Plan: | Nijmegen Westkanaaldijk 2016 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BPa10500-VG01 |
Het actualiseren van bestemmingsplannen is een wettelijke taak. Bestemmingsplannen moeten om de 10 jaar worden geactualiseerd. De actualisatie van bestemmingsplannen is dan ook een continu proces. Het doel van de actualisatie is dat er steeds een actueel overzicht bestaat van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in een gebied. Daarbij wordt uitgegaan van de planologische mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen.
Het bestemmingsplan Haven & Industriegebied Nijmegen West 1979-51 (bedrijventerrein Westkanaaldijk) is vastgesteld op 19 december 2007. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen dient er voor december 2017 een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied te worden vastgesteld.
Het bestemmingsplan voor het industrieterrein Westkanaaldijk is gesitueerd ten westen van het Maas-Waalkanaal. Het industrieterrein loopt aan de noordkant over in het industrieterrein van Weurt (gemeente Beuningen). De grens tussen beide gebieden is herkenbaar aan een smalle waterloop die tevens de gemeentegrens vormt. De zuid- en westkant wordt begrensd door de Neerbosscheweg en de Hogelandseweg (beide zijden vallen nog in het plangebied). Het plangebied grenst aan het kinderdorp Neerbosch en de gemeentegrens met Beuningen.
kaart: plangebied
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Daarnaast heeft de gemeenteraad in juni 2014 het facetbestemmingsplan Archelogie vastgesteld.
In hoofdstuk 2 vindt een beschrijving van het plangebied plaats. Er wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied, archeologie en cultuurhistorie. In hoofdstuk 3 wordt het ruimtelijk beleidskader beschreven. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt het functioneel beleidskader beschreven waarbij wordt ingegaan op de verschillende functies in het plangebied, zowel beleidsmatig als beschrijvend. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten. In hoofdstuk 6 komt de plansystematiek aan de orde. Hierin wordt aangegeven hoe de verschillende functies zijn bestemd. Hoofdstuk 7 omvat de retrospectieve toets waarin wordt aangegeven welke situaties in bouw en gebruik niet in overeenstemming zijn met de vigerende bestemmingsplannen en verleende vergunningen. Tot slot is in hoofdstuk 8 ingegaan op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hierbij wordt ook ingegaan op de overlegreacties.
Het industrieterrein Westkanaaldijk bestaat als het ware uit twee delen. Namelijk een klein deel ten noorden van het noordelijke deel van de Hogelandseweg waar zich hoofdzakelijk demontagebedrijven en hiermee verwante handel in occasions en sloop(vracht)auto-onderdelen bevinden. Dit deel beschikt over een zeer informeel karakter en beschikt nauwelijks over groene kwaliteiten en is zeer compact verkaveld.
Daarnaast het grote deel, ten zuiden het noordelijke deel van de Hogelandseweg, waar zich allerlei andere bedrijven bevinden en waar duidelijk een structurerende groenstructuur aanwezig is. Dit deel heeft een veel formeler karakter dan het noordelijke deel en is minder compact verkaveld.
kaart: industrieterrein Westkanaaldijk
Het industrieterrein Westkanaaldijk wordt gekenmerkt door een groene inbedding in de omgeving en een sterk structurerende wegen- en groenstructuur. Hieronder worden de specifieke onderdelen van de stedenbouwkundige opbouw nader toegelicht.
Groene randen
Het industrieterrein Westkanaaldijk is aan de oost-, west- en zuidzijde voorzien van groene randen. Aan de westzijde loopt de groene rand op een natuurlijke wijze over in het buitengebied van gemeente Beuningen. Deze groene rand grenst tevens voor een deel aan het terrein van de ARN dat wordt ingebed door bosschages aan de zijde van de Hogelandseweg/ Jonkerstraat. Aan de oostzijde van West Kanaaldijk is er sprake van een meer transparante groene rand waardoor er zicht is op het Maas-Waalkanaal en de Oost kanaalhavens. De groene rand aan de zuidzijde wordt gevormd door bosschages die een buffer vormt richting de Neerbosscheweg.
kaart: groene randen
Structurerende wegen- en groenstructuur
Nagenoeg rondom het gehele industrieterrein ligt een ontsluitingsweg met een breed wegprofiel (Hogelandseweg en de Westkanaaldijk). De hoofdontsluiting bevindt zich aan de zuidzijde (Poort Neerbosch) en ontsluit op de Neerbosscheweg en de A73. Aan de noordzijde bevindt zich een tweede ontsluiting, die via de Westkanaaldijk op de Van Heemstraweg en de Industrieweg ontsluit.
De verkeerskundige dooradering van het gebied bestaat uit een viertal verbindingswegen (de Vlotkampseweg, Lindenhoutseweg, Binderskampweg/ Middenkampsweg en de Lagelandseweg) die lopen van de noordwestrand naar de oostrand. Deze wegen lopen parallel aan elkaar en aan het terrein van Kinderdorp Neerbosch en pakken daarmee de oorspronkelijke verkavelingsrichting van het gebied op. In de richting van het Maas-Waalkanaal voorzien ze in een lichte knik zodat ze haaks op het Maas-Waalkanaal uitkomen.
De verbindingswegen beschikken over brede profielen en voorzien in langsparkeren aan de noordzijde en in groene bermen aan de zuidzijde. In deze bermen bevinden zich doorgaande bomenrijen. De bomen en de groene bermen vormen de structurerende elementen binnen het terrein. Grotendeels zijn deze groene bermen intact met uitzondering van de bermen aan de Vlotkampweg, waar diverse (haaks)parkeerplaatsen zijn toegevoegd.
Aan de noord- en zuidzijde van het industrieterrein bevinden zich nog enkele kleinere ontsluitingslussen of doodlopende straatjes die op de ontsluitings- of verbindingsweg uit komen. Aan de noordzijde, waar zich overwegend autohandelaren e.d. bevinden, vormen de Wauderickweg, Vosheuvelweg en Rouwenboschweg doodlopende straatjes of een kleine ontsluitingslus waarvan de straatprofielen erg smal zijn en waar groen in het straatbeeld ontbreekt. Het straatprofiel wordt hier ingesloten door bebouwing/ hekwerken/ schuttingen en bestaat uit een smalle weg met aan weerszijde langsparkeren.
Aan de zuidzijde van Westkanaaldijk is er sprake van een langere lusvormige weg, de Microweg, waarvan het straatprofiel breed is. De weg wordt aan weerszijde voorzien van parkeerplaatsen en afgewisseld met groen.
kaart: wegen en groen
Bebouwing
De bebouwing op de percelen bestaat hoofzakelijk uit reguliere sobere bedrijfsgebouwen in 1 à 2 bouwlagen en/of (grotere) loodsen die op enige afstand van de weg zijn gesitueerd. Incidenteel komen er hogere bouwvolumes voor. De korrelgrootte van de bebouwing varieert. De perceelgrenzen zijn veelal voorzien van transparante hekwerken. Aan de voorzijde van percelen worden er naast hekwerken ook incidenteel andersoortige afkadering gebruikt zoals paaltjes of plantsoenhekjes. De bedrijfspercelen zijn veelal verhard.
afbeelding: De Vlotkampweg
Opvallend op het industrieterrein van Westkanaaldijk is het bedrijfskavel van Mead Johnson Nutritions. Het betreft een groot kavel dat ingesloten wordt door drie wegen. Het kavel onderscheidt zich van andere kavels door de aanwezigheid van veel groen en bomen op eigen terrein. Door deze inrichting vormt het nu een aangename plek binnen Westkanaaldijk die tevens in de direct nabijheid van het Maas-Waalkanaal is gesitueerd. Wel behoort het tot de planologische mogelijkheden om ook dit terrein verder in te vullen met bebouwing en verharding. Voorts is er op dit kavel ook sprake van een hogere bebouwing dan op andere percelen aan de orde is.
afbeelding: Mead Johnson, Middenkampweg 2
De bebouwingstypologie aan de noordelijk gelegen strook van het industrieterrein, waar zich autohandelaren e.d. bevinden, wijkt in zijn geheel af van de hierboven beschreven reguliere sobere bedrijfsgebouwen. In deze zone bestaat de bebouwing veelal uit een samenstelling van loodsen die zijn opgebouwd uit verschillende soorten plaatmateriaal, steen of zelfs uit verplaatsbare units. De bebouwing staat direct op of erg dicht op de straat en heeft een beduidend minder representatieve uitstraling dan de bebouwing ten zuiden van deze zone. Niet alleen de bebouwing maar ook de erfafscheidingen binnen deze zone worden gekenmerkt door een grote diversiteit. De erfafscheidingen bestaan o.a. uit hekwerken (transparant of gesloten), muren van steen of plaatmateriaal. Mede door de smalle straatprofielen en gebrek aan groen in de straat ontstaat er een rommelig ongestructureerd straatbeeld.
afbeelding: Rouwenboschweg en Vosheuvelweg
Ontwikkelingen binnen en rondom Westkanaaldijk
Synthon
Het Synthonterrein bevindt zich aan de zuidzijde van het industrieterrein en bestaat uit verschillende kavels die gescheiden worden door de Microweg. Synthon heeft de ambitie om een hoogwaardige groene campus te realiseren die relatie zoekt met het Maas-Waalkanaal en de Neerbosscheweg. Er is onlangs een postzegelplan vastgesteld voor dit gebied om de gewenste ambitie van Synthon te kunnen realiseren. Dit postzegelplan wordt in zijn geheel overgenomen in dit bestemmingsplan.
afbeelding: plangebied Synthon e.o.
Beuningse plas
Ten westen van Kinderdorp Neerbosch zal in de toekomst de Beuningse Plas gerealiseerd gaan worden. Het betreft hier een zandwinningproject die een recreatie-/natuurplas binnen de gemeente Beuningen tot gevolg zal hebben. De plas wordt geprojecteerd binnen het blauw gemarkeerde vlak in de nabijheid van industrieterrein Westkanaaldijk.
Tussen gemeente Beuningen en gemeente Nijmegen zijn afspraken gemaakt dat het zandtransport van de zandwinning uit de Beuningse Plas via Nijmeegs grondgebied naar het Maas-Waalkanaal kan verlopen door middel van een zandtransportband. Het zand zal vervolgens per schip worden afgevoerd. Momenteel loopt er een alternatievenonderzoek waar het zandtransporttracé vanaf de Beuningse plas naar het Maas-Waalkanaal kan gaan verlopen.
Naar verwachting zal het transport via het industrieterrein Westkanaaldijk of de via de randen van het industrieterrein gaan verlopen en wordt er tegen die tijd een aparte bestemmingsplanprocedure voor doorlopen.
afbeelding: locatie Beuningse Plas
Beeldkwaliteit
In 2013 heeft de gemeenteraad ingestemd met een versoepeling van het welstandstoezicht. Voor de binnengebieden van de bedrijventerreinen Noord- en Oostkanaalhaven, West Kanaaldijk-Sluis, Winkelsteeg en De Grift heeft dat tot gevolg dat deze voortaan welstandsvrij zijn. Dit betekent dat de gemeente geen eisen meer stelt aan het uiterlijk van gebouwen of bouwwerken. De gemeente treedt alleen nog op als er 'ernstig ontsierende situaties' ontstaan. Welstandsvrij betekent overigens niet dat er zonder omgevingsvergunning gebouwd kan worden.
Archeologische uitgangsprincipes
Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.
De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.
Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigt: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.
Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.
Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.
Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Provinciaal beleid
De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. Door de Monumentenwet 1988 is de rol van het rijk en de provincies sterk afgenomen, ten gunste van de gemeenten. Deze zijn verantwoordelijk voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en voor het daarvan afgeleide vergunningenstelsel. Er zijn enkele uitzonderingen hierop: de provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.
De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed. Het is de bedoeling dat de onder deze status vallende terreinen ook planologisch beschermd gaan worden.
Gemeentelijk beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Archeologische waarden
Het plangebied ligt in een gebied met meerdere archeologische waarden. Het gaat daarbij om de waarde archeologie 1, de dubbelbestemming waarde archeologie 2 en de dubbelbestemming waarde archeologie 3. Voor de waarden 1, 2 en 3 gelden de regels van het facetbestemmingsplan Archeologie (2014).
Van de waarde 1 gebieden is de archeologische waarde van het gebied nog niet door onderzoek vastgesteld, of er geldt een lage of middelhoge archeologische verwachting. Aan een waarde 1 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor het plangebied een oppervlak van tenminste 2.500 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Een waarde 2 gebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde, die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 2 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 100 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Een waarde 3 gebied heeft een zeer hoge archeologische waarde, die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 3 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 50 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Binnen het plangebied ligt een deel van een terrein waarvan al langer de waarde vaststaat. Dit is beschreven in de catalogus van terreinen die bij de Nijmeegse Archeologische Beleidskaart hoort. Een klein deel van terrein Z-26 ligt binnen het plangebied. Terrein Z-26 is genoemd naar het voormalige weeshuis Kinderdorp Neerbosch. Dit weeshuis is in 1867 gesticht. Op dit terrein zijn in de loop der tijden vondsten gedaan die uit de late bronstijd en de Romeinse tijd stammen. Het betreft veelal losse vondsten, vaak ook nog in de 19de eeuw gedaan. Gezien de aard van de vondsten gaat het vrijwel zeker om een grafveld uit de Romeinse tijd. Van de bijbehorende nederzetting is echter nog geen spoor aangetroffen. Tot de mooiste vondsten die van dit terrein bekend zijn behoort een 9,6 cm hoog bronzen Mercuriusbeeldje, dat sinds 1891 in het bezit van het gemeentelijk museum is, en tegenwoordig in Museum Het Valkhof aanwezig is.
kaart: archeologische beleidskaart
Uitgevoerd onderzoek in het plangebied
Binnen het plangebied zijn slechts vier archeologische onderzoeken bekend. Het gaat daarbij om een waarneming uit 2003, een booronderzoek uit 2009 en een proefsleuvenonderzoek met doorstart naar een opgraving uit 2014/2015 en nog een booronderzoek uit 2016.
De waarneming is tussen 29 januari en 14 februari 2003 gedaan op het terrein Hogelandseweg 75. Er is geen publicatie van dit onderzoek, en in de interne database van Bureau Leefomgevingskwaliteit van de gemeente Nijmegen staat alleen beschreven dat dit gedaan is bij de aanleg van een bouwput, met als beschrijving: "kleine waarneming, niets bijzonders". Onduidelijk is dus hoe diep er gekeken is, over welk oppervlak het ging en ook andere relevante informatie ontbreekt.
Het booronderzoek dateert van 2009 en is verricht op het terrein Microweg 22 (Een inventariserend veldonderzoek via boringen aan de Microweg 22 te Nijmegen, gemeente Nijmegen, juli 2009). Er is slechts een beperkt aantal boringen gezet en een belangrijk deel ligt a-centrisch langs de Microweg. Daarmee is de zeggenschap van dit rapport erg beperkt (zie Bijlage 1)
In 2014 is op het terrein van Mead Johnson aan de Middenkampweg 2 een proefsleuvenonderzoek en een archeologische begeleiding uitgevoerd (Archeologisch onderzoek aan de Middenkampweg 2 te Nijmegen, Archeodienst Rapport 538, 28 augustus 2014, zie Bijlage 2).
In 2015 zijn vervolgens een tweede proefsleuvenonderzoek en een opgraving uitgevoerd (Nijmegen Middenkampweg 2, fase 2; Een proefsleuvenonderzoek en een opgraving, Archeodienst Rapport 660, 23 april 2015) . Daarbij zijn meerdere sporen aangetroffen uit de periode ijzertijd-Romeinse tijd en de middeleeuwen - nieuwe tijd. Het gaat hierbij met name om sporen van een grafveld(je), gebouwen en wegen (zie Bijlage 3)
Begin 2016 is er op het terrein van Mead Johnson nog een booronderzoek uitgevoerd (Inventariserend veldonderzoek verkennende fase Middenkampweg 2 te Nijmegen, Archeodienst Rapport 808, 18 januari 2016) . De resultaten daarvan zijn dat er voor de daarbij onderzochte terreinen een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden voorspeld werd. Dit vloeit voort uit de (andere) landschappelijke ligging dan de andere onderzochte delen aan de Middenkampweg 2 (zie Bijlage 4).
Aanpassingen archeologische beleidskaart op basis van uitgevoerd onderzoek
De waarneming is gedaan in een gebied dat in het bestemmingsplan de waarde 1 heeft, de andere onderzoeken zitten in een gebied dat de waarde 2 had. Het in 2016 onderzochte gebied wordt op basis van het rapport afgewaardeerd naar waarde 1 (lage verwachting), het opgegraven gedeelte wordt afgewaardeerd naar waarde 0, omdat er hier immers geen archeologie meer aanwezig is. De rest van de waarden blijft overeenkomstig de vorige verbeelding bestaan.
Het Franse beleg van 1794 en de Tweede Wereldoorlog
In 1794 is de vestingstad Nijmegen voor het laatst belegerd. Franse troepen hadden na het winnen van een veldslag in de omgeving van Druten, Altforst en Appeltern het beleg voor Nijmegen geslagen. In een wijde boog lagen Franse kampementen rondom de vesting, en op een aantal plekken werden loopgraven aangelegd en stonden batterijen waarmee de stad beschoten werd. Pal ten noordoosten van het plangebied zijn een tweetal Franse kampementen aanwezig. Of we daarvan resten binnen het plangebied mogen verwachten is onduidelijk.
Op basis van een recent in opdracht van de gemeente vervaardigd onderzoek betreffende de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven, is duidelijk geworden dat zich binnen het gebied ook nog (archeologische) resten uit de Tweede Wereldoorlog kunnen bevinden. In samenspraak met de gemeentelijk veiligheidsadviseur op het gebied van NGE zijn daarom een aantal gebieden geselecteerd waar de kans op resten uit de Tweede Wereldoorlog hoog is, en zijn er gebieden gedeselecteerd omdat daar waarschijnlijk inmiddels geen resten meer aanwezig zijn.
Toegevoegd zijn stellingen van geschut en luchtafweergeschut uit de periode van de bevrijding van Nijmegen en daarna. Dit zijn puntlocaties waaromheen een buffer met een straal van 30 m is genomen. Dit is in overeenstemming met de zone die vanwege de aanwezigheid van niet gesprongen munitie gehanteerd wordt. In één geval is dit uitgebreid tot 50 m vanwege het specifieke karakter van die opstelling. In totaal gaat het om zes opstellingen, waarvan er tenminste één geduid kan worden als zijnde van het Britse 94ste Light Anti Air Regiment. Deze stellingen hebben zowel onder vuur gelegen als vuur uitgebracht op Duitse stellingen. Van de luchtafweer is bekend dat zij diverse keren zelf bestookt is maar ook dat ze meerdere vliegtuigen afgeschoten hebben. Een van de getroffen Duitse vliegtuigen is pal ten oosten van het gebied in het Maas-Waalkanaal gestort. Drie zones zijn geduid als stellingen en/of militaire posities, die op basis van luchtfoto's en archiefonderzoek vanwege de mogelijke aanwezigheid van NGE als risicogebieden zijn aangewezen. Een vierde gebied, in het zuidoosten van het plangebied bevat loopgraven en mangaten. Deze zijn in eerste instantie geassocieerd met de aanwezigheid van Duitse troepen, maar kunnen naderhand ook door geallieerden gebruikt zijn. In het meest zuidelijke deel is ook sprake van meerdere mitrailleurnesten, die deel uitmaakten van het Duitse verdedigingssysteem rond de oude wegovergang over het Maas-Waalkanaal. Al deze stellingen zijn eveneens hoog verdacht op de aanwezigheid van gedumpte munitie, maar kunnen daarnaast natuurlijk ook andere zaken bevatten.
Omdat er geen volledige zekerheid bestaat over de exacte locatie en of de resten in latere tijd niet geheel of gedeeltelijk opgeruimd zijn, is gekozen om deze de waarde 'hoge verwachting' (Waarde Archeologie 2) te geven. Deze gebieden vallen voor een groot deel op de verbeelding binnen de al bestaande gebieden met Waarde Archeologie 2. Er zal in deze gebieden altijd vanwege veiligheid een onderzoek moeten plaatsvinden naar de aanwezigheid van explosieven.
Benodigd onderzoek
Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden over hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen bekend zijn en welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.
In samenspraak met het bevoegd gezag kan bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden.
Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.
Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.
kaart: afbeelding uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.
Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.
Meldingsplicht art. 53 Monumentenwet 1988
Archeologische vondsten gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden, op basis van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst. Om het documenteren van toevalsvondsten mogelijk te maken verdient het de aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 53 Monumentenwet 1988):
Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze melding kan ook worden gedaan bij de gemeentearcheoloog.
Rijksbeleid
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten.
Gemeentelijk beleid
Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest om ook het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld. Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit van de locatie te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij deze categorie gaat het om gebieden waarin cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig zijn. Bij ruimtelijke plannen wordt daarom alleen gestreefd naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren. Voor dit gebiedstype wordt in het bestemmingsplan een regeling met betrekking tot bescherming van cultuurhistorische waarden opgenomen, indien sprake is van cultuurhistorisch waardevolle structuren. De bestaande situatie heeft als basis gediend bij het leggen van de bestemmingen, waarbij cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk zijn geborgd door maatwerk toe te passen bij het leggen van reguliere bestemmingen. Voor twee historisch-geografische structuren met een zeer hoge cultuurhistorische waarden, de Schaapswetering en het Laantje van Kinderdorp Neerbosch, is in dit bestemmingsplan voorzien in maatwerk door middel van het opnemen van een aanduidingen gericht op het behoud en herstel van deze waarden.
kaart: cultuurhistorische beleidskaart
Ontginningsgeschiedenis
Het toponiem Hees duidt op de geografische verschijningsvorm van het terrein voor de ontginning, als plaats met (jong) loofbos en struikgewas, waar vee kon weiden. Het bosrijke gebied rond Hees werd waarschijnlijk tussen 1200 tot 1247 ontgonnen, waarbij de Hogeweg als ontginningsbasis dienst deed (Brauer & Temeer red., 2011). De bouwlanden werden in deze periode aangelegd op de hogere delen van de oeverwal. Het gebied rond de dorpskern kreeg een verkaveling van onregelmatige blokken.
