direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Centrum - Stationsomgeving - 4 (Nieuwe Marktstraat 52, poppodium)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP5504-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met het plan wordt beoogd een poppodium of kantoren te realiseren aan de Nieuwe Marktstraat in een voormalig waterpompstation.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie aan de Nieuwe Marktstraat is een oud waterpompstation en bevindt zich op een paar honderd meter van het Centraal Station, ingeklemd door een woongebouw aan de Stieltjesstraat, het politiebureau, bedrijfsverzamelgebouw De nieuwe Ambacht, de Snelbinder en het spoor.

De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als Nijmegen, sectie B, 6056 en plaatselijk bekend als Nieuwe Marksstraat 50a en 52. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 2200 m².

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5504-VG01_0001.jpg"

Figuur 1: Ligging plangebied in omgeving

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Nijmegen Centrum - Stationsomgeving. Dit bestemmingsplan is door de raad op 12 december 2012 vastgesteld; het plan is op 23 december 2013 onherroepelijk geworden.

De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplan, omdat de gronden bestemd zijn voor een Bedrijf - Nutsvoorziening.

Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld met een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Per 1 januari 2020 is de drinkwaterwinning en productielocatie aan de Nieuwe Markstraat 50a - 52 gesloten. Hiermee is ook het beschermingsgebied van de waterwinning uit de Omgevingsverordening Gelderland komen te vervallen. Het terrein is verkocht door Vitens aan de gemeente Nijmegen.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Merleyn is een belangrijke schakel in de Nijmeegse popinfrastructuur. Echter, de continuïteit van Merleyn staat onder druk. De huidige locatie aan de Hertogstraat voldoet vanwege geluidsisolatieproblemen niet aan de wettelijke normen. Om deze reden is Merleyn al geruime tijd op zoek naar nieuwe huisvesting. Onderliggende locatie is de voorgestelde en onderzochte locatie voor de vestiging van poppodium Merleyn. Op de fundamenten van het voormalige waterpompstation wordt gebouwd volgens het principe van circulaire bouw. Op het dak komt 1,5 meter grond ook voor het geluid. dat verwerkt wordt tot een groen dak, wat gunstig is voor de waterhuishouding en flora en fauna in de buurt.

Om de geluidsoverlast van het aankomende en vertrekkende publiek tot een minimum te beperken wordt het publiek zo dicht mogelijk bij de voorgevel gehouden. Het laden en lossen bevindt zich aan de achterkant binnen. De zaal zal ruimte bieden aan zo'n 250 bezoekers. Naast de functie van poppodium wordt het mogelijk gemaakt om op deze locatie kantoren te huisvesten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Relevant rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het Rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

In de SVIR is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • b. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 Bro lid 2 vastgelegd en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder ‘stedelijke ontwikkeling’ en ‘bestaand stedelijk gebied’ wordt verstaan is in het Bro opgenomen en is verder uitgekristalliseerd in jurisprudentie. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Onder ‘bestaand stedelijk gebied’ verstaat het Bro een ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

3.1.2.1 Stedelijke ontwikkeling

Allereerst moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) opgenomen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Andere stedelijke voorzieningen betreffen volgen de Nota van Toelichting (2017) “accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure”.

Het initiatief om een popodium of kantoorruimte ter realiseren kan onder deze definitie worden geschaard, gezien het hier gaat om de ontwikkeling van een nutsvoorziening naar een poppodium en in de toekomst mogelijk een kantoorlocatie.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een poppodium of kantoren binnen de bebouwde kom van Nijmegen. Relevant is of deze ontwikkeling is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Bij de beantwoording van deze vraag moet volgens de Afdeling in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het voorliggende plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan.

Bij een uitbreiding van planologische mogelijkheden bij de functies poppodia en kantoren is er vanaf 500m2 bvo sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Gelet op het voorgaande is voorliggende ontwikkeling binnen het plangebied aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Daarom is een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Deze toets heeft plaatsgevonden en is bijgesloten als bijlage bij de plantoelichting.

3.1.2.2 Conclusie

Op basis van het rapport kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen. De ontwikkeling voorziet in een behoefte en vindt binnen bestaand stedelijk gebied plaats. Daarmee wordt de ontwikkeling als haalbaar geacht voor wat de betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid en ambities over thema's zoals ruimte, energie, klimaat, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De Omgevingsvisie is een 'plan' dat richting geeft (een gedeeld vergezicht), en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden.
De uitwerking van de Omgevingsvisie vindt plaats in sectorale of regionale programma's, waaronder de Regionale Energiestrategieën, Programma Mobiliteit, en Regionale Woonagenda's.

De doelstelling van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Hierbij ligt de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. De Omgevingsvisie omschrijft de doelstelling als volgt:

Gezond: een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, en de bescherming van onze flora en fauna
Veilig: voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En aandacht voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid
Schoon: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie
Welvarend: een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen

Duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie worden in onderlinge samenhang bekeken. Dit resulteert in ambities op het gebied van de energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Deze ambities zijn gerelateerd aan de kerntaken van de provincie. Elke ambitie kent zijn eigen doelstellingen en aanpak.

Voor de uitvoering hanteert de provincie vier 'doe-principes':

  • Doen: De provincie kijkt breed met focus en zoekt actief ruimte.
  • Laten: De provincie stimuleert niets buiten haar visie.
  • Zelf: De provincie neemt zelf verantwoordelijkheid en geeft het goede voorbeeld.
  • Samen: De provincie werkt samen met partners en stimuleert innovatie en kennisdeling.

Sinds 2014 zijn vijf wettelijke verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie. Het gaat om ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid, en verkeers- en vervoersbeleid.

Bij het ruimtelijke beleid is het provinciaal belang het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit, het vergroten van klimaatbestendigheid en behoud van natuur- en landschappelijke kwaliteit. De kwantitatieve regionale opgave bij wonen en werklocaties is eveneens van provinciaal belang. Hiervoor zijn er provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen. Voor een zorgvuldige locatie-afweging op regionaal niveau wordt de ladder duurzame verstedelijking ingezet. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (december 2018). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem.

In hoofdstuk 4 wordt op de verschillende aspecten ingegaan.

3.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.

3.3 Relevant gemeentelijk beleid

Door het grotere aantal bezoekers van de Nijmeegse binenstad worden sectoren als horeca, cultuur en evenementen steeds belangrijker voor de gemeente. Vanuit de Omgevingsvisie 2020- 2040 wordt ingezet op een groei in aantal banen in deze sectoren.

  • Stedelijke verdichting met zowel woon-, werk- , als recreatieprogramma dient plaats te vinden rondom OV-knooppunten. Door Merleyn te verplaatsen, komt het poppodium dichterbij het statiion te liggen en sluit het aan bij de omgevingsvisie.
  • De gemeente wil meer aandacht besteden aan iconische ruimtelijke elementen van vandaag en morgen die cultureel bepalend zijn voor Nijmegen. er wordt ingezet op het versterken van de vrijetijdseconomie met als doel een nog aantrekkelijkere stad te worden.
  • De gemeente Nijmegen wil hun economische kansen beter gaan benutten. een ambitie van de gemeente is om de banengroei te verhouden met de bevolkingsgroei in de stad. een manier om dit te doen om kantoren te realiseren waar mensen kunnen werken. Hiervoor heeft de gemeente enkele kansrijke toekomstbestendige locaties gereserveerd. Ook wordt er meer aanbod voor kleine kantoorgebruikers en ruimten voor ZZP-ers gerealiseerd. Hierbij wordt vooral gericht op de gebiedsontwikkeling rondom station Nijmegen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het/de hierboven genoemde beleid/wetgeving.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 M.e.r.-beoordeling

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen.

Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 zijn er twee vormen van m.e.r.-beoordelingen:

  • 1. projecten die vallen onder onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en
  • 2. de vormvrije m.e.r.-beoordeling, ook wel vergewisplicht genoemd. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:

  • 1. het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.
  • 2. de omvang van al die activiteit(en) ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst).

De herontwikkeling van het oude waterpompstation valt in het Besluit m.e.r. mogelijk onder: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2).

Het plan voorziet in de volgende onderdelen/functies:

  • Poppodium met een zaal geschikt voor 250 bezoekers en ondersteunende horeca;
  • Een dak van 1,5 meter grond dat verwerkt wordt tot groen dak;
  • Ruimte voor kantoren.

De drempelwaarden van kolom 2 van onderdeel D 11.2 (100 ha oppervlakte of meer, 2000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer) worden niet overschreden. Omdat de drempelwaarden indicatief zijn, is er echter wel een vormvrije m.e.r. beoordeling nodig voor het bestemmingsplan.

De m.e.r.-beoordeling wordt opgesteld in de vorm van een aanmeldingsnotitie (zie Bijlage 15 Aanmeldingsnotitie m.e.r.). Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag, i.c. het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad, een beslissing inzake de mer-plicht.

Uit de aanmeldingsnotitie blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten en dat geen MER gemaakt hoeft te worden. Het college heeft op 28 februari 2023 besloten dat geen MER nodig is (m.e.r.-beoordelingsbesluit).

4.2 Economische Zaken

Voor de hele herontwikkeling van de stationsomgeving Nijmegen Centraal is van belang dat we toe willen werken naar een multifunctioneel gebied waar levendigheid, leefbaarheid en veiligheid op een intensieve wijze gecombineerd worden. De stationsomgeving moet getransformeerd worden van een onveilig, onaantrekkelijk gebied naar een plek waar mensen graag willen wonen, werken en verblijven. Dat doen we door een mix aan functies te faciliteren op verschillende plekken op en rond het station.

Poppodium

Voor de Oostzijde ligt er, door de aanwezigheid van Doornroosje en door de nabijheid van de binnenstad, een extra focus op het cluster “Jong, hip en cultureel”. De vestiging van een poppodium als Merleyn past hier goed bij. Bij een dergelijke functie is ondersteunende horeca en een kantoorfunctie toegestaan.

