclusie

In de beperkte verantwoording van het groepsrisico ten aanzien van de genoemde risicobron, komt naar voren dat de beheersbaarheid en bestrijdbaarheid op orde is. Tevens geldt dat er voldoende vluchtroutes aanwezig zijn, zodoende is ook de zelfredzaamheid op orde. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.8 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen en daken valt.

4.8.1 Rijksbeleid

Rijksbeleid - Het Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

4.8.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze is intussen meerdere malen geactualiseerd waarbij de laatste geconsolideerde versie van december 2018 is. De omgevingsvisie vervangt de omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn.

In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.

Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.

In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (paragraaf 2.5 en paragraaf 3.2) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Vaarwagen zijn voor het plangebied niet aan de orde / relevant. Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). Ook is het plangebied gelegen in een 'boringsvrije zone'. In artikel 2.38 van de verordening is opgenomen dat in een 'intrekgebied' geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen. Dergelijke activiteiten vinden hier niet plaats en gaan hier niet plaatsvinden.

De provincie heeft vanuit de Drinkwaterwet een zorgplicht voor een duurzame Openbare drinkwatervoorziening. De provincie wil de beschikbaarheid van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening / grondwater veiligstellen en daar bij besluiten rekening mee houden. In de omgevingsverordening zijn in paragraaf 3.2.4 regels vermeld over 'boringsvrije zones'. Hierbij is het verboden om handelingen te verrichten waardoor de kwaliteit van het grondwater aangetast zou kunnen worden. Hierbij gaat het om het eventueel doorboren van aanwezige kleilagen in de bodem. Hierbij geldt dat voor boringen dan wel voor grond- en funderingswerkzaamheden uit te voeren met een diepte van meer dan drie meter onder het maaiveld een vergunningplicht geldt. Daarbij moet aangetoond worden dat er geen kleilagen worden doorbroken boven het grondwateronttrekkingspunt / dan wel deze niet aanwezig zijn. Volgens de bodemkaart bestaan de gronden ter hoogte van de Utrechtseweg uit Holtpodzolgronden (grofzand).

In de bijlage is het document 'Uitsnede Dinoloket ter hoogte van de Utrechtseweg Oosterbeek' opgenomen. Daarin is een boormonsterprofiel weergegeven van een boorpunt in de nabije omgeving. Uit het boorprofiel blijkt dat de eerste kleigronden zich op meer dan 30 meter onder het maaiveld bevinden. De kleilagen worden door de ontwikkeling niet doorbroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0029.jpg"

Uitsnede kaart Omgevingsverordening, Water en milieu met van toepassing zijnde beschermingszones.

4.8.3 Beleid Waterschap

Vanaf 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma van het Waterschap Vallei en Veluwe van kracht. Het is bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt, het “hoe” volgt bij het jaarlijks vaststellen van de begroting.

De zorg voor de kerntaken “beschermen tegen overstroming”, “schoon en voldoende oppervlaktewater” en “zuiveren van afvalwater” blijft voorop staan. Daarbij wil het waterschap wel meer toe naar een integrale benadering van de gezamenlijke opgave. Het waterschap wil haar ambities en doelen steeds sterker bereiken samen met de waterpartners. De ambities zijn:

  • We beschermen ons gebied tegen overstromingen.
  • We zorgen voor de juiste hoeveelheid water.
  • We zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit.
  • Schoon en vuil water worden zo veel mogelijk gescheiden.
  • We halen de hoogst mogelijke waarde uit water.
  • We beheren afvalwaterketen en watersysteem als één geheel samen met onze partners.

Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zo veel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit.

Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam.

Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor het komende jaar af te stemmen. Dit is het waterplein.

4.8.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van water en riolering is vastgelegd in het water- en rioleringsplan 'Water stroomt'.

Renkum heeft een voorkeur voor zichtbare oplossingen boven ondergrondse oplossingen voor het omgaan met regenwater. De gekozen oplossing biedt een meerwaarde voor de openbare ruimte of het landschap.