Het gebied ten noorden van Neerbosch werd vroeger Honicholt en Lindenholt genoemd. Deze toponiemen duiden eveneens op de aanwezigheid van bos op deze plek (holt = hout). Op 20 november 1300 gaf Graaf Reinout I van Gelre toestemming tot ontginning van de bossen Honicholt en Lindenholt. Het landinrichtingsproject valt door organisatievorm en uiterlijke kenmerken te typeren als 'cope', een ontginningstype dat vanaf de late tiende eeuw in het noordelijk deel van de Hollands-Utrechtse laagvlakte was ontwikkeld. De graaf van Gelre gaf de woeste gronden uit aan een groep kolonisten die de ontginning van dit lager gelegen gebied uitvoerde. Behalve een eenmalig te voldoen geldbedrag voor de verwerving van de gronden van de landheer ('cope-som'), werd in een overeenkomst vastgelegd welke cijns en erfpacht er voortaan jaarlijks moesten worden betaald. Overigens was het niet de graaf die de tiend ontving, maar het Keulse kapittel van Aposteln, dat de patronaats- en tiendrechten in de parochie Nijmegen bezat. De ontginningsgeschiedenis van Lindenholt-Honicholt is voor de Gelderse geschiedenis van belang, omdat het mogelijk de allereerste cope-ontginning in dit gewest betrof (Thissen, 2000) .
De cope-ontginning bestond uit drie tiendblokken. Tiendblokken bestond uit een aaneengesloten complex van agrarische percelen waarop de last van tiend, een kerkelijke belasting, rustte. Twee van de tiendblokken van de cope-ontginning lagen in het Honicholt: het zuidoostelijk tiendblok werd begrensd door de Teersdijk ('Wicherstraisse'), St. Agnetenweg/Dorpsstraat en Dennenstraat ('Paichmanstege') en het middelste tiendblok door de St. Agnetenweg/Dorpsstraat, de Schaapswetering aan de noordelijke zijde van het Teersbroek, Jonkerstraat ('Monichstege' of 'Hartogsteeg') en Doctor de Blécourtstraat/ Lindenhoudseweg. Het noordwestelijk tiendblok in het Lindenholt werd begrensd door de Jonkerstraat, Krommestraat, Reekstraat en een natuurlijke restgeul op de grens met het dorpsgebied van Hees. De ontginningsstructuur van de drie tiendblokken bestond uit een systematische strokenverkaveling, waarvan de richting min of meer haaks op de ontginningsassen (St. Agnetenweg/Dorpstraat, respectievelijk de Jonkerstraat) stond. Het middelste tiendblok had de meest regelmatige vorm, met langgerekte percelen met een lengte van circa 1550 m. Bij de overige tiendblokken varieerde de lengte van de percelen, hetgeen samenhing met het kronkelend beloop van de ten tijde van de ontginning reeds aanwezige Teersdijk en Reekstraat. De breedte van de stroken varieerde, maar mogelijk is de standaardmaat circa 250 m geweest.
kaart: Cope-ontginning Hees-Neerbosch: tiendblok Lindenholt (blauw), noordwestelijk deel tiendblok Honicholt (oranje), zuidoostelijk tiendblok Honicholt (groen), globale begrenzing bestemmingsplangebied Westkanaaldijk (rode lijn).
Het bestemmingsplangebied omvat een gedeelte van het middelste tiendblok (Honicholt). De overige gronden binnen het plangebied, die ten noordoosten van de huidige Lindenhoutseweg (voorheen 'Paichmanstege'/ Dennenstraat) liggen, maakten in het verleden onderdeel uit van het tiendblok Gemalen, dat behoorde bij Hees.
De ontwatering van het gebied, een essentieel onderdeel van de ontginning, geschiedde via de Schaapswetering, in de 18de eeuw deels aangeduid als Togtgraft. Het toponiem 'graft' wijst erop dat de waterloop gegraven is. Gelet op het kronkelend beloop dat gedeelten van de wetering hadden, is bij de aanleg ook gebruik gemaakt van natuurlijke restgeulen. Hiervan was duidelijk sprake bij het vroegere beloop van de Schaapswetering langs het Hertekamp en langs het noordelijk gedeelte van de Jonkerstraat. Het zuidelijk gedeelte van de Schaapswetering langs de Jonkerstraat heeft een recht beloop, hetgeen er op duidt dat deze structuur door de mens werd aangelegd. Het overtollige water werd middels deze wetering, in zuidwestelijke richting afgevoerd naar de Nieuwe Wetering, om uiteindelijk bij De Tuut op de Maas te worden geloosd. De Schaapswetering deed eeuwenlang dienst als grenssloot en scheidde het grondgebied van de dorpen Hees en Weurt.
Het verkavelingspatroon in het gebied Hertekamp stond haaks op het beloop van de Dennenstraat. Sloten en greppels voerden overtollig water af naar een watergang langs de Dennenstraat, die vervolgens richting de Schaapswetering leidde. Zuidelijk van de Dennenstraat lag een landbouwweg. Langs deze weg lag een wetering die het water eveneens afvoerde naar de Schaapswetering.
Vermeldingswaardig in relatie tot de ontginningsgeschiedenis van het gebied is hoeve De Spijkerhof, die zich tegenwoordig nog ten zuiden van het plangebied bevindt. Naast de boerderij staat een 16de- of 17de-eeuws gebouw dat 'Het Spijker' wordt genoemd. Het diende waarschijnlijk als tiendhuis, waar de producten konden worden opgeslagen die als belasting (tiend) werden geïnd. Het gebouw houdt waarschijnlijk verband met de ontginnings- en gebruiksgeschiedenis van het gebied. Ook de kleine burcht 'Vryesenborch' die aan het zuidelijk uiteinde van de Jonkerstraat stond, bij de grens tussen de tiendblokken Honicholt en Lindenholt, had een relatie met de ontginning (Thissen, 2000). De eerste vermelding van 'Vryesenborch' dateert uit 1343/1344. Vermoedelijk vestigde iemand uit het geslacht Friso of Vriese zich op deze plek. De persoon was volgens Thissen betrokken bij het ontginningsproject. De burcht stond op een kunstmatige verhoging (pol), die na de afbraak van het bouwwerk bekend stond als de 'Vriezenpol'. Door de aanleg van de Neerbosscheweg is de pol tegenwoordig niet meer aanwezig.
Boerenhofstedes en buitenplaatsen
In de 17de en 18de eeuw werd het gebied ten westen en zuidwesten van Nijmegen populair als buitenplaats ter ontspanning, voor de welgestelden uit de stad. In vroeger eeuwen was het gebied buiten de stad nogal eens onveilig, wegens plunderingen als randverschijnsel van oorlogsvoering, maar in de 18de eeuw was het over het algemeen rustig geworden. Naast een huis in de stad lieten de rijken nu buitens inrichten op aangekochte stukken agrarische grond in het gebied rond Hees en Neerbosch. In de 19de en vroege 20ste eeuw vestigden gaandeweg ook minder prominente lieden en renteniers zich rond Hees en in mindere mate Neerbosch. Zij lieten in het gebied landhuisjes bouwen op percelen van relatief beperkte omvang, gelegen aan de bestaande wegen, waardoor de bebouwing langs deze straten steeds dichter werd. Ook oud-Indiëgangers kwamen in het gebied wonen, in al dan niet nieuw gebouwde villa's.
Binnen het plangebied lag in het verleden een aantal buitenplaatsen langs de Dennenstraat (thans Lindenhoutseweg). Blijkens de 'Kaarte van het Schependom der stad Nijmegen' uit 1757 lag in de meest westelijke hoek van het tiendblok Gemalen een buitenplaats die een zogenaamde warande (hertenkamp) bezat. Aan het begin van de 19de eeuw was de buitenplaats niet meer aanwezig. Blijkens het kadastraal minuutplan uit 1832 was de plek van de warande destijds in gebruik als bouwland. Een veldnaam ('Hertekamp') bleef herinneren aan de vroegere situatie. Bovendien bleef tot het einde van de jaren zestig van de vorige eeuw een drinkpoel in het landschap aanwezig, alsook boerderij 'Het Hertekamp'.
kaart: Schependom der stad Nijmegen uit 1757 (noorden onder), met aanduiding van structuren en locaties: Dennenstraat (rood gestreepte lijn), gegraven gedeelte Schaapswetering (blauw gestreepte lijn), gedeelte Schaapswetering aangelegd in natuurlijke restgeul (donker blauwe stippellijn), hertenkamp (1), plek verdwenen Vryesenborch (2), boerenhofstede Lindehorst, thans Emmahoeve (3), Spijkerhof (4), huidige locatie Kinderdorp Neerbosch (5)
Een andere buitenplaats binnen het plangebied was Leeuwenstein. Dit buiten werd vermoedelijk in de 18de eeuw gesticht door Johan van Leeuwen, burgemeester van Nijmegen. In 1754 werd bij de verkoop aangegeven dat het buiten vanouds 'Het Spijker' heette. De relatie met het nabijgelegen tiendhuis is onduidelijk. Op de buitenplaats lag een kleine vijver.
Langs de Dennenstraat lag tevens de buitenplaats Boschwijk. Bekend is dat deze buitenplaats in 1698 werd verworven en verbouwd door dr. Isaac Royenstein en in ieder geval nog in 1771 de naam 'Royenstein' droeg. Blijkens een prent uit het begin van de 18de eeuw had de buitenplaats een barokke siertuin. Vermoedelijk werd de naam van de buitenplaats aan het begin van de 19de eeuw gewijzigd in 'Boschwijk'. In die periode kwam een tuinaanleg in landschapsstijl tot stand. Tot slot lag aan de rand van het plangebied ter hoogte van het Maas-Waalkanaal de buitenplaats Vijverberg, waarvan de barokke tuinaanleg zich aan beide zijden van de Dennenstraat uitstrekte. In de jaren zeventig van de vorige eeuw verdwenen de (restanten van de) buitenplaatsen volledig ten gevolge van de aanleg van bedrijventerrein Westkanaaldijk.
afbeelding: Aquarel van de buitenplaats Royenstein, omstreeks 1700 vervaardigd door Mattheus Berkenboom
Ten westen van het plangebied bevindt zich tegenwoordig nog de Emmahoeve. De huidige boerderij stamt uit de 18de eeuw en is een opvolger van de eeuwenoude boerenhofstede 'Het Lindenhout' (ook wel 'Lindenhorst'). De boerderij is beschermd als rijksmonument. Op topografische kaarten uit het begin van de 20ste eeuw zijn aan de westzijde waterpartijen zichtbaar, die mogelijk de restanten vormden van een gracht.
Ten zuiden van het plangebied ligt het Kinderdorp Neerbosch, waarvan de geschiedenis terug gaat tot 1863. In dat jaar begon evangelist Johannes van 't Lindenhout een wezenopvang in zijn huis aan de Korte Brouwerstraat. In 1866 werd door Van 't Lindenhout de protestante weesinrichting in Neerbosch gesticht. Deze instelling groeide in de tweede helft van de 19de eeuw uit tot een omvangrijk complex, Wezendorp Neerbosch.
De weesinrichting was bereikbaar via een rechte toegangslaan die liep van het witte kerkje in Neerbosch tot de Bethelkerk in Kinderdorp. Door de aanleg van het kanaal, de Neerbosscheweg en de Hogelandseweg werd deze laan onderbroken. Gedeelten van deze toegangslaan liggen binnen het plangebied.
Veranderingen in het landschap na 1900
Aan het begin van de 20ste eeuw waren de gronden binnen het plangebied in agrarisch gebruik. In de lager gelegen zone langs de Schaapswetering lagen hooi- en weilanden. De percelen werden van elkaar gescheiden door greppels en sloten, waarlangs in sommige gevallen bomenrijen stonden. Zuidoostelijk van de lager gelegen zone langs de Schaapswetering lag een oude stroomrug. Vanwege de vruchtbare ondergrond en de gunstige waterhuishouding waren deze hoger gelegen gronden zeer geschikt voor akkerbouw en fruitteelt. Greppels en houtwallen scheidden de percelen. In deze landschappelijke zone lagen vanouds de agrarische erven en werden de buitenplaatsen Boschwijk, Leeuwenstein en Vijverberg gesticht. Het zuidelijk gedeelte van het plangebied was ingericht als productie- en hakhoutbos. Vanwege de natte omstandigheden waren de bospercelen beplant met waterminnende bomen, zoals els en wilg.
In de jaren twintig van de vorige eeuw werd het Maas-Waalkanaal aangelegd. Het gedeelte van de vroegere Dennenstraat dat door de aanleg van het kanaal werd afgesneden (Lindenhoutseweg), werd vernoemd naar de boerderij 'Lindenhout'. Deze weg kreeg een aansluiting op de kanaaldijk. Dit gold eveneens voor de landbouwweg, die ten zuiden van de Lindenhoutseweg lag. De wetering langs deze weg werd vermoedelijk na de aanleg van het kanaal verbreed, ten behoeve van de afwatering van het gebied. Tevens werd in de kanaaldijk een sluis aangebracht, waarmee water in de wetering gelaten kon worden. Het Maas-Waalkanaal maakt bovendien onderdeel uit van de verdedigingslinie in het oosten van Nederland. Om de bruggen over het kanaal te beschermen lagen er 76 kazematten aan de westzijde van het kanaal.
De transformatie van het agrarisch gebied naar een industrie- en bedrijventerrein vond vanaf het einde van de jaren zestig van de vorige eeuw plaats. Allereerst werd de Hogelandseweg gerealiseerd. Het westelijk gedeelte werd parallel aan de Jonkerstraat aangelegd. Het oostelijk gedeelte sloot haaks hierop aan. Om tevens een haakse aansluiting op het kanaal te creëren kreeg de weg een geknikt tracé. Deze ruimtelijke karakteristiek zou ook doorwerken bij de aanleg van de overige wegen binnen het plangebied. Behalve de aanleg van het bedrijventerrein werd het Maas-Waalkanaal vanaf het einde van de jaren zestig over een grote lengte verbreed, waarbij de kanaaldijk uit de jaren twintig verdween en de kazematten werden verwijderd.
Na ophoging van het gebied werd het terrein tussen de Hogelandseweg en Vlotkampweg, alsmede het terrein tussen de Vlotkampweg en Lindenhoutseweg in de loop van de jaren zeventig bebouwd. Het beloop van de Lindenhoutseweg werd in deze periode gedeeltelijk gewijzigd om een haakse aansluiting op de kanaaldijk tot stand te brengen. Tevens werd aan de noordwestzijde van het plangebied het kronkelende gedeelte van de Schaapswetering rechtgetrokken en de gemeentegrens gewijzigd. In de jaren tachtig werd de Hogelandseweg verbonden met de nieuw aangelegd autosnelweg A73. Nadien werden de terreinen tussen de Lindenhoutseweg, Binderskampweg en Hogelandweg bebouwd.
Op de cultuurhistorische waardenkaart die in het kader van dit bestemmingsplan is opgesteld zijn de cultuurhistorisch waardevolle structuren aangeduid die aanwezig zijn in het plangebied. Per legenda-item van de cultuurhistorische waardenkaart is hieronder een korte beschrijving opgenomen.
kaart: cultuurhistorische waardenkaart
Lindenhoutseweg (westelijk gedeelte)
Deze weg werd omstreeks het begin van de 14de eeuw aangelegd, als onderdeel van een cope-ontginning (tiendblok Honicholt). In de jaren twintig van de vorige eeuw werd de weg door de aanleg van het Maas-Waalkanaal doorsneden. Eind jaren zeventig werd vervolgens het oostelijk gedeelte van de Lindenhoutseweg verlegd, waarbij een haakse aansluiting op het kanaal tot stand kwam. Het westelijke gedeelte van de Lindenhoutseweg volgt nog het oorspronkelijk tracé. De aansluiting op het toegangslaantje van de Emmahoeve (voorheen 'Lindenhout', gelegen buiten het plangebied) is een waardevolle karakteristiek. Het westelijk gedeelte van de Lindenhoutseweg heeft een positieve cultuurhistorische waarde, omdat de weg nog steeds het vroeg 14de-eeuwse tracé volgt. Het profiel, de inrichting en ruimtelijke context zijn in de tweede helft van de 20ste eeuw sterk gewijzigd.
afbeelding: toegangslaantje van de Emmahoeve (buiten plangebied)
Schaapswetering
Het plangebied wordt aan de west- en noordzijde begrensd door de Schaapswetering. Van de volgende gedeelten van deze wetering is het oorspronkelijk tracé behouden gebleven.
gegraven wetering - parallel aan Jonkerstraat
Ten zuidwesten van de kruising met de Lindenhoutseweg heeft de Schaapswetering een recht beloop, hetgeen er op duidt dat de watergang door de mens werd gegraven. Dit gedeelte van de Schaapswetering werd omstreeks 1300 na Chr. aangelegd als onderdeel van de planmatig uitgevoerde cope-ontginning Honicholt-Lindenholt. Behalve het rechte beloop herinneren de parallelle ligging van de Schaapswetering aan de Jonkerstraat respectievelijk Dorpsstraat-Sint Agnetenweg, alsmede de haakse aansluiting op de Lindenhoutseweg aan de systematische opzet van dit middeleeuwse landinrichtingsproject.
wetering aangelegd in natuurlijke restgeul - parallel aan Jonkerstraat
Het gedeelte van de Schaapswetering ten noorden van de kruising met de Lindenhoutseweg heeft vermoedelijk een oudere oorsprong. Dit gedeelte van de watergang heeft een enigszins slingerend beloop. De verklaring hiervoor is dat bij de ontginning van deze gronden gebruik werd gemaakt van een natuurlijke restgeul. In de meest noordwestelijke hoek van het plangebied ligt een weilandje, waarin het landschappelijk reliëf nog zichtbaar is. Langs de slingerende Schaapswetering heeft de Jonkerstraat een gebogen tracé. Mogelijk leidde deze weg naar een oude bewoninglocatie ter plekke van de huidige Emmahoeve (voorheen boerenhofstede 'Lindenhout').
De twee beschreven gedeelten van de Schaapswetering hebben een belangrijke visueel-ruimtelijke relatie met de Jonkerstraat en de daarlangs gelegen bebouwing met kleine boomgaarden, moestuinen en weiden. In het laatste kwart van de 20ste eeuw werden deze gedeelten van de watergang enigszins verbreed.
afbeelding: de Schaapswetering werd in de late middeleeuwen gegraven. Aan de zuidzijde van het plangebied heeft de watergang een recht tracé, dat getuigt van een kunstmatige oorsprong (links). Aan de noordzijde heeft de watergang een slingerend beloop (rechts). Bij de ontginning van het landschap heeft de mens gebruik gemaakt van een geul die in het verleden was achtergelaten door een rivier.
gegraven wetering - noordoostzijde plangebied
Het derde gedeelte van de Schaapswetering dat vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol is, bevindt zich aan de noordoostzijde van het plangebied. Door de aanleg van het Maas-Waalkanaal raakte de watergang afgesneden van watertoevoer. In de huidige situatie staat dit gedeelte van de Schaapswetering veelal droog. Behalve het tracé is vermoedelijk het oorspronkelijk profiel grotendeels ongewijzigd gebleven. Op enkele plekken is de watergang gedeeltelijk gedempt en bebouwd. Behoud van het oorspronkelijk profiel is vanuit cultuurhistorisch oogpunt gewenst.
De drie beschreven gedeelten van de Schaapswetering hebben een zeer hoge cultuurhistorische waarde. Deze historisch-geografische structuren zijn van groot belang vanwege de uitdrukking die ze geven aan de ontginningsgeschiedenis van het gebied. De ruimtelijke kenmerken van de Schaapswetering - m.n. de gedeelten die parallel liggen aan de Jonkerstraat - reflecteren tot op de dag van vandaag dat het gebied ten noorden van de Lindenhoutseweg in een vroegere fase in cultuur werd gebracht, dan het gebied dat aan het begin van de 14de eeuw systematisch werd ontgonnen. Daarnaast houdt de zeer hoge cultuurhistorische waarde verband met de functie van de Schaapswetering als grenssloot, ter markering van een bestuurlijke grens.
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een gedeelte van de Schaapswetering dat in de jaren '70 van de vorige eeuw is rechtgetrokken. De cultuurhistorische waarde van deze structuur is indifferent.