Ondersteunende horeca bij poppodium

In panden met sociaal-culturele doeleinden is het toegestaan om als nevenactiviteit de bezoekers consumpties aan te bieden. Echter, deze instellingen mogen niet als een “normaal” horecabedrijf worden geëxploiteerd. Dit geldt dus ook voor de horeca-functie bij Merleyn.

Ondersteunende horeca kan niet los worden gekoppeld van de hoofdfunctie; voor het goed functioneren van een dergelijke voorziening, ook vanuit de klant geredeneerd, is ondersteunende horeca een noodzaak. Daar staat tegenover dat voorkomen moet worden dat het toestaan van ondersteunende horeca leidt tot ongewenste concurrentie met bestaande “normale” horeca-voorzieningen.

Belangrijkste voorwaarde voor de ondersteunende horeca-functie binnen het poppodium: het aantal m2's ondersteunende horeca dient gemaximeerd te worden ten opzichte van de hoofdfunctie. Het aantal m2 mag voor bijzondere doeleinden niet boven de 10% van het totale oppervlak van de hoofdfunctie uitkomen. Andere voorwaarden zijn:

  • de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;
  • de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
  • de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend via die van de hoofdactiviteit; er is dus geen aparte ingang;
  • het aantal m2 ondersteunende horeca is gemaximeerd ten opzichte van de hoofdfunctie;
  • er is in het pand vrij toegankelijke sanitaire ruimte;
  • voor de horeca-activiteit mag geen aparte reclame worden gemaakt.

Kantoorfunctie

In het RPW 2021-2024 is nog steeds sprake van een overaanbod van kantoren. Het overaanbod is wel kleiner geworden. Op de centraal stationslocaties is (net zoals in het RPW 2017) nog steeds sprake van een tekort aan ontwikkelruimte terwijl hier juist wel vraag naar is. Dit betekent dat het regionale beleid voor kantoren in het RPW 2021 -2024 gecontinueerd wordt. Dat houdt in dat kantoorontwikkelingen op potentiele (her-)ontwikkelingslocaties rondom het centraal station in (Arnhem en) Nijmegen worden gestimuleerd.

De stationsomgeving is binnen het RPW aangewezen als toekomstbestendige locatie voor (grootschalige) kantoren. Uit onderzoek van Ecorys dat ten grondslag ligt aan het RPW blijkt dat er behoefte is aan kantoorruimte. Ook is er juist ook behoefte van kleine en middelgrote kantoorgebruikers aan ruimte (250 m2 BVO en 1.500 m2 BVO).

4.3 Verkeer en parkeren

4.3.1 Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt kadastraal gezien aan de Nieuwe Marktstraat, het gemotoriseerd verkeer wordt via deze straat aan de Stieltjesstraat ontsloten. De Nieuwe Marktstraat functioneert als een erftoegangsweg binnen een 30km/u zone. De Stieltjesstraat is een gebiedsontsluitingsweg.

Langzaam verkeer

Het plangebied wordt voor de voetganger en fietser vanuit de Nieuwe Marktstraat ontsloten.

Openbaar vervoer

Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van het Centraal Station, deze bevinden zich respectievelijk op ca. 350m loopafstand.

4.3.2 Expeditie

Het expeditie verkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.

4.3.3 Parkeren

In de parkeer- en verkeersnotitie (bijlage 10) is getoetst aan de ‘Beleidsregels parkeren 2022’ (hierna: ‘de Beleidsregel 2022’). In de Beleidsregel 2022 wordt per gebiedstype uitgegaan van verschillende parkeer- en verkeercijfers. Het plangebied valt binnen het gebied dat in de Beleidsregel 2022 is aangeduid als ‘binnenstad’.

Van belang is dat er op grond van de Beleidsregel 2022 in de binnenstad voor alle functies niet hoeft te worden voldaan aan de parkeernorm voor zover die geldt voor het ‘aandeel bezoekers’. Bezoekers van deze functies kunnen namelijk terecht in de openbare parkeergelegenheden. Bij de parkeernormen wordt daarom per functie aangegeven welk percentage bestaat uit bezoekers. Dat percentage moet in mindering worden gebracht op de parkeernorm.

Voor de kencijfers verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de CROW-publicatie 381. Deze kencijfers verkeersgeneratie worden bij de planvorming gebruikt om het aantal motorvoertuigbewegingen per dag te berekenen. De gemeente gaat in beginsel uit van het minimum van de kencijfers van het CROW per functie. Dit past ook bij de locatie van Merleyn nabij het centraal station. Dit sluit aan bij de gemeentelijke mobiliteitsdoelen. De gemeente zet in op het niet verder laten groeien van de totale verkeersbelasting van auto’s in de stad.

Parkeerbehoefte poppodium

In de parkeer- en verkeersnotitie is uiteengezet dat er op grond van de parkeernorm in de Beleidsregel 2022 voor het poppodium 0,57 parkeerplaatsen nodig zijn. Dit komt omdat er geen rekening hoeft te worden gehouden met de bezoekersaantallen voor de parkeergelegenheid in het plangebied. Afgerond is de parkeerbehoefte voor het poppodium dus 1 parkeerplaats. Daarvoor is ruimte in het plangebied.

Daarnaast is in de parkeer- en verkeersnotitie uitgelegd waar de bezoekers aan het poppodium hun auto en fiets kunnen stallen. Voor bezoekers die met de auto komen, heeft de Keizer Karel-parkeergarage (ook in een worst case-scenario) voldoende capaciteit. Bezoekers zullen hierover worden geïnformeerd. Voor bezoekers die met de fiets komen, bevat het plangebied een fietsenstalling met 75 plaatsen. Als deze stalling vol is, kunnen bezoekers hun fiets kwijt bij de fietsenstalling onder Doornroosje.

Parkeerbehoefte kantoor

Voor het kantoor dat het bestemmingsplan mogelijk maakt, is berekend dat er 11,90 (bij een kantoor zonder baliefunctie) respectievelijk 14,48 (bij een kantoor met baliefunctie) nodig zijn. In de parkeer- en verkeersnotitie is aangegeven dat hier ruimte voor is in het plangebied.

Verkeer

In de parkeer- en verkeersnotitie is omschreven hoeveel verkeersbewegingen het poppodium zal genereren. Daarbij is uitgegaan van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381 (dit volgt ook uit de Beleidsregel 2022). Daarbij wordt uitgegaan van de verkeersgeneratie die hoort bij het minimum kengetal per functie.

Op basis van de cijfers uit de CROW-publicatie 381 zal het poppodium 1,59 motorvoertuigbewegingen per etmaal genereren. Daarbij is uitgegaan van de norm van 3,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal, binnen het centrum in een sterk stedelijk gebied. Op deze verkeersnorm is vervolgens het bezoekersaandeel (97%) in mindering gebracht. Worden bezoekers wel meegerekend, dan komt de verkeersgeneratie neer op 52,90 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Het kantoor zal 42,32 (zonder baliefunctie) respectievelijk 43,85 (met baliefunctie) motorvoertuigbewegingen per etmaal genereren. Worden bezoekers meegerekend, dan komt het neer op een verkeersgeneratie van 44,54 (zonder baliefunctie) respectievelijk 87,70 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

De maximale verkeersgeneratie bedraagt dus 87,70 motorvoertuigen per etmaal (kantoor met baliefunctie). Deze omliggende wegen kunnen deze verkeersgeneratie goed verwerken. Het merendeel van de bezoekers dat met de auto het poppodium bezoekt, zal de auto parkeren in de Keizer Karel-parkeergarage. De wegen die deze parkeergarage ontsluiten, kunnen deze extra motorvoertuigbewegingen verwerken.

Omdat het de vraag is of de CROW-kencijfers helemaal aansluiten op de beoogde realisatie van het poppodium, heeft de gemeente ook beoordeeld wat de verkeersgeneratie is in een irreëel (worst case)-scenario voor de specifieke verplaatsing van het poppodium in Nijmegen. Wij benadrukken dat het om een irreëel (worst case)-scenario gaat. In een worst case-scenario zullen er maximaal 100 extra motorvoertuigbewegingen in één uur op de Nieuwe Marktstraat zijn. Een erftoegangsweg (zoals de Nieuwe Marktstraat) kan deze extra vervoersbewegingen aan. Mogelijk zullen enkele wachtende auto’s die bezoekers komen ophalen, de parkeerplaatsen in de Stieltjesstraat gebruiken. De gemeenteraad vindt dat aanvaardbaar. Deze situatie zou namelijk te vergelijken zijn met de huidige situatie in de Hertogstraat (waar het huidige poppodium is gevestigd), zij het dat de Hertogstraat een aanzienlijk hoger aantal motorvoertuigbewegingen heeft te verwerken.

4.3.4 Verkeersveiligheid

Om de verkeersveiligheid te vergroten richten we onze wegen, waar mogelijk en wenselijk, in als 30 km/u straten. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat de auto-intensiteit voldoende laag is. Dit is verwoord in het Ambitiedocument mobiliteit 2019-2030 'Nijmegen Goed op Weg'.

Op de wegen binnen de bebouwde kom geldt voor de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen een maximum snelheid van 50 km/u. Voor de overige wegen binnen bebouwde kom geldt 30 km/u.

Het plangebied ligt aan een erftoegangsweg, binnen bebouwde kom, hiervoor geldt een maximumsnelheid van 30 km/u.

4.4 Geluid

Het plan voorziet in de vestiging van een poppodium en/of kantoren. Geluidsgevoelige bestemmingen als wonen zijn niet voorzien. Een eventuele beoordeling aan de hand van de Wet geluidhinder (Wgh) is daarom niet aan de orde. Vanuit de Wgh behoeven verder geen procedures te worden gevolgd.

Goede ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan dat een bestemmingsplan gemaakt of gewijzigd moet worden met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Bij een goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Voor het onderbouwen van de goede ruimtelijke ordening van de voorgenomen ontwikkeling van een poppodium is akoestisch onderzoek verricht.

Het poppodium wordt mogelijk gemaakt binnen de richtafstand die geldt volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Zie hiervoor paragraaf 4.6 .