De gemeente Renkum hanteert de trits (her)gebruik-infiltreren-bergen-afvoeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0030.jpg"

Zichtbaar verwerken van regenwater levert een positieve bijdrage aan de belevingswaarde en biedt een meerwaarde in de openbare ruimte en/of het landschap. Er wordt nauw aangesloten bij het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) en het Groenstructuurplan. Het aan de oppervlakte verwerken van regenwater kan bijdragen aan het verminderen van het zogenoemde 'heat island effect' (het effect dat bebouwde centrumgebieden warmer worden en blijven dan bebouwde gebieden met ruimte voor water en groen of het buitengebied).

Vanwege de positieve aspecten van het zichtbaar houden van te verwerken regenwater, probeert de gemeente Renkum de trits (her)gebruik-infiltratie-berging-afvoer nog beter toe te passen. Dit kan op sommige locaties betekenen dat er niet geïnfiltreerd wordt. Na infiltratie is het water 'weg' en niet meer zichtbaar. In deze situaties wordt dan ingezet op (her)gebruik van regenwater voor bijvoorbeeld vochtminnende flora en fauna en als buffer voor droge periodes. Ook kan dat betekenen dat afgekoppeld water bijvoorbeeld ten goede komt aan een droogvallende beek om de afvoer te verhogen of bijvoorbeeld gebruikt wordt voor speelvoorzieningen (mits dat uit waterkwaliteitsoogpunt verantwoord is).

Als 'gebruik' niet aan de orde is, wordt ingezet op infiltratie en berging. Er wordt gezocht naar en mogelijkheid tot infiltratie en waterberging in openbaar groen (wadi's) en naar ruimte voor water om tot stilstand te komen (belangrijk in deze hellende gemeente) en weg te kunnen zakken. Ook wordt er gezocht naar de mogelijkheid van afvoer van water over bijvoorbeeld de weg (maar zonder wateroverlast), en dergelijke. Uiteraard verschillen maatregelen per locatie: er wordt steeds naar maatwerk gezocht. Hierbij staat voorop dat de ruimtelijke kwaliteit wordt vergroot.

Om te kunnen beoordelen of de ondergrond geschikt is voor infiltratie wordt de doorlatendheid van de grond gemeten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in verticale en horizontale doorlatendheid in de verzadigde of onverzadigde zone. Door de grote verscheidenheid aan doorlatendheid van de bodem in de gemeente Renkum vraagt de gemeente van bouwers of projectontwikkelaars een doorlatendheidsmeting van de bodem op de exacte locatie.

Om de infiltratie van afstromend regenwater te vergemakkelijken, helpt het om het aandeel verhard terrein te verkleinen.

4.8.5 Situatie plangebied

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied, er is ook geen oppervlaktewater in, of in de nabije omgeving, aanwezig. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied niet veel toe. Ook wordt er een parkeergarage gerealiseerd.

Om echter te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is het van belang om hemelwater af te koppelen en te laten infiltreren in de bodem. Door NTP is een Waterhuishoudkundigplan12 opgesteld (Bijlage 11). Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig voor de infiltratie van hemelwater. De infiltratievoorziening wordt vormgegeven door infiltratievelden van IT kratten. Daarbij is het van belang dat het hemelwater dat geïnfiltreerd wordt geen negatieve gevolgen heeft voor de grondwaterkwaliteit. Daarom zal bij de realisatie van de woningen geen gebruik gemaakt worden van uitlogende materialen zoals koper, zink, lood en teerhoudende dakbedekking (PAK's).

4.8.6 Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

 

Het Waterschap is op 13 december 2019 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). Het waterschap heeft hierop via de korte procedure een wateradvies uitgebracht. Het wateradvies13 is als Bijlage 12 bij deze toelichting gevoegd.

Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het advies is om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.

4.8.7 Conclusie

Er bevindt zich geen watergang in het plangebied. Het gebied is een intrekgebied (drinkwaterwinning) en tevens aangewezen als boringsvrije zone. De ontwikkeling heeft geen of een zeer beperkte invloed op de omgeving en voldoet aan het beleid. Het bestemmingsplan maakt derhalve geen bestemmingen mogelijk die het winnen van fossiele energie toestaan in het intrekgebied.

Hemelwater kan op het terrein worden geborgen en geïnfiltreerd. Het vuilwater wordt afgevoerd via het riool. De bouw beïnvloedt het grondwater niet. Bij de bouw zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt. Gesteld kan worden dat het plan voor wat betreft het aspect 'water' uitvoerbaar is.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Bij een ruimtelijk plan moet, conform de 'Wet op de archeologische monumentenzorg', vooraf worden beoordeeld of er eventueel sprake is van archeologische waarden.

