direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied - Bouw & Infra Park
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00127-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het terrein van de voormalige 'Willem George Frederik-kazerne' in Harderwijk is sinds medio jaren negentig van de vorige eeuw het landelijk opleidings- en examencentrum voor de grond-, weg- en waterbouw gevestigd. Het terrein staat sindsdien bekend als het 'Bouw & Infra Park'. De afgelopen jaren is door de gemeente Harderwijk en het Bouw & Infra Park gewerkt aan een visie voor het gebied. Dit heeft geresulteerd in een 'Uitgangspuntennotitie bestemmingsplan Bouw & Infra Park', die op 2 september 2013 door de raad van de gemeente Harderwijk is vastgesteld. In de uitgangspuntennotitie wordt onder andere beschreven welke rol het Bouw & Infra Park speelt in de lokale en regionale economie en wat nodig is om het park toekomstbestendig te maken. Er worden mogelijkheden gezien voor een verdere functionele verbreding van het terrein, zodat een campus ontstaat, en het (gedeeltelijk) ontsluiten van het gebied voor recreatief medegebruik. Het terrein moet de functie krijgen van 'Poort naar de Veluwe'. Om bovenstaande aspecten planologisch-juridisch vast te leggen is een actualisatie van het bestemmingsplan nodig. Deze actualisatie geeft tevens uitvoering aan de actualisatieplicht, die de gemeente Harderwijk heeft krachtens de Wet ruimtelijke ordening en waarin is bepaald dat bestemmingsplannen eenmaal in de 10 jaar moeten worden herzien. Het geldende bestemmingsplan 'Leuvenumseweg - Noord' dateert uit 1998 (vastgesteld: 24 augustus 1998).

Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan is de belangrijkste wijziging in dit plan dat de 5 evenementen die eerder onderdeel waren van het plan zijn komen te vervallen naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State d.d. 29 mei 2019 met betrekking tot stikstof. Paragraaf 8.3 gaat hier nader op in.

1.2 Doel

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is om een actueel, helder en toegankelijk juridisch-planologisch kader te bieden voor het Bouw & Infra Park. In dit bestemmingsplan is de 'Uitgangspuntennotitie Bestemmingsplan Bouw & Infra Park' vertaald in concrete regels, waaraan toekomstig gebruik en eventuele bouwvoornemens worden getoetst. Daarmee heeft het Bouw & Infra Park weer een actueel en uitnodigend ruimtelijk kader.

Het bestemmingsplan "Buitengebied - Bouw & Infra Park" vervangt bij inwerkingtreding een gedeelte van het bestemmingsplan 'Leuvenumseweg-Noord'. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00127-0003_0001.png"

Figuur 1.1: Globale ligging van het plangebied.

1.3 Plangebied

Het bestemmingsplangebied bevindt zich ten zuidoosten van de kern van Harderwijk, aan de overzijde van de A28. De hoofdentree van het gebied bevindt zich aan de Ceintuurbaan, die aan de noordwestzijde het plangebied begrenst. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de perceelsgrens met het ernaast gelegen terrein van Defensie. Aan de zuidoostzijde ligt de plangrens langs de Watertorenweg. Deze weg behoort niet tot het plangebied. Aan de zuidoost- en de zuidzijde wordt de plangrens gevormd door de bosrand die tevens de grens van de "terreinen Grondverzet" vormt aan deze zijde van het plangebied. Aan de westzijde ligt de grens van het plangebied in het bos. De perceelsgrens is ter plaatse afgezet door een hek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00127-0003_0002.png"

Figuur 1.2: Plangebied Bouw & Infra Park.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied - Bouw & Infra Park" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.500 (tek. nr. NL.IMRO.0243.BP00127-0003);
  • regels.


Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied - Bouw & Infra Park" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Achtereenvolgens komen de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies aan bod;
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied. In het bijzonder wordt stil gestaan bij de Uitgangspuntennotitie, die door de gemeente Harderwijk is vastgesteld;
  • in hoofdstuk 4 wordt de planopzet behandeld. Hierin wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkeling op het terrein wordt voorzien en hoe dat wordt vertaald in het bestemmingsplan. Hier wordt aangegeven hoe met bestaande situaties en nieuwe ontwikkelingen wordt omgegaan;
  • in hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Harderwijk en omgeving worden sinds de prehistorie bewoond. De geschiedenis en ontwikkeling van Harderwijk laat veel aspecten en perioden zien.

Zo verleende Graaf Otto van Gelre en Zutphen al op 11 juni 1231 stads- en marktrechten aan 'Herderewich'. Harderwijk groeide uit van agrarische nederzetting tot handelsplaats. Aan de handel, industrie en het toerisme dankt Harderwijk zijn snelle groei.

Het stedelijk gebied van Harderwijk bestond tot en met de tweede wereldoorlog bijna uitsluitend uit het gebied dat "binnen de wallen en de stadsmuur" is gelegen; dus de huidige binnenstad. De woonwijk Zeebuurt vormt samen met de woonwijk Friesegracht de eerste bebouwingsring rondom de historische binnenstad.

In het plangebied werd in de tweede helft van de jaren '30 van de twintigste eeuw een militaire kazerne gebouwd. Zowel eind jaren '30 als in de jaren '50 leidde het toenemende defensiebudget tot meer ruimte voor de kazerne. Er werden logiesgebouwen, een kantine, een stafgebouw en officiersmess gebouwd. Tevens werden andere faciliteiten gerealiseerd, zoals een zwembad, tennisbaan en sportvelden. In 1994 werd de kazerne als gevolg van bezuinigingen gesloten. Hierop werd in 1997 een stichting voor beroepsopleidingen in de weg- en waterbouw (SBW) op het terrein gevestigd. Sindsdien is het terrein op deze wijze in gebruik. In 2006 is de officiële naam van het terrein gewijzigd in Bouw & Infra Park B.V. (zie website Bouw & Infra Park).

2.2 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke structuur van het Bouw & Infra Park is in eerste instantie bepaald door de gebouwen van de voormalige kazerne. Deze zijn bewaard gebleven en worden in de huidige situatie gebruikt als kantoren, opleidingsruimten, congresfaciliteit en museum. Een deel van de gebouwen is aangewezen als gemeentelijke monument (gebouwen 20, 30, 40, 60, 70, 80, 100, 110, 130 en 140). De gebouwen staan overwegend in een bosrijke groene omgeving. Rond de gebouwen zijn parkeerplaatsen aanwezig.

Na de ingebruikname van het terrein als onderwijsinstelling is in het midden van het terrein een examenhal gebouwd ten behoeve van de opleidingen op het Bouw & Infra Park. Tevens zijn gebouwen 160, 170, 10 en 200 gebouwd na ingebruikname als onderwijsinstelling, waarbij de gebouwen 90, 120 en 130 als logiesgebouwen worden gebruikt.

Het terrein wordt aan de zuid- en oostzijde omringd door oefenterreinen voor groot bouwmaterieel, zoals gravers, dumpers en dergelijke. Aan de west- en noordzijde heeft het terrein een meer groene indruk doordat het terrein hier geleidelijk overgaat in het omringende bos.