4.5 Leefomgeving

Tijdens het participatieproces is geconstateerd dat niet alle zorgen van de omwonenden door de wijziging van het bestemmingsplan locatie Nieuwe Markstraat 50-52 kunnen worden weggenomen. Het betreft o.a. zorgen over geluidsoverlast buiten het gebouw door bezoekers van Merleyn en zorgen over hinder zoals wildplassen, afval, fietsparkeren. De klankbordgroep geeft aan dat áls Merleyn er komt ze een buurtbeheerovereenkomst zien als middel om deze zorgen een plek te geven waarbij door zowel gemeente, Merleyn als de klankbordgroep onderkennen dat geen garanties kunnen worden gegeven dat eventuele hinder volledig kan worden uitgesloten. De gemeente en Merleyn verkennen met de buurt of over deze zorgen beheerafspraken kunnen worden vastgelegd in een buurtbeheerovereenkomst. Hierin maakt de buurt (in de vorm van professionele partijen waaronder Vve's, Vesteda, wibeco en Gymnasium) afspraken met Merleyn (en waar nodig met de gemeente) over het voorkomen en het aanpakken van eventueel ontstane hinder onder andere van geluid van bezoekersstromen bij aankomst en vertrek, rokende bezoekers, wildplassen, afval en fietsparkeren buiten de daarvoor bestemde rekken.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Het plan voorziet in de vestiging van een poppodium en/of kantoren. Er zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen als wonen voorzien. Een beoordeling aan de hand van de Wet geluidhinder (Wgh) is niet aan de orde. Vanuit de Wgh hoeven geen procedures te worden gevolgd.

De aanwezige woningen in de omgeving vallen binnen de richtafstand van het poppodium. Bij het ontwerp van het nieuwe poppodium is daarom veel aandacht besteed aan de geluidsisolatie.

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsuitstraling naar de omgeving beperkt is. Merleyn mag in de nachtperiode niet meer dan 30 dB(A) aan muziekgeluid op de gevel van aangrenzende woningen produceren. Hierop is geanticipeerd door voor een hogere geluidsisolatie van 65dB(A) te kiezen en laden en lossen inpandig te laten plaatsvinden. Een toegangssluis moet geluidlekkage naar de omgeving bij instroom en vertrek voorkomen.

Het poppodium wordt mogelijk gemaakt binnen de richtafstand die geldt volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Uit het akoestisch onderzoek (bijlage 13 bij de plantoelichting volgt dat niet wordt voldaan aan de streefwaarden voor Gemengd gebied uit stap 2 van het stappenplan uit de VNG-publicatie. Vanwege de luidruchtige omgeving is het aanvaardbaar om uit te wijken naar stap 3. Voor dit aspect is een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd. Het poppodium voldoet aan de eisen uit het Activiteitenbesluit voor geluid.

Er vindt mogelijk wel een overschrijding plaats van grenswaarden in het geval van schreeuwende bezoekers. Dit is hoger dan de toetswaarden uit stap 3. De gemeente Nijmegen en Merleyn nemen beheersmaatregelen om de hinder zoveel mogelijk te beperken.

Er is op basis van de akoestische onderzoeken bij normaal gedrag bij de entree sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De gemeente Nijmegen acht de optredende maximale geluidsniveaus aanvaardbaar. Er gelden vanuit het aspect geluid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Merleyn is een belangrijke schakel in de Nijmeegse popinfrastructuur. Echter, de continuïteit van Merleyn staat onder druk. De huidige locatie aan de Hertogstraat voldoet vanwege geluidsisolatieproblemen niet aan de wettelijke normen. Om deze reden is Merleyn al geruime tijd op zoek naar nieuwe huisvesting. Stichting Doornroosje is in samenwerking met de gemeente Nijmegen sinds 2008 op zoek naar een nieuwe locatie voor poppodium Merleyn. Naast de locatie aan de Nieuwe Markstraat zijn nog 17 andere locaties bekeken en onderzocht. Bij deze zoektocht is het van belang om te weten dat het realiseren van een zogenaamde 'box-in-box' constructie essentieel is om de directe geluidsoverlast naar de belendingen te voorkomen. De andere 17 locaties zijn om moverende redenen niet geschikt/afgevallen (zie bijlage 15)

De locatie aan de Nieuwe Markstraat is, nadat op de bestaande fundering een vrijwel complete nieuwbouw is gerealiseerd een uitstekende locatie om het poppodium te huisvesten. De nieuwbouw kan vrijstaand en binnen de huidige contouren van het pompgebouw gerealiseerd worden, is goed bereikbaar voor zowel bezoekers, artiesten als de bevoorrading (station en openbaar vervoer op loopafstand), is nabij het centrum gelegen en past binnen de ontwikkeling van het stationsgebied. Het nieuw te bouwen poppodium aan de Nieuwe Marktstraat voldoet aan de hedendaagse eisen en regelgeving omtrent o.a. geluidsisolatie. De realisatie van het poppodium op deze locatie staat de verdere ontwikkeling van het stationsgebied niet in de weg.

De gemeente hecht belang aan het voortbestaan van poppodium Merleyn. Merleyn bedient met haar capaciteit van maximaal 250 bezoekers een specifiek marktsegment: lokale talenten, professionele buitenlandse acts die Nederland nog moeten veroveren en acts in nichemarkten. Merleyn heeft daarbij een katalyserende werking op talent- en publieksontwikkeling in de Nijmeegse keten. Het podium zorgt voor een sneeuwbaleffect richting de grotere podia, dat zich voor de gehele keten uit in hogere bezettingsgraden. Dit geheel van samenhangende schakels (de keten) is zeer efficiënt en financieel zeer profijtelijk. Het is daarom van belang dat Merleyn voor de Nijmeegse popinfrastructuur behouden blijft.

Uit het geluidsonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het participatietraject blijkt dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat slaapverstoring kan optreden op het moment dat bezoekers buiten op straat schreeuwen. Mede om deze reden, moeten beheermaatregelen genomen worden door zowel Doornroosje, als de gemeente Nijmegen. Doornroosje is verantwoordelijk voor de bezoekersstromen. Zij kunnen de bezoekers aanspreken op hun gedrag. Wat op voorhand niet kan worden uitgesloten, wordt ondervangen door beheermaatregelen. De maatregelen die Merleyn momenteel treft zijn het inzetten van beveiligers, zowel binnen als buiten, die voor de orde zorgen. Onder hun taken valt ook het toezien op en ingrijpen bij geluidsoverlast. Bij concerten, die in de regel uiterlijk om 23.00 uur zijn afgelopen, zet Merleyn geen beveiligers in, maar werkt zij met entreemedewerkers die toegangscontrole verzorgen en tegelijk toezien op de orde in het entreegebied. Deze kunnen, wanneer zij dit nodig achten, de hulp van de bedrijfsleider inschakelen. Desgewenst is het mogelijk op elk niveau op te schalen, van meer toezichthouders of beveiligers rondom de entree, tot toezicht op een relatief groot gebied, zoals dit voorheen bij festivals bij Doornroosje werd gedaan, toen dit nog in een woonwijk was gehuisvest. Door actief aanwezig te zijn wil Merleyn een sfeer creëren waarin mensen zich vrij voelen, maar geen exorbitant gedrag, zoals schreeuwen, vertonen.

Merleyn kan het publiek waarschuwen dat zij de programmering staken wanneer buiten overlast wordt veroorzaakt. Deze maatregelen heeft zij de afgelopen 15 jaar niet in te hoeven zetten.

Er kunnen echter geen garanties worden gegeven. Ook op dit moment kunnen mensen 's avonds of 's nachts over het trottoir lopen en dusdanig luid praten, dat omwonenden daarvan wakker worden. De gemeente kan geen nachtrust garanderen. Op basis van het geluidsrapport en de beheermaatregelen hoeft er geen sprake te zijn van significante nachtrustverstoring. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat dit wel eens kan gebeuren.

Merleyn zal vanaf opening gemiddeld twee concerten per week (eindtijd voor 23.00 uur) programmeren en gemiddeld 1,5 nachtprogramma's per week programmeren (eindtijd tussen 04.00 en 06.00 uur). Dit wordt mogelijk later uitgebreid naar een uitgebreidere programmering. Dit betekent dat er de meeste avonden en nachten van de week geen activiteiten bij Merleyn plaatsvinden waardoor er op deze avonden en nachten geen sprake kan zijn van eventuele hinder.

Doornroosje en poppodium Merleyn bestaan al voor lange tijd. Zij hebben ruime ervaring met het managen van bezoekersstromen en het nemen van beheermaatregelen hieromtrent en geven aan dat ook op de nieuwe locatie goed te willen organiseren. De ervaring op de huidige locatie van Merleyn en bij Doornroosjes is dat er de afgelopen jaren geen specifieke meldingen zijn gedaan vanuit de omgeving over schreeuwend publiek. De kern is namelijk hoe Doornroosje in de toekomst omgaat met het gebruik van het poppodium en het gedrag van bezoekers. Hier zullen beheermaatregelen op moeten worden toegepast door zowel Doornroosje, als de gemeente. Cruciaal is dat er goede afspraken worden gemaakt tussen Doornroosje en de omwonenden. Het is voorts zaak dat Doornroosje snel en adequaat handelt bij eventuele meldingen en klachten. Merleyn is van plan om aanvankelijk met grote frequentie de ervaringen te evalueren. Ook wil zij een direct telefoonnummer voor de omgeving beschikbaar hebben om in het geval van excessen deze direct te kunnen melden.

4.7 Luchtkwaliteit

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:

  • a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
  • b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.


Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.


In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 
 
40 ìg/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10
 
40 ìg/m3   1 juni 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar
> 50 ìg/m3  
1 juni 2011  

Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
  • de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
  • er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.


Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.

Het onderhavige plan bestaat uit het voornemen om een nieuw poppodium te realiseren nabij het station. De netto verkeersaantrekkende werking van deze wijziging veroorzaakt geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.



Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets, dit vormt derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Het nieuwe podium is geen gevoelige bestemming. Ter hoogte van de planlocatie zijn de concentraties stikstofdioxide en fijnstof (max. 25 ìg/m3 stikstofdioxide) echter niet hoger dan de grenswaarden (tot 25 ìg/m3 stikstofdioxide).