Archeologie gaat over de verwachte cultuurhistorische waarde in de bodem. In 1992 is op Malta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlands parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet.

Op basis van deze wet zijn mogelijke vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van waardevolle zaken. In het kader van de een goede ruimtelijke ordening kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

4.9.2 Toetsing

Onderzoek Utrechtseweg 71-79

Op basis van de gemeentelijke Archeologische beleidsadvieskaart heeft het gebied een hoge archeologische verwachting. Deze archeologische verwachting is in het bestemmingsplan "Oosterbeek-Noord 2014" vertaald naar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Voor de planontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door Bureau voor Archeologie14 (Bijlage 13).

Het plangebied ligt op een stuwwal en hierdoor kunnen er in het plangebied archeologische rechten aanwezig zijn uit het Laat Paleolithicum en recenter. In de omgeving van het plangebied zijn bij eerder onderzoek resten uit het Neolithicum of de Bronstijd aangetroffen. Direct onder het maaiveld kunnen resten uit de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd voorkomen. Uit kaartmateriaal blijkt dat het plangebied sinds de tweede helft van de 19e eeuw deels bebouwd is geweest. Uit de boringen blijkt dat binnen het plangebied rivierafzettingen aanwezig zijn. De top van de afzettingen zijn niet intact. De bovenste 50 tot 125 cm –mv bestaat uit een recent omgewerkt en/of opgebracht pakket. Er zijn geen harde archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het plangebied vrijgegeven worden voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling. Hoewel het onderzoek met grote zorgvuldigheid is uitgevoerd, is echter nooit uit te sluiten dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij de graafwerkzaamheden. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met de Erfgoedwet uit 2016. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Renkum.

4.9.4 Cultuurhistorie

Om de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2). De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente.

4.9.5 Toetsing

Bij de beoogde planontwikkeling zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling aangezien er geen sprake is van een beschermd stads- of dorpsgezicht en er geen monumenten in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Tevens is in het plangebied of de directe omgeving daarvan geen sprake van bij wet te behouden cultuurhistorisch waardevolle structuren.

Bij de hoofduitgangspunten voor dit bestemmingsplan is voor de stedenbouwkundige inpassing overigens aansluiting gezocht bij het historische bebouwingspatroon langs dit deel van de Utrechtseweg. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.3.

4.9.6 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.10 Natuur

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.

Voor dit bestemmingsplan is door een quick scan natuur inzicht verkregen in gebiedsbescherming en soortenbescherming in relatie tot de beoogde plannen. Het onderzoek15 (Bijlage 14) is als bijlage toegevoegd.

4.10.1 Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied Veluwe ligt in de buurt van het plangebied. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe is vanwege een mogelijke toename in stikstofdepositie door de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied niet uit te sluiten. Nader onderzoek in de vorm van een AERIUS-berekening is daarom noodzakelijk. Deze berekening wordt in een separaat rapport opgeleverd.

Verder blijkt uit de quick scan dat in de omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving. Uit de quick scan blijkt verder dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield.

In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Daarnaast zijn mogelijk enkele essentiële elementen aanwezig, voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Het betreft verblijfplaatsen van vleermuizen. Om uitsluitsel te krijgen over de aan- of afwezigheid van deze soorten dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden. Indien verblijfplaatsen aanwezig blijken, dan moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen om negatieve effecten zoveel mogelijk te voorkomen. Ook is voor de werkzaamheden dan waarschijnlijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Mogelijk zijn ook nestplaatsen aanwezig van huismus en gierzwaluw. Nestplaatsen van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Om hierover duidelijkheid te krijgen dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden. Indien nestplaatsen of essentieel leefgebied van deze soorten aanwezig blijkt, dan moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen. Ook is voor de werkzaamheden dan waarschijnlijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Bescherming houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Stikstof

Uit de quickscan blijkt dat er enkele Natura 2000-gebieden in de omgeving het plangebied liggen. Ten behoeve van de realisatie en het gebruik van de twee appartementengebouwen met 21 appartementen is de stikstofuitstoot inzichtelijk gemaakt. De locatie ligt op ongeveer 450 meter nabij Natura 2000-gebied 'Veluwe' en op 6 kilometer nabij Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0216ob-on01_0031.jpg" situering plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

In Natura 2000-gebieden zijn habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor de verzurende en vermestende werking van stikstofdepositie. Om in het kader van een mogelijke vergunningaanvraag Wet natuurbescherming te onderzoeken wat de stikstofdepositie is tijdens de bouw- en gebruiksfase is een berekening noodzakelijk. Gekozen is voor het programma Aerius (versie 2021.2). Het rapport16 (Bijlage 15) is een uitwerking van dit onderzoek naar de stikstofdepositie als gevolg van onderhavig plan.