2.3 Aanwezige functies

2.3.1 Inleiding

Het Bouw & Infra Park heeft hoofdzakelijk een functie op het gebied van onderwijs en kennis. Op het park bevinden zich ook congresfaciliteiten, kantoren en bedrijven, veelal gelieerd aan de bouw. Bijzondere functies in het gebied zijn de buitenruimtes waarin geoefend en geëxamineerd wordt ten behoeve van de opleidingen.

Op onderstaande overzichtskaart is een indeling van het terrein zichtbaar. In bijlage 1 is tevens per gebouw het gebruik aangegeven (2018).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00127-0003_0003.png"

Figuur 2.1: Plattegrond Bouw & Infra Park

2.3.2 Onderwijs en voorzieningen

Na beëindiging van de defensiefunctie van het terrein is het terrein in gebruik genomen als opleidingscentrum voor de grond-, weg- en waterbouw. Op dit moment neemt het SOMA-college een belangrijk deel van het terrein en de gebouwen in. Dit betreft een mbo-opleiding voor infra en techniek. Diverse gebouwen zijn in gebruik als les- en kantoorgebouwen voor de opleiding. Tevens zijn kamers voor de studenten beschikbaar op het terrein (gebouwen 90, 120 en 130). De buitenterreinen aan de zuid- en oostzijde van het terrein worden tevens als oefenterreinen voor deze opleiding gebruikt. Midden op het terrein is het examenterrein aanwezig, naast de examenhal. Aanvullend op de infra-opleiding is tevens een aantal andere opleidingen op het terrein aanwezig, zoals de Academie voor Ambulancezorg Nederland. Ten behoeve van de studenten zijn op het terrein ook voorzieningen als recreatie- en sportruimte en een restaurant aanwezig.

Aan de noordoostzijde van het terrein is een bobstartbaan aanwezig. Deze wordt gebruikt voor het trainen van bobsleeërs. Deze baan ligt op een hoek van het terrein (zijde Ceintuurbaan).

Aan de noordwestzijde van het terrein bevindt zich een conferentiecentrum met hotelfaciliteiten. Dit gebouw wordt gebruikt voor diverse bijeenkomsten, trainingen en conferenties.

2.3.3 Bedrijven

Een deel van de gebouwen op het terrein wordt gebruikt voor bedrijven die verbonden zijn aan de bouwsector. Ook zijn op het terrein bedrijven gevestigd die formeel niet onder de bouw- en infra-sector passen, maar hier wel aan raken. Daarbij moet worden gedacht aan verkeer en vervoer, architectuur, bouwkunde etc. Gebouwen of delen van gebouwen worden verhuurd als werkruimte voor kleinere of grotere bedrijven, bij voorkeur gekoppeld aan de bouw- en infrastructuur. De bedrijven op het terrein hebben maximaal milieucategorie 2.

Op het terrein is een aantal woningen voor studenten aanwezig (gebouwen 90, 120 en 130).

2.3.4 Groen

Het Bouw & Infra Park heeft een parkachtige opzet in het bos. Met name aan de randen, maar ook aan de noordwestzijde van het terrein bestaat een overgang naar de bosgebieden rondom het terrein. De oefenterreinen bestaan uit zand en worden omzoomd door het bos aan de buitenzijde van het park. Langs de wegen zijn bomen geplant. Een aantal van deze bomenrijen maken onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk.

2.3.5 Kabels en leidingen

Aan de zijde van de Ceintuurbaan bevinden zich een tweetal planologisch relevante leidingen:

  • 1. gasleiding (Gasunie);
  • 2. watertransportleiding.

De gasleiding is gedeeltelijk in het plangebied gelegen; de waterleiding ligt daar net buiten. De gasleiding is op de verbeelding aangegeven middels een dubbelbestemming Leiding - Gas.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk en specifiek voor dit bestemmingsplan is dit het geval. In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid. In het bijzonder wordt daarbij stilgestaan bij de 'Uitgangspuntennotitie Bestemmingsplan Bouw & Infra Park'.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.

Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.


De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.


In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.

3.2.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en de -verordening Gelderland in werking getreden. De laatste actualisatie van deze visie en verordening dateert van januari 2018. De Omgevingsvisie en -verordening bevatten de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening bevat de regels, waarmee het beleid uit de visie is vastgelegd.


De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze opgaven zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Via co-creatie en uitnodigingsplanologie streeft de provincie er naar sneller in te spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen in Gelderland.

Noord-Veluwe

Het plangebied valt binnen de regio Noord-Veluwe. In de Omgevingsvisie heeft de provincie aangegeven welke maatschappelijke opgaven zij voor deze regio voor ogen heeft. De gezamenlijke inspanningen, richten zich op vier speerpunten:

Gastvrije regio

  • Veluwe als merk versterken;
  • door ontwikkelen tot dé fietsregio van Nederland;
  • bestaande kwaliteiten beter benutten.


Zorgzame regio

  • van zorgen voor naar zorgen dat;
  • dwarsverbanden zoeken in zorgsectoren met sociale en economische activiteiten;
  • een passend woonaanbod voor elke leeftijdsfase en doelgroep;
  • duurzame participatie arbeidsmarkt.


Duurzame regio

  • inzet op groene economie en duurzame energiehuishouding;
  • versnelling van de energietransitie;
  • duurzame mobiliteit.


Bereikbare regio

  • bereikbare voorzieningen en leefbare kernen;
  • goede ontsluiting van het groene gebied voor recreanten met respect voor de omgeving;
  • goede bereikbaarheid van werklocaties, per auto en met goed openbaar vervoer;
  • garanderen van goede verbindingen met omliggende regio's;
  • verbeteren en stimuleren van de binnenvaart.

Door het toekomstbestendig maken van het Bouw & Infra Park wordt bijgedragen aan een duurzame economische structuur op lokaal en regionaal niveau. Tevens wordt recreatief medegebruik gestimuleerd, waarmee het terrein de functie krijgt van 'Poort naar de Veluwe'. Het bestemmingsplan sluit daarmee aan bij de Omgevingsvisie en -verordening Gelderland.

3.2.3 Structuurvisie Harderwijk 2031

De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.


De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:

  • een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
  • een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
  • de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.

In de structuurvisie wordt het Bouw & Infra Park benoemd als gebied waarin gezocht wordt naar een verbreding van de locatie naar een onderwijs- en kenniscentrum. Het Bouw & Infra Park is ook als zodanig op de Visiekaart 'Ondernemende stad' aangeduid. Langs de Ceintuurbaan is op deze kaart ook een recreatieve verbinding aan gegeven.

Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is het Bouw & Infra Park aangegeven als bestaand gebouwd gebied. Het gebied ligt net buiten de stadsrand tussen twee poorten van Harderwijk.

Op de visiekaart 'Ondernemende stad' is het Bouw & Infra Park aangegeven als onderwijs- en kenniscentrum.

Op de visiekaart 'Zorgzame stad' is het Bouw & Infra Park niet nader aangeduid.