Doorwerking plangebied
Er zijn geen bezwaren voor realisatie van het plan.

4.8 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Doorwerking plangebied

In en nabij het plangebied bevindt zich geen belemmerende agrarische bedrijvigheid.

4.9 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Tevens wordt het plangebied beoordeeld op risicovolle transportroutes volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en buisleiding risico's volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplan gebied.

  • Het Spoor Nijmegen-Arnhem
  • De Waal

Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)

Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR*10-6 contour bedoeld. Over het plangebied liggen geen PR 10-6 contouren.

De verantwoording van het groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden.

De afstand van het plangebied tot de Waal is ongeveer 550 meter. Op deze afstand is alleen een toxisch scenario mogelijk. Voor deze mogelijkheid is in de beleidsvisie externe veiligheid van 2014 een standaardverantwoording opgenomen op pagina 33.

Het plangebied grenst vrijwel direct aan het spoor. De afstand van de gevel tot aan de eerste spoorrail is ongeveer 40 meter. De scenario's die kunnen optreden in het gebied zijn de plasbrand, de BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) en een toxisch scenario. De personendichtheid door mensen die wonen of werken in de omgeving van het plangebied is al hoog. Hieraan worden nog ongeveer 300 personen toegevoegd. Dit is een conservatieve en dus hoge toevoeging gebaseerd op het poppodium. De mogelijke andere functies die met dit plan mogelijk worden gemaakt zullen nooit tot een grotere toename van mensen op deze locatie leiden. Om een beeld te krijgen van de hoogte van het groepsrisico is een berekening uitgevoerd met het voorgeschreven rekenprogramma RBM II. Het resultaat (ODRN 2020, Merleyn Spoor) laat zien (figuur 3) dat het groepsrisico nog ver onder de oriëntatiewaarde blijft, ook na toevoeging van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5504-VG01_0002.png"

Figuur 3: Groepsrisico ter hoogte van het plangebied inclusief Merleyn (rode lijn) en zonder (blauw).

Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico van ongeveer 18,3% van de oriëntatiewaarde naar 20,9% gaat. Het groepsrisico blijft dus nog ruimschoots onder die waarde maar neemt wel met 3% toe. Volgens de beleidsvisie van Nijmegen (Beleidsvisie externe veiligheid 2014) dient het toevoegen van een kwetsbaar object binnen de 200 meterzone vanaf het spoor zwaar te worden verantwoord. Echter, de beleidsvisie is opgesteld in een tijd voor de komst van het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' en de maatregelen die daarbij landelijk genomen zijn. Deze maatregelen hebben het risico ter plaatse aanzienlijk verlaagd. Echter, het plangebied bevindt zich op een bijzondere locatie waarbij de mogelijkheid bestaat dat er bij een plasbrand brandende vloeistof van het talud richting Merleyn loopt. Echter, om twee redenen is dit minder waarschijnlijk. De eerste reden is dat slechts een klein deel van het goederenvervoer op de meest oostelijke spoorrails wordt afgewikkeld. Daarmee wordt ook een plasbrand ter hoogte van het plangebied onwaarschijnlijk. Mocht er dan alsnog een trein de meest oostelijke route nemen dan zal perron 1 voor een groot deel het plangebied beschermen tegen een van de helling lopende, brandbare vloeistof. Voor de zeer onwaarschijnlijke BLEVE kunnen de effecten wel bijna 500 meter ver slachtoffers opleveren. Echter, door geen treinen met verdichte gassen en brandbare vloeistoffen achter elkaar te rangeren (landelijke maatregel uit het Basisnet) is het scenario van een warme BLEVE uitgesloten. Echter, een koude BLEVE is nog wel mogelijk, hoewel zeer onwaarschijnlijk. Maatregelen aan de bron, de overdracht of het plan zijn dan ook, vanwege de aard van het scenario en de lage kans, niet zinvol.

Het toxische scenario is het scenario dat het meest ver kan reiken en wat ook ook zeer onwaarschijnlijk is. Voor Merleyn geldt dat een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem afdoende is om de grote groep gasten binnen in het gebouw veilig te houden voor dit scenario.

Cumulatie en domino-effecten

Het berekende risico over het plangebied van de afzonderlijke risicobronnen is laag tot zeer laag. Als deze kleine risico's worden opgesteld resulteert dit in een tevens aanvaardbaar en nog steeds klein risico. Domino-effecten zijn zeer onwaarschijnlijk en hebben geen invloed op de risicoanalyse.

Advies VRGZ

De VRGZ geeft in haar advies van 15-4-2020 (Bijlage VRGZ, 15 april 2020) aan dat de bestrijdbaarheid ter plaatse redelijk tot goed is. De aanbevelingen van de VRGZ inzake de zelfredzaamheid van de bezoekers zullen worden meegenomen bij de inrichting van het terrein en haar omgeving.

Conclusie

Op grond van bovenstaande analyse zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Bodem

De bodemkwaliteit op de planlocatie is beoordeeld op basis van het volgende rapport:

  • Rapport Verkennend bodem- en asbestonderzoek Nieuwe Marktstraat 50-52 te Nijmegen door Antea groep met kenmerk 245683.10 september 2014.

Belangrijkste conclusies:

  • Tijdens de veldwerkzaamheden zijn m.u.v. baksteenresten, geen zintuigelijke verontreinigingen waargenomen;
  • Ter plaatse van de stelconplaten bij de in en uitrit is tussen 0,4 en 0,95 m-mv. een kolengruis- en slakhoudende laag met sterk verhoogde gehalten aan PAK en nikkel aanwezig. Tevens zijn licht verhoogde gehalten aan kobalt, koper en molybdeen gemeten. De gemiddelde dikte van de kolengruis- en slakhoudende laag is 0,28 meter. Onder deze laag is een zintuiglijk schoon zand aanwezig. In deze zandlaag zijn geen verhoogde gehalten aan nikkel en PAK gemeten;
  • De sterke grondverontreiniging is zowel horizontaal als verticaal afgeperkt. De omvang van de sterke PAK- en nikkel verontreiniging wordt ingeschat op circa 7 m3. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • Het overige terrein is licht verontreinigd met zware metalen, PCB en PAK;
  • Er is geen asbest visueel waargenomen;
  • Het grondwater is niet onderzocht omdat dit dieper ligt dan 5 m-mv.

Advies en opmerkingen

Er zijn geen bezwaren wat bodem betreft om de grond over te dragen. De omvang van de nikkel en PAK verontreiniging ligt onder het criterium voor een geval van ernstige bodemverontreiniging Wet bodembescherming van 25 m3 verontreiniging boven de interventiewaarde. De verwachting is dat de verontreiniging van voor 1987 is.

Over het algemeen zijn in het verkennend bodemonderzoek maximaal lichte verontreinigingen met metalen en PAK in de grond aangetoond. Het grondwater is, conform NEN5740, niet onderzocht omdat de grondwaterspiegel dieper dan 5 meter onder maaiveld is.

Vanuit in de omgeving van de planlocatie uitgevoerde bodemonderzoeken weten we dat het grondwater nabij en onder het huidige Poppodium Doornroosje, aan de noordwestzijde van het Stationsplein, sterk verontreinigd is met minerale olie en vluchtige aromaten (BTEX). Daarnaast is het grondwater verontreinigd met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen (VOCI), waarvan de herkomst onduidelijk is. Dit betekent dat eventuele bronnering alleen mag plaatsvinden als er een door de gemeente Nijmegen goedgekeurd saneringsplan is. De grondwaterverontreinigingen mogen niet worden verplaatst. nmiddels is geen sprake meer van een grondwaterbeschermingsgebied aangezien de grondwaterwinning hier is beëindigd.

Doorwerking plangebied

Op basis van het in het plangebied uitgevoerde bodemonderzoek en de reeds bekende gegevens uit de nabije omgeving blijkt dat de omvang waarin de interventiewaarden worden overschreden in de grond voor nikkel en PAK, minder is dan 25 m3.

Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging. Er moet in de planvorming wel rekening worden gehouden met extra kosten voor een eventuele bodemsanering als graafwerkzaamheden plaats gaan vinden ter plaatse van de uitrit.

4.11 Water

Het dak dient als buffer voor het hemelwater en zal worden belegd met Olivijn, een rijk aanwezig materiaal wat CO2 opneemt en oxideert in 30 jaar.

4.11.1 De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.

4.11.2 Algemeen

Het plan behelst de realisatie van een poppodium. Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het centrum. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) en de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' (2013) relevant. Er vinden wel wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Het beleid van het waterschap Rivierenland is beschreven in het waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels.

4.11.3 Oppervlaktewater

In of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied ligt ook buiten de beschermingszone van de waterkering.

4.11.4 Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet meer in een waterwingebied. In het gebied wordt geen water meer gewonnen. De juridische beperkingen van het waterwingebied gelden niet meer. In de bodemparagraaf zijn randvoorwaarden voor infiltreren aangegeven.

Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een aan grondwater gerelateerde keuze van de locatie, bijvoorbeeld geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw, bijvoorbeeld ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur;
  • een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen, bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen.

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

In de Waterwet is, naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater, ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn (ter voorkoming van grondwateroverlast) maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren moeten zelf zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij moeten in dat kader zelf bouwkundige maatregelen treffen. Dit speelt vooral bij ondergronds bouwen.

Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang voor de eventuele bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.

Een belangrijk aspect in het beperken van wateroverlast door hoge grondwaterstanden is de hoogteligging van het gebouw. Vloerpeilen dienen in principe minimaal 0,15 m boven de kruin van de toekomstige definitieve weg te liggen. De kruin van de weg is hierbij gedefinieerd als het hoogste punt van de aan te leggen verharding.

4.11.5 Riolering / Hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Nieuwe Marktstraat. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om afvalwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij de duurzame omgang met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5504-VG01_0003.png"

Figuur 4: Overzicht riolering

Op grond van het Bouwbesluit (artikel 6.18) moet hemelwater van daken en andere verharding in beginsel op eigen terrein verwerkt worden. Van die verplichting kan afgeweken worden als de gemeente het afstromende hemelwater in openbare hemelwatervoorzieningen kan en wil ontvangen. Voor dit plan is dat niet het geval. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant 'Duurzaam bouwen in het KAN' (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Het niet toepassen van uitlogende materialen is een voorbeeld. Het convenant is in 2013 geactualiseerd als 'Het groene akkoord'.

Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn.

Omdat geen sprake is van directe lozing van water op het oppervlaktewater hoeft geen waterhuishoudkundig plan bij het waterschap te worden ingediend. Omdat het plan in de droge bestaande stad ligt, is geen compenserende waterberging nodig. Het verharde oppervlak neemt bovendien niet toe.

Conclusie is dat het plan geen negatieve effecten heeft op het rioleringsstelsel of (indirect) oppervlaktewatersysteem. Voor de werkzaamheden is geen watervergunning nodig.

De aanvraag van de omgevingsvergunningsaanvraag activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan bevatten. De nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer' geeft de inhoud van een dergelijk plan weer. Hiertoe is onderzoek naar bodemgesteldheid en grondwaterstanden nodig. Geen bijgevoegd goedgekeurd plan betekent een niet-ontvankelijke aanvraag.

Het afvalwater van de gebouwen in het plangebied moet worden aangesloten op de openbare riolering. Het is niet uitgesloten dat van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden. Voor het maken van nieuwe aansluitingen op de riolering in de openbare ruimte vanaf de perceelgrens tot aan de riolering moet een aanvraag worden ingediend bij Kwaliteitsbeheer Riolering (zie www.nijmegen.nl > Diensten > Bouwen en wonen > Rioolaansluiting aanvragen). Op grond van de 'Verordening éénmalig rioolaansluitrecht' worden de kosten voor het maken van deze aansluiting op de aanvrager verhaald. Indien voor de afvoer van bestaande aansluitingen gebruik gemaakt kan worden, zijn geen kosten verschuldigd.

Bouwen boven gemeentelijke riolering is niet toegestaan en kan betekenen dat riolering verlegd moet worden of dat de inrichting gewijzigd moet worden. Bij hoofdtransportleidingen dient rekening gehouden te worden met niet te bebouwen stroken aan weerszijden van de leiding van 6 meter. Deze eis is vastgelegd in artikel 2.5.19 van de Nijmeegse bouwverordening.

Voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en hemelwater dienen op particulier terrein te liggen. In alle voorzieningen moet op particulier terrein een controleput geplaatst worden. Inpandige controleputten zijn toegestaan.

4.12 Flora en Fauna

4.12.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden.

Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden)

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992.

Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die handelingen uitvoert met eventuele nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. Deze vergunning moet bij de provincie aangevraagd worden. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van deze beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.

Voor de Natura 2000 gebieden geldt tevens de externe werking. Ontwikkelingen in de nabijheid van deze gebieden mogen geen significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden.

De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' – ten noorden van het plangebied - bedraagt circa 0,8 kilometer. De ligging van het Natura 2000-gebied ten opzichte van het plangebied is weergegeven in navolgende afbeelding.

Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan is het rapport ‘Nieuwbouw poppodium Merleyn, Nijmegen. Onderzoek stikstofdepositie’ van 8 februari 2023 (hierna: ‘het Stikstofrapport’) opgesteld. De daarin vastgelegde stikstofberekening is met behulp van het rekeninstrument AERIUS Calculator 2022 uitgevoerd. De uitkomst hiervan is dat de stikstofdepositie voor zowel de gebruiks- als de aanlegfase voldoet aan de grenswaarde van afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Significant negatieve effecten zijn uitgesloten."

Volgens de stikstofstukken zijn significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (Rijntakken e.a.) op voorhand uit te sluiten (zie bijlage). De Wnb staat dus gelet op het aspect stikstof niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5504-VG01_0004.png"

Figuur 5: Uitsnede programma Aerius Calculator met daarop het plangebied weergegeven ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Rijntakken'.

Beschermde soorten

De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij-principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.

Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.

Op 9 juni 2020 heeft Bureau Waardenburg een quick scan beschermde soorten uitgevoerd aan de Nieuwe Marktstraat 50-52 te Nijmegen (notitie met kenmerk 20-0475/20.05261/JanDaa). Uit de quick scan blijkt dat het pompstation mogelijk een functie heeft als verblijfplaats voor de steenmarter en voor vleermuizen. Om hierover uitsluitsel te geven is aanvullend onderzoek uitgevoerd.

Op 4 november 2021 heeft Bureau Waardenburg een vleermuisonderzoek uitgevoerd (notitie met kenmerk 20-0475/21.08771/JanDaa). Uit het vleermuisonderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen gevonden zijn voor een verblijfplaats van vleermuizen in het plangebied. Een functie van het pompstation als verblijfplaats voor vleermuizen wordt op grond van het onderzoek uitgesloten. De sloop leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb.

Met betrekking tot de steenmarter wordt bij de werkzaamheden gebruik gemaakt van de gedragscode Ruimtelijke Inrichtingen. Door het toepassen van de gedragscode staat de mogelijke verblijfplaats van de steenmarter het initiatief niet in de weg.

Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten. Effecten op beschermde gebieden en houtopstanden zijn uitgesloten (beoordeling stikstofdepositie is geen onderdeel van deze notitie). Er is geen nader onderzoek nodig om de effectbeoordeling Wnb te maken voor dit project.

4.12.2 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland

In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie zijn de waardevolle natuurgebieden opgenomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Gelders Natuurnetwerk

In de Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels vastgelegd.

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.

Groene ontwikkelingszone

De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een substantiële versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De oude ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.

Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO), de waardevolle natuurgebieden die in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen zijn. De Omgevingsvisie is wat dat betreft niet van toepassing.

4.12.3 Gemeentelijk beleid

Coalitieakkoord 2018- 2022, Nijmegen: samen vooruit

Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. Wij richten de woonstraten groen en duurzaam in. Parkjes en groenvoorzieningen blijven we aan de stad toevoegen. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. We willen een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.

Topindicator groen (2010)

In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. De indicator is nuttig om gebieden te identificeren waar een groentekort is. Het is zaak om nieuwe woongebieden dusdanig in te richten dat aan de topindicator groen wordt voldaan en dat er voldoende groen op loopafstand beschikbaar is. Het plangebied dient voldoende openbaar toegankelijk groen te bevatten met een diversiteit aan structuur en hoogtes (gras/struiklaag/boomlaag) wat zowel de biodiversiteit als de belevings- en gebruikswaarde bevorderd.

Voorliggend plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. Er verdwijnt met onderhavige ontwikkeling ook geen groen, de ontwikkeling zorgt er zodoende niet voor dat bestaande woningen in de omgeving van het plangebied in de toekomstige situatie niet meer voldoen aan de norm.

Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. De hoofdboomstructuur bestaat uit lijnen (bomen langs wegen en cultuurhistorische lijnen) en punten (bijzondere en monumentale bomen en boomgroepen). We streven er naar om de hoofdgroenstructuur in stand te houden en de ambities te verwezenlijken.

In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

Het plangebied is gelegen in het westen van het stadscentrum. Het centrum is te verdelen in twee gebieden die een eigen karakter bezitten: de Benedenstad en het nieuwe stadscentrum.

De Benedenstad is stedenbouwkundig opgezet volgens middeleeuwse patronen en kent een vrij stenig karakter. De smalle straten bieden weinig mogelijkheden voor bomen of andersoortig groen. Dit centrumdeel lijkt mede daardoor zeer arm aan groen, maar dit wordt voor een deel gecompenseerd door de aanwezigheid van groene hofjes. Deze hebben ieder hun eigen karakter en variëren van groene speelplek tot parkeerplaatsen onder de bomen. Het Kartuizerhof, Hof van Kampen en het Kloosterhof zijn hier goede voorbeelden van.

Het nieuwe stadscentrum bestaat uit het gebied tussen de benedenstad en de 19e eeuwse singel die gevormd wordt door de van Schaeck Mathonsingel, het Keizer Karelplein, de Oranjesingel en de Canisiussingel en het Traianusplein. De wederopbouw na het vergissingbombardement wordt de eerste grote wijziging in het centrum van de stad. Er kwam meer ruimte, straten werden verbreed en pleinen aangelegd. Ook de bebouwing werd grootschaliger van opzet en de functies wonen en bedrijvigheid maakten plaats voor winkels.

De omvorming van enkele straten in de jaren zeventig tot winkelpromenades, de bouw van een aantal parkeergarages en de aanpassingen van Plein 1944 in de jaren tachtig hebben grote invloed gehad op het stadsbeeld. In de jaren negentig is de openbare ruimte heringericht en is de binnenstad vrijwel geheel afgesloten voor auto's. Met de laatste ontwikkelingen aan het begin van deze eeuw zoals de aanleg van de Marikenstraat en het Mariënburgplein en het doorbreken van het Arsenaal is het winkelgebied vergroot en geoptimaliseerd.

De historische parken aan beide zijden van het stadscentrum vormen een prachtige tegenhanger van de bedrijvigheid in de stad. Het zijn oases van relatieve rust waar het prettig vertoeven is. Het Kronenburgerpark is recent gerenoveerd en de modernisering van het Valkhof en het Hunnerpark volgen de komende jaren.

Het overige groen in het nieuwe stadscentrum bestaat voornamelijk uit stadsbomen waarvan de monumentale bomen op het Hertogplein, Mariënburg, het Koningsplein en de Marikenstraat het meest tot de verbeelding spreken. Door de veelal beperkte omvang, de versnippering en de leeftijdsopbouw kent dit groen slechts een beperkte samenhang en draagt niet bij aan de structuur, identiteit en herkenbaarheid van de stedelijke omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5504-VG01_0005.png"

Figuur 6: Uitsnede kaart groenstructuur bij het Groenplan met globale aanduiding plangebied (rode ster).