Gebruiksfase

Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen resultaten zijn voor de projectberekening en situatieberekening onder het Wnb registratieset. Daarmee kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming benodigd.

Aanlegfase

Uit de uitgevoerde berekeningen van de aanlegfase (bouwfase) blijkt dat er geen resultaten zijn voor de projectberekening en situatieberekening onder het Wnb registratieset. Daarmee kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming benodigd.

4.10.2 Nader onderzoek

Aan de hand van de quick scan natuur is er nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van nest- en verblijfplaatsen van verschillende soorten vleermuizen, gierzwaluw en huismus17 (Bijlage 16)

 

Ontheffing Wet natuurbescherming

In het plangebied is onderzoek verricht naar de aanwezigheid van essentiële elementen van vleermuizen, huismus en gierzwaluw. Nestplaatsen van de gierzwaluw en huismus zijn niet aanwezig in de bebouwing binnen het plangebied. Ook zijn geen verblijfplaats of andere essentiële elementen van vleermuizen aangetroffen. Met de geplande werkzaamheden gaan dan ook geen nest-, verblijfplaatsen of andere essentiële elementen verloren. Een ontheffing Wet natuurbescherming hoeft dan ook niet aangevraagd te worden. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met broedende vogels en de zorgplicht.

Broedperiode en zorgplicht

De zorgplicht van de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing. Iedereen moet voldoende zorg in acht nemen voor alle in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door de werkzaamheden te verrichten buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaapseizoen). Ook kan er gefaseerd worden gewerkt om dieren de kans te geven om te vluchten.

 

Verder kunnen bij (de start van) werkzaamheden in de broedperiode, broedende vogels worden verstoord, of hun nesten worden aangetast. Als dit leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van deze vogelsoort, is een dergelijk nest strikt beschermd volgens de Wet natuurbescherming. De broedperiode loopt globaal van half maart tot half augustus. Er is hiervoor geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Wet natuurbescherming. Geadviseerd wordt om daarom de werkzaamheden buiten de broedperiode te starten.

4.10.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat door de gebruiksfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Er is geen sprake van een significante verslechtering van Natura 2000-gebieden door de aanlegfase van het plan. Er is geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming hoeft niet aangevraagd te worden. Wel dient rekening gehouden te worden met de broedperiode en de zorgplicht. Geconcludeerd wordt dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

De vaststelling van een nieuw bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de verkeersintensiteit en verkeersafwikkeling op de omliggende wegen. De ruimtelijke gevolgen hiervan moeten worden beoordeeld.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 21 nieuwe woningen. Gezien de bestaande en mogelijke functies in het plangebied, is sprake van een vergelijkbare verkeersaantrekkende werking. Desondanks is bepaald of de verkeersgeneratie op basis van het nieuwe bestemmingsplan kan worden opgevangen op de omliggende wegen.

Voor de verkeersgeneratie van het plan is de CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren' (december 2018) gebruikt. Renkum hoort volgens de CROW-richtlijn tot het 'weinig stedelijk gebied' met een adressendichtheid tussen de 500 - 1.500 per vierkante kilometer (CBS, demografische kencijfers per gemeente, 2015). Voor de verkeersgeneratie is uitgegaan van de categorie 'schil centrum', gezien de ligging nabij het centrum. Voor de maximale planologische mogelijkheden bij dit aspect is uitgegaan van 11 appartementen in de dure koopsector (koop, appartementen, duur) en 10 appartementen in de midden koopsector (koop, appartementen, midden). Dit resulteert volgens de publicatie gemiddeld in 140 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) heeft de Utrechtseweg nabij het plangebied een verkeerskundige status als 'gebiedsontsluitingsweg'.