3.2.4 Uitgangspuntennotitie Bestemmingsplan Bouw & Infra Park

Ter voorbereiding op de actualisatie van het bestemmingsplan voor het Bouw & Infra Park is door de gemeente Harderwijk, in nauw overleg met het Bouw & Infra Park, een uitgangspuntennotitie opgesteld (zie bijlage 2). De basis voor de uitgangspuntennotitie wordt gevormd door de hiervoor besproken Structuurvisie Harderwijk 2031. De nota bevestigt het economisch, maatschappelijk en ruimtelijk belang van het Bouw & Infra Park. Op het terrein zijn circa 400 personen werkzaam, waarvan 60% uit de regio komt. Het Bouw & Infra Park behoort daarmee tot de grotere werkgevers in Harderwijk. Ook ziet de gemeente Harderwijk goede mogelijkheden om zich via het Bouw & Infra Park te profileren als 'Stad aan de Veluwe'. Om de bestaande karakteristieken van het terrein te kunnen behouden en waar mogelijk te versterken is het noodzakelijk dat het nieuwe bestemmingsplan een functionele verbreding mogelijk maakt. Alleen hiermee heeft het terrein toekomstwaarde.

De uitgangspuntennotitie bevat naast een meer visiegericht deel, ook concrete uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In de onderstaande tabel zijn deze verwoord, waarbij per uitgangspunt de oorspronkelijke vindplaats in de uitgangspuntennotitie is weergegeven. Onderstaande uitgangspunten vormen de basis voor het voorliggende bestemmingsplan, waarbij wordt opgemerkt dat uitgangspunt nr. 6 is komen te vervallen als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van d.d. 29 mei 2019 aangaande het Programma Aanpak Stikstof (PAS).

Nr   Uitgangspunt   Vindplaats  
1.   Het nieuwe bestemmingsplan dient een kader te scheppen waarin de aanwezige kwaliteit en gebruik (lees: goed vestigingsmilieu / gebied waar minimaal 400 mensen werkzaam zijn, 1.250 studenten een 4-jarige opleiding volgen, jaarlijks zo'n 3.500 cursisten en duizenden gasten ons park bezoeken) minimaal geconsolideerd wordt.   pagina 1, 5de alinea  
2.   Positief bestemmen van alle aanwezige functies (zie bijlage 1, waarin een overzicht van het bestaande gebruik wordt gegeven).   Pagina 2, 1ste alinea  
3.   Functionele verbreding met het oog op kennisuitwisseling, opleiding en dienstverlening (o.a. op het vlak van duurzaamheid). Dit betekent dat naast bouw- en infra gerelateerde bedrijven en onderwijsinstellingen ook bedrijven en organisaties uit de volgende sectoren zijn toegestaan:
- vervoers- en verkeersopleidingen;
- infrastructuur, verkeer en offshore;
- bouw en civiele techniek;
- energietechniek;
- installatietechniek;
- architecten, bouwkundige, ingenieurs- en adviesbureau's;
- woningcorporaties en andere vastgoedbeheerders;
- tuin- en landschapsarchitectuur;
- hoveniers en groenvoorzieningen;
- duurzaamheid en milieutechniek;
- museum gerelateerd aan bovengenoemde sectoren.

Voor de aan de hierboven omschreven sectoren gerelateerde kennisuitwisseling, is het hebben van faciliteiten als een congrescentrum, flexibele werkplekken, vergaderruimtes, expositieruimte en enige overnachtings- en eetgelegenheid onontbeerlijk. Deze faciliteiten kunnen tevens benut worden voor zakelijke en publieksvoorlichting, analoog aan de doelstelling van kennisuitwisseling en maatschappelijke inbedding. In het bestemmingsplan zal dit gebruik enkel en alleen toegestaan worden in de hiervoor reeds aanwezige voorzieningen.

Het is wenselijk om de grote 'open' terreinen binnen het B&I park, die dienst doen als oefenterrein, te behouden en tevens te benutten ten behoeve van kennis- en
onderwijsevenementen. De vergunningverlening voor deze evenementen zal echter kritisch moeten gebeuren vanwege de aanwezigheid van Natura 2000 gebied.  
Pagina 3, 5de alinea














Pagina 4
2de alinea
+
Pagina 5
2de alinea



Pagina 5
1e alinea  
4.   Nieuwbouw van kantoren is niet toegestaan. Invulling van bestaande gebouwen als kantoorfunctie is alleen toegestaan als het kantoren betreft die gerelateerd zijn aan en/of gericht op kennisuitwisseling, opleiding en dienstverlening ten behoeve van aan de bouwnijverheid gerelateerde sectoren.   Pagina 4, 3de alinea  
5.   Verbeteren van de optische en functionele zichtbaarheid van het Bouw & Infra Park (toevoegen van recreatieve routes (wandel- en fietspaden) middels beperkte openstelling.   Pagina 4, 6de alinea  

3.3 Archeologie en monumentenbeleid

3.3.1 Nota Cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Erfgoedwet en de Erfgoedverordening Harderwijk 2017. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.

3.3.2 Archeologienota

Op basis van de Erfgoedwet moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").

In de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.

Op grond van de Erfgoedwet kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van de Erfgoedwet geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.

Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangegeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellinggrenzen.

3.4 Welstandsbeleid

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.


In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:

  • kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
  • kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
  • grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
  • grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslokaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.


Het Bouw & Infra Park behoort tot het deelgebied "Buitengebied" in de welstandsnota. Dit betreft een gebied met een 'gemiddelde welstandstoets'. Kleine bouwinitiatieven in Bouw & Infra Park kunnen welstandsvrij zijn of zullen aan de hand van de criteria voor de meest voorkomende bouwactiviteiten worden beoordeeld.

Voor een groot deel van de grotere bouwinitiatieven in dit gebied geldt de gemiddelde toets zoals in de welstandsnota is opgenomen voor "Buitengebied". Dit houdt in dat een aantal specifieke welstandscriteria geldt voor aspecten als massa en vorm, situering, gevels en dergelijke. Deze zijn vastgelegd in de Welstandsnota.

3.5 Milieubeleid

3.5.1 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

3.5.2 Gebiedsgericht milieubeleid

In het Milieubeleidsplan is voor verschillende delen van Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid opgesteld. Door het opstellen van gebiedsgericht milieubeleid komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Welk milieubeleid voor het voorliggende plangebied geldt, is weergegeven op een interactieve kaart op de gemeentelijke milieuwebsite.

3.5.3 Routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk: De Energieke stad

Harderwijk heeft vele kansen om zich te profileren op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder duurzame energie. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel: in 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45% minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:

  • Energie besparing;
  • Opwekken van duurzame energie;
  • Compenseren (bijvoorbeeld door inkoop groene energie).

Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject. Maar het betekent ook dat het opwekken van energie geld oplevert, duurzame energie zal in de toekomst alleen maar waardevoller worden. Door nu te investeren in het opwekken van duurzame energie wordt de afhankelijkheid van stijgende energieprijzen en het opraken van fossiele brandstoffen in de toekomst beperkt. Het lokaal investeren van die opbrengsten of meedelen in revenuen draagt bij aan de vitaliteit en zelfvoorzienendheid van de gemeente. Daarnaast laat de gemeente met deze doelstelling zien dat zij haar principiële verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van klimaatverandering. Let op! Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet).

3.6 Waterbeleid

Het belang van water als ordenend principe binnen de ruimtelijke planvorming neemt snel toe. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben in 2001 een startovereenkomst getekend met als doel de watersystemen op orde te krijgen en te houden. De startovereenkomst voorziet in de opstelling van regionale stroomgebiedsvisies, waarin het toekomstige waterbeheer, in relatie tot de ruimtelijke ordening, wordt aangegeven.

3.6.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

3.6.2 Nationaal Waterplan

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.

3.6.3 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.


De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

3.6.4 Omgevingsverordening Gelderland

Op 13 december 2017 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.


De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.


De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet


Ook de Omgevingsverordening is per 11 november 2015 geactualiseerd en geconsolideerd.

In de verordening staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

3.6.5 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.

Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.

3.6.6 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

3.6.7 Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.

Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.


Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.

Algemene regels

Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.

Verantwoordelijkheden

Hemelwater:

Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwater:

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Oppervlaktewater:

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

3.6.8 Waterplan Harderwijk 2013-2018

Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".

In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen. Het Bouw & Infra Park staat op de Kansen en knelpuntenkaart als gebied dat buiten de grondwaterfluctuatiezone valt.

3.6.9 Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)

Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:

Stedelijk Afvalwater

Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.

Hemelwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein). Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen.
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen.
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).

Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.

Grondwater

De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (Waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand.
  • de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing.
  • alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen.
  • het waterschap; neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen.
  • de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.

Grondwaterneutraal bouwen

Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.

3.6.10 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. In paragraaf 5.4 zijn de resultaten van de watertoets beschreven.

3.7 Groenbeleid

In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van het beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.

De karakteristiek van het deelgebied Veluwe, waarin ook het Bouw & Infra Park ligt, wordt in het Handboek Harderwijks Groen beschreven als een uitgestrekt boslandschap. Naald- en loofbomen bepalen het beeld, het padenverloop is grillig, afgestemd op het reliëf ter plaatse. Het bosgebied kent behalve belangrijke natuurwaarden, ook een belangrijke recreatieve waarde. De aanwezigheid van het Bouw & Infra Park wordt - samen met de aanwezigheid van campings en een sportpark - als een knelpunt aangegeven. Deze zone aan de rand van de Veluwe heeft een kwaliteitsimpuls nodig om het proces van verdere versnippering en verrommeling te keren. Het handboek spreekt over een bezoekerscentrum in de buurt van het Bouw & Infra Park.

Het groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten (sport/spel).

3.8 Verkeers- en vervoersbeleid

3.8.1 Verkeer

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015). Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.

Voor het Bouw & Infra Park is enerzijds de N302 van belang. Het Bouw & Infra Park kent een uitgang direct op deze weg. De weg is tegelijkertijd een belangrijke doorgaande weg (stroomweg) in Harderwijk, waarover grote hoeveelheden verkeer worden afgewikkeld. Op het terrein zelf zijn wegen aanwezig, waarop een zeer beperkte snelheid gereden kan worden. Deze wegen zijn alleen toegankelijk langs de portiersloge, zodat alleen (gemotoriseerd) verkeer met een bestemming op het park op het terrein rijdt.

3.8.2 Parkeren

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk. Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

3.9 Economisch beleid

Het economische beleid is gericht op het optimaal benutten van de beschikbare ruimte en het bieden van meer uitgesproken, gedifferentieerde werkmilieus. Verder wordt er ruimte geboden aan kleinschalige werkgelegenheid in de woonomgeving waar dat kan (functiemenging). De milieuhinder van bestaande en nieuwe bedrijvigheid dient tot een zo laag mogelijk niveau te worden beperkt, terwijl milieuhinderlijke activiteiten dienen te worden geweerd uit de directe woonomgeving. Op het Bouw & Infra Park vindt functiemenging plaats van wonen, onderwijs en werken. De bedrijven die hier een plaats kunnen vinden, zijn dan ook beperkt tot de laagste milieucategorieën.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de planbeschrijving. Allereerst wordt stilgestaan bij het centrale uitgangspunt van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het oude bestemmingsplan bood. Deze vormen immers in belangrijke mate de basis voor voorliggend bestemmingsplan. Daarna volgt een toelichting op het eigenlijke programma. Welke bouw- en gebruiksmogelijkheden maakt dit bestemmingsplan mogelijk? Daarbij komen de volgende thema's aan bod: werken, natuur en recreatie.

4.2 Uitgangspunt

Zoals in hoofdstuk 2 al beschreven heeft dit bestemmingsplan ten doel om de 'uitgangspuntennotitie bestemmingsplan Bouw & Infra Park' in juridisch-planologische zin te verankeren. Daarmee heeft het Bouw & Infra Park weer een actueel en uitnodigend ruimtelijk kader, waarmee het de toekomst met vertrouwen tegemoet kan zien. Met dit nieuwe bestemmingsplan ontstaat nu een bestemmingsplanregeling die zoveel mogelijk in lijn is met de bestemmingsplanregelingen zoals die voor andere gebieden in Harderwijk worden gehanteerd.

4.3 Bestemmingsplan 'Leuvenumseweg-Noord'

Een belangrijke reden om voorliggend bestemmingsplan op te stellen is dat het nu geldende bestemmingsplan 'Leuvenumseweg-Noord (1998) niet meer actueel is. In deze paragraaf wordt beschreven voor welke onderdelen dit geldt. Dit vormt een belangrijk vertrekpunt voor het nieuwe bestemmingsplan.

Aan het terrein van het Bouw & Infra Park is de bestemming 'Infra- opleidingscentrum' (artikel 4) toegekend. Figuur 4.1 toont een uitsnede van de verbeelding

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00127-0003_0004.png"

Figuur 4.1: Uitsnede plankaart voorheen geldende bestemmingsplan Leuvenumseweg -Noord.

Gebruiksbepalingen

De voor 'infra- en opleidingscentrum' bestemde gronden mogen gebruik worden voor:

Onderwijsdoeleinden ten behoeve van de bedrijfstak bouwnijverheid in het algemeen en de bedrijfssector grond-, water-, en wegenbouw in het bijzonder met de/het daarbij behorende:

  • kantoren;
  • internaat;
  • maximaal drie dienstwoningen;
  • alsmede een (wegen)bouwmuseum.

Om meer duiding te geven aan deze bestemming bevat artikel 4 een 'beschrijving in hoofdlijnen'. Hierin is een zonering vastgelegd en zijn regels opgenomen met betrekking tot landschappelijke inpassing, de ontsluiting (één toegangsweg), parkeren, de indeling van het oefenterrein (zo min mogelijk hinder voor omwonenden en landschap) en behoud van de cultuurhistorische bebouwing.

Er worden drie zones onderscheiden:

  • zone A: in hoofdzaak bestemd voor onderwijsdoeleinden, 3 dienstwoningen en een (wegen)bouwmuseum;
  • zone B: examenterrein;
  • zone C: oefenterrein.

Bouwmogelijkheden

Het bestemmingsplan bevat bouwregels voor:

  • 1. gebouwen;
  • 2. beheersgebouwen (dit begrip is niet gedefinieerd in artikel 1);
  • 3. andere bouwwerken (ingevolge artikel 1, onder g worden hier 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde' onder verstaan);

Gebouwen moeten binnen de aangegeven bouwvlakken (donker roze vlakken) worden gebouwd, waarbij het aangegeven bebouwingspercentage en de aangegeven hoogte niet mogen worden overschreden. Buiten de bouwvlakken is een opslagloods van 700 m2 toegestaan.

Beheersgebouwen

Beheersgebouwen zijn buiten het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 1.000 m2 en een hoogte van 3,5 meter.

Andere bouwwerken

  • hoogte van bouwwerken ten behoeve geleiding verkeer etc: 6 meter;
  • overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter;
  • geluidwallen en schermen: 7 meter (alleen in de gebieden A en C).

Ten slotte bevat de bestemming een aanlegvergunningenstelsel (slopen, aanleggen verharding etc, werkzaamheden die wijziging waterhuishouding of waterstand tot gevolg hebben, verwijderen van beplanting).

Conclusie

Het bestemmingsplan Leuvenumseweg Noord is op een aantal punten niet meer actueel, gelet op het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing. Meer concreet gaat het om de volgende punten:

  • 1. Artikel 4 beschrijft expliciet dat het plangebied slechts bestemd is voor onderwijsdoeleinden. Zoals in de Uitgangspuntennotitie benoemd, zijn naast onderwijsinstellingen (zoals het SOMA-college) ook infra-gerelateerde bedrijven, kantoren, kennis en dienstverlenende organisaties aanwezig, zijn er meerdere gebouwen voor studentenhuisvesting en is er een conferentiecentrum met overnachtingsmogelijkheid etc. Deze functies, inclusief streven om verbreding toe te staan, worden bestemd in voorliggend bestemmingsplan. Opgemerkt wordt dat voor een aantal activiteiten, zoals ambulancezorg, in het verleden wel een gebruiksvrijstelling is verleend.
  • 2. De meest recente uitbreiding van het SOMA-college valt buiten het bouwvlak. Voor de realisatie van dit gebouw is een 'postzegelbestemmingsplan' opgesteld (bestemmingsplan SOMA-college dat op 16 september 2010 vastgesteld en per 7 december 2010 onherroepelijk is). Dit plan wordt verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.
  • 3. Het bouwvlak aan de noordwestzijde moet verruimd worden. De bestaande bedrijfswoningen/bebouwing vallen hier gedeeltelijk buiten. Zie figuur 4.2.
  • 4. De examenloods (gebouw B) voldoet niet geheel aan het aangegeven bebouwingspercentage (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00127-0003_0005.png"

Figuur 4.2: bedrijfswoningen die gedeeltelijk buiten het bouwvlak vallen.

Bron: (oude) bestemmingsplan 'Leuvenumseweg-Noord'

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00127-0003_0006.png"

Figuur 4.3: Examenloods die gedeeltelijk buiten het bouwvlak valt.

Bron: (oude) bestemmingsplan 'Leuvenumseweg-Noord'

4.4 Werken

In essentie is het plangebied een werkgebied. Er bevinden zich binnen het Bouw & Infra Park onderwijsinstellingen, bedrijven, horeca- en congresfaciliteiten, een museum etc. Voor een totaaloverzicht van het bestaande gebruik wordt verwezen naar bijlage 1. Wel haast het belangrijkste uitgangspunt van dit bestemmingsplan is om het bestaande gebruik in juridisch-planologische zin vast te leggen. Conform de uitgangspuntennotitie zijn de volgende sectoren toegestaan op het Bouw & Infra Park:

  • onderwijsinstellingen gerelateerd aan de sectoren zoals genoemd in onderstaande bullets;
  • bouw- en infra gerelateerde bedrijven;
  • vervoers- en verkeersopleidingen;
  • infrastructuur, verkeer en offshore;
  • bouw en civiele techniek;
  • energietechniek;
  • installatietechniek;
  • architecten, bouwkundige, ingenieurs- en adviesbureau's;
  • woningcorporaties en andere vastgoedbeheerders;
  • tuin- en landschapsarchitectuur;
  • hoveniers en groenvoorzieningen;
  • duurzaamheid en milieutechniek;
  • museum gerelateerd aan bovengenoemde sectoren.

Voor het volledige overzicht van op het Bouw & Infra Park toegestane sectoren wordt verwezen naar bijlage 2 Uitgangspuntennotitie Bestemmingsplan Bouw & Infra Park.

Voor de aan de hierboven omschreven sectoren gerelateerde kennisuitwisseling, is het hebben van faciliteiten als een congrescentrum, flexibele werkplekken, vergaderruimtes, expositieruimte en enige overnachtings- en eetgelegenheid onontbeerlijk. Deze faciliteiten kunnen tevens benut worden voor zakelijke en publieksvoorlichting, analoog aan de doelstelling van kennisuitwisseling en maatschappelijke inbedding. In het bestemmingsplan zal dit gebruik enkel en alleen toegestaan worden in de hiervoor reeds aanwezige voorzieningen.

4.5 Natuur

Het plangebied grenst aan het Natura 2000 gebied de Veluwe, maar is hier niet binnen gelegen. Desondanks hebben delen van het plangebied natuurwetenschappelijke waarden. Het gaat om de randen aan de zuidwestzijde van het plangebied. Deze zones worden voorzien van de bestemming 'Natuur'.

4.6 Recreatie

Het Bouw & Infra Park is gelegen aan de rand van de Veluwe. Door de ligging, zo dicht op de A28 en N302, kan het park een cruciale rol spelen in de zichtbaarheid van Harderwijk als ondernemende stad. Het park heeft nu een uitstraling die onvoldoende zichtbaar maakt wat er precies aan functies aanwezig is en voor wie het terrein toegankelijk is. Omdat er geen openbare routes over het terrein lopen heeft het een gesloten karakter. Dit is zowel een nadeel voor de gemeente Harderwijk en haar bewoners, als voor het Bouw & Infra Park, dat hierdoor minder bekend is bij het grotere publiek. Bij de verdere ontwikkeling van het park is het een belangrijk streven om het park zichtbaarder te maken voor de bewoners en bezoekers van Harderwijk, zowel optisch als functioneel. Functioneel door programma’s toe te voegen die een breder (plaatselijk en landelijk) publiek trekken en openbare recreatieve (wandel/fiets) routes toe te voegen. Om letterlijk (optisch) beter zichtbaar te zijn is het mogelijk om langs de N302 op creatieve wijze de aanwezigheid van het Bouw & Infra Park park beter zichtbaar te maken. De ruimtelijke kwaliteit die momenteel op het Bouw & Infra Park aanwezig is, zoals de historische kazernestructuur, moet vanuit cultuurhistorisch oogpunt natuurlijk behouden blijven en kan verder uitgebuit worden. Als het terrein openbaar toegankelijk wordt, zullen de reeds gevestigde instituten en onderwijsinstellingen een veel herkenbaarder identiteit krijgen. Zo kan een win-win situatie ontstaan. Ter uitvoering van bovenstaande biedt het bestemmingsplan tevens een mogelijkheid voor recreatief medegebruik.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

5.2.1 Inleiding

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake is van ingrepen in de ruimtelijk structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken.

5.2.2 Historische geografie

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn elementen, zoals houtopstanden, verkavelingpatronen wegenpatronen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Op het terrein zijn geen specifieke historisch-landschappelijke elementen aanwezig. Wel is het terrein een kazerneterrein, dat onderdeel uitmaakt van de verzameling van kazerneterreinen in de omgeving van de Veluwe.

5.2.3 (Steden)bouwkundige waarden

Beschermde monumenten

In het plangebied zijn geen beschermde rijksmonumenten aanwezig. Wel is een groot aantal van de panden op het terrein aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Deze monumenten hebben ieder een nieuwe functie gekregen nadat de kazerne zijn functie in de jaren '90 van de twintigste eeuw verloor. In de onderstaande tabel zijn de monumenten weergegeven met de nieuwe functies die zij gekregen hebben:

Gebouw   Functie  
20   kantoren, congres, horeca- en expositieruimte (weg- en bouwmuseum).  
30   onderwijslocatie  
40   kantoor- en kenniscentrum  
60   conferentiecentrum/hotel  
70   bedrijven  
80   bedrijven  
100   kenniscentrum + kantoor  
110   zorg en vervoer / kantoor  
130   onderwijslocatie / logiesruimte en kantoor  
140   restaurant, recreatiegebouw, examenlocatie  
  trafohuisje  

Tabel 5.1: overzicht monumenten met hun functie

De bescherming van deze monumenten is afdoende geregeld in de monumentenverordening.


Karakteristieke panden

Er zijn in het gebied geen karakteristieke panden beschermd.

5.2.4 Archeologie

In het plangebied zijn geen archeologische monumenten (beschermd en niet-beschermd) aanwezig. Ten zuiden van het terrein ligt wel een gebied met sporen van het Mesolithicum tot het Neolithicum.

Volgens de Beleidskaart archeologie zijn er in het plangebied gebieden met een hoge-, middelhoge- en lage archeologische verwachting aanwezig. Ook staan er twee gebieden als verstoord aangeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00127-0003_0007.png"

Figuur 5.1: Uitsnede archeologische verwachtingswaardekaart (plangebied globaal omkaderd).

Na bureauonderzoek van de regioarcheoloog is geconcludeerd dat meer gebieden zijn verstoord, dan de Beleidskaart Archeologie aangeeft. Dit betreft de locaties van de gebouwen en de buitenlesterreinen. In het najaar van 2015 is op de bosgronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde tevens inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit het onderzoek blijkt dat de kans op het aantreffen van intacte archeologische vindplaatsen klein is. Om die reden is in het voorliggende bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming opgenomen.

Conclusie

De cultuurhistorische waarden vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan

5.3 Ecologie

Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

Soortenbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 3. ‘andere soorten’ (onderdeel A ‘fauna’ en onderdeel B ‘flora’).

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het ‘nee, tenzij’- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Onderzoek

In afwijking van het ontwerpbestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van evenementen geen onderdeel van dit bestemmingsplan (zie paragraaf 3.2). Er vinden daardoor geen nieuwe ontwikkelingen en/of wijzigingen van de inrichting van het terrein of gebouwen plaats ten opzichte van de feitelijk bestaande situatie.

Om die reden is er geen aanleiding te veronderstellen dat het voorliggende bestemmingsplan leidt tot negatieve effecten op soorten, habitattypen in het Natura 2000-gebied of op de wezenlijke kenmerken en ambities van het Gelders Natuurnetwerk in de directe omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.4 Watertoets

5.4.1 Inleiding

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota Waterbeleid 21e eeuw is een watertoets verplicht gesteld bij de ruimtelijke planvorming. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen, op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:

  • voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
  • voorkomen van wateroverlast en afwenteling van wateroverschotten op anderen;
  • voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (biologisch gezond);
  • het garanderen van de veiligheid (overstroming);
  • het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.

De watertoets is niet alleen een toets, maar is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen en besluiten. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat op een of andere wijze effect kan hebben op het watersysteem (oppervlaktewater, grondwater, waterkeringen) is verantwoordelijk voor het opnemen van een waterparagraaf in het betreffende plan. In de waterparagraaf dient de initiatiefnemer het wateradvies van de waterbeheerder(s) op te nemen, de afwijkingen hiervan te motiveren (afwegen) en eventuele compenserende of mitigerende maatregelen voor te stellen. In overleg met Waterschap Valei en Veluwe zijn de volgende thema's als relevant benoemd voor dit bestemmingsplan:

5.4.2 Bestaande situatie

De digitale watertoets wijst uit dat in het terrein een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging aanwezig zijn. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. De Keur geeft geen oppervlaktewater aan op het terrein.

In het kader van de watertoets heeft afstemming plaatsgevonden met het Waterschap Vallei en Veluwe. Hieruit is naar voren gekomen dat aan de zijde van de Ceintuurbaan aan riooltransportleiding van het waterschap is gelegen (zie figuur 5.2). Het voorliggende plan heeft geen invloed op de leiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00127-0003_0008.jpg"

Figuur 5.2: Ligging watertransportleiding.

5.4.3 Toekomstige situatie

Het primaire doel van voorliggend bestemmingsplan is om de juridisch-planologische situatie in overeenstemming te brengen met de bestaande - feitelijke - situatie. Dit heeft geen weerslag op de waterhuishoudkundige situatie. Indien nieuwe bebouwing en/of verharding wordt gerealiseerd, zal het hemelwater rechtstreeks in de bodem worden geïnfiltreerd door middel van infiltratievoorzieningen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.5 Milieu

5.5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).

Dit bestemmingsplan is grotendeels een consoliderend plan, daarom is een algemene beschrijving gegeven van de reeds beschikbare informatie en onderzoeken.

5.5.2 Geluidhinder

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 53 dB, voor buitenstedelijk gebied.

De voorkeursgrenswaarde vanwege een gezoneerd industrieterrein is 50 dB(A) en de ten hoogst toelaatbare waarde is 55 dB(A).

Wegverkeerslawaai 

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Daarmee vervalt de noodzaak om een akoestisch onderzoek wegverkeer uit te voeren.

Industrielawaai 

Het plangebied ligt niet in de geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein (Lorentz).

Bestaande situaties

Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies toelaat, is geen gedetailleerd akoestisch onderzoek verricht.

Bij bestaande situaties waar geen nieuwe geluidsgevoelige functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het Bouwbesluit. Wanneer een bestaande woning of een andere geluidsgevoelige bestemming een uitbreiding wenst te realiseren, moet bij de omgevingsvergunning voor het bouwen worden aangetoond dat sprake is van een aanvaardbare binnenwaarde (bijvoorbeeld 33 dB bij woningen).

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan, aangezien er geen nieuwe geluidgevoelige noch geluidveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt.

5.5.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatienten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen.

Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. Het plangebied ligt wel binnen de 50-meter contour van de N302. Binnen 50 meter mogen geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd.

In het kader van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die in betekenende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.5.4 Bodemkwaliteit

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het bodemloket geeft aan dat op het terrein in het verleden bodemonderzoeken zijn uitgevoerd en dat uit deze onderzoeken is gebleken dat nader onderzoek noodzakelijk kan zijn. Tevens bestaat een kans dat er asbest in de bodem of in gebouwen aanwezig is. In en op de aanwezige bebouwing kunnen asbesthoudende materialen zijn toegepast, waardoor het asbest later bij sloopwerkzaamheden of door verwering in de bodem terecht kan komen. Er zijn geen andere bronnen van verontreiniging bekend in het gebied.

Het wordt aanbevolen om bij het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem te letten op (voormalige) HBO-tanks en de mogelijke aanwezigheid van asbest. Aangezien geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, is geen nader onderzoek uitgevoerd. Bij een eventuele wijziging, of nieuwe bebouwing, moet een bodemonderzoek plaatsvinden om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen.

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.5.5 Geur

Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.


Binnen het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Het bestemmingsplan voorziet ook niet in nieuwe mogelijkheden voor agrarische bedrijven. Ook voor geurgevoelige objecten wordt het bestemmingsplan niet gewijzigd. De afstand tussen geurgevoelige objecten en agrarische bedrijvigheid uit omliggende gebieden wordt niet verkleind.

Het milieuaspect geurhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.5.6 Externe veiligheid

Inleiding

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

Situatie plangebied

Door Antea Group is onderzoek verricht naar het thema externe veiligheid. In deze paragraaf worden de voornaamste resultaten en conclusies gepresenteerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 4. Figuur 5.3 geeft een overzicht van de risicobronnen binnen / nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00127-0003_0009.png"

Figuur 5.3: overzicht risicobronnen binnen / nabij planlocatie

Stationaire bronnen

Er zijn geen stationaire risicobronnen binnen / nabij het plangebied gelegen.

Mobiele bronnen

Binnen / nabij het plangebied zijn vijf mobiele risicobronnen gelegen:

  • 1. N302 (provinciale weg):

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van de N302. Uit de rapportage van Antea Group (bijlage 4) blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 aanwezig is en dat het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. De N302 vormt geen belemmering in het kader van externe veiligheid. Wel dient er een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

  • 2. Spoorlijn Zwolle - Amersfoort:

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort. Gezien de ligging van de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied volstaat een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico.

  • 3. A28 (Rijksweg):

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van de A28. Uit de rapportage van Antea Group (bijlage 4) blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 maximaal reikt tot de berm van de weg en dat het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. De A28 vormt geen belemmering in het kader van externe veiligheid. Wel dient er een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

  • 4. Buisleiding N-570-20:

Hogedruk aardgasleiding N-570-20 heeft een diameter van 12 inch en een werkdruk van 40 bar. Dit zorgt ervoor dat het plangebied binnen het invloedsgebied groepsrisico (140 meter) van de buisleiding ligt.

De plaatsgebonden risicocontour 10-6, ter hoogte van het plangebied, is gelegen op de leiding en vormt geen belemmering ten aanzien van het plangebied. Het groepsrisico van leiding N-570-20 bevindt zich zowel in de huidige als de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde. De maximale waarde van het groepsrisico bedraagt zowel in de huidige als de toekomstige situatie 0,074 keer de oriëntatiewaarde (overschrijdingsfactor). De hoogte van het groepsrisico neemt door de ontwikkeling niet toe, omdat de kilometer buisleiding met het hoogste groepsrisico niet ter hoogte van het plangebied is gelegen. Verantwoording van het groepsrisico van de leiding is conform artikel 12 van het Bevb van toepassing.

  • 5. Buisleiding A-510:

Hogedruk aardgasleiding A-510 heeft een diameter van 36 inch en een werkdruk van 66 bar. Dit zorgt ervoor dat het plangebied binnen het invloedsgebied groepsrisico (430 meter) van de buisleiding ligt.

De plaatsgebonden risicocontour 10-6, ter hoogte van het plangebied, is gelegen op de leiding en vormt geen belemmering ten aanzien van het plangebied. Ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico dient een berekening middels Carola uitgevoerd te worden. Het groepsrisico van leiding A-510 overschrijdt zowel in de huidige als de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde. De maximale waarde van het groepsrisico bedraagt zowel in de huidige als de toekomstige situatie 2,000 keer de oriëntatiewaarde (overschrijdings-factor). De hoogte van het groepsrisico neemt door de ontwikkeling niet toe, omdat de kilometer buisleiding met het hoogste groepsrisico niet ter hoogte van het plangebied is gelegen.

Verantwoording van het groepsrisico van de leiding is conform artikel 12 van het Bevb van toepassing.

Verantwoording groepsrisico

Verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van de Rijksweg A28, de provinciale weg N302, de spoorlijn Amersfoort – Zwolle en de twee hogedruk aardgastransportleidingen. In hoofdstuk 4 van het externe veiligheidsonderzoek zijn elementen aangedragen voor de verantwoording van het groepsrisico. De gemeenteraad neemt hierover in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan een besluit.

Conclusie

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico levert geen belemmering voor het bestemmingsplan Buitengebied – Bouw & Infra Park.

Groepsrisico

Als gevolg van het plan neemt het groepsrisico van de twee gasleidingen nabij het plangebied niet toe. Wel geldt dat voor een van de leidingen het groepsrisico in de huidige situatie boven de oriëntatiewaarde ligt. In het kader van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan wordt het groepsrisico verantwoord. Elementen voor de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van het externe veiligheidsonderzoek.

Advies Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland

In een brief van 23 mei 2017 aan het college van B&W van de gemeente Harderwijk (zie bijlage 5) concludeert de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland dat de verandering van het bestemmingsplan past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Ook worden in de brief adviezen gegeven aan de gemeente over de algemene fysieke veiligheid.

5.6 Kabels en leidingen

Zoals hiervoor reeds besproken bevindt zich in het plangebied, maar buiten het Bouw & Infra Park een tweetal gasleidingen. Deze leidingen zijn al beschouwd in paragraaf 5.5.6. De aan te houden zakelijk rechtstrook van de hoofd aardgastransport leiding bedraagt 5 meter aan weerszijden van de leiding. Voor de regionale aardgastransportleiding geldt een zakelijk rechtstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding.

Voor 150 kV-lijn Ede Harderwijk (G390) gelden de volgende afstanden:

Zakelijk rechtstrook 45,00 meter (22,50 meter aan weerszijden van het hart van de hoogspanningslijn). Gebied tussen de masten 105 en 108.


afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00127-0003_0010.png"

Figuur 5.4: ligging gasleidingen.

5.7 Verkeer en Parkeren

Het Bouw en Infra Park wordt ontsloten via de Ceintuurbaan. Parkeren vindt plaats op het eigen Bouw & Infra Park terrein, waar 949 vaste parkeerplaatsen en 330 reserve parkeerplaatsen aanwezig zijn (totaal 1279 parkeerplaatsen). Voor toerbussen zijn 80 parkeerplaatsen aanwezig.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

6.1.1 Informatie bestemmingsplan

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriele regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriele regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning). Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
6.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingengelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding hier ruimte voor laten.

Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).

Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.

Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:

  • a. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
  • b. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
  • c. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.

  • a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, teregelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk. Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder(omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht. Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
  • b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.
6.1.3 Juridische regeling

Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.

6.1.4 Afwijken van de regels

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken in het openbaar gebied. Deze mogen een hoogte hebben van maximaal 5 meter en een oppervlakte van ten hoogste 25 m². Het betreft bouwwerken ten dienste van het openbaar nut;
  • b. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
  • c. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
  • d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met ten hoogste 10%.

6.2 Algemene uitgangspunten

Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied - Bouw & Infra Park' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • De bestaande en feitelijk situatie worden bestemd. Daarbij is de plansystematiek van het hiervoor geldende bestemmingsplan leidend. Hierin zijn ruime bouwvlakken getekend, waarbij bebouwingspercentages en hoogtes zijn benoemd.
  • Ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan worden de gebruiksmogelijkheden verruimd, e.e.a. conform de Nota van Uitgangspunten.

6.3 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2019-02. Vanwege het ontbreken van dergelijke regels in het handboek, zijn de bestemmingen Gemengd en Natuur toegevoegd.

6.4 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

Artikel 3 Gemengd

Artikel 4 Groen

Artikel 5 Natuur

Artikel 6 Verkeer

Artikel 7 Leiding - Gas

Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.

6.4.1 Gemengd

De bestemming 'Gemengd' is toegekend aan het overgrote deel van het terrein. De bestemming kent een globale opzet. Alle gebruiksvormen die worden genoemd in de bestemmingsomschrijving zijn in principe overal toelaatbaar, tenzij deze met een aanduiding exact zijn vastgelegd. In dat geval is deze gebruiksvorm uitsluitend daar toelaatbaar. Dit geldt bijvoorbeeld voor het congres- en vergadercentrum. De globale opzet van het bestemmingsplan blijkt ook uit de bouwregels. Er wordt gewerkt met grote bouwvlakken, waarbij per zone een bebouwingspercentage is opgenomen met een maximale hoogte.

6.4.2 Groen

De strook groen aan de zijde van de Ceintuurbaan is bestemd als Groen. Deze bestemming doet recht aan de feitelijke situatie.

6.4.3 Natuur

Deze bestemming is toegekend aan de randen van het plangebied, waar zich bos bevindt. Er mogen binnen deze bestemming in principe geen gebouwen worden gebouwd. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden is een omgevingsvergunning benodigd.

6.4.4 Verkeer

Hierin vallen de wegen met een doorstroomfunctie voor de gehele stad. Binnen het plangebied gaat het dan om de entree aan de zijde van de Ceintuurbaan.

6.4.5 Leiding-Gas

Aan de zijde van het plangebied bevindt zich een aardgastransportleiding, die gedeeltelijk in het plangebied is gelegen. Hieraan is een dubbelbestemming Leiding - Gas toegekend. Aan weerszijden van de leiding dient een belemmerende strook van 4m (regionale leiding) dan wel 5m (hoofdleiding) in acht te worden genomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Binnen deze strook is bebouwing en diepgewortelde beplanting niet toegestaan. Daarnaast ligt op sommige plaatsen de plaatsgebonden risicocontour (10-6) buiten de laatst genoemde leiding. Deze contour brengt belemmeringen met zich mee ten aanzien van de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten.

Ten slotte hebben de leidingen een invloedsgebied (1%-letaliteitsgrens groepsrisico) van respectievelijk 140m en 430m aan weerszijden van de leiding. Indien ontwikkelingen plaatsvinden binnen deze afstanden waarbij de personendichtheid toeneemt, dient het groepsrisico te worden beschouwd. Vanwege het feit dat deze afstanden geen (directe) planologische beperkingen met zich meebrengen, zijn deze niet weergegeven op de verbeelding.

Ter plaatse van de dubbelbestemming mag niet worden gebouwd met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van het leiding beheer. Daarnaast is er een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen om werkzaamheden tegen te gaan die de aardgasleiding kunnen beschadigen.

Binnen de op de kaart bestemde zones dienen alle handelingen achterwege te blijven, welke een veilig transport in gevaar kunnen brengen.

Te denken valt hierbij aan onder meer:

  • het oprichten van enig bouwwerk;
  • het aanbrengen van gesloten wegdek;
  • het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • het indrijven van voorwerpen in de grond.

6.5 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!


Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.


Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.


Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.

Coalitieakkoord 2018-2022

In mei 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 opgesteld. Dit coalitieakkoord heeft de titel ''Aanpakken met Ambitie”, waarrmee het nieuwe college aangeeft door te willen pakken op onderwerpen die al eerder in gang zijn gezet. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt, omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.


Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren indien het bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk maakt.

In voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie planologisch vastgelegd. Het bestemmingsplan maakt hierbij geen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro mogelijk. Daarom hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden. De ontwikkeling van dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente alleen plankosten met zich mee. Deze kosten worden betaald uit de algemene middelen.

Voorliggend bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Inspraak

Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf 13 april 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegen in het kader van inspraak. Tijdens deze termijn zijn geen inspraakreacties ingediend. De inspraak geeft daarom geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

8.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd is het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.

Het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied - Bouw & Infra Park" is aan de volgende"instanties toegezonden:

  • Provincie Gelderland
  • Ministerie EL& DG Natuur en Regio
  • Ministerie van Defensie, Dienst Vastgoed defensie
  • Rijksdienst voor het Cultuurerfgoed
  • Waterschap Vallei en Veluwe
  • Veiligheidsregio Noord- en Oost–Gelderland, Commandant Regionale Brandweer
  • Politie District Noord-West Veluwe
  • Brandweer Veluwe West adv. via VNOG
  • Recreatieschap Veluwe (RGV)
  • Liander N.V.
  • NV NUON Infra Oost
  • Vitens
  • N.V. Nederlandse Gasunie, afdeling Grondzaken
  • Bedrijvenkring Harderwijk
  • Regio Noord Veluwe
  • Oudheidkundige Vereniging Herderewich
  • Gemeentelijke Monumentencommissie
  • VAC Harderwijk adviescommissie wonen
  • AWN werkgroep NW-Veluwe
  • Gezamenlijke Natuurbeschermingsgroep/Vogelbeschermingswacht Noord-Veluwe
  • Omgevingsdienst Noord-Veluwe

De overlegreacties en de beantwoording daarvan zijn in bijlage 6 van deze toelichting opgenomen. Daarbij is tevens vermeld als de overlegreacties hebben geleid tot aanpassing van het voorontwerp bestemmingsplan.

8.3 Ter visie legging ontwerp bestemmingsplan en zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op 28 februari 2019 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze termijn heeft eenieder een zienswijze schriftelijk of mondeling kunnen indienen conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Er zijn vier zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied – Bouw & Infra Park. De zienswijzen hebben geleid tot een aantal aanpassingen ten opzichte van het ontwerp. Ook is naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State d.d. 29 mei met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof gebleken dat de 5 evenementen onder de huidige wetgeving niet mogelijk gemaakt kunnen worden in het bestemmingsplan. Een uitgebreide verantwoording hiervan staat in de Commentaarnota Zienswijzen en Nota Ambtshalve wijzigingen (bijlagen 7 en 8). Als gevolg van deze wijzigingen hebben in het plan diverse aanpassingen plaatsgevonden. Zo is opnieuw beoordeeld welke omgevingsaspecten onderzocht dienen te worden en wat de gewijzigde gebruiksmogelijkheden nog voor effect hebben op de omgeving.