De kern van de stad is aangewezen als beschermd stadsgezicht en daar valt tevens het groen onder. Aantasting van de groene elementen langs deze singels (o.a. Kronenburgersingel, Nassausingel, Oranjesingel, Sint Canisiussingel) en pleinen (Keizer Karelplein en Traianusplein) moet getoetst worden aan de kaders van het beschermde stadsgezicht. In de directe omgeving van het plangebied ligt vlakgroen stedelijk niveau (zie bovenstaande afbeelding van de groenstructuur). Het voorliggende plan heeft geen invloed op het bestaande vlakgroen in de omgeving.

Handboek stadsbomen (2009)

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

Hoofdboomstructuur

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen en is onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen. In het plangebied is geen sprake van een hoofdbomenstructuur.

Ecologie van de stad

De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Grootschalige natuurgebieden om de stad, zoals de Gelderse Poort, de uiterwaarden van de Waal, De Ooijpolder, het Hatertse Vennengebied, Heumensoord fungeren hierbij als brongebied voor natuurwaarden in de stad.

We hebben de ecologische structuren, de ecologische hotspots en de ecologische waardevolle wijkspots in de wijk in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking. Ecologische hotspots zijn waardevolle gebieden die, in relatie met de gebieden om de stad, een functie vervullen voor algemene en zeldzame soorten. Hier stemmen we het beheer af op de natuurwaarden en wordt het gebruik van die gebieden voor recreatie meer gereguleerd en gestuurd wordt. Tevens waken we bij deze hotspots voor versnippering, aantasting en doorsnijding. De ecologische waardevolle wijkspots

vervullen een rol op wijkniveau en maken het mogelijk om natuur dichtbij huis te beleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5504-VG01_0006.png"

Figuur 7: Uitsnede kaart ecologie van de stad met globale aanduiding plangebied (blauwe ster).

In bovenstaande afbeelding is globaal de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt in een gebied met gemiddelde natuurwaarden. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen ecologische hotspots of structuren aanwezig. Het beleid voor de ecologie in de stad heeft hierdoor geen gevolgen voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Groen en gezondheid

Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Voor kinderen is het belangrijk om juist al op jonge leeftijd in contact te komen met een groene leefomgeving. Bij de inrichting van de (school-)omgeving is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden. Met Nijmegen: Groen, gezond en in beweging (vastgesteld door het College op 14 maart 2017 en ook opgenomen in de gezondheidsagenda) werkt de gemeente aan gezonde inwoners in een gezonde omgeving.

Met voorliggend plan wordt een poppodium of kantoor mogelijk gemaakt. De ontwikkeling gaat niet ten koste van de groene omgeving die mensen kunnen beleven en welke bijdraagt aan de gezondheid.

Stad en Natuur: klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen

Nijmegen is een van de groenste steden van Nederland. Niet alleen door de aanwezigheid van veel groen, maar ook vanwege de groene bestuurlijke ambities. Bij nieuwe ontwikkelingen zoals dit plangebied ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Op 14 november 2018 heeft de gemeenteraad de motie Natuurinclusief bouwen aangenomen.

Natuurinclusief bouwen is een verzamelterm voor tal van maatregelen en manieren om natuur te integreren bij de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen. Door natuurinclusieve maatregelen wordt de leefomgeving voor gebouwbewonende diersoorten verbeterd en de biodiversiteit bevorderd. Ook hebben de maatregelen effect als anti-mug en anti-stress en geven belevingswaarden. Daarnaast verhoogt het de geluidsisolatie, luchtzuivering, waterbergingscapaciteit en warmteregulering in het stedelijk gebied. Dit verhoogt uiteindelijk de leefkwaliteit van de stad en biedt verschillende soorten een plek in de stad.

Onderdeel van natuurinclusief bouwen is ook de toepassing van kruidendaken op de platte daken van nieuwbouw. Een groen dak heeft duidelijk meer waarde voor de biodiversiteit en de leefbaarheid. En tevens heeft het een functie voor de waterberging bij piekbuien, verbetert het de luchtkwaliteit en brengt het koelte in de stad en de woning. Een bijkomend voordeel is dat groene daken een communicatiemiddel is om het bewustzijn van bewoners te vergroten voor de klimaatverandering.

Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne 'Operatie Steenbreek'. Het doel van deze campagne is om bewoners te enthousiasmeren om hun tuin te vergroenen. De negatieve gevolgen van verstening zoals wateroverlast en ook droogte, hittestress en minder biodiversiteit worden daarbij onder de aandacht gebracht. Beter is nog dat bij de ontwikkeling van dit plangebied groene (binnen)tuinen, groene daken en gevelgroen mee wordt ontworpen zodat verstening van de tuinen vanaf het begin zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het fijnstof probleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Groen kan ingezet worden om deze milieuproblemen te verzachten. Hemelwater kan opgevangen worden in groengebieden en door het vergroenen van stenige pleinen zal de temperatuur iets afnemen en diverse planten nemen fijnstof op uit de lucht. Groen kan op deze wijze bijdragen aan een beter en gezonder leefklimaat.

Vanwege de onlosmakelijke relatie tussen groen/natuur en water zal een deel van de waterberging in de groene ruimte worden gezocht. We streven naar een goed evenwicht tussen beide functies zodat het resultaat een impuls oplevert voor natuurwaarden en natuurontwikkeling.

Met voorliggend plan wordt een poppodium of kantoor mogelijk gemaakt. In het ontwerp is rekening gehouden met een laag van 1,5 meter grond op het dak. Hierdoor ontstaat een groendak, wat bijdraagt de waterberging en aan de biodiversiteit. Het groendak houdt het water langer vast, waardoor er bij piekbuien minder druk ontstaat op de openbare ruimte en op het riool. Daarnaast trekt het groendak insecten en andere dieren aan, zoals vogels.

4.13 Cultuurhistorie

4.13.1 Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten.

4.13.2 Gemeentelijk beleid

Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest om ook het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit van de locatie te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken.

De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Het bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 2 van deze beleidskaart. In deze gebieden gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. De belangrijkste objecten zijn reeds beschermd als gemeentelijk of rijksmonument of staan op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed. De monumenten geven aanknopingspunten om de geschiedenis zichtbaar te houden. Er zal daarom in deze gebieden geen afzonderlijke aandacht zijn voor individuele bebouwing. Voor gemeentelijke beschermingen is de gemeentelijke monumentenverordening de basis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5504-VG01_0007.png"

Figuur 8: Aandachtslijst cultureel erfgoed

In 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad vastgesteld. De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Op basis van deze lijst heeft het college de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten.

4.13.3 Cultuurhistorische waarden Nieuwe Marktstraat 52

Het voormalige waterpompgebouw Nieuwe Marktstraat 52 is geen beschermd monument. Het pand is ook niet gelegen binnen een beschermd gebied en staat ook niet op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed.

De locatie Nieuwe Markstraat 52 bevindt zich tussen het spoor en de daarlangs gelegen Snelbinder (westzijde) en een hoog, langgerekt woongebouw van meerdere lagen uit 1992 aan de Stieltjesstraat (oostzijde). De locatie grenst aan de noordzijde aan het van oorsprong eind 19de-eeuwse, maar later uitgebreide/gewijzigde complex Nieuwe Markstraat 54-56 (voormalige Ambachtsschool) dat wel op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed is geplaatst. Het gehele complex is opgetrokken in twee bouwlagen met kap. Het aangrenzende deel van dit complex (thans bedrijfsverzamelgebouw De Nieuwe Ambacht, Nieuwe Markstraat 54) is witgepleisterd en heeft dezelfde voorgevelrooilijn als het waterpompgebouw, dat zich met zijn afwijkende hoofdvorm en de in relatie tot de omringende bebouwing beperkte bouwmassa niet goed (meer) voegt in de omgeving.

4.13.4 Doorwerking plangebied

Het wijzigen van de bestaande bestemming in een bestemming cultuur en ontspanning heeft op zichzelf geen invloed op de karakteristieken in het gebied. Door het handhaven van de bestaande voorgevelrooilijn (gelijk aan die van Nieuwe Markstraat 54) en een bouwhoogte van 8 meter in combinatie met de beoogde kloekere bouwmassa zal de nieuwbouw zich beter dan het bestaande pompgebouw voegen binnen de karakteristieken van het bestaande stedenbouwkundige weefsel en een passende overgang vormen tussen de aangrenzende cultuurhistorische waardevolle bebouwing en de meer recente bebouwing in de directe omgeving. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er daarom geen bezwaren tegen de voorgestelde bestemmingsplanwijziging.

4.14 Archeologie

4.14.1 Rijksbeleid

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek en de eventuele op te leggen maatregelen dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de (voormalige) Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 grotendeels vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.

Het Besluit ruimtelijke ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet. Dit komt er op neer dat tenzij dit reeds in een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is vastgelegd, er ten minste in het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

4.14.2 Gemeentelijk beleid

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden vormen de basis voor nieuwe bestemmingsplannen, waar nodig aangevuld met nieuw onderzoek.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

Bestaande archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied Nijmegen Centrum –Stationsomgeving 4 ligt momenteel in een gebied met de dubbelbestemming waarde 3.

Waarde 3 wordt aan een gebied toegekend vanwege de zeer hoge waarde van de in de ondergrond aanwezige archeologische resten. In het geval van dit plangebied gaat het daarbij voornamelijk om de aanwezigheid van een Romeins grafveld. Daarnaast kunnen ook resten uit andere perioden voorkomen.

Normaliter kent deze dubbelbestemming vrijstellingen voor onderzoek. Deze vrijstellingen gaan in zodra er een ingreep is die niet dieper gaat dan 30 cm of waarbij het oppervlak kleiner is dan 50 m2. Daarnaast zijn er de algemene vrijstellingen uit het Bor, Bijlage II.

Onderzoeken en aangepaste waarde dubbelbestemming in het plangebied

Het plangebied ligt in een omgeving waar meerdere ontwikkelingen gepland zijn. In het kader van enkele van de andere plannen zijn reeds eerste onderzoeken uitgevoerd, die weliswaar niet direct op dit plangebied betrekking hebben, maar wel belangrijke informatie bevatten voor specifiek dit terrein. Het gaat hierbij met name om:

  • M. van Kooten, Bureauonderzoek Herinrichting stationsgebied, gemeente Nijmegen, Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 279, 2019.