Het toekomstige ontsluitingsverkeer wordt via de Noorderweg ontsloten op de Utrechtseweg. Gezien de functie van de Utrechtseweg als gebiedsontsluitingsweg kan het verkeer vanuit het plangebied goed inpasbaar op deze weg worden aangesloten. De ontsluiting van het plangebied vindt op één locatie aan de Noorderweg dichtbij de Utrechtseweg plaats. Hiermee is in het concept bouwplan rekening gehouden.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.11.2 Parkeren

De vaststelling van een nieuw bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de parkeerbehoefte en de parkeerbalans. De ruimtelijke gevolgen hiervan moeten worden beoordeeld. In de memo Parkeergelegenheid project HUS18 is de benodigde parkeergelegenheid berekend (Bijlage 17).

Toetsing

Vanuit de gemeente is medegedeeld dat voor het dure segment 1,9 parkeerplekken en voor het midden segment 1,7 parkeerplekken per appartement aangehouden wordt. Dit staat gelijk aan het gemiddelde van de minimum en maximum norm. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van (11 x 1,9 = 20,9) + (10 x 1,7 = 17) = 37,9 afgerond 38 parkeerplaatsen. Van de 38 parkeerplaatsen zijn (21 x 0,3) 6,3 parkeerplekken berekend voor bezoekers. Binnen het plangebied zijn echter maar 32 parkeerplekken opgenomen. Zodoende is er een tekort van 6 parkeerplekken.

Vanwege de realisatie van de beoogde appartementen verdwijnt de aanwezige winkel, het betreft de winkel aan de Utrechtseweg 71. De CROW publicatie 381 heeft niet voor individuele speciaalzaken de te hanteren normen berekend. In de CROW wordt onderscheid gemaakt in bijvoorbeeld supermarkten, bouwmarkten, groothandels, tuincentra en woonwarenhuizen, maar niet voor speciaalzaken. Voor kleine en gemiddelde speciaalzaken worden de categorieën stad-, stadsdeel-, wijk-, buurt- en dorpscentrum gehanteerd. De verschillende categorieën zijn ingedeeld naarmate de hoeveelheid inwoners van een stad of dorp. Stadsdeel-. wijk- en buurtcentra zijn ondersteunende winkelgebieden (voornamelijk voor doelgerichte boodschappen die een aanvulling vormen op de binnenstad of het hoofdwinkelgebied van een kern in een gemeente. Een dorpscentrum is het winkelgebied van een dorp (< 20.000 inwoners). De winkel is zodoende het beste in te delen in de categorie 'buurt- en dorpscentrum'.

In deze categorie wordt de parkeerbehoefte per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) berekend. De gemiddelde norm / 100 m2 = 3,3 parkeerplekken.

Winkel Utrechtseweg 71

De winkel heeft een bvo van 290,75 m2.

De parkeerbehoefte is zodoende 2,9075 x 3,3 = 9,6 parkeerplekken.

Doordat de winkel aan de Utrechtseweg 71 verdwijnt met onderhavig plan wordt de parkeerdruk met 9,6 vrijkomende parkeerplekken verminderd. Deze plekken komen vrij in het openbaar gebied aangezien de winkel geen eigen parkeergelegenheid had.

De 6 parkeerplaatsen (voor bezoekers) welke niet op eigen terrein gerealiseerd worden, kunnen gebruik maken van de 9,6 vrijgekomen parkeerplekken door de verdwijnende winkel aan de Utrechtseweg 79. Er is zodoende sprake van een positieve parkeerbalans.

Conclusie

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.12 Explosieven

4.12.1 Algemeen

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Renkum verschillende gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor niet gesprongen Conventionele Explosieven (CE) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Dit betekent dat bij te verrichten werkzaamheden in de bodem, mogelijk aanwezige explosieven een reëel gevaar kunnen opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving.

4.12.2 Toetsing

AVG Explosieven Opsporing Nederland (AVG) heeft een vooronderzoek CE uitgevoerd voor het onderzoeksgebied Oosterbeek Utrechtseweg19 (Bijlage 18). Op basis van de beoordeelde feiten van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE.

De volgende gevechtshandelingen / CE gerelateerde handelingen hebben in en nabij het onderzoeksgebied plaatsgevonden:

  • Grondgevechten.
  • Beschietingen met geschutmunitie.

De volgende CE kunnen mogelijk in het onderzoeksgebied worden aangetroffen:

  • Geschutmunitie.
  • CE afkomstig van grondgevechten.

Het onderzoeksgebied is geheel verdacht op CE.

4.12.3 Advies vervolgtraject

Het CE onderzoek maakt onderdeel uit van de opsporingsfase die in paragraaf 6.6 van de WSCS-OCE is beschreven. De opsporingsfase omvat het geheel van organisatie en uitvoering, achtereenvolgens: werkvoorbereiding, detecteren, interpreteren, lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en identificeren van de vermoede explosieven, tijdelijk veiligstellen van de situatie tot aan overdracht aan de EOD en proces-verbaal van oplevering aan de opdrachtgever en Bevoegd Gezag.

Ter plaatse van het onderzoeksgebied kan het verwijderen van de bebouwing en fundering op reguliere wijze uitgevoerd worden. Op het moment dat de werkzaamheden dieper plaatsvinden dan de bestaande fundatie laag dient het gebied onderzocht te worden op de mogelijke aanwezigheid van CE tot 3,5 m -mv. Op de locaties waar momenteel geen bebouwing aanwezig is, dient vanaf het huidige maaiveld tot 3,5 m -mv, opsporing plaats te vinden. De huidige maaiveldhoogten zijn namelijk niet, of niet noemenswaardig, veranderd ten opzichte van de Tweede Wereldoorlog.

Om een gedegen detectieonderzoek te kunnen uitvoeren dient het opsporingsgebied goed beloopbaar en vrij van obstakels te zijn. Dat wil zeggen dat alle bovengrondse obstakels, zoals hekwerk, begroeiing en gewas voor aanvang van de detectie moet zijn verwijderd. Na het verwijderen van de bovengrondse obstakels kan de locatie worden gedetecteerd. Bomen en begroeiing dienen boven het maaiveld te worden gerooid/gesnoeid. Indien een analoge detectie wordt uitgevoerd dienen alle verdachte objecten die worden gedetecteerd en waarvan de meetwaardenovereenkomsten vertonen met mogelijk aanwezige CE in kaart te worden gebracht door de locatie door middel van GPS in te meten. Bij deze vastlegging dient tevens de vermoedelijke diepte te worden vastgelegd. Bij het uitvoeren van een computerondersteunde detectie wordt de data vastgelegd in een datalogger. De data wordt na de detectie uitgelezen in een speciaal hiervoor ontworpen softwareprogramma.

De hoeveelheid te benaderen objecten kan pas worden bepaald na het uitvoeren van de detectie. De uit de detectie aangemerkte verdachte objecten worden uitgezet in het opsporingsgebied met behulp van GPS. Deze punten worden vervolgens handmatig en indien nodig machinaal benaderd. Aangetroffen objecten worden vervolgens geïdentificeerd en indien nodig veiliggesteld.

4.12.4 Conclusie

Er dient vervolgonderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek dient tot 3,5 m –mv uitgevoerd te worden. Wanneer grondwerkzaamheden uitgevoerd worden zal voorafgaand het vervolgonderzoek uitgevoerd worden. Dit is voor de reeds gesaneerde grond in verband met het aspect bodem al deels opgepakt.

4.13 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. In artikel 6.12, lid 1 en 2 van de Wro is bepaald dat de gemeente bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Onderhavig bouwplan valt onder de opsomming van artikel 6.2.1 Bro. Indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (zoals met een samenwerkingsovereenkomst), dan kan de gemeenteraad besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen, derhalve behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Met de ontwikelaar is een smaenwerkingsovreenkomst gesloten waarin ook de gemenetelijke kosten van de bestemmingsplanprocedure en de betaling planschade zijn opgenomen. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Planschade

Ingevolge artikel 6.1 Wro kent de gemeente planschade toe aan degene die schade leidt in de vorm van inkomensderving of daling van een onroerende zaak als gevolg van een planologische maatregel. Over eventuele planschade door voornoemde planologische maatregel zijn afspraken gemaakt in de ondertekende overeenkomst met de ontwikkelaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Planregels

5.2.1 Bestemmingen in dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.2 Bestemmingen

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels van de meest recent vastgestelde plannen voor de kern Oosterbeek.

Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Tuin', en 'Wonen' opgenomen, evenals de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'.

Tuin

Rondom en tussen de twee woongebouwen is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Hier mogen onder andere aan- en uitbouwen, balkons en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de appartementen op de aangrenzende woonbestemming. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een gebouw in de vorm van een (nagenoeg) ondergrondse parkeergarage toegestaan (die doorloopt onder de twee woongebouwen en de tuin daartussen). Daarnaast is een gebruik als erf en terrein toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn ook een verkeersontsluiting voor de parkeergarage / paden en parkeerplaatsen toegestaan met bijbehorende keermuren. In het bouwplan wordt hier voorzien in een hellingbaan met keermuren aan weerszijden. De maatvoeringseisen voor oppervlakte en bouwhoogte zijn in de regels opgenomen.

Wonen

De toekomstige woonbebouwing is opgenomen in de bestemming 'Wonen'. Op de verbeelding zijn twee bouwvlakken opgenomen. Het westelijk gelegen bouwvlak zijn maximaal 9 wooneenheden toegestaan. In het oostelijke bouwvlak zijn maximaal 12 wooneenheden toegestaan. Het betreft uitsluitend gestapelde woningen. Daarnaast zijn op de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven.

Tevens is met de aanduiding 'parkeergarage' aangegeven waarbinnen de parkeergarage mag worden gerealiseerd.

In de begripsbepalingen is aangegeven wat onder een huishouden moet worden verstaan, waarmee voorkomen wordt dat zich onaanvaardbare huisvestingsvormen gaan voordoen.

Naast wonen is binnen deze bestemming tevens de uitoefening van aan huis verbonden beroepen toegestaan. De uitoefening van een bedrijf aan huis is eveneens toegestaan, mits daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

Voor beide bouwvlakken is het peil vastgesteld op 42,40 meter boven Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.), door middel van een bouwaanduiding.

5.2.3 Dubbelbestemming

Waarde - Archeologische hoge verwachting

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemming hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 200 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Een zelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

Voor de archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.

Er heeft reeds archeologisch onderzoek plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de kans op het aantreffen van archeologische resten nihil is.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het (voor)ontwerpbestemmingsplan verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. Echter omdat het hier gaat om een bestemmingsplan binnen de bebouwde kom van Oosterbeek en het een kleinschalige herontwikkeling betreft is dat nu niet gedaan. De betreffende instanties hebben al eerder aangegeven dat vooroverleg bij kleine (her)ontwikkelende plannen in de bebouwde kom, die de belangen van de andere instanties niet raken, niet nodig is.

6.2 Inspraak - omgevingsdialoog

In de intentieovereenkomst (IOK) wordt het volgende vermeld over het dialoog met de omwonenden en belanghebbenden: 'Analyse van het draagvlak bij omwonenden en belanghebbenden, minimaal bestaande uit consultatie door middel van dialoog en terugkoppeling van de wijze waarop met gemaakte opmerkingen is omgegaan'.

De initiatiefnemer heeft in het verleden met meerdere omwonenden gesproken. Op 13 juni 2022 is ene informatieavond gehouden over het definitieve inrichtingsplan / bouwplan. Van het geheel is een logboek20 (opgenomen als Bijlage 19) opgesteld waarin is bijgehouden wanneer er met wie en welk onderwerp besproken is. De bijbehorende brieven en mails met omwonende en de notulen van de inloopavond zijn allen beschikbaar.

6.3 Zienswijzen

6.3.1 algemeen

Op woensdag 21 december 2022 is in het Gemeenteblad, in het huis-aan-huis-blad 'Rijn en Veluwe' en op de gemeentelijke website de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan 'Utrechtseweg 71-79, 2023' bekend gemaakt (ter inzage tot en met 31 januari 2023). In die periode heeft het ontwerpbestemmingsplan zowel analoog in het gemeentehuis, in pdf-vorm op de gemeentelijke website en digitaal op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl ter inzage gelegen. In de genoemde periode(s) zijn over het bestemmingsplan PM zienswijzen ingediend.

Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 31 augustus 2022 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in het Gemeenteblad en in de 'Rijn en Veluwe' en op de gemeentelijke website. Daarin is aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan naar verwachting eind september / begin oktober 2022 ter inzage gelegd zal worden.