Laantje Kinderdorp Neerbosch
Van de toegangslaan die liep van het witte kerkje in Neerbosch tot de Bethelkerk in Kinderdorp ligt een gedeelte binnen het plangebied. Dit gedeelte van de laan ligt in de hoek tussen de Hogelandseweg, Neerbosscheweg en Microweg (circa 130 meter). Tevens grenst een gedeelte van de laan tussen de Hogelandseweg en de Scherpenkampweg (circa 70 meter) direct aan het plangebied. Kenmerkend voor de ruimtelijke inrichting van deze restanten van de oude toegangslaan zijn:
De restanten van de toegangslaan zijn historisch-geografische structuren met een zeer hoge cultuurhistorische waarde. Deze structuur komt reeds voor op de 'Kaarte van het Schependom der stad Nijmegen' uit 1757 en werd vermoedelijk omstreeks 1300 aangelegd als onderdeel van de cope-ontginning Honicholt.
afbeelding: Het laantje van Kinderdorp Neerbosch (rode stippellijn) op een litho uit het laatste kwart van de 19de eeuw (bron Regionaal Archief Nijmegen, documentnummer GN10161)
afbeelding links: het fragment van de toegangslaan nabij de Microweg
afbeelding rechts: het fragment van de toegangslaan ten westen van de Hogelandseweg
Cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan
Binnen het plangebied komen geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, stadsbeeldobjecten of identiteitsbepalende objecten voor. Vanwege het ontbreken van dergelijke objecten is bescherming in dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Binnen gebiedstype 1 vormen behoud en herkenbaarheid van cultuurhistorisch waardevolle structuren het uitgangspunt. Voor het westelijk gedeelte van de Lindenhoutseweg wordt behoud geborgd door de betreffende gronden te bestemmen als weg ('Verkeer'). Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die van invloed kunnen zijn op het historisch beloop van deze weg.
De Schaapswetering heeft de bestemmingen 'Water' en 'Groen'. Ter bescherming van het beloop en profiel is in dit bestemmingsplan een aanduiding 'overige zone - historisch waardevolle watergang' opgenomen. Voor het laantje van Kinderdorp Neerbosch is een aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevolle historische structuur' opgenomen, dat gericht is op het behoud en herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Door middel van een regeling is geborgd dat de beplantingsstructuur, het profiel en de verharding van het laantje niet zonder vergunning gewijzigd mogen worden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit tot 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voor de topregio's heeft het Rijk een excellente ruimtelijk-economische structuur voor ogen, door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's en concentratie van de topsectoren. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn. En deze moeten passen bij de wensen van bedrijven en hun werknemers. In Nijmegen bevindt zich een van deze topregio's: de Health Valley.
Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Het kabinet heeft in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
Hiervan zijn 13 onderwerpen van 'nationaal belang' afgeleid, waarvoor centrale sturing nodig wordt geacht en waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en haar bevoegdheden wil inzetten. In vergelijking met eerder rijksbeleid wordt veel aan lagere overheden overgelaten. Planologische besluiten worden niet meer preventief getoetst op de naleving van nationale normen tenzij het de directe belangen van Rijkswaterstaat, het ministerie van Defensie en het ministerie van EL&I inzake weg- en waterbeheer, defensieterreinen rijksinpassingsplannen voor energie-infrastructuur betreft.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere planolgische kernbeslissingen (pkb's) en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen.
Recent is er aan artikel 3.1.6 van het Bro een nieuw lid toegevoegd met als doel om buiten twijfel te stellen dat aan het stellen van regels in onder andere een bestemmingsplan slechts ruimtelijke ordeningsmotieven ten grondslag mogen liggen, en dus geen economische gronden.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
kaart: Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden via een koninklijk besluit In dit wetsvoorstel (de Wabo) worden de toestemmingen samengevoegd die nodig zijn als een burger of een bedrijf op een bepaalde plek iets wil gaan slopen, (ver)bouwen, oprichten of gaan gebruiken. Het moet daarbij gaan om plaatsgebonden activiteiten die op een of andere manier van invloed zijn op de fysieke leefomgeving. Daartoe zijn ca. 25 vergunningen, ontheffingen en meldingen (toestemmingen) op het gebied van ruimte, bouwen, milieu, natuur en monumenten geïntegreerd tot één omgevingsvergunning. Dit heeft geleid tot de invoering van één loket, één (digitaal) aanvraagformulier, één bevoegd gezag (één aanspreekpunt), één uniforme en in het algemeen ook kortere procedure, één procedure voor bezwaar en beroep en één handhavend bestuursorgaan. De samenvoeging heeft geleid tot een omvangrijke vermindering van het aantal toestemmingen en een daarmee overeenkomende vermindering van administratieve lasten.
Het bij deze wet behorende Besluit omgevingsrecht (Bor) is met ingang van 1 november 2014 gewijzigd. Door deze wijziging is de regeling voor vergunningsvrij bouwen en de mogelijkheden om af te wijken van het bestemmingsplan (door middel van de zogenaamde kruimelgevallen-regeling), verder uitgebreid.
In de Omgevingsvisie Gelderland (december 2015) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.
Hoe draagt de provincie bij aan een toekomstbestendig Gelderland? De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:
Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.' Uitnodigingsplanologie is sturen op doelen en kwaliteit, niet op de exacte middelen.
Bij het maken van de Omgevingsvisie zijn vier majeure opgaven naar voren gekomen. Het gaat om opgaven die van belang zijn voor heel Gelderland, maar met name in specifieke regio's spelen en in hun aard juist multisectorale aspecten benadrukken. Wat daarbij opvalt is dat de stedelijke gebieden, vanwege de opgaven die daar actueel zijn, meer aandacht krijgen dan voorheen. De provincie ziet voor zichzelf hier een relatief grotere rol dan in de vorige omgevingsplannen. Het gaat daarbij om:
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (december 2015). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
In de verordening zijn ten aanzien van regionale bedrijfsterreinen, waartoe het industrieterrein Westkanaaldijk behoort, bepalingen opgenomen die aangeven dat bedrijven uit de categorie 1 en 2 niet zijn toegestaan. In afwijking van het bepaalde kan in een bestemmingsplan de mogelijkheid van vestiging van bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 worden toegestaan op locaties waar dit vanwege de milieuzonering of vanuit overwegingen van ruimtelijke kwaliteit gewenst is. In de toelichting bij het bestemmingsplan dient dit te worden onderbouwd.
In dit bestemmingsplan worden bedrijven uit de categorie 1-5 mogelijk gemaakt. Op grond van het vigerende bestemmingsplan konden al bedrijven uit de eerste twee categorieën gevestigd worden. Het is daarmee een voortzetting van het huidige planologische regime. Daarnaast nemen we de milieuzonering uit het vigerende bestemmingsplan over. In het midden van het plangebied kunnen de meest zware bedrijven (milieucategorie 2-5) zich vestigen. In het overgrote deel van het industrieterrein kunnen zich bedrijven in milieucategorie 2-4 vestigen. Aan de zuidzijde, het dichtst gelegen bij de woongebieden (Lindenholt) en Kinderdorp Neerbosch, mogen alleen lichtere bedrijven zich vestigen (milieucategorie 1-3). Daarmee biedt het bestemmingsplan voldoende mogelijkheden voor zwaardere bedrijven, maar wordt tevens rekening gehouden met de omgeving.
Sinds 1 juli 2015 bestaat de Stadsregio Arnhem-Nijmegen niet meer als officiële bestuurslaag. Hierdoor is er geen instantie meer direct verantwoordelijk voor het regionale beleid op het gebied van mobiliteit, ruimte, wonen en werken. Voor de beleidsvelden wonen, detailhandel en bedrijventerreinen geldt dat provincie Gelderland in haar omgevingsvisie en omgevingsverordening nog wel verwijst naar de regionale afspraken. Voor deze beleidsvelden worden nog steeds regionale afspraken vastgelegd in gezamenlijk overleg met regiogemeenten en provincie. Ook voor andere beleidsvelden blijft regionale afstemming in veel gevallen noodzakelijk.
De Structuurvisie 2013 geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de de volgende speerpunten:
Onder het speerpunt Economische structuurversterking is het volgende opgenomen: "We zien de gevolgen van de economische crisis sterk terug in de uitgifte van bedrijventerreinen. De ambitie wat betreft bedrijventerreinen is om voldoende en kwalitatief geschikte ruimte te hebben voor bedrijvigheid zonder overaanbod te creëren. Daarom wordt gekozen om zoveel mogelijk bestaand bedrijventerrein eerst te benutten, dan wel te herstructureren voordat wordt overgaan tot de aanleg van nieuw bedrijventerreinen.
Nijmegen werkt aan een duurzame en innovatieve economie, met werkgelegenheid die kansen en ontplooiingsmogelijkheden biedt voor al haar inwoners. Daarbij maken we optimaal gebruik van de sterke punten van de stad: de hoogopgeleide bevolking, de aanwezigheid van kennisinstellingen, de kritische geest, de innovatie. Een goede bereikbaarheid is vanuit economisch perspectief belangrijk, omdat het een belangrijke vestigingsvoorwaarde voor bedrijven is. Ook goede vestigingsfactoren voor bewoners spelen een rol, want 'werken volgt wonen'. Dus een goede woonomgeving, groen, culturele activiteiten en een bruisende stad zijn van belang voor onze economische ambitie. In het economisch beleid nemen kennisintensieve bedrijvigheid en creatieve bedrijvigheid een steeds belangrijker plaats in. Semiconductors, Health en Technology, Energie en Milieu en Toerisme zijn de speerpunten.
Provinciaal beleid
Over de planning en programmering van nieuwe bedrijventerreinen maakt iedere regio afspraken met Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Dit zijn afspraken over onder andere: de confrontatie vraag-aanbod, regulering aanbod, segmentering, herstructurering, grondprijsmethodiek, toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik en monitoring. De gemaakte afspraken worden opgenomen in de Regionale Programma's Bedrijventerreinen (RPB's) en door GS gepubliceerd in het provinciaal blad. Uitgangspunt van het Gelderse bedrijventerreinenbeleid is om eerst de ruimte op bestaande bedrijventerreinen optimaal te benutten, voordat nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Met dit beleid wil de provincie leegstand en verpaupering van de bestaande bedrijventerreinen voorkomen en de kwaliteit van het buitengebied behouden. Dit beleidspunt is tevens opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland en het daarbij behorende instrument de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In de Omgevingsverordening is opgenomen dat in bestemmingsplannen de functiewijziging tot bedrijventerrein alleen mogelijk gemaakt kan worden indien het plan onderdeel uitmaakt van het regionale afsprakenkader.
Regionaal Programma Werklokaties (RPW)
De markt voor bedrijventerreinen, perifere detailhandel en kantoorlocaties is (boven-)regionaal. Er is de afgelopen jaren sprake van een groot aanbod van deze werklocaties in de regio en maar weinig vraag. Dit heeft geleid tot een overaanbod van werklocaties, m.n. in de bedrijventerreinenmarkt. Voor de economische ontwikkeling van de regio is het van groot belang dat gemeenten elkaar niet onnodig beconcurreren in de sterk aanbodgerichte markt. Het weer in balans brengen van vraag en aanbod in de markt voor werklocaties is een vraagstuk dat alleen in regionaal verband aangepakt kan worden.
De samenwerkende regiogemeenten en de Provincie Gelderland hebben besloten om de afspraken met betrekking tot de in 2013 vastgestelde programma's voor Bedrijventerreinen (RPB) en Detailhandel (RPD) te herijken en vraag en aanbod in overeenstemming te brengen in een nieuw Regionaal Programma Werklocaties (RPW). De provincie is nauw betrokken bij de ontwikkeling van het Regionaal Programma Werklocaties en zal deze - na vaststelling - ook als uitgangspunt hanteren bij de beoordeling van bestemmingsplannen met betrekking tot bedrijventerreinen, detailhandelslocaties en kantorenlocaties in de regio. Westkanaaldijk maakt geen onderdeel uit het RPB en RPW omdat het om een bestaand en reeds geheel uitgegeven bedrijventerrein gaat. Daarnaast zijn er geen plannen voor grootschalige herontwikkeling en herstructurering op het bedrijventerrein.
Gemeentelijk beleid
Bedrijventerreinen
Nijmegen kent een kwalitatief gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen. Onze ambitie is om voldoende en kwalitatief geschikte ruimte te hebben voor bedrijvigheid zonder overaanbod te creëren. We kiezen ervoor om zoveel mogelijk bestaand bedrijventerrein eerst te benutten, dan wel te herstructureren voordat we overgaan tot de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Ook streven we naar goed bereikbare en zorgvuldig beheerde en onderhouden bedrijventerreinen. Jaarlijks monitoren we vraag en aanbod naar bedrijventerreinen. De afgelopen periode hebben we geconstateerd dat vraag en aanbod behoorlijk uit de pas liepen. Er is sprake geweest van een veranderende en stagnerende vraag naar bedrijventerreinen als gevolg van de lang aanhoudende mondiaal economische crisis. Dat is voor ons aanleiding geweest om een uitgebreidere vraag- en aanbodanalyse van de markt voor bedrijventerreinen te maken. Het college heeft in februari 2014 de notitie "Vraag- en aanbodanalyse: Een actualisatie van het bedrijventerreinenbeleid" vastgesteld. De conclusies uit deze vraag- en aanbodanalyse hebben niet tot andere beleidskeuzes geleid. Wel resulteerde dit in een bijstelling van de gemiddelde jaarlijkse vraagbehoefte naar maximaal 6 ha per jaar vanaf 2013/2014. Daarnaast is de fasering van een aantal bedrijventerreinen bijgesteld.
Een ongewenste ontwikkeling op Westkanaaldijk is de verdere uitbreiding van demontagebedrijven en hiermee verwante handel in occasions en sloop(vracht)auto-onderdelen, zoals deze nu voornamelijk plaatsvindt aan de noordzijde van de Hogelandseweg. De uitstraling van deze bedrijven, die vanwege de mogelijke milieuhinderlijkheid als (OBM-) vergunningplichtig worden benoemd in het Besluit omgevingsrecht (Bor), wordt als negatief ervaren. Verdere uitbreidingsmogelijkheden voor deze bedrijven waren reeds beperkt in het vigerende bestemmingsplan en deze bepalingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan. Vanwege de vergelijkbare ruimtelijke uitstraling worden, van de in de bovenstaande bepaling in het Bor uitgezonderde vormen van demontage (scooters, bromfietsen en motorfietsen) én de reparatie en handel in vrachtwagens, onder de bovenstaande regeling gebracht. Vanwege de ontwikkelingen ten aanzien van de milieuregelgeving, waardoor het gemakkelijker is dan voorheen om demontagebedrijven te onderscheiden van reguliere garagebedrijven, worden de uitzonderingsbepalingen voor de garagebedrijven, zoals deze op het vigerende bestemmingsplan nog wel van toepassing zijn, niet langer noodzakelijk geacht.
In het bestemmingsplan zijn aan de noordzijde van de Hogelandseweg een aanduiding voor demonteren van autowrakken en overige voertuigen en een aanduiding voor groothandel in vrachtwagens opgenomen. Dergelijke bedrijven mogen zich in deze zone vestigen en uitbreiden. Elders in het plangebied is demontage en groothandel in vrachtwagens alleen toegestaan op de bestaande percelen. Voor deze percelen is een aanduiding opgenomen. Er is een 'uitsterfregeling' opgenomen dat zodra het gebruik op deze percelen wordt beëindigd, demontage dan wel groothandel in vrachtwagens niet meer is toegestaan.
Detailhandel
De Detailhandelstructuurvisie Nijmegen (2004) geeft een analyse van de bestaande voorzieningenstructuur in Nijmegen. Hoofddoelstelling van het beleid is het versterken van de evenwichtig opgebouwde voorzieningenstructuur. Tegelijkertijd wil de gemeente ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen, rekening houdend met bestaand aanbod. In de Strategische notitie "Detailhandel in uitvoering" (juli 2005) en het Regionaal Plan van de Stadsregio wordt het volgende gezegd over grootschalige en perifere detailhandel (GDV/PDV): de gemeente Nijmegen gaat terughoudend om met vestiging van grootschalige en/of perifere detailhandel buiten de traditionele winkelgebieden. Het is de bedoeling dat grootschalige detailhandelsformules bij voorkeur worden ingepast in de bestaande winkelstructuur.
Op het bedrijventerrein Westkanaaldijk wordt alleen perifere detailhandel toegestaan in de categorie auto's. Het gaat hierbij om een vorm van detailhandel die al aanwezig is op het bedrijventerrein en niet of moeilijk inpasbaar is in bestaande en/of traditionele winkelcentra vanwege de volumineuze aard van de goederen en vanwege de benodigde (wijze van) bevoorrading. Andere categorieën PDV, zoals detailhandel in boten, caravans, keukens, tegels, sanitair, tuincentra, tuininrichtingsartikelen, bouwmarkten en wooninrichting zijn niet toegestaan. Grootschalige detailhandel wordt op het bedrijventerrein Westkanaaldijk uitgesloten.
Ondergeschikte detailhandel wordt onder voorwaarden toegestaan bij bedrijven. Het gaat om detailhandel dat in het verlengde ligt van de bedrijsvoering maar daaraan ondergeschikt is. Voor ondergeschikte detailhandel geldt een aantal voorwaarden. Zo is de toegestane omvang gemaximeerd en dient de detailhandel plaats te vinden in een afgeschermde ruimte. Ondergeschikte detailhandel is niet toegestaan bij bedrijven die vallen onder de food categorieën. In artikel 3.4.4 van de planregels is hiervoor een regeling opgenomen.
Kantoren
Zelfstandige kantoorvestiging wordt niet toegestaan op een bedrijventerrein. Volgens de definitie is een zelfstandig kantoor: "een gebouw of gebouwencomplex welke door haar aard en indeling is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of wetenschappelijke arbeid, en welke door aard en omvang een zelfstandig karakter heeft". Nieuwbouw van kantoren wordt in woonwijken toegestaan (tot 500 m2) en langs hoofradialen in de stad (tot 1.000 m2). In het kader van behoud waardevolle panden (kloosters, scholen e.d.) wordt een omzetting naar kantoorbestemming mogelijk gemaakt tot 1.500 m2. Nieuwe kantoorontwikkelingen groter dan 1.500 m2 dienen in de directe nabijheid van een centraal station plaats te vinden. In de Structuurvisie van Nijmegen is uitgesproken dat er naast kantoorontwikkeling in het Stationsgebied (CS) ook mogelijkheden zijn bij het station van Lent.
Zelfstandige kantoorvestiging op industrieterrein Westkanaaldijk wordt niet toegestaan, uitgezonderd de vestiging van kleinschalige kantoren in een bedrijfsverzamelgebouw tot een maximale omvang van 200 m2. Deze bedrijfjes bieden ondersteunende dienstverlening aan de gevestigde bedrijven op industrieterrein Westkanaaldijk of andere bedrijventerreinen in Nijmegen en zijn van dien aard en omvang dat deze zijn te beschouwen als kantoorwerkzaamheden vergelijkbaar met inpandige ondersteunende kantoorwerkzaamheden van reguliere (productie)bedrijven zelf zoals die op het industrieterrein zijn gevestigd. Dit type dienstverlening gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw is, gelet op de verwevenheid met de reguliere bedrijvigheid, gebaat bij vestiging op een bedrijventerrein.
Commerciële dienstverlening
In 2011 is de notitie "Een bruisende binnenstad" vastgesteld, waarin vestigingsregels voor commerciële dienstverlening in de binnenstad zijn opgenomen. Het toestaan van commerciële dienstverlening buiten het stadscentrum wordt per wijk bekeken. Bij commerciële dienstverlening kan gedacht worden aan een adviesbureau, kapper, pedicure, accountants, ontwerpers, architecten etc. Het gaat vaak om kantoorachtige bedrijvigheid die we niet op een bedrijventerrein willen vestigen. Commerciële dienstverlening is uitgesloten op bedrijventerrein Westkanaaldijk.
Bedrijfswoningen
Op het bedrijventerrein is nog sprake van een tweetal bestaande bedrijfswoningen. De vestiging van nieuwe bedrijfswoningen wordt voor het hele plangebied uitgesloten. In het bestemmingsplan zijn de bestaande bedrijfswoningen aangegeven met de aanduiding 'bedrijfswoning' binnen de bedrijfsbestemming. Voor de voormalige bedrijfswoningen is deze aanduiding niet meer opgenomen. De bestaande bedrijfswoningen hebben op het industrieterrein een bijzondere status. De geluidsbelasting ter plaatse van een (bedrijfs)woning op een gezoneerd industrieterrein kan immers geen grond vormen voor weigering van een vergunning voor een inrichting op het industrieterrein. Ter bescherming van het woonklimaat kunnen ook geen maatregelen worden voorgeschreven waardoor het speciale vestigingsklimaat voor inrichtingen op het industrieterrein wordt aangetast ( zie o.a. ABRvS 24 januari 2007, nr. 200600676/1).
Het Nijmeegse mobiliteitsbeleid is in oktober 2011 vastgesteld in de nota Nijmegen Duurzaam Bereikbaar. De gemeente Nijmegen stelt zich ten doel de bereikbaarheid van de stad te garanderen en te verbeteren. Daarbij is verkeersveiligheid een randvoorwaarde voor nieuw aan te leggen infrastructuur volgens de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Een multimodale aanpak staat daarbij centraal, waarbij de reiziger een keuze wordt aangeboden uit een aantal aantrekkelijke alternatieven: soms is de auto de beste keuze, soms de fiets, soms het openbaar vervoer en soms een combinatie van vervoerswijzen. Daarnaast neemt de gemeente maatregelen om het verkeerssysteem als totaal duurzamer te maken. Hierbij is de samenhang tussen het mobiliteitsbeleid en ruimtelijke ordeningsbeleid van groot belang. Het verstedelijkingsbeleid van de gemeente gaat uit van een concentratie van ruimtelijke ontwikkelingen op een aantal knopen die goed bereikbaar zijn met de fiets en met het openbaar vervoer. Ook nieuwe grootschalige woningbouwontwikkelingen, zoals de Waalsprong, moeten goed ontsloten worden voor fiets, openbaar vervoer en auto. Voor bedrijventerreinen geldt dat deze zoveel mogelijk aan de rand van de stad worden gesitueerd met goede verbindingen naar de rijkswegen. Transferia worden op strategische plekken aan de rand van de stad gerealiseerd waar overstappen op het HOV mogelijk is. Bij elke geplande nieuwe ontwikkeling wordt onderzocht wat de effecten zijn op de bereikbaarheid. Dat kan leiden tot extra maatregelen, de keuze voor een andere locatie of in het meest extreme geval tot het niet doorgaan van de ontwikkeling. Tenslotte richt het beleid zich op maatregelen die leiden tot een betere benutting van de bestaande infrastructuur en het stimuleren van duurzame vervoerswijzen. Waar al deze maatregelen onvoldoende soelaas bieden, komt het vergroten van de capaciteit als optie in beeld.
Door de realisatie van De Oversteek eind 2013 is de verkeersstructuur in de stad ingrijpend veranderd. Hierdoor en door de maatregelen op het rijkswegennet (verbreding A50) zal de doorstromingsproblematiek verschuiven van het gebied ten noorden van de Waal naar de zuid- en westflank van de stad. In het gebied ten zuiden van de Waal en ten oosten van het Maas-Waalkanaal is nu al sprake van hoge verkeersdruk. De ruimtelijke mogelijkheden om nieuwe infrastructuur aan te leggen zijn hier beperkt. De aanleg van De Oversteek wordt daarom door de gemeente Nijmegen aangegrepen om door dynamisch verkeersmanagement het verkeer beter te beheersen en de doorstroming te verbeteren. In de wegenstructuur neemt de S100 als doorstroomroute in de stad daarbij een belangrijke plaats in. Om die doorstroming te garanderen zal waar nodig het verkeer aan de rand van de stad gebufferd worden en worden alternatieven (OV en fiets) en spitsmijden gestimuleerd.
Een goede bereikbaarheid van Nijmegen per auto is in de eerste plaats gediend met een goede en betrouwbare afwikkeling van het verkeer op de autosnelwegen rondom de stad. Het is van groot belang dat deze autowegen goed functioneren. Er is dan namelijk geen noodzaak om dóór Nijmegen te rijden als je niet in Nijmegen hoeft te zijn. Al het doorgaande verkeer gaat buiten de stad om, terwijl het bestemmingsverkeer de stad vanuit de beste windrichting kan benaderen. Binnen de stad hanteren we 3 beleidslijnen:
kaart: Groene route (S100)
De Oversteek en S100 zijn sinds november 2013 in gebruik en laten een verlichting zien op het Nijmeegse wegennet. Deze route raakt het plangebied en is een goed alternatief voor de route door de stad. Maar er zijn nog verschillende werkzaamheden die de bereikbaarheid beïnvloeden, zoals de dijkteruglegging en het groot onderhoud aan de Waalbrug. Daarom zal voor het autoverkeer in sterke mate worden aangestuurd op het zo goed mogelijk managen van de verkeersstromen en het stimuleren van het spitsmijden.
De Hogelandseweg loopt als gebiedsontsluitingsweg door het plangebied.
Het openbaar vervoer (OV) moet een belangrijke bijdrage gaan leveren aan het verbeteren van de bereikbaarheid van Nijmegen en haar knooppunten. Het streven is een toename van het gebruik van het OV. De kracht van het OV ligt vooral bij zoveel mogelijk gebundelde vervoersstromen, dus wordt vooral de kwaliteit van de stromen met de meeste reizigers verbeterd. Openbaar vervoer moet echter niet alleen een goed alternatief zijn voor de auto (bereikbaarheidsfunctie). Ook degenen die niet over een geschikt, eigen vervoermiddel beschikken moeten per openbaar vervoer naar de belangrijke (sociale) voorzieningen kunnen reizen (sociale functie).
De bestaande spoorwegen vormen de ruggengraat van het OV. Om regionale verplaatsingen beter te kunnen bedienen, wordt StadsregioRail ontwikkeld. StadsregioRail voorziet in meer regionale treinen per uur en extra stations op de verbinding tussen Duiven, Arnhem, Nijmegen en Wijchen. In Nijmegen betreft het de nieuwe stations Lent en Goffert. In aanvulling hierop wordt een netwerk van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) ontwikkeld. Het HOV bedient de belangrijkste knooppunten en bestemmingen in Nijmegen en omgeving en is vooral geschikt voor afstanden tussen de 3 en 10 kilometer. De voormalige Stadsregio heeft zes te ontwikkelen regionale HOV-lijnen vastgelegd, waarvan er vier liggen op Nijmeegs grondgebied. Inmiddels rijden er twee HOV-lijnen:
Als eerste zal de lijn Heijendaal-Nijmegen Centraal-Centrum-Waalsprong worden ontwikkeld. Voor deze verbinding wordt gestreefd naar een tramverbinding, die wordt doorgetrokken naar Bemmel en aansluit op de verbinding Arnhem-Huissen-Bemmel-Nijmegen. Hiervoor zijn en worden doorstromingsmaatregelen getroffen in de vorm van busbanen en het inbouwen van prioriteit bij verkeerslichten. Waar mogelijk wordt de kwaliteit nog verder verbeterd. De nog te ontwikkelen andere twee HOV-lijnen lopen van Nijmegen Centraal Station, via Plein '44 naar Beuningen; en van Beuningen naar Heyendaal via Poort Neerbosch en station Nijmegen- Goffert. Het HOV-lijnennet gaat de knooppunten, transferia en omliggende woongebieden met elkaar verbinden. Hiervoor is ook het normale, onderliggende lijnennet van belang voor de verbinding van de knopen met de wijken en de wijken onderling. De fijnmazigheid van een openbaar vervoer netwerk is van belang voor de bereikbaarheid, maar zorgt er ook voor dat het openbaar vervoer een aantrekkelijk alternatief is voor de auto.
Westkanaaldijk is een gebied dat niet optimaal wordt bediend door openbaar vervoer. Over de Hogelandsweg rijdt lijn 11 vanuit Beuningen via stations Dukenburg en Goffert naar Heijendaal en verder naar station Nijmegen. Deze lijn rijdt tweemaal per uur en staat enigszins ter discussie omdat het aantal reizigers vanuit Beuningen niet zo groot is. Het is dus onzeker hoe het openbaar vervoer in de uitwerking van de OV-visie van de provincie Gelderland eruit komt te zien. De bediening van bedrijventerreinen per openbaar vervoer is vaak lastig. Proeven waarbij buslijnen over bedrijventerreinen gaan rijden, worden vaak snel weer stopgezet omdat er onvoldoende gebruik van wordt gemaakt. De OV-visie van de provincie biedt kansen om meer maatwerk-oplossingen te bieden, bijvoorbeeld door maatwerkoplossingen, deelfietsen of - auto's, vrijwilligerssystemen e.d. Dit initiatief zou vooral vanuit het gebied zelf moeten komen en kan vervolgens ondersteund worden door gemeente en provincie.
In Nijmegen liggen veel bestemmingen op korte afstand van elkaar. De fiets is hier een goed alternatief voor de auto. Van alle korte ritten (tot 7,5 kilometer) wordt 37% per fiets afgelegd. Dit percentage willen we laten toenemen. De gemeente gaat daarom de komende jaren door met het opwaarderen van het fietsroutenetwerk en het realiseren van snelfietsroutes op de belangrijkste verbindingen. Snelfietsroutes zijn doorlopende en aantrekkelijke fietsroutes dwars door de stad, die woonlocaties verbinden met belangrijke stedelijke bestemmingen, ook vanuit de regio. Snelfietsroutes zijn zo direct mogelijk en bieden de fietser extra kwaliteit in de vorm van doorstroming (voorrang, minder oponthoud, groen bij verkeerslichten), vlakke verharding en aantrekkelijkheid (autoluw, schone lucht, sociale veiligheid, omgeving). Snelfietsroutes proberen we te ontvlechten van drukke autoroutes door woonstraten fietsvriendelijk in te richten. Naast de hoofdfietsroutes moet het de keuze voor de fiets aantrekkelijker worden door de inrichting van parallelle (schone lucht) routes en fijnmazige verbindingen door de verblijfsgebieden. Door de snelfietsroutes willen wij meer forenzen op de (elektrische) fiets krijgen, maar natuurlijk ook voor schoolverkeer of sociaal recreatieve motieven.
Wij werken de komende jaren aan de rest van het fietsnetwerk. Een fijnmazig fietsnetwerk is belangrijk, omdat de fiets een belangrijk onderdeel moet gaan uitmaken van de vervoersketen, het verwisselen van vervoerssysteem, bijvoorbeeld van fiets op trein. Minstens zo belangrijk als goede fietsverbindingen zijn tenslotte goede en veilige stallingen. Het doel van het fietsbeleid is om zoveel mogelijk mensen te laten profiteren van de voordelen van het fietsen. Deze voordelen zijn enerzijds persoonlijk (gezondheid, in de stad vaak sneller) en anderzijds maatschappelijk (bereikbaarheid centrum en voorzieningen, milieu).
De onderliggende doelstelling die hierbij hoort is dat zodanig geïnvesteerd moet worden in de fiets dat men in de stad een goed alternatief heeft voor verplaatsingen met de auto. Deze doelstelling wordt vertaald in een aantal taken:
Een toename van het fietsgebruik kan bereikt worden door een fietsroutenetwerk te realiseren met een maaswijdte van 400-600 meter, dat de belangrijkste routes voor het fietsverkeer omvat en de voornaamste voorzieningen ontsluit. Het plangebied bevat geen wegen die onderdeel uitmaken van het fietsroutenetwerk. De snelfietsroute Nijmegen-Beuningen (via voormalige stamlijn) ligt net buiten het plangebied.
Op het gebied van (beroeps)goederenvervoer streeft Nijmegen naar een marktconform beleid, waarbij de overheid de randvoorwaarden schept om de markt tot kwalitatieve oplossingen te verleiden. Het streven is om tot een reductie van het aantal verkeersbewegingen te komen en daarbij zowel CO2-reductie als een gezonde businesscase te realiseren. Dit wordt mede bereikt door transportbedrijven die voorop durven lopen extra te belonen in de vorm van specifieke privileges. Daarnaast is ook afstemming op regionaal niveau van belang. Dit gebeurt door continue afstemming met de markt en omliggende gemeenten (vooral Arnhem). De gemeente Nijmegen werkt mee aan het stimuleringsprogramma Lean&Green en kent tenslotte ook nog de Groene Hub. Dit is een project voor het verduurzamen van het goederen- en busvervoer. In dit project zorgen deelnemers uit de regio Arnhem-Nijmegen ervoor dat lokaal opgewekt groen gas gebruikt wordt voor het openbaar vervoer. Tevens streven we om de bevoorrading steeds meer buiten de spits te laten plaatsvinden, hiermee ontlasten we het rijkswegennet en houden we onze stad goed bereikbaar voor alle modaliteiten.
De afgelopen jaren zijn stedelijke, maar ook regionale en landelijke ontwikkelingen op het gebied van verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en economie, van invloed geweest op het parkeerbeleid. Het parkeerbeleid is opgenomen in de parkeernota "Kiezen en Delen; parkeren in Nijmegen, parkeernota 2013-2017" (2012). De Parkeernota biedt voldoende ruimte en mogelijkheden voor maatwerk met het oog op toekomstige ontwikkelingen. Samen met stakeholders in de stad wordt gewerkt aan een verdere volmaking van de parkeerprodukten, hiertoe wordt een marketingplan opgesteld zodat het parkeren meer als een service gezien wordt. Daarbij worden de ontwikkelingen op het mobiliteitsvlak op de voet gevolgd, zoals de ingebruikname van de Oversteek, de vernieuwde Waalbrug, de stadsuitbreiding in Nijmegen Noord en de wenselijkheid van meer transferia. Verder wordt er ruimte gecreëerd voor nieuwe technologische ontwikkelingen op parkeergebied (o.a. routeringsysteem, digitalisering en meer mogelijkheden tot het bieden maatwerk).
Het parkeerbeleid wordt gestuurd op de punten leefbaarheid, aantrekkingskracht van de binnenstad en bereikbaarheid. Daarbij gaan we als leidraad uit van de volgende drie uitgangspunten:
Verder kent de gemeente Nijmegen een herziening Nota Parkeernormen (januari 2016) en beleidsregels Parkeren (mei 2016). Voordat een bouwplan kan worden uitgevoerd, is een omgevingsvergunning nodig. Bij het beoordelen van een ontwikkeling kijkt de gemeente of rekening is gehouden met het vereiste aantal parkeerplaatsen. Op deze manier wordt overlast in de omgeving zoveel mogelijk beperkt. In de beleidsregels Parkeren wordt helderheid gegeven over het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij diverse functies en de werkwijze bij het bepalen van de normen.
Aangezien de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening zijn vervallen, moeten de parkeerregels in het bestemmingsplan worden opgenomen. Daarbij wordt verwezen naar de beleidsregels Parkeren. De parkeerregels zijn zowel van toepassing op bouwplannen als bij gebruikswijzigingen. In de planregels is opgenomen dat indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, de gewijzigde regels gelden. Er wordt dus altijd getoetst aan de actuele parkeernormen zoals die gelden ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning.
Het plangebied heeft geen directe relatie met de beschermde natuurgebieden (natura 2000 of Beschermde Natuurmonumenten) in de omgeving van Nijmegen, er is ook geen wezenlijke schade te verwachten.
Het plangebied ligt ook niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO), de waardevolle natuurgebieden die in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen zijn. De Omgevingsvisie is wat dat betreft niet van toepassing.
Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen. Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.
Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.
In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.
Aangezien dit een actualisatiebestemmingsplan betreft zijn er geen negatieve effecten op (beschermde) planten- en diersoorten te verwachten.
Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand.
Vanuit de opzet van het gebied zijn twee niveaus van een groenstructuur te herkennen: een zogenaamde externe groenstructuur aan de randen en een interne groenstructuur in de verschillende straten. De externe groenstructuur is de groene, veelal dichte beplantingszone aan de randen van het totale gebied. De dichte beplanting op de grens met de gemeente Beuningen, op het talud van de Neerbosscheweg en als overgang naar het Kinderdorp Neerbosch. Langs het kanaal is een afwisseling van open en gesloten groengebieden met een duidelijke bomenstructuur langs het kanaal. Deze groenzone is op de meeste plaatsen nog intact en schermt het gebied af van het veelal omliggende landelijke gebied. Binnen het gebied bestaat de groenstructuur uit brede groenstroken aan één zijde van de wegen. De bomen in deze groenstrook zijn de dragers van het groen op het bedrijventerrein.
De externe groenstructuur heeft drie functies: landschappelijk, ecologisch en recreatief. De groenstructuur schermt het bedrijventerrein af van het omliggende landschap. De landschappelijke beplanting aan de randen van het bedrijventerrein bepaalt voor een belangrijk deel het groene karakter van het gebied. De beplanting heeft een natuurlijk karakter, dichte struwelen met bomen en heesters, graslandvegetaties met enkele greppels of sloten. Deze zijn noodzakelijk voor de regulering van de grondwaterstand en het kwelwater. Het groen van het bedrijventerrein vormt een schakel binnen de totale ecologie van de stad. Het kanaal is een belangrijke ecologische corridor met een aaneengesloten groenstructuur en een directe relatie naar het omliggende landschap. Vooral de groenstroken langs het kanaal en langs de Neerbosscheweg hebben ook een recreatieve functie. De aanwezige wandel- en fietspaden bieden de mogelijkheid voor een korte wandeling door het groen en een aantrekkelijke fietsroute. Deze fietsroute loopt parallel aan het kanaal vanaf de sluis bij Weurt tot aan Malden. Er loopt ook nog een snelfietsroute vanaf Beuningen, over het Kinderdorp naar het fietspad over de brug.
De groenstroken langs de wegen op het bedrijventerrein noemen we de interne groenstructuur. Langs alle wegen op het bedrijventerrein ligt aan één zijde een brede groenstrook. In het noordelijk gedeelte van het bedrijventerrein liggen zelfs aan beide zijden van de weg groenstroken. In deze strook staat een doorgaande bomenrij. Zij bepalen voor een belangrijk deel de groene aankleding op het bedrijventerrein en vormen de scheiding tussen bedrijfruimte en openbaar gebied. In de nieuwe opzet blijven deze groenstroken gehandhaafd als stroken gras met de boomstructuur. Daar waar de bomen ontbreken wordt gekeken of de rijen compleet gemaakt kunnen worden.
Monumentale bomen
Monumentale bomen weerspiegelen net als monumentale gebouwen de geschiedenis van de stad. Om de cultuurhistorische betekenis van het groen in de stad te waarborgen, zijn de monumentale bomen geïnventariseerd. Monumentale en waardevolle bomen zijn minstens 50 jaar oud, hebben een cultuurhistorische betekenis en hebben een goede levensverwachting.
De oude toegangsweg naar het Kinderdorp Neerbosch werd geflankeerd door een Lindenlaan die inmiddels uitgegroeid is als monumentale laan. Het cultuurhistorische karakter van deze laan is het bewaren zeker waard. Hiervoor is binnen de bestemming Groen de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevolle historische structuur' opgenomen.
kaart: groenstructuur
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen". Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling. De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving. In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. In het plangebied is de hoofdbomenstructuur duidelijk te zien. Zowel hoofdwegen als infrastructuur op wijkniveau worden door bomen begeleid in deze wijken. Enkele stukken verdienen nog een aanvulling.
kaart: hoofdbomenstructuur
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet. Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied De Biezen. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001), Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 en Nota afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) relevant als beleidsstukken.
In het kader van de watertoets heeft overleg met het Waterschap Rivierenland plaatsgevonden. Met het Waterschap is deze waterparagraaf overeengekomen.
Waterplan Nijmegen (2001)
Het in juni 2001 vastgestelde Waterplan Nijmegen vormt voor de Nijmeegse waterpartners de inhoudelijke en procesmatige basis voor het samen werken aan een duurzame waterketen, een gezond veerkrachtig watersysteem en een aantrekkelijke leefomgeving in Nijmegen tegen de laagste maatschappelijke kosten. Het plan geeft vanuit een visie op de lange termijn (50 jaar) een beschrijving van het totale waterbeleid voor de middellange termijn (15 jaar) met een programma voor de eerste 5 jaar. Belangrijke doelstellingen zijn:
De doelstellingen uit het Waterplan zijn grotendeels overgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2010 t/m 2016). In 2013 is het Waterplan geactualiseerd met een uitvoeringsprogramma tot 2015. In 2016 wordt een Watervisie voor Nijmegen opgenomen in het nieuwe Gemeentelijk Rioleringsplan dat vanaf 2017 in werking gaat.
Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016 (GPR)
Het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2010-2016 (GPR) geeft invulling aan de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater(overlast). Het GRP beschrijft welke activiteiten en hoeveel geld en personeel nodig zijn om deze zorgplichten uit te voeren. In het GRP 2010-2016 ligt het accent op meer en beter beheren. Dit betekent onder andere: gegevens goed op orde krijgen en houden; gericht meten aan de riolering en grondwater; en meer maatwerk bij het vaststellen van de juiste maatregelen op het juiste tijdstip. Een aantal andere belangrijke uitgangspunten en activiteiten in het GRP 2010-2016 is:
Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013)
Het gemeentelijk beleid voor het afkoppelen van hemelwaterafvoer is opgenomen in vastgesteld beleid: Nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013). Na de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 is de beleidsnota aangepast naar de nieuwe wetgeving. De beleidsnota geeft invulling aan hoe bij omgevingsvergunningen een bouwende partij aantoont dat deze naar redelijkheid regenwater op eigen terrein kan verwerken. Daarnaast geeft de beleidsnota regels voor het concrete ontwerp van infiltratievoorzieningen in de openbare ruimte. Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van 2010 zijn dat functionele eisen gesteld worden aan het ontwerp van verwerking regenwater op particulier terrein en dat de nota van toepassing is op geheel Nijmegen. Tot dusver waren de regels voor de Waalsprong afwijkend van het overige Nijmegen. Conform het Bouwbesluit is er geen verschil meer in wel of niet verwerken van regenwater bij verschillende rioolstelseltypen. Voor alle riolering geldt dat in principe naar redelijkheid het regenwater op eigen terrein verwerkt dient te worden.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is alleen aan de randen oppervlaktewater aanwezig. Aan de westzijde liggen gestuwde A-watergangen van Waterschap Rivierenland, die het regenwater afvoeren vanuit Beuningen, Weurt en Westkanaaldijk zelf. De helft van de watergang is eigendom van de gemeente Nijmegen. Aan de noordoostzijde van het gebied ligt ook een A-watergang (deels beduikerd), die vooral het water van dorp en bedrijventerrein Weurt afvoert en niet altijd water bevat. Onder de Binderskampweg ligt een "A-watergang" in de vorm van een duiker, die verbonden is met een waterinlaat bij het Maas-Waalkanaal. Deze inlaat zorgt in droge tijden voor aanvoer van water uit het kanaal naar het achterland ten behoeve van de landbouw.
Het Maas-Waalkanaal is in beheer bij Rijkswaterstaat en is een belangrijk transportader. Door het hogere waterpeil op het kanaal (circa 8m +NAP) treedt er doorlopend grondwater (kwel) uit naar het bedrijventerrein. Dit is echter over het algemeen voldoende hoog aangelegd.
Grondwater
Het bedrijventerrein valt niet binnen een grondwaterbeschermingszone. De maaiveldhoogte in het plangebied is overal circa 9m+ NAP, wat een halve meter hoger is dan het oorspronkelijke maaiveld. Het gebied is alleen aan de zuidwestzijde (bebouwing ten zuidwesten van de Hogelandseweg) gevoelig voor hogere grondwaterstanden (lager maaiveld). Het grondwaterpeil ligt tussen de circa 7m +NAP (zuidwestzijde) en de 7,5m +NAP (rest) en ligt overal circa 1,5m onder het maaiveld. Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet mogen wijzigen.
Riolering
In het plangebied loopt onder de noordberm van de Hogelandseweg de hoofdrioolpersleiding die vanaf het pompgemaal De Biezen het afvalwater uit de stad transporteert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie bij Weurt. Tevens liggen er enkele andere persleidingen, die eveneens rioolwater afvoeren naar de RWZI. Ook komt vanuit het zuiden een afvalwaterpersleiding die het afvalwater van Dukenburg en Lindenholt naar de RWZI transporteert en deels samenloopt met de hoofdrioolpersleiding. In het plangebied is overal een verbeterd gescheiden rioolstelsel aanwezig, zodat het afvalwater apart van de hemelwaterafvoer naar een pompgemaal en uiteindelijk de rioolpersleiding wordt afgevoerd en vanaf daar naar de zuivering.
Hemelwater
De hemelwaterafvoer gaat grotendeels naar de watergang ten westen van het bedrijventerrein en deels (Microweg, Synthonterrein) via een duiker onder de Neerbosscheweg naar Lindenholt. In het verleden lijkt er onvoldoende waterberging te zijn gerealiseerd ten opzichte van de hoeveelheid aangelegde verharding. Dat betekent dat er nu opnieuw berekend moet worden wat de hoeveelheid benodigde waterberging is. Dit onderzoek naar de Optimalisatie Afvalwatersysteem Westkanaaldijk en De Stedelijke Wateropgave Westkanaaldijk loopt nog. Het gaat om een gecombineerd onderzoek van Waterschap Rivierenland, gemeente Beuningen en gemeente Nijmegen.
Binnen het bedrijventerrein Westkanaaldijk is er niet direct een probleem met regenwateroverlast ervaren. Wel zijn er mogelijk problemen aan de Weurtse zijde van het gebied, dat lager gelegen is. Ook heeft het waterschap aangegeven dat er soms problemen zijn in het landelijk gebied ten westen van Nijmegen. Vanuit de gemeente Beuningen is/wordt er waterberging aangelegd op het terrein van de waterzuivering. De eventuele benodigde waterberging vanuit Nijmegen kan niet in het gebied vallend onder dit bestemmingsplan worden opgelost. Maar er is een zoekgebied ten zuiden van het bedrijventerrein.
Vanuit het bouwbesluit geldt de eis dat schoon hemelwater op eigen terrein moet worden verwerkt. Om te bevorderen dat duurzaam wordt omgegaan met water mag 'schoon' hemelwater niet aangesloten worden op het bestaande gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij verwerking van hemelwater is de beleidsnota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer 2013' van toepassing. Naast infiltratie kan het regenwater ook deels worden geborgen op blauwe en groene daken en daarna gebruikt worden voor bijvoorbeeld toilet-doorspoeling, tuinsproeien, etc.
Door het plangebied lopen de volgende kabels en leidingen:
In het plangebied is het warmtenet aanwezig. IHet betreft een dubbele leiding waarin in één warm water (circa 120 graden) vanaf de ARN naar de gebruikers in Waalfront en Waalsprong wordt getransporteerd en in de andere het afgekoelde water weer terug wordt getransporteerd. In het plangebied zijn plannen voor distributieleidingen om een aantal bedrijven van warmte te kunnen voorzien. Voor het leggen van de distributieleidingen is nog geen besluit genomen.
kaart: kabels en leidingen
Algemeen
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening wordt in een bestemmingsplan een gemotiveerde integrale afweging gemaakt met betrekking tot sectorale ruimtebehoeften. Een van de belangrijkste methoden om de omvang van deze ruimtebehoefte te kunnen bepalen wordt gegeven door het instrument milieuzonering.
Een goede ruimtelijke ordening omvat immers ook het zoveel als mogelijk voorkomen van hinder en gevaar voor kwetsbare bestemmingen door milieubelastende activiteiten, alsmede het bieden van voldoende rechtszekerheid aan bedrijven om zich te kunnen ontwikkelen op een bepaalde locatie. Dit kan onder meer worden bereikt door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en hiervoor gevoelige functies. Echter ook de inschatting dat dit in bepaalde situaties niet nodig is, moet worden gezien als een invulling van datgene wat een "goede ruimtelijke ordening" is.
Milieuzonering moet dan ook worden gezien als het instrument wat het mogelijk maakt om enerzijds hinder en gevaar voor alle betrokkenen te voorkomen en waarmee het anderzijds ook voor bedrijven mogelijk wordt gemaakt om zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen en zich te ontwikkelen. De milieuzone is daarmee in eerste instantie bepalend voor de ruimte die nodig is voor optimale ontwikkeling van verschillende functies.
Sinds 1986 geeft de vereniging van Nederlandse Gemeenten een brochure uit over milieuzonering. Doel van deze brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (verder: "de VNG-brochure") was, en is nog steeds, het bieden van een op de praktijk van de ruimtelijke planvorming gerichte handreiking voor maatwerk op lokaal niveau.
De, in de tijd steeds geactualiseerde, VNG-brochure, is in Nederland inmiddels uitgegroeid tot het meest toegepaste en geaccepteerde hulpmiddel, om de afstanden tussen hinder veroorzakende bedrijvigheid en hiervoor gevoelige objecten, concreet voor een locatie, in te vullen, of hier, in sommige gevallen, juist van af te zien. Ook voor de toepassing van milieuzonering in dit plan wordt gebruik gemaakt van de laatste versie van de VNG-brochure.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op het industrieterrein Westkanaaldijk. Tot dusver heeft milieuzonering op het geluidgezoneerde industrieterrein Westkanaaldijk relatief weinig aandacht gekregen. Dit heeft o.a. daarmee te maken dat milieuzonering nagenoeg altijd werd gezien als het middel om de twee sectoren "wonen" en "werken" de ruimte te bieden die noodzakelijk is om zich (afzonderlijk) te ontwikkelen. De VNG brochure ziet dan ook niet op onderlinge hinder die bedrijven van elkaar kunnen ondervinden ( VNG, 2009, blz. 27).
Toch kunnen bedrijven, zoals ook in de VNG-brochure zelf wordt opgemerkt, elkaar behoorlijk in de weg zitten: "Situering van dergelijke bedrijven op korte afstand van elkaar is daarom niet wenselijk." Toch heeft de VNG-brochure zich niet gewaagd aan een nadere invulling in dit kader. Niet omdat er geen sprake was van een maatschappelijk draagvlak om dit nader te regelen, maar: "Ten tijde van de uitgave van deze publicatie was er onvoldoende betrouwbare onderzoeksinformatie beschikbaar over onderlinge hinder. Daarom is onderlinge hinder niet verwerkt in de bedrijvenlijsten."
Dat er wel degelijk sprake was van een maatschappelijk gevoelde wens om de milieuhinderlijkheid tussen bedrijven onderling te reguleren kwam met name tot uitdrukking in de specialistische milieuregelgeving gedurende de afgelopen jaren. Daarnaast werd door de rechtbank in een groot aantal zaken gesteld dat, bij bepaalde vormen van milieuhinder, ook nabij gelegen bedrijvigheid moet worden gezien als "gevoelig object".
Dit is met name expliciet behandeld in specifieke regelingen als het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Wet geurhinder en veehouderij en in het verlengde hiervan, het Activiteitenbesluit wat geldt voor de grote meerderheid van de Nederlandse bedrijven. Maar ook bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen werd geen onderscheid gemaakt tussen woningen en bedrijfsgebouwen, waar mensen langdurig verblijven en daarmee een grotere kans lopen op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen (o.a. 200709071/1 (Groningen) en 201402301/1/R3 (Houten)).
Ook moet een bedrijf waar gedurende een groot gedeelte van het etmaal mensen en/of dieren verblijven, worden beschouwd als een geluidgevoelig object, waarvoor in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting ter plaatse beoordeeld moet worden (201304417/1/R1). Dit terwijl uit de casus 201500977/1/R6 (Lingewaard) weer duidelijk blijkt dat ook stofhinder tussen bedrijven onderling (incl. mogelijke bijzondere gevoeligheid) een relevante ruimtelijke factor is.
Concreet betekent dit, dat ten aanzien van alle in de VNG-brochure genoemde "ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar", inmiddels is bepaald dat bedrijven, evenzeer als woningen, als gevoelig object kunnen, of zelfs moeten, worden gezien.
Toch is hierop een aantal voor de ruimtelijke ordening relevante uitzonderingen gemaakt. Zo zijn de meeste bedrijven voor wat betreft het BEVI 'slechts' beperkt kwetsbare objecten. Het omslagpunt tussen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar object voor niet-woningen ligt op 50 personen die op een gegeven moment in het object aanwezig kunnen zijn.
Ook ten aanzien van geluid bestaat er een belangrijke uitzondering. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals bijvoorbeeld in haar uitspraak van 14 december 2005 in zaak no. 200410115/1, mag de geluidbelasting ter plaatse van een "gevoelig object" op een geluidgezoneerd industrieterrein (als het onderhavige industrieterrein Westkanaaldijk) in elk geval geen grond vormen voor weigering van een vergunning voor een inrichting op dat industrieterrein.
Hierbij moet ook worden opgemerkt dat de systematiek van milieuzonering op een industrieterrein op een wezenlijk onderdeel afwijkt van milieuzonering zoals uitgewerkt in de VNG-brochure.
Milieuzonering als bedoeld in de VNG-brochure gaat immers in op de bescherming van gevoelige objecten tegen milieuhinder van bedrijfsactiviteiten.
Op een bedrijfsterrein wordt echter gewerkt met zones waarbinnen bepaalde bedrijvigheid mogelijk is, waarbij zonering alleen is bedoeld als een inschatting van de mate waarin de onderlinge overlast, gelet op het karakter van de omgeving, nog redelijk en acceptabel kan worden genoemd.
Op basis hiervan kan het naar onze mening redelijk worden genoemd dat binnen een industrieterrein verschillende milieukwaliteiten bestaan, waarbinnen door de ondernemers een bewuste keuze kan worden gemaakt voor de milieuruimte die de onderneming nodig heeft en dus de mate waarin de onderneming een belasting vormt voor de omgeving, maar omgekeerd ook hiervan (een mogelijk vergelijkbare) belasting kan ondervinden.
Door het bevoegd gezag moet dan een keuze worden gemaakt in hoeverre deze onderlinge overlast nog redelijk te noemen is, gelet op het karakteristieken van het terrein. In dit kader kan het volgende van belang worden geacht.
Industrieterrein Westkanaaldijk
Het industrieterrein Westkanaaldijk is een gezoneerd industrieterrein waarbij in het midden van het industrieterrein bedrijven tot milieucategorie 5 werden toegelaten. Er heeft uitwendige zonering plaatsgevonden, waardoor de qua milieubelasting zwaarste bedrijven traditioneel in het midden van het terrein zijn gevestigd en "lichtere bedrijven" hieromheen werden geprojecteerd. Op deze terreinen werd bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 3 aan de zuidzijde en milieucategorie 4 (overig industrieterrein) toegelaten. In het midden van het industrieterrein zijn de bedrijfskavels ook beduidend groter dan aan de zuidzijde.
In het nieuwe bestemmingsplan wordt aansluiting gezocht bij de wijze waarop het terrein is ingericht, waarbij echter wel, meer dan in het vigerende plan is bezien in welke mate onderlinge hinder, op basis van de verschillende hindercategorieën nog acceptabel te noemen is. Op basis van de huidige inzichten en jurisprudentie is immers niet meer te verdedigen dat een onderlinge hinder categorie 5, op basis van gevaarsaspecten op dezelfde manier wordt gewogen dan dezelfde hindercategorie die door stof en geur wordt veroorzaakt, terwijl de geluidsbelasting van "gevoelige objecten" op dit gezoneerde industrieterrein, op geen enkele wijze kan leiden tot weigeren van een vergunning.
De specifieke methodiek, zoals toegepast in dit plan, wordt nader uiteengezet in de toelichting bij de Staat van bedrijfsactiviteiten en de Staat van bedrijfsactiviteiten (SvB), opgenomen in de Bijlage 1 en Bijlage 2 bij de regels.
Specifieke bedrijven in het plangebied
Voor het plangebied zijn de bestaande bedrijven in het plangebied Westkanaaldijk geïnventariseerd. Hieruit blijkt dat in het plangebied een aantal bedrijven is gevestigd die (al dan niet geclusterd) in principe hinder kunnen opleveren voor de aanwezige gevoelige objecten. Dit komt tot uitdrukking doordat in de SBI-bedrijfscategorie die voor deze bedrijven van toepassing is in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (2009), deze bedrijven in een milieuhindercategorie voor gevaar 3.2 (>= 100 m) of hoger, of voor geur of stof in categorie 4.2 (>= 300 m) of hoger zijn geplaatst.
Deze mogelijk hinderlijke bedrijven krijgen in dit bestemmingsplan veelal een specifieke aanduiding. Dit houdt in dat het bedrijf in het bestemmingsplan is ingepast, maar dat geen andere bedrijven in deze hindercategorie zijn toegestaan. In onderstaande tekst is een nadere toelichting gegeven ten aanzien van de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan een positieve bestemming in dit plan. Het betreft de volgende bedrijven:
GVG Oliehandel B.V.; De Vlotkampweg 77
Dit bedrijf heeft oslag van grote hoeveelheden brandbare stoffen in emballage. De milieuzone voor dit type bedrijven wordt tevens bepaald door Lijst 2 van de Bijlage 1 van de VNG-brochure. Vanwege de grote hoeveelheden "gevaarlijke stoffen" in emballage (hier genoemd onder nr. 5.3) dient gevaarcategorie 5.1 (500 meter) te worden aangehouden (SBI-code 46712). Voor deze opslag is een opslagloods vergund die voorzien is van een automatisch blussysteem (een zgn. Hi-ex voorziening). Het bedrijf valt niet langer onder het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen, maar het zou als categoraal bedrijf moeten worden beoordeeld indien de opgeslagen brandbare stoffen fluor-, chloor-, broom-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen zouden bevatten. Op basis van een advies van de Regionale Brandweer en de brandweer Nijmegen, werd deze opslag, met de tevens aangevraagde automatische blusvoorziening, op de huidige locatie vergund in 2009.
Omdat groothandel in vloeibare brandstoffen niet is opgenomen in SvB is voor dit bedrijf een aanduiding opgenomen.
Broekman Logistics; de Vlotkampweg 67
De opslaglocatie van Broekman Logistics moet worden gezien als een goederenwegvervoerbedrijf (SBI-code 494) en zou dan komen te vallen in de relatief lichte milieucategorie 3.2. Echter vanwege de grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen die ter plaatse worden opgeslagen dient ook dit bedrijf te worden ingedeeld onder lijst 2 van bijlage 1 van de VNG-brochure, nr. 5.3. Vanwege de gevaarsindicatie die dan aanwezig is (500 meter, milieucategorie 5.1) is ook dit bedrijf specifiek aangeduid in de verbeelding van dit plan. Het bedrijf is tevens onder de werkingssfeer van de BEVI komen te vallen. In de paragraaf externe veiligheid wordt uitgebreid ingegaan op de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan de positieve bestemming voor dit bedrijf.
Voor dit bedrijf is een specifieke aanduiding opgenomen. Omdat de plaatsgebondenrisicocontour ook over andere bedrijfspercelen valt, is deze contour eveneens op de verbeelding aangegeven.
Smit Draad; Lagelandseweg 11
Smit Draad produceert en verkoopt rechthoekig wikkeldraad voor de kapitaalgoederenindustrie. De belangrijkste productgroep is kabel, onder de naam CTC (Continiously Transposed Conductors). Deze kabel wordt toegepast voor grote transformatoren in elektriciteitsnetwerken. Lakdraad is als tweede productgroep sterk groeiend en vindt zijn bestemming in generatoren, met name in windmolens, en grote elektromotoren. De klanten bevinden zich vooral in Europa maar ook op andere continenten. In 1991 werd de fabriek van Smit Draad in de stad van Nijmegen ingeruild voor een nieuw pand op het industrieterrein Westkanaaldijk. Smit Draad valt onder de categorie electrische draad- en kabelfabrieken, waarvoor een veiligheidsafstand geldt van 100 meter (SBI-code 2732, milieucategorie 4.1). De genoemde veiligheidsafstand heeft alles te maken met de bedrijfsprocessen van een dergelijke fabriek waarbij gebruik moet worden gemaakt van grote hoeveelheden, voor de gezondheid schadelijke, oplosmiddelen. Echter, bij het bedrijf is sprake van een belangrijke vooruitgang in toepassingstechnieken. In de nieuwe milieuvergunningaanvraag van 2015 is er sprake van nieuwe lakmachines die inmiddels geheel gesloten systemen zijn geworden. Dit terwijl de opslagen met gevaarlijke stoffen voldoen aan de van toepassing zijnde veiligheidseisen onder meer met betrekking tot de aan te houden veiligheids- afstanden.
Hierdoor zijn wij dan ook van mening dat de huidige bedrijfsactiviteiten ter plaatse gecontinueerd kunnen worden. Voor dit bedrijf is een specifieke aanduiding opgenomen.
Sealed Air B.V.; Lindenhoutseweg 45
Sealed Air is een wereldwijd opererend bedrijf dat onder andere beschermende verpakkingsmaterialen produceert voor diverse industrieën. In de vestiging aan de Lindenhoutseweg, die sinds 1982 operationeel is, wordt een aantal verpakkingsproducten geproduceerd en gedistribueerd. Het bedrijf valt onder "Vervaardiging van kunststof in primaire vorm" (SBI-code 20.16, milieucategorie 5.2). In de VNG-brochure is dit verkort tot: "Kunstharsfabrieken e.d.". Opgemerkt moet worden dat deze naamgeving geen recht doet aan de SBI-categorie. Vervaardiging van kunststof vindt plaats binnen een zeer gevarieerde groep bedrijven, waaronder kunstharsbedrijven, die m.n. door het gebruik van gevaarlijke stoffen, zoals formaldehyde, qua milieubelasting zeer negatief afsteken tegen een groot deel van de overige bedrijven die ook onder deze bedrijfscategorie vallen. De geurbelasting van dit soort bedrijven is in de meeste gevallen veel groter dan hetgeen regel is binnen deze bedrijfsgroep. Hierdoor is de in de VNG-brochure aangegeven afstand van 700 meter die nodig zou zijn om te voldoen aan de geurnorm, is bij dit bedrijf, gelet op de constateringen bij bedrijfscontroles en ook het ontbreken van klachten in dit kader een te zware indicatie.
Het bedrijf scoort echter ook hoog waar het gaat om gevaar. Deels geldt hiervoor ook hetgeen in het bovenstaande werd gesteld, omdat de aard van de opgeslagen stoffen en ook de hoeveelheid van opgeslagen gevaarlijke stoffen hiervoor de belangrijkste indicatoren zijn, die weer per bedrijfstype verschillend zijn. Het is echter duidelijk dat de opgeslagen hoeveelheid brandbare en anderszins gevaarlijke stoffen in de inrichting zorgt voor een verhoogd risico. Binnen Sealed Air worden chemicaliën opgeslagen in tanks. In één opslagtank wordt een gevaarlijke stof opgeslagen: 2-[2-(Dimethylamino)ethoxy]ethanol, ADR klasse 8 (corrosief). Om risico's te voorkomen, die gevaar op kunnen leveren voor de omgeving, zijn ook de nodige preventieve maatregelen getroffen. De bedrijfsgebouwen zijn voorzien van een sprinklerinstallatie, die wekelijks wordt getest.
Op grond van het bovenstaande zijn wij dan ook van mening dat de huidige bedrijfsactiviteiten ter plaatse gecontinueerd kunnen worden. Voor dit bedrijf is een specifieke aanduiding opgenomen.
Mead Johnson, Middenkampweg 2
Door ontwikkelingen op de markt is de productie van Mead Johnson de afgelopen jaren sterk gestegen, waardoor de volgens de laatst aangevraagde milieuvergunning is er sprake van een cat. 5.1 bedrijf (zuivelprodukten - gedroogde producten p.c. >= 1,5 t/u), daar waar slechts bedrijven in milieucategorie 4 zijn toegestaan (SBI-code 1051). Deze zwaardere indeling heeft het bedrijf echter voornamelijk aan de geluidsemissie te danken, welke in de laatste milieuvergunningprocedure is getoetst en waarvan is geconstateerd dat deze binnen het zonemodel past. Ten aanzien van de overige hindercategorieën blijkt dat deze passen binnen de milieugebruiksruimte zoals deze geldt voor dit gebied.
Tegen deze achtergrond zijn wij dan ook van mening dat de huidige bedrijfsactiviteiten ter plaatse gecontinueerd kunnen worden. Voor dit bedrijf is een specifieke aanduiding opgenomen.
Daanen Shipping & Logistics B.V, Westkanaaldijk 401
Hoewel dit bedrijf in principe voldoet aan de criteria die gelden voor dit deel van het bestemmingsplan, is een nadere toelichting voor deze inrichting opgenomen, aangezien categorie 4 past bij overslagbedrijf voor de binnenvaart: containers (SBI-code 52242.1) wellicht vragen oproept in relatie tot de positieve beschikking d.d. 17 mei 2013 ten aanzien van het binnenplanse ontheffingsverzoek voor de ontvangst van zeeschepen. In dit geval is toch gekozen voor de milieucategorie die past bij "overslagbedrijf voor de binnenvaart" omdat het hier gaat over de milieutechnische weging van de vergunde bedrijfsactiviteiten.
Zoals ook door de vergunninghouder is aangegeven kunnen de "zeeschepen" waarvoor de beschikking is verleend, ter hoogte van Nijmegen, vanwege de diepgang van deze schepen in relatie tot de vaargeul van de Waal alleen maar zgn. "kruiplijncoasters" betreffen. Dit zijn coasters (schepen gebouwd voor het varen net buiten de binnenwateren) die zijn gebouwd voor de rijnvaarthoogte, die naast certificaten voor de zeevaart ook een certificaat van onderzoek nodig voor het varen op de Rijn/ Waal. Deze schepen kunnen in Nijmegen maximaal 2000 ton laden en lossen, de lengte van dergelijke schip bedraagt tussen de 70 en 100 meter. Moderne binnenvaartschepen hebben een lengte tot 135 meter en kunnen tot 4500 ton laden en lossen. In relatie hiermee is het dan ook niet te verdedigen om het overslagbedrijf van Daanen Shipping & Logistics in de categorie "Overslagbedrijf t.b.v. zeeschepen- containers" te plaatsen, waardoor het bedrijf in de milieucategorie 5.1, met een gevaarsaanduiding 3.2, zou zijn terecht gekomen.
Het bedrijf valt onder de werkingssfeer van het activiteitenbesluit en heeft zich in de voorgaande jaren voornamelijk bezig gehouden met de overslag van stukgoederen (stenen pallets, transformatoren, boomstammen, Walsdraad) zodat ook een categorie-indeling overslagbedrijven stukgoed te verdedigen zou zijn geweest. Het bedrijf valt echter in het gedeelte van het bestemmingsplan waar bedrijven tot categorie 4 zijn toegestaan. Omdat het bedrijf kenbaar heeft gemaakt haar activiteiten uit te willen breiden, is er voor gekozen om bij de bedrijfsindeling hiermee rekening te houden. Ondanks het feit dat containervervoer volgens de overlegde vrachtbrieven de afgelopen jaren zeker niet de belangrijkste activiteit is geweest, is het ook niet de bedoeling om bedrijfsontwikkeling ter plaatse tegen te werken, door het opnemen van belemmeringen in het onderhavige bestemmingsplan.
Dit bedrijf is opgenomen in Staat van bedrijfsactiviteiten. Een specifieke aanduiding is dan ook niet nodig.
Bedrijven buiten het plangebied
Met betrekking tot de hinder die mogelijk wordt veroorzaakt door bedrijven en inrichtingen van buiten het plangebied zijn de volgende bedrijven van belang:
ARN, Nieuwe Pieckelaan 1, Weurt
De ARN B.V. is al sinds 1987 in bedrijf. Met drie Gelderse regio's heeft de ARN contracten voor het verwerken van afval. Daarnaast verwerkt zij bedrijfsafval. Naast de verbrandingsoven ligt nog steeds een stortterrein, veertig voetbalvelden groot. Op deze kunstmatige heuvels komen de restanten uit de oven, voorzover niet bruikbaar als fundering bij de wegenbouw. Begin jaren negentig werd hier nog 200.000 ton afval per jaar gestort, wat momenteel is gereduceerd tot 20.000 ton. Sinds voorjaar2013 is er een vergistingsinstallatie met nageschakelde composteringsinstallatie voor de opwerking van gft-afval in bedrijf. Vooralsnog is een capaciteit gerealiseerd, die nodig is voor de opwerking van de ongeveer 38.000 ton gft-afval per jaar dat afkomstig is uit de regio Nijmegen. Er bestaan mogelijkheden om op termijn uit te breiden naar een schaalgrootte van 70.000 ton per jaar. De verschillende onderdelen van de ARN BV kenmerken zich onder meer door het feit dat met name de geurbelasting hiervan hoog te noemen is. De geurbelasting van de inrichting als geheel maakt dat de ARN is opgenomen op de lijst van geurrelevante bedrijven van de provincie Gelderland.
Zoals uit de onderstaande geursignaleringskaart van de provincie Gelderland (bevoegd gezag voor de ARN) blijkt wordt echter, op basis van de op dit moment vergunde geuremissie, de provinciale geurgrenswaarde nergens op het industrieterrein overschreden.
kaart: geursignaleringskaart
De streefwaarde is de waarde, waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde, waarboven sprake is van ernstige hinder. In het gebied tussen streef- en bovenwaarde kunnen ruimtelijke ontwikkelingen onder voorwaarden worden gerealiseerd. In het Gelders geurbeleid is opgenomen dat er verschillende normen gelden voor wonen en werken. In dit kader is van belang dat de grenswaarde voor wonen overeenkomt met de richtwaarde voor werken, net zoals de richtwaarde voor wonen overeen komt met de streefwaarde voor werken. Concreet betekent dat dat in het industrieterrein de streefwaarde voor werken wordt behaald, zodat het leefklimaat ter plaatse niet wordt beïnvloed door de ARN.
Rioolwaterzuiveringsinstallatie Nijmegen, Jonkerstraat 42, Weurt
De biologische capaciteit van dein 2003 gebouwde RWZI Weurt is meer dan 300.000 i.e. Op grond hiervan dient volgens de VNG-brochure op basis van de geurbelasting een minimale afstand aangehouden te worden tot gevoelige objecten van 500 meter (milieucategorie 5.1). Door het treffen van maatregelen (drijvende daken, luchtdichte afsluitingen, etc.) is het bedrijf er echter in geslaagd om deze afstand terug te brengen tot de geurcontour die in de bovenstaande afbeelding is weergegeven. Evenals hierboven reeds werd aangegeven ten aanzien van de ARN, betekent dit concreet dat de streefwaarde voor werken in het industrieterrein Westkanaaldijk wordt behaald, zodat het leefklimaat ter plaatse niet wordt beïnvloed door de RWZI.
Electriciteitscentrale Engie Energie Nederland N.V., Hollandiaweg 11 Nijmegen
Aan de monding van het Maas-Waalkanaal staat de Gelderland Centrale, de kolen-biomassacentrale van Nijmegen met een totaal vermogen van 590 MW. Als gevolg van het SER-akkoord is de centrale met ingang van 1 januari 2016 gesloten. Hoewel deze centrale inmiddels niet meer in werking is, zal de milieubelasting van deze centrale (i.vm. mogelijk overgangsrecht) toch kort worden besproken. Deze energiecentrale betrof dus, in termen van de VNG-brochure, een kolengestookt elektriciteitsproductiebedrijf met een thermisch vermogen wat groter is dan 75 MWth. Op grond hiervan kon het bedrijf worden ondergebracht in categorie 5.2 (minimale afstand 700 meter naar een woonwijk) vanwege de geluidsuitstraling en stof. Voor wat betreft gevaar diende een afstand van 200 meter te worden aangehouden. Op basis van de methodiek van het industrieterrein, waarbij de gevoelige functies, zoals nader beschreven in de toelichting bij de SvB twee afstandstappen lager zijn gezet dan de afstand naar een woonwijk, zou dat betekenen dat een afstand overeenkomend met categorie 4.2 (300 meter) toereikend zou zijn om hinder van het bedrijf te voorkomen.
In casu is de bestaande afstand van het bedrijfskavel van de Gelderland Centrale tot de meest nabij gelegen hoek van het industrieterrein (hoek Westkanaaldijk Rouwenboschweg) een afstand van 975 meter. De Gelderland Centrale had hierdoor dan ook geen invloed op de ruimtelijke ontwikkelingen van het industrieterrein Westkanaaldijk. Thans worden nieuwe ontwikkelmogelijkheden van het terrein nader onderzocht. Deze plannen zijn echter nog onvoldoende concreet om in dit kader te kunnen worden meegewogen.
In het kader van de vooroverleg heeft overleg met de GGD Gelderland-Zuid plaatsgevonden. Met de GGD is deze paragraaf overeengekomen.
Gezondheid wordt bepaald door persoonlijke factoren en omgevingsfactoren. Deze laatste worden onder meer beïnvloed door de activiteiten in het bestemmingsplangebied. In de hierboven beschreven ordeningssystematiek wordt het aspect gezondheid niet rechtstreeks genoemd. De huidige bestemmingsplansystematiek biedt geen instrumenten om voor dit aspect een integraal formeel bindend kader op te stellen. De door de VNG gehanteerde bedrijfscategorie indeling is wel op de belangrijkste omgevingsfactoren (hinder door geluid, geur, stof en luchtverontreiniging en externe veiligheid) gericht en geeft daarmee een basis voor het verantwoorden van gezondheidsaspecten in het bestemmingsplan. De Nederlandse milieuwetgeving waarborgt een basiskwaliteit van het milieu en humane gezondheid. Blootstelling aan milieufactoren onder de gehanteerde normen geeft echter in veel gevallen ook al gezondheidsproblemen; fysiek of via hinder. Het zo veel mogelijk terugdringen en goed beheersen van emissies is daarom noodzakelijk. En goede monitoring, bovenop de reguliere inspecties, is daarbij onmisbaar.
Daarnaast zijn terreininrichtingsaspecten (ontsluitings- en groenstructuur) en de over het gehele terrein geldende geluidszonering bepalend voor de mate waarop de invloed van de omgevingsfactoren op gezondheid van omwonenden en gebruikers van het terrein wordt teruggedrongen. Er zijn eenvoudige inrichtingsmaatregelen te nemen om de gezondheid positief te beïnvloeden. Dat kan bijvoorbeeld door het plaatsen van bomen: zicht op groen bevordert de gezondheid.
Een derde belangrijk aspect is gezondheidsbeleving. Duidelijke informatie over activiteiten op het terrein geeft omwonenden en gebruikers de mogelijkheid een reëel beeld van hun situatie te vormen. Hiertoe is door Omgevingsdienst, bedrijven en milieugroepen en omwonenden een communicatieprotocol opgesteld. Doel van het communicatieprotocol is om binnen het proces van vergunningverlening (maar ook bv bij handhaving en/of klachten/calamiteiten) een goede balans te vinden tussen de belangen van het betreffende bedrijf (de aanvrager) en de omgeving. Het protocol heeft een bredere toepassing dan alleen op vergunningprocedures, dus om ook in bepaalde handhavingssituaties en/of klachten/calamiteiten-situaties afspraken vast te leggen over de mate en wijze waarin de omgeving wordt geïnformeerd/betrokken. Daarnaast wordt de milieusituatie op de aspectengeluid, luchtkwaliteit, verkeer en bedrijven gemonitord. Hiervan wordt op de website Nijmegen West-Weurt (http://www.westenweurt.nl/ ) verslag gedaan.
Een goede en tijdige risicocommunicatie en een open dialoog tussen de partijen beïnvloeden de ervaren overlast en risicoperceptie. Door omwonenden te betrekken over de huidige en toekomstige situatie wordt men gestimuleerd om de positieve kant van ontwikkelingen te zien en eventueel wantrouwen weg te nemen. De GGD onderschrijft het belang van het genoemde communicatieprotocol en de dialoog met de omwonenden. De GGD kan eventueel adviseren en ondersteunen bij de communicatie over gezondheidsaspecten. Een extra middel wat kan worden ingezet is een hinderbelevingsonderzoek.
Het bestaande bestemmingsplan wordt geactualiseerd. Het bevoegd gezag moet bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Awb). Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom beoordelen wij de bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en blijven de bestaande bestemmingen ongewijzigd. Dit bestemmingsplan kan daarom zonder (nieuw) bodemonderzoek worden vastgesteld.
De initiatiefnemer van een (her)ontwikkelingslocatie met bouw- of verbouwingsplannen zal voor de omgevingsvergunning in veel gevallen een verkennend bodemonderzoek moeten laten uitvoeren conform de normen NEN 5740 (verkennend bodemonderzoek) en NEN 5707 (asbest in grond).
Binnen het plangebied zijn wegverkeerslawaai en industrielawaai van toepassing. Voor het plan is de gebiedstypering industrieel gebied van toepassing.
Wegverkeer
Volgens de Wet geluidhinder heeft iedere geluidsbron een eigen zone. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied langs een geluidbron. De zonebreedte van een weg is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De ruimte boven de weg hoort ook bij de zone. De basis voor het bepalen van de breedte van de zone voor spoor is vastgelegd in artikel 1.4a lid 1 van het Bgh. De breedte van de zone van een spoorweg is afhankelijk van de geluidsbelasting ter plaatse van de referentiepunten.
In het geval van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geldt voor wegverkeer een voorkeurswaarde van 48 dB en afhankelijk van een binnenstedelijke of buitenstedelijke situatie geldt een maximale grenswaarde van 63 dB en 53 dB. Bij overschrijding van de voorkeurswaarden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden vastgesteld.
In en rond het plangebied Westkanaaldijk liggen de volgende voorname gezoneerde geluidsbronnen die het gebied kunnen belasten of anders van belang zijn:
kaart: een overzicht van de wegen in het gebied.
Het te actualiseren bestemmingsplan Westkanaaldijk betreft een conserverend plan. Binnen het plangebied zijn vrijwel geen woningen aanwezig. Uit globale berekeningen van de gemeente Nijmegen blijkt dan ook niet dat als gevolg van wegverkeer overschrijdingen plaatsvinden op gevoelige bestemmingen. In de onderstaande figuur zijn de gecumuleerde geluidscontouren weergegeven exclusief aftrek conform artikel 3.4 Rmg.
kaart: geluidscontouren wegen Westkanaaldijk
Industrielawaai
Het gehele plangebied valt binnen de grenzen van het geluid gezoneerde industrieterrein Nijmegen West/Weurt, ex artikel 53 e.v. Wet geluidhinder. Dit gezoneerde industrieterrein is een gemeentegrens overschrijdend industrieterrein (gemeente Beuningen en gemeente Nijmegen). Bij Koninklijk Besluit d.d. 12 oktober 1990 is voor het industrieterrein een geluidszone vastgesteld. Sindsdien zijn op twee momenten delen van de geluidzone/industrieterrreingrens aangepast:
Jaarlijks wordt de totale geluidbelasting ten gevolge van het gehele industrieterrein Nijmegen-West/Weurt doorgerekend en vervolgens getoetst aan de vastgestelde geluidzone. Binnen deze zone van een geluid gezoneerd industrieterrein is het in principe niet onmogelijk om geluidgevoelige bestemmingen te projecteren. Er dienen dan hogere grenswaarden aangevraagd te worden. Op het industrieterrein worden geen (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen toegestaan. Ten aanzien van bestaande bedrijfswoningen op het industrieterrein wordt een maximum van 65 dB(A)-etmaalwaarde (industrielawaai gecumuleerd) gehanteerd op basis van bestaand beleid.
kaart: geluidgezoneerde industrieterrein Nijmegen West/Weurt (groene lijn: grens industrieterrein, paarse lijn: zonegrens industrielawaai)
Conclusie
Als geluidsgevoelige ontwikkelingen plaatsvinden binnen de getoonde contouren en beschreven zoneringen kan geluid als gevolg van wegverkeerslawaai en industrielawaai een belemmering vormen voor de realisatie van het plan. Voor de actualisatie van het bestemmingsplan Westkanaaldijk hebben de voorgaande constateringen geen gevolgen.
Bestaande situatie
De luchtkwaliteit in grote delen van dit plangebied wordt met name belast door verkeersuitstoot van de grotere doorgaande wegen (zoals de Neerbosscheweg, Hogelandseweg en de Westkanaaldijk). Overige bronnen zijn voor zover bekend niet relevant of niet aanwezig.
Uit recent luchtkwaliteitsonderzoek van de gemeente Nijmegen blijkt dat langs de Neerbosscheweg en de Hogelandseweg overschrijdingen van de grenswaarden plaatsvinden. Voor het rekenjaar 2014 is voor NO2 de jaargemiddelde contour ingevoegd. De meeste overschrijdingen vinden plaats op het wegdek. Formeel hoeft boven het wegdek en direct langs de weg (binnen 10 meter van de rand van de weg) niet aan de grenswaarden voldaan te worden. In de onderstaande kaart zijn de achtergrondconcentraties in het gebied weergegeven. Uit de kaart is op te maken dat alleen op en nabij de genoemde wegen de concentraties kritisch zijn. In het overige gebied liggen de concentraties tussen de 25 en 30 µg/m3.
kaart: luchtkwaliteit
Toetsing aan regelgeving
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
norm | ingangsdatum | ||
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 µg/m3 | 1 januari 2015 | |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 µg/m3 | 1 juni 2011 | |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 µg/m3 | 1 juni 2011 |
Tabel: luchtkwaliteit
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.
Aanvullend aan de actieprogramma's van Rijk, Provincie en Regio heeft Nijmegen een eigen luchtplan, dat onder meer voorziet in doorstromingsmaatregelen voor het wegverkeer; schonere bussen; stimulering transitie naar schonere brandstoffen; stadsdistributie voor het Centrum en privilegebeleid voor toegang naar het Centrum. Bij nieuwe ontwikkelingen zal aangetoond moeten worden dat ten tijde van de realisatie van het bouwplan, eventueel met beschreven en geborgde maatregelen, aan de normen voor luchtkwaliteit voldaan kan worden.
Voor het onderhavige plan is geen specifiek luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd omdat het plan geen nieuwe ontwikkelingen toelaat die een grote verkeersaantrekkende werking hebben of waarmee bedrijvigheid meer mogelijkheden krijgen om uit te breiden. Uit de bovenstaande kaart blijkt dat de luchtkwaliteitsconcentraties buiten de wegen cumulatief (wegen, scheepvaart en industrie samen) maximaal 30 µg/m3 bedragen. Hieruit blijkt dat ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan. De monitoringstool en lokale metingen van de gemeente Nijmegen ondersteunen deze conclusies. Daarmee wordt voor dit aspect voldaan aan de luchtregelgeving.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB) wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien. Binnen dit plan worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.
In de landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):
Gemeente Nijmegen conformeert zich zo veel mogelijk aan deze GGD-richtlijn. Indien in het plangebied gevoelige bestemmingen worden gebouwd, dienen deze derhalve niet in de eerste lijnsbebouwing langs bovengenoemde drukke wegen geplaatst te worden.
Aanbevelingen
De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging in dit gebied onder de dan geldende wettelijke normen zal blijven. Desondanks blijft het een locatie met relatief hoge concentraties luchtverontreining. Hierin kan in het ontwerp rekening gehouden worden door:
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplan gebied.
Transportrisico's
Stationaire bronnen
Overige bronnen
Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)
Onder het Plaatsgebonden risico (PR) wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR10-6 contour bedoeld.
De verantwoording van het groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden. Voor de verantwoording van het groepsrisico rond bedrijven geldt een ander afwegingskader dan de verantwoording van de risico's rond transportroutes.
Transportrisico 's
Maas-Waalkanaal
Het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied en in het plangebied zelf leidt tot risico's in het plangebied. Op grotere afstand van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de Waal (1850 meter van Westkanaaldijk) en het spoor van Nijmegen naar Den Bosch (2650 meter). Het plangebied ligt daarmee buiten het invloedsgebied van deze risicobronnen waardoor de risico's nihil zijn. Dat ligt anders met het vervoer over het Maas-Waalkanaal dat direct grenst aan het plangebied. In het plangebied worden echter geen zeer kwetsbare objecten toegestaan waardoor er op grond van de visie externe veiligheid van de gemeente Nijmegen geen zware verantwoording noodzakelijk is. Op grond van de Handreiking Risicoanalyse Transportroutes (HART, juni 2014) is er alleen een berekening van het groepsrisico nodig indien de bevolkingsdichtheid groter is dan 1500 personen per ha. De dichtheid ter hoogte van het plangebied is veel lager. Op Westkanaaldijk ligt de dichtheid onder de 50 personen per ha. Deze zal door het huidige conserverende bestemmingsplan ook niet significant wijzigen. Het groepsrisico ligt zelfs veel lager dan de 10% van de oriëntatiewaarde. Hierdoor kan worden volstaan met een beschouwing van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid die is ingevuld door het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (21 maart 2016, Bijlage 5).
kegelligplaatsen
In het Maas-Waalkanaal ligt ter hoogte van het plangebied een tweetal kegelligplaatsen. Dit zijn aangewezen plaatsen waar schepen met gevaarlijke stoffen gedurende langere tijd kunnen aanmeren. De kegelligplaatsen zijn weergegeven op onderstaande kaart. Het betreft twee ligplaatsen die grenzen aan de noordoostzijde van het plangebied. Beide kegelligplaatsen zijn alleen geschikt voor schepen die 1 blauwe kegel voeren (LPG achtige stoffen). Bij een schip dat één blauwe kegel voert geldt dat 10 m afstand van andere schepen aangehouden dient te worden en 100 m van een woongebied, tankopslagplaatsen (met gas of brandbare vloeistoffen) en kunstwerken. In het bestemmingsplan is rondom de kegelligplaatsen de aanduiding 'veiligheidszone - kegelligplaatsen' opgenomen waarbinnen nieuwe kwetsbare objecten en tankopslagplaatsen (met gas of brandbare vloeistoffen) zijn uitgesloten.
afbeelding: kegelligplaatsen Maas-Waalkanaal
Naar het plangebied en door het plangebied heeft de gemeente Nijmegen tevens een routering vervoer gevaarlijk stoffen aangewezen. Deze heeft met name als doel dat transporteurs de kortste route nemen vanaf de snelweg naar de diverse bedrijven op Westkanaaldijk. Gezien de aard van de bedrijven op Westkanaaldijk en het gebruik van gevaarlijke stoffen aldaar is het uitgesloten dat deze routering leidt tot een significant groepsrisico langs deze routering. In de beleidsvisie is hiervoor een standaardverantwoording opgenomen.
hogedruk aardgastransportleidingen
Voor wat betreft hogedruk aardgastransportleidingen loopt alleen leiding N-576-68 door het plangebied. De overige leidingen in de omgeving van het plangebied hebben geen invloedsgebied over het plangebied en veroorzaken derhalve geen risico. De aardgasleiding door het plangebied heeft een diameter van 114 mm en een druk van 40 bar. Daarmee is de 100% lethaal contour 30 meter en het invloedsgebied 45 meter. Deze leiding eindigt op een gasontvangsstation binnen de inrichtingsgrens van het bedrijf Mead Johnson. De dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de leiding is laag en leidt niet tot een significant groepsrisico. Eerdere berekeningen voor de risico's van de gasbuisleidingen op en om de Kanaalhavens hebben uitgewezen dan het groepsrisico van leiding N-576-68 zelfs nihil is. Deze berekening is nog steeds representatief. In het bestemmingsplan is 5 meter aan weerszijden van de leiding de dubbelbestemming Leiding-Gas opgenomen.(Kwantitatieve Risicoanalyse Nijmegen Bestemmingsplan Noord-Oost Kanaalhavens, MARN, 11 februari 2013, Bijlage 6)
afbeelding: invloedsgebied (45 meter) aardgasleiding in plangebied
Bedrijven met gevaarlijke stoffen
Broekman Logistics (Bevi)
Op het bedrijventerrein liggen diverse bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken. Er is echter maar één bedrijf dat onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt. Dit bedrijf, Broekman Logistics, valt tevens onder het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo) vanwege de omvangrijke opslag van gevaarlijke stoffen (maximaal 11.220 ton).
De bestaande PR 10-6 contour van Broekman Logistics uit 2012 ligt nu al over naburige percelen. Deze rechten blijven behouden. Uitbreiding van de PR contour tot over andere dan de huidige naburige bedrijven (meestal beperkt kwetsbare objecten) is niet mogelijk op grond van het Bevi en de ambitie van de beleidsvisie externe veiligheid. Op grond van de huidige situatie, waarbij de PR 10-6 contour van Broekman Logistics over de bedrijven aan de Lindenhoutseweg 26 t/m 54 ligt dient voorkomen te worden dat deze naburige bedrijven zich ontwikkelen tot kwetsbare objecten.
Volgens de Beleidsvisie externe veiligheid (gemeente Nijmegen, 12 februari 2014) mogen nieuwe Bevi bedrijven op Westkanaaldijk de PR 10-6 contour niet over een naburig terrein hebben liggen. Tevens is afgesproken in de beleidsvisie dat de PR10-8 contour van een nieuw Bevi bedrijf buiten het bedrijventerrein Westkanaaldijk niet tot een significante toename van het groepsrisico mag leiden. In de planregels is opgenomen dat Bevi-bedrijven zijn toegestaan voor zover de plaatsgebondenrisicocontour PR 10-6 niet over andere bouwpercelen valt. Een uitzondering is opgenomen voor Broekman Logistics. Voor dit bedrijf is de plaatsgebondenrisico contour (10-6) op de verbeelding aangegeven.
Het invloedsgebied van Broekman Logistic is 4252 meter. De QRA van 2012 geeft een groepsrisico aan dat onder de 10% van de oriëntatiewaarde ligt. Door een afsplitsing van enkele magazijnen van de inrichting is in maart 2015 een nieuwe groepsrisicoberekening uitgevoerd welke dus een zeer actueel beeld geeft van de hoogte van het huidige groepsrisico. Hierbij is rekening gehouden met een dichtheid van 5 personen per ha op Westkanaaldijk. (Kwantitatieve Risico Analyse TWO Chemical Logistics B.V., i.h.k.v. actualisatie VR, Royal Haskonig, 16 februari 2012,Bijlage 7 en Berekening groepsrisico Broekman Logistics Nijmegen B.V., Royal HaskoningDHV, 30 maart 2015, Bijlage 8).
kaart: groepsrisico Broekman Logistics 2015
In de QRA uit 2015 is aangegeven wat de bijdrage is aan het totale groepsrisico van de diverse scenario's die kunnen optreden. Hoewel het invloedsgebied groot is, is de kans op een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers buiten het bedrijventerrein zeer klein. Maatregelen voor het verder reduceren van het groepsrisico door bronmaatregelen zijn niet nodig gezien de actuele vergunning (2013) met daarbij de toepassing van best beschikbare technieken. Door middel van regelmatige bezoeken aan dit bedrijf wordt toegezien op de naleving van de regels. Een toename van de dichtheid op Westkanaaldijk zelf wordt toelaatbaar geacht. Kwetsbare objecten binnen de 10-8 contour kunnen met een lichte verantwoording worden toegelaten. Volgens het advies van de Veiligheidsregio is de bluswatervoorziening bij Broekman afdoende. Geadviseerd wordt om zeer kwetsbare functies op Westkanaaldijk uit te sluiten. De PR 10-6 contour van Broekman Logistics is opgenomen als veiligheidscontour op de verbeelding. Binnen veiligheidscontour PR 10-6 zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.
kaart:contouren Broekman Logistics (rood = pr 10-6, groen= pr 10-8)
Overige bronnen
Op het terrein van Mead Johnson is een gasontvangststation aanwezig. Van Pelt, Hogelandseweg 25, levert propaan en heeft een gasflessendepot. Verder is er nog een propaantank op het bedrijventerrein aanwezig. Vooralsnog vallen deze activiteiten niet onder het Bevi en gelden de veiligheidscontouren uit het activiteitenbesluit.
Op de verbeelding zijn de veiligheidsafstanden rondom de gasdrukregel- en meetstations opgenomen.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Met de implementatie van de Beleidsvisie externe veiligheid in het bestemmingsplan is de veiligheid maximaal geborgd.
De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft het gekeken naar de ruimtelijke aspecten die van invloed kunnen zijn op de fysieke veiligheid en het optreden van de brandweer (Veiligheidsregio Gelderland-Zuid, 4 mei 2016, Bijlage 9).
Het betreft de volgende aspecten:
Geconstateerd wordt dat op bovengenoemde punten er geen belangrijke knelpunten zijn. De conclusie luidt dan ook dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan. De voorwaarden ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de nota "Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid".
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke routes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die dus alle drie moeten worden getoetst. Hierbij zijn de activiteiten bepalend waarop het plan of besluit betrekking heeft.
Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)
Op grond van het Besluit m.e.r. toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Toetsing aan artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer
Op grond van artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer moet een planMER worden opgesteld wanneer er voor het plan een passende beoordeling moet worden opgesteld. Een passende beoordeling moet op grond van artikel 19j lid 2 van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) worden opgesteld, wanneer als gevolg van het plan significante negatieve effecten op een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten.
Toetsing aan de provinciale milieuverordening
Door Provinciale Staten kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
Conclusie
Het betreft een conserverend bestemmingsplan waarin bestaande planologische kaders worden voortgezet. In principe worden in het plan geen nieuwe kaders gegeven of nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en hoeft er geen m.e.r -beoordeling plaats te vinden.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie:
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Op dit bedrijventerrein kan in de onbebouwde ruimte groen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat zorgen als de volgende maatregelen worden genomen:
Voor utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per bouwplan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
Het gebied is onderdeel van het CHW-experiment-gebied "vergunningsvrij plaatsen mini windturbines". Deze kunnen vergunningsvrij geplaatst worden onder de voorwaarden en in het gebied dat op onderstaande site aangegeven wordt: https://app1.nijmegen.nl/Loket/prodcat/products/getProductDetailsAction.do?name=Mini-wind turbines+bij+bedrijven
kaart: miniwindturbines Westkanaaldijk (oranje: beeldbepalende zone, paars: gebied dat in
aanmerking komt voor vergunningsvrije plaatsing)
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. Deze software staat via de gemeente Nijmegen ter beschikking aan ontwikkelaars in dit gebied. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren en te toetsen op bouwbesluitaspecten zoals energieprestatie en materiaalprestatie.
Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen, welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels), is voorgeschreven in het Bro.
Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking: de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
planvorm
De planvorm moet er op gericht zijn alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een zodanige bestemmingsregeling dat enerzijds in zekere mate ontwikkelingen mogelijk zijn en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit voldoende gewaarborgd blijft. Uitgangspunt is een flexibel en toekomstgericht bestemmingsplan. Daarbij wordt rekening gehouden met bestaande planologische mogelijkheden.
planmethodiek
Voor de actualisatie van bestemmingsplannen wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan is zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen en dubbelbestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan) en de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht). In de SVBP 2012 is de indeling van de regels van het bestemmingsplan en de wijze waarop de planregels zijn opgebouwd aangegeven.
Inleidende regels
Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.
Bestemmingsregels
In dit bestemmingsplan komen de volgende enkelbestemmingen voor: Bedrijventerrein, Groen, Verkeer en Water. Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor: Leiding-Gas, Leiding-Hoogspanningsverbinding, Leiding-Riool, Leiding-Warmtenet, Waarde-Archelogie 2, Waarde-Archelogie 3, Waterstaat-Waterkering en Waterstaat-Waterlopen. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Aanduidingen betreffen specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis waardoor zij niet alleen voorkomen in de digitale verbeelding en een bestemmingsplan, maar ook in de planregels.
Algemene regels
De algemene regels in dit bestemmingsplan bestaan uit:
Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel staat de officiële naam van dit bestemmingsplan.
Naast de flexibiliteit, die de rechtstreekse bouw- en gebruiksmogelijkheden reeds bieden, kunnen extra mogelijkheden worden geboden via een omgevingsvergunning en wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden, de zogenaamde flexibiliteitsbepalingen.
Omgevingsvergunning
Binnen de verschillende bestemmingen, dubbelbestemmingen, algemene regels en overgangs- en slotbepalingen is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de regels. Het kan hierbij gaan om afwijking van de bouwregels of afwijking van de gebruiksregels. Ook is bij de dubbelbestemmingen het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (voormalige aanlegvergunning) en/of een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (voormalige sloopvergunning) alleen mogelijk na het verlenen van een omgevingsvergunning.
Wijzigingsbevoegdheden
Bij de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 2 en Waarde-Archeologie 3 en de aanduiding wetgevingszone-waarde archeologie 1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze dubbelbestemming of aanduiding te kunnen laten vervallen of juist een dubbelbestemming op te kunnen nemen wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn dan wel uit onderzoek juist blijkt dat er ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Op het moment dat zich een geval voordoet dat niet past binnen de bestaande situatie en waarvoor op grond van het bestemmingsplan ook geen (binnenplanse) omgevingsvergunning kan worden verleend, kan gebruik worden gemaakt van een aantal (wettelijke) instrumenten om af te wijken van het bestemmingsplan. Deze instrumenten worden hieronder nader beschreven.
In bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) zijn activiteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:
Het Bor zelf stelt een aantal beperkingen aan het vergunningvrij bouwen (of gebruiken). Deze beperkingen zijn o.a. van toepassing op:
Bijbehorende bouwwerken (zoals aan-, uit- en bijgebouwen) mogen alleen vergunningvrij gebouwd worden binnen het 'achtererfgebied'. In artikel 1 is een definitie van het 'achtererfgebied' opgenomen. Wat op grond van het Bor onder 'achtererfgebied' wordt verstaan, kan echter verschillen met wat in het bestemmingsplan onder 'erf' wordt verstaan.
De mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen (of gebruiken) volgens artikel 2 worden door het bestemmingsplan niet ingeperkt, tenzij in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen die bebouwing van het erf verbiedt. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer voor (een gedeelte van) het erf de bestemming Groen is opgenomen of een (andere) bestemming of aanduiding die bebouwing uitsluit.
In het bestemmingsplan zijn vaak een of meerdere dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen opgenomen met als doel om bepaalde waarden en/of bepaalde belangen te beschermen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de bescherming van archeologische waarden of het belang van een veilige waterkering. Om deze waarden of belangen te beschermen wordt meestal gewerkt met een bouwverbod. Het bouwverbod bij de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is niet van toepassing op het vergunningvrij bouwen (of gebruiken) volgens artikel 2. Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen hebben wel tot gevolg dat het vergunningvrij bouwen volgens artikel 3 niet mogelijk is. Er moet dan een omgevingsvergunning worden aangevraagd waarbij wordt getoetst of door dit bouwen de te beschermen waarden en belangen niet worden geschaad.
Op het vergunningvrije bouwen (of gebruiken) is geen procedure van toepassing. Deze activiteiten kunnen zonder meer worden uitgevoerd. Vergunningvrije bouwactiviteiten dienen wel te voldoen aan het Bouwbesluit.
In bijlage II (artikel 4) van het Bor zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om bijbehorende bouwwerken die groter zijn dan de vergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40m, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen (inclusief inpandige bouwactiviteiten). Voor de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid zijn beleidsregels opgesteld.
Voor de activiteiten die via de kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn geldt van 8 weken na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open.
Voor de, op dit moment, onvoorziene omstandigheden, die niet met de voorgaande instrumenten zijn in te passen, biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de mogelijkheid van het bestemmingsplan af te wijken indien wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor het afwijken van het bestemmingsplan via dit instrument geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn waarin de ontwerpvergunning ter inzage wordt gelegd en eenieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De wettelijke proceduretijd bedraagt 6 maanden (exclusief voorbereidingstijd, opstellen ruimtelijke onderbouwing etc.). Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen direct beroep open.
Behalve de mogelijkheden uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), kent ook de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) nog een mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Indien zich, na de vaststelling van het bestemmingsplan, op een bepaald perceel een ontwikkeling voordoet die niet past binnen het bestemmingsplan, kan hiervoor een zogenaamd postzegel-bestemmingsplan worden vastgesteld. Voor dat perceel komt dit (actualisatie) bestemmingsplan dan te vervallen.
Algemeen
Het bestemmingsplan is bindend voor een ieder. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. Doel van handhaven is het verkrijgen van een verbeterde leefbaarheid, veiligheid en verhoogde kwaliteit van de woon- en werkomgeving. Bouwen en gebruik conform het bestemmingsplan is uitgangspunt. Afwijkingen zijn alleen toelaatbaar als daarvoor een omgevingsvergunning voor is verleend.
Handhaving kan plaats vinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Bij deze laatste vorm is het Openbaar Ministerie betrokken. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan in plaats daarvan aan een overtreder een last onder dwangsom opleggen. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Naast repressieve wordt preventieve handhaving onderscheiden, gericht op het voorkómen dat overtredingen ontstaan. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op bouwen en gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen zoals informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de gebruikers en bouwers.
Aan het hebben van voldoende draagvlak voor het gevoerde beleid kan essentiële betekenis worden toegekend. Bij het opstellen van het bestemmingsplan wordt door regelmatig bestuurlijk en maatschappelijk overleg en het instellen van een projectgroep met vertegenwoordigers van verschillende disciplines gestreefd naar consensus over het te voeren beleid. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (gebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan. Ook voor de rechtszekerheid is het vastleggen van de bestaande toestand belangrijk. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan wordt ruim aandacht besteed aan de (technische) handhaafbaarheid van de regels. Deze dienen eenduidig te zijn.
Een retrospectieve toets geeft aan welke situaties in bouw en gebruik er bestaan die niet in overeenstemming zijn met de vigerende bestemmingsplannen en verleende vergunningen. In deze toets wordt aangegeven:
Westkanaaldijk
In onderstaande tabel is de retrospectieve toets voor het plangebied aangegeven:
Adres: | Situatie: | Mogelijkheden: |
De Vlotkampweg 14 | Bewoning in bedrijfspand | Na aanschrijving is de bewoning beëindigd |
De Vlotkampweg 76 | Aanduiding handel in vrachtwagens | Terrein wordt thans gebruikt door meerdere bedrijven als parkeerruimte. Aanduiding vervalt |
De Vlotkampweg 80 | Voormalige bedrijfswoning in gebruik als burgerwoning | Bewoner en eigenaar zijn aangeschreven. Aanduiding vervalt |
Hogelandseweg 2 | Voormalige bedrijfswoning in gebruik als burgerwoning | Bewoner/eigenaar is aangeschreven. Aanduiding vervalt |
Hogelandseweg 4 | Illegale erfafscheiding | Procedure aanvraag legalisatie loopt |
Hogelandseweg 7 | Handel in vrachtwagens | Aangeschreven om handel in vrachtwagens te beëindigen |
Hogelandseweg 56 | Bewoning bedrijfspand | Na aanschrijving is de bewoning beëindigd |
Hogelandseweg 75 | Aanwezigheid van 2 zeecontainers op het perceel | Voor de bouwactiviteit is een omgevingsvergunning verleend |
Hogelandseweg 101a | Vestiging APK Keuringsstation | Staat van bedrijvigheid is aangepast |
Lindenhoutseweg 38 | Autodemontage in strijd met bestemming | Na aanschrijving zijn de demontage-activiteiten beëindigd |
Lindenhoutseweg 40 | Autodemontagebedrijf in strijd met bestemming | Na aanschrijving is bedrjif verplaatst |
Lindenhoutseweg 41 | Huisvesting/pension voor chauffeurs | Na aanschrijving is strijdig gebruik beëindigd |
Lindenhoutseweg 51 | Huisvesting/pension voor chauffeurs | Na aanschrijving is strijdig gebruik beëindigd |
Rouwenboschweg 5 | Bewoning in bedrijfspand | Na aanschrijving is bewoning beëindigd |
Rouwenboschweg 13 | Illegale bedrijfsbebouwing deels op gemeentegrond | Bestuursdwangaanschrijving onherroepelijk. Bezwaar- procedure tegen geweigerde omgevingsvergunning loopt. |
Westkanaaldijk 445A | Autodemontage in strijd met de bedrijfsbestemming | Na aanschrijving zijn de demontage-activiteiten beëindigd. |
Watergang op grens met gemeente Beuningen | Gedeelten van de oevers aan de zuidzijde zijn in gebruik genomen t.b.v. bedrijfsvoering | Betrokkenen worden aangeschreven om gebruik te (laten) beëindigen |
Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderzoek naar de financieel-economische uitvoerbaarheid is daarom niet nodig en er hoeft geen exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro te worden vastgesteld.
Het concept bestemmingsplan is aan de diverse instanties voorgelegd. De resultaten van dit overleg zijn, voor zover reacties zijn ontvangen, hieronder vermeld.
Overlegreactie
Rijkswaterstaat is beheerder van het Maas-Waalkanaal. De kegelligplaatsen zijn correct in de toelichting opgenomen. Verzocht wordt de bijbehorende risicocontouren op te nemen. Er zijn (kleine) windturbines gepland in het gebied. Wanneer dit vlakbij de kegelligplaatsen is, dan is dat niet wenselijk. Het kan mogelijk tot een probleem leiden als er bijvoorbeeld een rotorblad afvalt. Verzocht wordt de afbeelding op pagina 83 van de toelichting (kaart:miniwindturbines Westkanaaldijk) duidelijker te maken.
Beoordeling
In de planregels en op de verbeelding is de algemene aanduiding 'veilgheidszone-kegelligplaatsen' opgenomen. Tevens is in de regels van de bestemming Bedrijventerrein een afwijkingsmogelijkheid voor overschrijding van de maximale bouwhoogte opgenomen ten behoeve van de realisering van urbane windturbines onder de voorwaarde dat aangetoond kan worden dat er in het kader van externe veiligheid geen risico-verhogend effect uitgaat van plaatsing van de windturbine. De legenda van de kaart miniwindturbines Westkanaaldijk in paragraaf 5.8 van de toelichting is verduidelijkt.
Overlegreactie
Deze overlegreactie is opgenomen in Bijlage 10.
Beoordeling
Paragraaf 4.1 Economie is aangepast. Daarbij wordt onder andere ingegaan op het Regionaal Programma Werklocaties (RPW). De mogelijkheid van bouwmarken, tuincentra en hypermarkten is in de Staat van bedrijvigheid geschrapt. Zelfstandige kantoorvestiging op industrieterrein Westkanaaldijk wordt niet toegestaan, uitgezonderd de vestiging van kleinschalige kantoren in een bedrijfsverzamelgebouw tot een maximale omvang van 200 m2. Deze bedrijfjes bieden ondersteunende dienstverlening aan de gevestigde bedrijven op industrieterrein Westkanaaldijk of andere bedrijventerreinen in Nijmegen en zijn van dien aard en omvang dat deze zijn te beschouwen als kantoorwerkzaamheden vergelijkbaar met inpandige ondersteunende kantoorwerkzaamheden van reguliere (productie)bedrijven zelf zoals die op het industrieterrein zijn gevestigd. Dit type dienstverlening gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw is, gelet op de verwevenheid met de reguliere bedrijvigheid, gebaat bij vestiging op een bedrijventerrein.
Overlegreactie
Deze overlegreactie is opgenomen in Bijlage 11.
Beoordeling
De ontbrekende beleidsstukken worden toegevoegd. Voor de A-watergangen (inclusief het talud) wordt de bestemming Water opgenomen.
Overlegreactie
Liandon verzorgt voor netbeheerder TenneT diverse beheerswerkzaamheden, waaronder de beoordeling van bestemmingsplannen die raakvlakken hebben met hoogspanningsobjecten, gelegen in het verzorgingsgebied van Alliander. De belangen van netbeerder TenneT zijn voldoende gewaarborgd met dit bestemmingsplan.
Beoordeling
Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Overlegreactie
Verzocht wordt om ook de laatste leidingen van het afsluiterschema tot aan het gasdrukmeet- en regelstation op te nemen op de verbeelding en te bevestigen dat het gasdrukmeet- en regelstation goed bestemd is. Het bestemmingsplan maakt urbane windturbines met een hoogte van 5 meter mogelijk. Het is niet geheel duidelijk of het hierbij gaat om windturbines die op het dak worden geplaatst of op de grond. In het tweede geval lijkt het wat laag. Verder gaat het hier om turbines die mogelijk vergunningvrij geplaatst mogen worden. Voor windturbines tot 15 meter ashoogte hanteert de Gasunie de HIZ (high impact zone), waarbij voor de grootste molens van 15 meter een afstand van 25 meter tot de infrastructuur wordt aangehouden. Voor de turbines van 5 meter lijkt 6,5 meter voldoende te zijn.
Beoordeling
De verbeelding is aangepast door ook voor het gedeelte tot aan het gasdrukmeetregel- en regelstation de dubbelstemming Leiding-Gas op te nemen. Gasdrukmeet- en regelstations zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (SBI 2008 code 35) en zijn daarmee toegestaan binnen de bestemming Bedrijventerrein. Tevens vallen kleinere gasdrukmeet- en regelstations onder de '(bouw)werken ten algemenen nutte" die binnen alle bestemmigen zijn toegestaan (maximale 50 m3). Het is dus niet nodig om een aanduiding voor het gasdrukmeet- en regelstation op te nemen. Er wordt wel een veiligheidsafstand rondom het gasdrukmeet- en regelstation opgenomen (veiligheidszone-barim 1 en barim 2).
Het bestemmingsplan maakt urbane windturbines met een hoogte van 5 meter mogelijk. Deze windturbines kunnen op daken worden geplaatst. In paragraaf 5.8 is een verwijzing naar de website opgenomen. De planregels zijn aangepast door windturbines niet direct mogelijk te maken, maar middels een afwijkingsmogelijk. Daarbij is als voorwaarde opgenomen dat aangetoond moet worden dat er in het kader van externe veiligheid geen risico-verhogend effect uitgaat van plaatsing van de windturbine. Daarbij zal rekening worden gehouden met bovengenoemde afstanden.
Overlegreactie
Deze overlegreactie is opgenomen in Bijlage 12.
Beoordeling
Het is een conserverend bestemmingsplan. Desalniettemin is het beleid ten aanzien van nieuwe bedrijven en dus nieuwe risico's aangescherpt ten opzichte van het vigerende plan. In het vigerende plan konden bedrijven tot veiligheidscategorie 5.2 zich zonder problemen vestigen in het zwaarste gedeelte van het industrieterrein (bijv. overslagbedrijf voor LPG, veiligheidsafstand 700 meter). Dit wordt in het nieuwe plan uitgesloten. Alleen bedrijven met een lichtere gevaarsindicatie (tot categorie 3.1) zijn direct toelaatbaar. Dit bestemmingsplan levert dus geen nieuwe risico's op ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.
Het is niet de bedoeling dat bestaande vestigingsmogelijkheden plotseling onmogelijk worden, wanneer hiertoe geen directe aanleiding bestaat. Aan de noordzijde grenst het industrieterrein Westkanaaldijk aan het Beuningse deel van het industrieterrein (Metaalweg). De afstand van het Nijmeegse deel tot aan de gevoelige objecten in Weurt (Thomas van Heereveldstraat) bedraagt 225 tot 400 meter. De afstand van het industrieterrein naar de gevoelige objecten van het "Kinderdorp Neerbosch" aan de zuidzijde van het industrieterrein bedraagt daarentegen slechts 65 meter, waarbij geen enkele afscherming plaatsvindt. Het is niet meer dan logisch dat hiermee met de reservering van de milieubelasting van het industrieterrein rekening wordt gehouden. Bij bedrijven in milieucategorie 4 geldt in gemengd gebied (grenzend aan een industrieterrein) een minimale afstand van 200 meter. Die afstand wordt dus gehaald naar de Thomas van Heseveldlaan. Daarnaast geldt voor het industrieterrein alleen voor wat betreft geluidsbelasting categorie 4, maar de geluidsproductie van het industrieterrein wordt in zijn totaliteit begrenst door andere regelgeving, namelijk de Wet geluidhinder, door de vigerende geluidszone. Het zou niet of nauwelijks (akoestisch) effect hebben (door de aanwezige Beuningse bedrijven die veel dichter bij de grens van de geluidszone zijn gelegen) om aan de Noordzijde van het Nijmeegse industrieterrein (mede door de afscherming van de bedrijven aan de Metaalweg, tot een lichtere bedrijfscategorie te verplichten. Voor wat betreft geur en stofhinder, alsmede gevaar, zijn zoals hierboven al aangekaart, nog lichtere hindercategorieën opgenomen, die in het geheel niet buiten het industrieterrein (in zijn totaliteit) reiken. Het gaat hier immers om afstanden van slechts 50 meter in gemengd gebied voor geur en stof en 30 meter voor gevaar. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de gevoelige objecten aan de noordzijde van het industrieterrein in de gemeente Beuningen in feite (berekend overeenkomstig de methodiek van de VNG-brochure) niet worden gehinderd door mogelijke nieuwvestiging van bedrijven op het Nijmeegse deel van het industrieterrein. Voor de bedrijven die in het Nijmeegse deel van het industrieterrein thans niet voldoen aan de criteria, is een specifieke aanduiding opgenomen, met een toelichting waarom wij van mening zijn dat de bedrijfsvoering ook onder het nieuwe regime kan worden voortgezet.
In het bestemmingsplan zijn aan de noordzijde van de Hogelandseweg een aanduiding voor demonteren van autowrakken en overige voertuigen en een aanduiding voor groothandel in vrachtwagens opgenomen. Dergelijke bedrijven mogen zich in deze zone vestigen en uitbreiden. Elders in het plangebied is demontage en groothandel in vrachtwagens alleen toegestaan op de bestaande percelen. Voor deze percelen is een aanduiding opgenomen. Er is een 'uitsterfregeling' opgenomen dat zodra het gebruik op deze percelen wordt beëindigd, demontage dan wel groothandel in vrachtwagens niet meer is toegestaan.
De gemeente Nijmegen wil fietsen stimuleren. Bij een eventueel toekomstige herinrichting van de Westkanaaldijk, bestaat dan ook beleidsmatig de ruimte om de doorgaande fietsroutes aan de noord- en zuidzijde direct met elkaar te verbinden. Bestemmingsplantechnisch bestaat in het bestemmingsplan al de ruimte voor het aanleggen van een fietspad. Van belang is om bij een eventueel toekomstige herinrichting de verkeersveiligheid en aansluiting op de bestaande fietsroutes te onderzoeken.
Smit Draad is in de publiciteit geweest vanwege een incidentele overschrijding op het gebied van arbeidsomstandigheden. Wellicht dat de zorgen die geuit worden daardoor zijn ontstaan. Smit Draad is momenteel bezig met een revisievergunning. In dat kader zijn in 2014 emissiemetingen uitgevoerd door Tauw. Hierbij is de uitstoot van benzeenconcentraties gemeten. Uit de rapportage is gebleken dat wordt voldaan aan de normen uit de NER. Overigens is uit de jaarlijkse landelijke monitoring van de achtergrondconcentraties gebleken dat de grenswaarden voor benzeen in Nederland niet worden overschreden. Er zijn ook geen aanwijzingen anderszins dat het bedrijf niet zou voldoen aan de grenswaarden uit de bestaande vergunning. De actualisatie van het bestemmingsplan voorziet geen wijziging van de bestaande bestemming van Smit Draad. De actualisatie van het bestemmingsplan veroorzaakt daardoor geen mogelijke verslechtering van de luchtkwaliteit. Wijzigingen in de bedrijfsvoering die tot wijzigingen in de uitstoot van de inrichting leiden worden in het traject van de vergunningprocedure beschouwd.
In het midden van het plangebied, gelegen tussen de Vlotkampweg en de Lindenhoutseweg, zijn in het vigerende bestemmingsplan bedrijven in milieucategorie 2-5 toegestaan. Dit is in dit bestemmingsplan overgenomen. De verbeelding is hierop aangepast. Tevens is paragraaf 3.2.3 uit het concept bestemmingsplan geschrapt.
Voor het bedrijf Daanen Shipping&Logistics B.V. (Westkanaaldijk 401) is op 2 juli 2015 de melding op basis van het Activiteitenbesluit geaccepteerd waarin het bedrijf aangeeft zijn beoogde werkzaamheden te gaan uitvoeren. Voor de aanvraag om zeeschepen ter plaatse te kunnen laden en lossen is op 17 mei 2013 een positieve beschikking verleend.
Overlegreactie
Deze overlegreactie is opgenomen in Bijlage 13.
Beoordeling
Een deel van de vragen is bij de beoordeling van bovenstaande reactie van de gemeente Beuningen al beantwoord. Op de aanvullende vragen wordt hieronder ingegaan.
Het onderzoek naar de Optimalisatie Afvalwatersysteem Westkanaaldijk en De Stedelijke Wateropgave Westkanaaldijk loopt nog. De in het bestemmingsplan opgenomen tekst refereert hiernaar. Het gaat wat betreft Westkanaaldijk om een gecombineerd onderzoek van Waterschap Rivierenland, gemeente Beuningen en gemeente Nijmegen. Op het bedrijventerrein Westkanaaldijk is niet direct een probleem met regenwateroverlast ervaren. Wel zijn er mogelijk problemen aan de Weurtse zijde van het gebied. Ook heeft het Waterschap aangegeven dat er soms problemen zijn in het landelijk gebied ten westen van Nijmegen. Vanuit de gemeente Beuningen is/wordt er waterberging aangelegd op het terrein van de waterzuivering. De eventuele benodigde waterberging vanuit Nijmegen kan niet in het gebied vallend onder dit bestemmingsplan worden opgelost. Maar er is een zoekgebied ten zuiden van het bedrijventerrein. Het stellen van kaders gebeurt niet in een bestemmingsplan, maar in de beleidsplannen waarnaar verwezen wordt. In dit geval het Rioleringsplan en de Afkoppelnota.
Ten aanzien van de vraag of bij de schepen die aanmeren bij Daanen Schipping & Logistics B.V. sprake zou zijn van hogere emissies (ten aanzien van luchtkwaliteit en geluid), kan niet worden gevolgd op basis waarvan de gemaakte opmerkingen te herleiden zijn. Voor zover ons bekend zijn geldt ten aanzien van de kustvarende schepen die ook de Waal kunnen bevaren, geen ander milieuregime dan de eisen die gesteld worden aan schepen voor de riviervaart. Uiteraard moet het bedrijf wel voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit. Niet wordt ingezien dat het bedrijf nog overlast kan veroorzaken op gevoelige objecten in Weurt, die op ruim 1 km zijn gelegen van de aanlegplaats.
Het terugleggen van de 50 dB(A) contour Industrielawaai kan alleen als dit niet leidt tot overschrijdingen op de geluidzonegrens. Op dit moment zijn er geen overschrijdingen. De gecumuleerde geluidemissie op basis van alle vergunning rechten is bijna even groot als de vastgestelde 50 dB(A) zonegrens. In de omgeving van Weurt is de marge 0,5 dB of minder. Wij achten een geringe marge noodzakelijk om het normaal functioneren van een industrieterrein mogelijk te houden. Het substantieel terugleggen van de 50 dB(A) zonegrens vereist het wegnemen van geluidbronnen bij bedrijven. Dit kan alleen door het inperken van de vergunning of het stellen van verregaande nadere eisen, per inrichting. Hiervoor is op dit moment onvoldoende draagvlak.
Overlegreactie
Deze overlegreactie is opgenomen in Bijlage 14
Beoordeling
In het pdf-bestand van het bestemmingsplan zijn verschillende lagen aan en uit te zetten. Het ontwerp bestemmingsplan zal ook op www.ruimtelijkeplannen.nl worden geplaatst. Hierop kan op voor elke locatie gekeken worden welke bestemmingen en aanduidingen er gelden. Er zijn alleen aanduidingen opgenomen wanneer bestaande bedrijven niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomen dan wel in een zwaardere categorie thuishoren dan ter plaatse algemeen is toegestaan. Andere bedrijven zijn alleen toegestaan voor zover deze voorkomen op de Staat van bedrijvigheid en passen binnen de ter plaatse algemeen toegelaten milieucategorie. Voor het laantje van Kinderdorp Neerbosch is een aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevolle historische structuur' opgenomen, dat gericht is op het behoud en herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden (zie paragraaf 2.3). In het bestemmingsplan is de zonering uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen. In het midden van het industrieterrein zijn bedrijven in milieucategorie 5 toegestaan. In het nieuwe bestemmingsplan wordt aansluiting gezocht bij de wijze waarop het terrein is ingericht, waarbij echter wel, meer dan in het vigerende plan is bezien in welke mate onderlinge hinder, op basis van de verschillende hindercategorieën nog acceptabel te noemen is (zie paragraaf 5.1). De specifieke bouwaanduidingen bebouwing accent 1 en 2 zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan voor Synthon.
Op 15 mei 2013 is de Nota Cultureel Erfgoed door de raad vastgesteld. Hierin is beleid opgenomen om cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen te verankeren, een verplichting vanuit het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit beleid heeft de gemeente Nijmegen ervoor gekozen om bij verschillende gebieden onderscheid te maken in de mate waarin zij wil inzetten op het behoud van cultuurhistorische waarde.
Bij gebiedstype 1 gaat het om gebieden waarin cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig zijn. Het gaat hier hoofdzakelijk om woonwijken die in de afgelopen 50 jaar tot stand zijn gekomen en moderne bedrijventerreinen en industriegebieden. Bij ruimtelijke plannen wordt daarom alleen gestreefd naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren. Dat is voor deze gebieden voldoende om verwijzingen naar het verleden levend te houden. Het gehele plangebied valt binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart, omdat het hier om een bedrijventerrein/industriegebied gaat. In de beleidsnota staat dat er voor deze gebieden bij het opstellen van bestemmingsplannen een analyse worden gemaakt, waarin de historische structuren geduid zijn. Paragraaf 2.3 Cultuurhistorie is daarmee conform het vastgestelde beleid opgesteld.
Uit de cultuurhistorische analyse blijkt dat er nog wel degelijk historische structuren aanwezig zijn en gelet op het beleid uit de Nota Cultureel Erfgoed zetten we als gemeente in op behoud van deze historische structuren. Deze structuren, zoals de lindenlaan en de schaapswetering zijn nog herkenbaar aanwezig. Om ervoor te zorgen dat deze structuren niet ongemerkt kunnen verdwijnen en ze zo goed mogelijk te kunnen behouden is een regeling in het bestemmingsplan opgenomen. Het maatwerk waarover gesproken wordt heeft betrekking op beschermde monumenten. Voor de duidelijkheid zal de tekst hier op worden aangepast. Er is geen indifferente cultuurhistorische waardenkaart ontwikkeld. Er is naar aanleiding van de cultuurhistorische analyse een waardenkaart opgesteld, waarop de cultuurhistorische waarden zijn aangegeven. Het historische tracé van de voormalige Dennenstraat (huidige Lindenhoutseweg) betreft een cultuurhistorische waarde. De bomen die er nog staan en die nog onderdeel zijn van de vroegere beplanting van dit tracé hebben geen cultuurhistorische waarde, vandaar dat hiervan is aangegeven dat ze een indifferente cutluurhistorische waarde hebben.
Het bestemmingsplan is niet het juiste instrument om de vestiging van bedrijven op het vlak van duurzaamheid te regelen. Dergelijke principes kunnen wel op vrijwillige basis met de bedrijven afgesproken worden in een gezamenlijke visie op de toekomst van het terrein. Het gaat hier om een bestemmingsplan voor een bestaand bedrijventerrein. Dit betekent dat alle percelen in handen van de bedrijven zijn. De gemeente heeft geen zicht op het eventueel verkopen van een bedrijfsperceel van het ene bedrijf aan een ander bedrijf, heeft geen planologische instrumenten om dat te controleren of te beìnvloeden en kan er planologisch geen regels voor stellen.
Wat onderscheid garagebedrijven en sloop- en demontagebedrijven/vrachtwagenhandel betreft:is het nu mogelijk om onderscheid aan te brengen in garagebedrijven die 4 of meer sloopauto's op het terrein mogen hebben en garagebedrijven die dat niet hebben. Het risico van devaluatie, het terrein van een als zodanig bestemde bonafide garage wordt opgekocht door een garagebedrijf met vergunningplicht (sloop- en demontagebedrijven), is niet langer aanwezig. Ten aanzien hiervan kan worden gesteld dat de nieuwe methodiek handhaving aanzienlijk vereenvoudigt.
Op de verbeelding zijn de veiligheidsafstanden rondom de gasdrukregel- en meetstations opgenomen (barim 1 en barim 2). Onder beperkt kwetsbare objecten worden bijvoorbeeld ook bedrijfsgebouwen verstaan, voor zover deze niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt (gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn). In artikel 1 zijn de verschillende begrippen gedefinieerd.
Industrielawaai kent twee contouren: de industrietreingrens en de zonegrens. De industrieterreingrens markeert de buitenzijde van het industrieterrein. De zonegrens markeert de vastgesteld 50 dB(A) geluidcontour. Het gebied tussen de industrieterreingrens en de zonegrens heet "de geluidzone". In de geluidzone zijn nieuwe geluidgevoelige bestemmingen alleen met een Hogere Waarde besluit mogelijk. Op het industrieterrein zijn op grond van de Wet geluidhinder geen (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen toegestaan. De geluidzone en het industrieterrein zijn voor het eerst vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 oktober 1990. Ten tijde van deze vaststelling waren op het industrieterrein al bedrijfswoningen aanwezig. De bestaande (bedrijfs)woningen op het industrieterrein genieten echter vanuit het gemeentelijk geluidbeleid een zeer beperkte bescherming. Dit is bestaand beleid. De bestaande bedrijfswoningen zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
De in de paragraaf externe veiligheid genoemde niet-Bevi bedrijven zijn in het verleden bij ons bekend geweest als zijnde Bevi-bedrijf en/of hebben een risicocontour gehad die op de landelijke risicokaart stond. Er wordt nu met gevaarlijke stoffen gewerkt die niet tot een risicocontour leidt. Van dit laatste kan inderdaad ook sprake zijn bij andere bedrijven, vandaar dat de opsomming als willekeurig kan worden ervaren. Wat we met deze passage hebben willen aangeven is dat bij een toename van het gebruik van gevaarlijke stoffen boven de Bevi grens de PR contour niet over naburige bedrijven/ bouwpercelen mag vallen. De tekst onder Broekman Logistics (Bevi) is aangepast.
De aanduiding 'overige zone-zichtas' is overgenomen uit het bestemmingsplan voor Synthon.
Overlegreactie
Het bestemmingsplan is inderdaad een consoliderend plan. En daarmee doet het nu precies wat de werkgroep van het Kronenburger Forum probeert te voorkomen. We zijn op zoek naar de problemen en aandachtspunten met betrekking tot het industrieterrein. Vervolgens willen we die aanpakken en in de loop der tijd verbeteren, Dit concept bestemmingsplan anticipeert hier op geen enkele manier op.
Beoordeling
Wij begrijpen dat het actualiseren van een deelgebied van het bedrijventerrein TPN west, terwijl tegelijkertijd overlegd wordt over het gezamenlijk opstellen van een visie op dat bedrijventerrein, contraproductief kan overkomen. Tegelijkertijd lopen wij als gemeente echter een aanzienlijk financieel en procedureel risico als het bestemmingsplan niet tijdig wordt geactualiseerd. Wij zijn van mening dat het voortzetten van de actualisatie het gezamenlijk ontwikkelen van een visie niet in de weg staat en willen daarom beide trajecten naast elkaar voortzetten.
Overlegreactie
Deze overlegreactie is opgenomen in Bijlage 15
Beoordeling
Zoals aangekondigd op het Kronenburger Forum van 13 april 2016 hebben wij het concept bestemmingsplan naar de deelnemers van het Forum verzonden. De vergaderfrequentie van het Kronenburger Forum maakt het niet mogelijk dit plan integraal in het forum te bespreken. Het ontwerp bestemmingsplan zal ook op www.ruimtelijkeplannen.nl worden geplaatst. Hierop kan op voor elke locatie gekeken worden welke bestemmingen en aanduidingen er gelden. De Staat van bedrijvigheid zit als bijlage bij de planregels. In het midden van het plangebied zijn bedrijven in milieucategorie 2-5 toegestaan. Sealed Air B.V. (Lindenhoutseweg 45) betreft heeft een milieuhindercirkel van 700 meter wat overeenkomt met miieucategorie 5.2. Bij Broekman Logistics (De Vlotkampweg 67) liggen alleen giftige stoffen opgeslagen. Deze stoffen kunnen geen domino-effect veroorzaken op andere opslagen van gevaarlijke stoffen. Het ontstaan van brand bij Broekman is een van de scenario's waarmee rekening wordt gehouden voor het vaststellen van de risicocontouren bij het bedrijf. Op de landelijke risicokaart (www.risicokaart.nl) worden kwetsbare objecten weergegeven.
De geluidscontour van het bedrijfsterrein loopt over de woonbebouwing van Weurt. Bij de huidige actualisatie is de verkleining van de geluidscontour niet onderzocht. Het terugleggen van de 50 dB(A) contour Industrielawaai kan alleen als dit niet leidt tot overschrijdingen op de geluidzonegrens.Op dit moment zijn er geen overschrijdingen. De gecumuleerde geluidemissie op basis van alle vergunning rechten is bijna even groot als de vastgestelde 50 dB(A) zonegrens In de omgeving van Weurt is de marge 0,5 dB of minder. Wij achten een geringe marge noodzakelijk om het normaal functioneren van een industrieterrein mogelijk te houden. Het substantieel terugleggen van de 50 dB(A) zonegrens vereist het wegnemen van geluidbronnen bij bedrijven. Dit kan alleen door het inperken van de vergunning of het stellen van verregaande nadere eisen per inrichting. Hiervoor is op dit moment onvoldoende draagvlak.
Het doel van de actualisatie is dat er steeds een actueel overzicht bestaat van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in een gebied. Daarbij wordt uitgegaan van de planologische mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen. Dit is in paragraaf 1.1 aangegeven.