Dit rapport bevat o.a. een kaart die rond 1890 is opgesteld door een toenmalige H.B.S. leraar, Van Abeleven, die de destijds bekende Romeinse vondsten heeft vastgelegd. Daaruit wordt duidelijk dat zowel ten noorden, ten oosten als ten zuiden van de Nieuwe Marktstraat 52 meerdere Romeinse graven zijn aangetroffen. Meer naar het westen, aan de andere kant van de spoorlijn, is al langer bekend dat er een groot grafveld uit de tweede en derde eeuw na Chr. ligt. Dit hoort bij de oudste Romeinse stad in Nederland: Ulpia Noviomagus. De door Van Abeleven geregistreerde vondsten horen vrijwel zeker bij ditzelfde grafveld.

De aanwezigheid van deze graven maakt het mogelijk te spreken van een archeologische vindplaats. Zou dit volgens de huidige normen en protocollen opgegraven zijn dan zou er sprake zijn van een behoudenswaardige vindplaats. Voor behoudenswaardige vindplaatsen geldt nadrukkelijk het beleid gericht op behoud, bij voorkeur in situ.

In aanloop naar de aanwijzing van delen van Nijmegen als UNESCO Werelderfgoed – voorzien voor 2021- is het de bedoeling om nog in 2020 te komen tot de aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten. Ook buiten deze gebieden aanwezige behoudenswaardige vindplaatsen zouden die status moeten krijgen.

Vooruitlopend op het aanwijzen van gemeentelijke archeologische monumenten geldt voor dit plangebied dat we het nu al behandelen alsof het die status zou hebben. Daarmee vervalt de ondergrens van 50 m2 waardoor kleinere ingrepen niet onderzoeksplichtig zouden zijn. Ingrepen die niet dieper dan 30 cm onder het huidige maaiveld reiken blijven vergunningsvrij.

Bestemmingsplanregels

Voor het hele bestemmingsplangebied blijft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 gelden, maar zonder de ondergrens van 50 m2.

Benodigd onderzoek

Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van de initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden in het plangebied is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden over hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen daarom pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen bekend zijn en kan worden beoordeeld welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.

Belangrijk zijn de uitgangspunten van het gemeentelijk archeologiebeleid: streven naar behoud in situ en enkel daar waar nodig en noodzakelijk onderzoek ter behoud ex situ. Daar waar geopteerd wordt voor behoud in situ zijn parameters als behoud van de huidige waterhuishouding, grondsamenstelling en gronddruk van belang. Ook moet worden gelet op het weer ongedaan kunnen maken van de huidige ingrepen, dit zal t.z.t. geen extra schade mogen kunnen toebrengen.

In samenspraak met het bevoegd gezag wordt, zodra het planvoornemen uitgewerkt is en de beleidsuitgangspunten indachtig, bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn en, indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden. Deze maatregelen en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.

Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5504-VG01_0008.png"

Figuur 9: Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)

Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden. Als een onderzoek onvoldoende duidelijkheid biedt kan het nodig zijn een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Elk project is maatwerk, waarbij het aan te bevelen is nauw contact te houden met het bevoegde gezag: de gemeente Nijmegen.

Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.

Specifiek voor de ontwikkeling van Nijmegen Centrum 4 geldt dat bij het aantreffen van graven tijdens onderzoek zo mogelijk het hele graf geborgen zal worden. Dit geldt voor de begravene zelf en de eventueel aanwezige bijgaven en grafstructuren. De motivatie hiervoor is tweeledig. Graven zijn een bijzondere vorm van informatiedragers, waarbij nadrukkelijk het hele ensemble meer zegt dan de losse delen. Daarnaast gaat het hierbij om menselijke resten. Deze zullen in zijn geheel en met de nodige respect geborgen worden.

Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet

Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.

Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):

Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).

Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.

4.15 Duurzaamheid en klimaatadaptatie

4.15.1 Duurzaamheidsagenda en ambities

De hoofdambities van Nijmegen voor duurzaamheid richten zich op de energietransitie (streven energieneutraal in 2045), stimulering van circulaire economie (streven circulaire regio in 2050) en klimaatadaptatie (streven volledig klimaatneutrale stad in 2050).

Deze ambities worden vooral ingegeven door de klimaatverandering die aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen noodzakelijk maakt. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie op deze onderwerpen vastgelegd in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering.

4.15.2 Circulair en biobased bouwen

In het ontwerp van het gebouw is veel aandacht besteed aan circulair en toekomstbestendig bouwen. Dit zorgt voor een besparing van grondstoffen en verminderde uitstoot van CO2. Maatregelen die in het ontwerp zijn genoemd, zijn:

  • De bestaande fundering wordt hergebruikt;
  • Zowel voor het gebouw als voor de bestrating wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van hergebruikte materialen. Als die niet beschikbaar zijn, wordt gekozen voor herbruikbare materialen;
  • Er wordt deels demontabel gebouwd, waardoor verandering van functie in de toekomst mogelijk is.

Om inzichtelijk te maken welke grondstoffen er in het gebouw zitten, kan gebruik worden gemaakt van een materialenpaspoort. Hierdoor is het gebouw eenvoudiger te demonteren en kunnen meer materialen worden hergebruikt.

4.15.3 Energie

Nijmegen heeft het doel om in 2045 energieneutraal te zijn. Dit is uitgewerkt in de nota Duurzaamheid in Uitvoering. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van het energieverbruik en kan daarmee een grote bijdrage leveren aan de doelstelling. De kansen zitten in het beperken van de energiebehoefte, het opwekken van hernieuwbare energie en in aardgasvrij bouwen. Het instrument GPR kan de energieprestaties van een gebouw in beeld brengen. Gemeente Nijmegen stelt dit instrument kosteloos ter beschikking aan planontwikkelaars binnen de gemeentegrenzen.

Energiebehoefte van het gebouw

De energiebehoefte van een gebouw bestaat uit de warmte- en koudevraag en kan in kaart worden gebracht met een energiescan. De energiebehoefte wordt bepaald door een samenspel van factoren, zoals de mate van isolatie, de mate van kierdichting, de aanwezigheid van koudebruggen, de vorm (geometrie), de ligging en de bezonning van een gebouw. Hierbij kan ook onderzocht worden of oververhitting in een gebouw een probleem kan zijn en hoe de ventilatie geoptimaliseerd kan worden.

Per 1 juli 2018 moeten nieuwbouwwoningen en gebouwen voor kleinverbruikers aardgasvrij gebouwd worden. Aangezien de fundering blijft liggen, mag het gebouw gebruik maken van de huidige aardgasaansluiting en hoeft het niet aan deze verplichting te voldoen. Het gebouw moet wel voldoen aan de geldende energienormen voor nieuwbouw uit het bouwbesluit. Vanaf 1 januari 2021 wordt bijna energie neutrale bouw (BENG) de norm. We adviseren het gebouw nu al op deze ambitie te ontwerpen en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om, indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.

Vanwege de klimaatveranderingen zal naast de warmtevraag ook de koudevraag een steeds grotere rol spelen. Bij koeling met airco's wordt de warmte van binnen naar buiten verplaatst, waardoor de hittestress in de openbare ruimte toeneemt. Bovendien zorgt dit voor een grote CO2-uitstoot. Het heeft daarom de voorkeur om op een andere manier te koelen, bijvoorbeeld door middel van warmte-koude opslagsysteem. Het gebied is hier onder voorwaarden geschikt voor. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele nabijgelegen andere geïnteresseerden voor bodemwarmte en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem in ogenschouw genomen moeten worden.

4.15.4 Klimaatadaptatie

Ons klimaat verandert. De regionale stresstesten die zijn uitgevoerd hebben laten zien dat de regio gevoelig is voor alle klimaateffecten: te nat, te droog, te heet en overstroming. Een te veel aan verstening en het ontbreken van voldoende groen verergeren de problemen van te nat, te droog en te heet. In 2018 heeft de regio deze kwetsbaarheden digitaal in kaart gebracht in een regionale klimaateffectatlas, de storymap. Deze regionale klimaateffectatlas geeft een overzicht van de huidige stand van zaken van kennis en informatie over de potentiële klimaatkwetsbaarheden van de regio.
https://climadapserv.maps.arcgis.com/apps/MapSeries/index.html?appid=141dc8934ba849cfb1dac 8 e8da5a94e3

Op 26 maart 2019 heeft het college de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) vastgesteld. In deze strategie staat beschreven wat de ambities en doelstellingen zijn voor de korte en langere termijn en hoe we binnen (en buiten) de regio met klimaatadaptatie aan de slag willen gaan. Thema's voor Nijmegen in deze strategie zijn 'een groenblauwe stad' en 'klaar voor de hitte'. Deze RAS is een interactief proces met overheden – gemeenten, waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland – in de regio Rijk van Nijmegen en Land van Maas & Waal, en met regionale stakeholders. De gemeente Nijmegen gaat de RAS vertalen naar een Lokale Adaptatie Strategie met lokale ambities en opgaven.

In het GRP 2017-2023 ligt accent op klimaatadaptatie en op de visie om als stad klimaatbestendig te zijn in 2050. Daarom zal extra aandacht aan duurzame stedelijke ontwikkeling worden gegeven, die rekening houdt met meer groen in de stad om hittestress tegen te gaan en minder verharding om beter met hevige regenval om te kunnen gaan. Het beperkt willen houden van gezondheidsrisico is een ambitie die ook van toepassing is op de risico's van “nieuwe stoffen” in afvalwater, zoals bijvoorbeeld medicijnresten. Zie paragraaf water voor nadere uitwerking.

Klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen

In het ontwerp is rekening gehouden met een laag van 1,5m grond op het dak. Hierdoor ontstaat een groen dak, wat bijdraagt de waterberging en aan de biodiversiteit. Het groendak houdt het water langer vast, waardoor er bij piekbuien minder druk ontstaat op de openbare ruimte en op het riool. Daarnaast trekt het groendak insecten en andere dieren aan, zoals vogels.

Andere maatregelen die kunnen bijdragen aan klimaatadaptief bouwen zijn bijvoorbeeld:

  • Een zoveel mogelijk groen ingerichte omgeving met niet meer dan noodzakelijke verharding van wegen, fiets-/voetpaden en terrassen. Met het vele groen ontstaat een natuurlijke piekberging voor neerslag wat zorgt voor minder hittestress en droogte;
  • Inpassen van bestaande bomen vanwege de hoeveelheid schaduw die ze direct geven in vergelijking met nieuwe bomen, ook vanwege de biodiversiteit die al in de bestaande bomen aanwezig is;
  • Vermijd grote gesloten verharde parkeervlakken of voorzie ze van voorzieningen zoals pergola's om lokale oververhitting te beperken. Half open parkeerterreinen/waterdoorlatende tegels zijn ook goede opties.
4.15.5 Duurzame mobiliteit

Het autobezit in Nederland neemt nog altijd toe. Dit leidt tot opstopping van de wegen, parkeerdruk en uitstoot van broeikasgassen en luchtvervuilende stoffen. Gezien de ligging naast het Centraal Station en het veelal lokale publiek zijn fiets en OV goede alternatieven voor de auto. De juiste voorzieningen, zoals voldoende fietsenstallingen voor de deur, kunnen deze vervoerswijzen nog aantrekkelijker maken.

4.16 Niet gesprongen explosieven

Het plangebied is verdacht op geschuts- en afwerpmunitie

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP5504-VG01_0009.png"

Lichtblauw = geschutsmunitie bruin/blauw = afwerpmunitie

Geschutmunitie • Tot en met 17 cm (Duits) TientallenVerschotenVerticale afbakening max-2,5 m MV

Afwerpmunitie • 500 lbs brisantbommen

• 20 lbs fragmentatiebommen (geallieerd) Exemplarisch Afgeworpen

Verticale afbakening situationeel te bepalen, indien niet mogelijk dan -4,5 m MV aanhouden.

In het kader van de Arbowetgeving heeft de opdrachtgever/initiatiefnemer de verplichting om werkzaamheden onder veilige condities uit te laten voeren. Onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten maakt daar deel van uit.

Indien er in na de oorlog ongeroerde grond gewerkt gaat worden dan geldt bovenstaande verplichting. Opsporing kan voorafgaand aan de werkzaamheden plaatsvinden of – indien dat niet mogelijk of gewenst is – kunnen de werkzaamheden onder begeleiding van een opsporingsbedrijf plaatsvinden.

Daar waar in aantoonbaar na de oorlog geroerde grond wordt gewerkt adviseer ik het protocol “toevalsvondst van een explosief” te gebruiken en dit vóór aanvang van de werkzaamheden met de aannemer te bespreken.

Een vooronderzoek door een conform de CS-VROO (vrijwillig) gecertificeerd bedrijf kan uitkomst bieden om die naoorlogse grondroeringen in beeld te krijgen.

Conclusie

In de planontwikkeling wordt er rekening gehouden met eventuele OOO en er zullen maatregelen worden getroffen om de veiligheid te garanderen.

4.17 Trilling

De gemeenteraad heeft in de zienswijze van reclamant aanleiding gezien om trillingsonderzoek te laten uitvoeren naar de gevolgen van de trillingen van treinen voor het poppodium en de kantoorfunctie. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het ‘Trillingsonderzoek poppodium Merleyn’ van 10 oktober 2022, uitgevoerd door DGMR (hierna: ‘het Trillingsonderzoek’). Uit het Trillingsonderzoek blijkt dat trillingen van treinen geen belemmering vormen voor het realiseren van een kantoor in het poppodium en dat er ook geen belemmering is voor het in ruimere zin bestemmen van de nieuwbouw als kantoorfunctie. Bij het uitvoeren van het onderzoek naar trilling is DGMR uitgegaan van de normen die zijn genoemd in de ‘Handreiking nieuwbouw en spoortrillingen’. De gemeten trilniveaus komen niet uit boven de streefwaarden in die Handreiking.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.

De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Systematiek van de planregels

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

De betreffende locatie is eigendom van de gemeente Nijmegen. De door de gemeente te maken kosten worden verantwoord binnen de grondexploitatie. De kosten omvatten de aankoop van het pand Nieuwe Marktstraat 50-52 met de daarbij behorende kosten (kosten koper) en de kosten van de bestemmingsplanwijziging. Ook de kosten voor het opstellen van de erfpachtovereenkomst, overige plankosten, eventuele onderzoeken en aanpassingen in de openbare ruimte komen ten laste van de planexploitatie. De kosten voor sloop, het bouwrijp maken van de grond en de bouw van het nieuwe poppodium komen voor rekening van Stichting Doornroosje. De dekking van deze kosten worden gegenereerd door het uitgeven van de grond in erfpacht aan Stichting Doornroosje voor de duur van 40 jaar. De erfpachtcanon is marktconform waarbij rekening is gehouden met het beperkt gebruik van deze locatie als poppodium. Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd en daarom hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Participatieproces

Op 8 juli 2020 heeft de raad ingestemd met het raadsvoorstel 'Realisatie poppodium Merleyn' waarna de aankoop van het voormalig pompgebouw van Vitens aan de Nieuwe Markstraat is geformaliseerd met als uitgangspunt de realisatie van poppodium Merleyn. Daarnaast is de motie 'De juiste toon bij inwonersparticipatie voor nieuwbouw Merleyn' aangenomen. In navolging op het raadsbesluit heeft het college op 12 januari 2021 het participatieprocesplan vastgesteld met de daarbij behorende raadsinformatiebrief. Het participatieproces is op 5 november 2020 van start gegaan met een algemene digitale informatieavond en in maart 2022 tot een afronding gekomen.

Voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure is als extra stap het participatieproces doorlopen zoals omschreven in het participatieprocesplan dat is vastgesteld door het college. Dit proces is door de raad gevolgd. Alle adressen in een ruim verspreidingsgebied rondom de Nieuwe Markstraat 50-52 zijn uitgenodigd om deel te nemen aan een digitale informatieavond op 5 november 2020 en plaats te nemen in de klankbordgroep. Naast de uitnodiging op adres is in een aantal (woon)complexen een poster opgehangen met de uitnodiging. Dit heeft geresulteerd in een klankbordgroep met een vertegenwoordiger van Wibeco, het gemeentelijk gymnasium en drie bewoners. Alle deelnemers van de klankbordgroep hebben aangegeven voor hun individuele belang deel te nemen aan het participatieproces.

In totaal zijn er tijdens het klankbordgroepoverleg 9 overleggen georganiseerd met de klankbordgroep en/of de wethouder en heeft er ook een locatiebezoek plaatsgevonden bij het voormalig pompstation. In de klankbordgroep zijn de zorgen die de leden hebben over de komst van het poppodium opgehaald en besproken. Voor die zorgen waar nader onderzoek nodig was, is een onderzoek uitgevoerd. Klankbordgroepleden hebben meegedacht over de benodigde onderzoeksvragen. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een onderzoek verkeersstromen en een aanvullend akoestisch onderzoek. We zijn het niet op alle fronten eens geworden. De belangen en verwachtingen van de nieuwe situatie verschillen.

De reguliere en aanvullende onderzoeken wijzen uit dat voldaan kan worden aan de wettelijke normen en dus sprake is van een goede ruimtelijke ordening met de komst van Merleyn naar de Nieuwe Markstraat 50-52.

Alle verslagen en de besproken documenten tijdens het participatieproces zijn gepubliceerd op de participatiewebsite mijnwijkplan (Nijmegen.nl/nieuwemarktstraat).

BuurtbeheerovereenkomstTijdens het proces is geconstateerd dat niet alle zorgen van de omwonenden planologisch kunnen worden weggenomen. Het betreft o.a. zorgen over geluidsoverlast buiten het gebouw door bezoekers van Merleyn en zorgen over hinder zoals wildplassen, afval, fietsparkeren. De klankbordgroep geeft aan dat áls Merleyn er komt ze een buurtbeheerovereenkomst zien als middel om deze zorgen een plek te geven waarbij door zowel gemeente, Merleyn als de klankbordgroep onderkennen dat geen garanties kunnen worden gegeven dat eventuele hinder volledig kan worden uitgesloten. De gemeente en Merleyn verkennen met de buurt of over deze zorgen beheerafspraken kunnen worden vastgelegd in een buurtbeheerovereenkomst. Hierin maakt de buurt (in de vorm van professionele partijen waaronder Vve's, Vesteda, wibeco en Gymnasium) afspraken met Merleyn over het voorkomen en het aanpakken van eventueel ontstane hinder onder andere van geluid van bezoekersstromen bij aankomst en vertrek, rokende bezoekers, wildplassen, afval en fietsparkeren buiten de daarvoor bestemde rekken.

7.2 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is op 30 maart 2022 een vooraankondiging gepubliceerd. De zienswijzenprocedure wordt tevens als inspraak gezien. Het onwerpbestemmingplan, met de bijbehorende stukken, ligt gedurende zes weken ter inzage bij de Informatiebalie in de Stadswinkel, Mariënburg 30 te Nijmegen.

Het digitale bestemmingsplan is te raadplegen op de landelijke website: http://www.ruimtelijkeplannen.nl/?planidn=NL.IMRO.0268.BP5504-ON01

Gedurende die zes weken kan eenieder conform artikel 3:15 Algemene wet bestuursrecht een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan indienen bij de gemeenteraad, t.a.v. de afdeling Stadsrealisatie (bureau SR30), Postbus 9105, 6500 HG Nijmegen.

Het is ook mogelijk om digitaal een zienswijze in te dienen via https://www.nijmegen.nl (zoek op 'zienswijze doorgeven'). Inloggen met DigiD - of voor bedrijven met Eherkenning - is hierbij verplicht.

De zienswijze worden samengevat in een zienswijzennota en van een beantwoording voorzien. Diegene die een zienswijze hebben ingediend krijgen het raadsvoorstel en zienswijzennota toegestuurd en worden door de griffie uitgenodigd om te komen inspreken bij de gemeenteraad.

7.3 Overleg

Er spelen geen rijks-, provinciale dan wel waterschapbelangen. Er heeft geen vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden.