direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Binnenstad - Havendijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00118-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan is opgesteld om enkele samenhangende ontwikkelingen mogelijk te maken op een locatie die gelegen is tussen de Vissershaven en de Havendijk in Harderwijk, in de directe omgeving van de molen De Hoop.

Dit betreft de volgende ontwikkelingen:

  • het bouwen van een visafslag met botterloods en -lift tussen de molen en de ophaalbrug;
  • het uitbreiden van de bestaande smederij en het uitbreiden van de bestaande horeca-functie op het terrein van het bedrijf Veluvia;
  • het uitbreiden van het bestaande gebouw naast molen De Hoop en het bouwen van een nieuw gebouw ten behoeve van een museum aan de andere zijde van de molen.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0001.png"

Overzichtsfoto van het plangebied, voorafgaand aan de bouw van de visafslag/botterloods

Beoogd wordt om met deze ontwikkelingen de toeristisch-recreatieve attractiviteit van dit deel van de Vissershaven te versterken. Een belangrijk uitgangspunt is dat deze ontwikkelingen goed op elkaar worden afgestemd, waardoor in het plangebied een combinatie van functies kan ontstaan die attractief is voor bewoners en bezoekers van Harderwijk. De ontwikkelingen hebben gemeen dat de betrokken partijen de intentie hebben om bepaalde aspecten uit het Harderwijkse verleden aan een breed publiek te laten zien. Dat komt ook tot uiting in de hier te realiseren bebouwing, die in verschijningsvorm refereert aan historische bebouwing.


De verschillende functies in het plangebied hebben elk op zich wellicht niet genoeg te bieden om veel toeristen te trekken, maar beoogd wordt om door de combinatie van de ontwikkelingen een attractief ensemble te creëren dat uitnodigt tot een bezoek. Om dit te bevorderen is ook van belang dat ter plaatse de nodige activiteiten worden ontplooid. Daarbij kan een koppeling worden gelegd met een bezoek aan de historische binnenstad en boulevard (eventueel onder begeleiding van stadsgidsen), het Stadsmuseum en het Dolfinarium.


De aanleiding om een bestemmingsplan voor deze locatie op te stellen vloeit onder meer voort uit het initiatief van de Stichting Vischafslag, die meerdere jaren op zoek was naar een locatie waar een 'historische' visafslag kon worden gebouwd. In samenhang daarmee streefde de Harderwijker Botterstichting naar het realiseren van een loods waarin onderhoudswerkzaamheden aan botters verricht kunnen worden.


Nadat in de afgelopen jaren al diverse locaties voor de visafslag zijn onderzocht, is in het najaar van 2013 het besluit genomen om de visafslag, de botterloods en -lift mogelijk te realiseren aan de Vissershaven, op het terrein tussen de molen en de ophaalbrug. Om dit mogelijk te maken is een wijziging van het vigerend bestemmingsplan nodig. Weliswaar is in het vigerend bestemmingsplan Binnenstad op de beoogde locatie al een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor bebouwing kan worden toegevoegd, maar de daarvoor geboden mogelijkheden zijn niet voldoende om het gehele programma, inclusief de botterloods, te kunnen realiseren. Een nieuw planologisch regime was daarom noodzakelijk. De visafslag en botterloods zijn inmiddels mogelijk gemaakt middels een omgevingsvergunning (november 2014). Deze vergunning wordt in voorliggend bestemmingsplan juridisch-planologisch verankerd.


Naast de Stichting Vischafslag en de Harderwijker Botterstichting hebben ook het bedrijf Veluvia en de Harderwijker Molenstichting in 2013 een verzoek ingediend om het bestemmingsplan aan te passen om uitbreiding van hun activiteiten mogelijk te maken.


Het is wenselijk om al deze initiatieven in samenhang te honoreren.

1.2 Doel

Het doel van het op te stellen bestemmingsplan "Binnenstad - Havendijk" is het scheppen van een actueel, helder en toegankelijk ruimtelijk kader dat de beoogde (in paragraaf 1.1 beschreven) ontwikkelingen mogelijk maakt. Binnen dit kader is een balans gevonden tussen enerzijds het creëren van voldoende mogelijkheden om het plangebied in te richten en anderzijds het bieden van voldoende rechtszekerheid ten behoeve van de handhaving van bestaande gebruiks- en bouwrechten.

Het bestemmingsplan "Binnenstad - Havendijk" vervangt bij inwerkingtreding een gedeelte van het vigerend bestemmingsplan Binnenstad.

1.3 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten oosten van de binnenstad, op de oostelijke oever van de Vissershaven.

De begrenzingen van het plangebied worden gevormd door de Havendijk aan de noordoostzijde, de Havenkade aan de zuidoostzijde en de Vissershaven aan de westzijde. De noordwestelijke begrenzing van het plangebied ligt in het verlengde van de ophaalbrug over de Vissershaven.

Midden in het plangebied staat de molen 'De Hoop'. Een smalle strook van de Vissershaven is opgenomen in het westelijk deel van het plangebied. Dit is gedaan, omdat (onder meer) voor deze strook water tot dusver een wijzigingsbevoegdheid geldt, welke bij vaststelling van dit bestemmingsplan komt te vervallen.

Het oostelijk deel van het plangebied bestaat voor een groot deel uit het terrein van het bedrijf Veluvia dat tot dusver is bestemd als Centrum-Recreatie. Ook staan hier twee woonhuizen die zijn georiënteerd op de Havenkade en die grotendeels worden omsloten door het terrein van Veluvia.

Op onderstaande luchtfoto is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0002.png"

Luchtfoto van het plangebied. De plangrens is indicatief met een rode stippellijn aangegeven.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Binnenstad - Havendijk" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0243.BP00118-0003);
  • regels;
  • toelichting.

De verbeelding (plankaart) en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Binnenstad - Havendijk" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Achtereenvolgens komen de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur, de aanwezige functies en het vigerend bestemmingsplan aan bod;
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 wordt het plan beschreven. De nieuwe situatie van het plangebied wordt beschreven;
  • in hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en diverse milieuaspecten;
  • in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen en de juridische planopzet behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Harderwijk en omgeving worden sinds de prehistorie bewoond. De geschiedenis en ontwikkeling van Harderwijk laat veel aspecten en perioden zien.

Zo verleende Graaf Otto van Gelre en Zutphen al op 11 juni 1231 stads- en marktrechten aan 'Herderewich'. Harderwijk groeide uit van agrarische nederzetting tot handelsplaats. Aan de handel, industrie en het toerisme dankt Harderwijk zijn snelle groei.

Het stedelijk gebied van Harderwijk bestond tot en met de Tweede Wereldoorlog bijna uitsluitend uit het gebied dat "binnen de wallen en de stadsmuur" is gelegen, dus de huidige binnenstad. De woonwijk Zeebuurt vormt samen met de woonwijk Friesegracht de eerste bebouwingsring rondom de historische binnenstad.

Aan het einde van de negentiende eeuw leefde ongeveer twintig procent van de bevolking van Harderwijk van de visserij. Landbouw was toen nog belangrijker dan visserij. Dat veranderde, nadat in 1899 de Nieuwe haven, de huidige Vissershaven, in gebruik werd genomen. Vanaf ongeveer 1915 gaat het heel goed met de Harderwijkse vissers. Met name rond 1930 worden recordvangsten gemeld.

In de haven lagen tientallen botters. Op de plek waar nu 'scheperij' Veluvia is gevestigd was (sinds 1901) een scheepswerf met meerdere hellingen waarop de botters en andere vissersboten werden gebouwd en onderhouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0003.png"

In 1932 werd de Afsluitdijk gesloten, wat het einde betekende voor de lucratieve Zuiderzeevisserij. In de jaren daarna werd een begin gemaakt met de inpoldering van het IJsselmeer. De Noord-Oostpolder kwam gereed in 1942, Oostelijk Flevoland viel in 1957 droog en de laatste polder Zuidelijk Flevoland kwam gereed in 1968. Daardoor nam de betekenis van de visserij voor Harderwijk steeds verder af. Het aantal botters in de Vissershaven liep terug. Daarvoor in de plaats kwamen werkschepen die voor de inpoldering werden gebruikt.

Inmiddels wordt de Vissershaven vooral gebruikt voor de recreatievaart. Dankzij de inzet van liefhebbers zijn nog tientallen botters bewaard gebleven en gerestaureerd en liggen er nu weer meerdere botters (en andere historische vissersvaartuigen) in het uiteinde van de Vissershaven. Er is op deze locatie nooit een visafslag geweest. De laatste visafslag bevond zich aan de overzijde van de Vissershaven aan de Havendam, op de plek waar nu het beeld van een vissersvrouw staat.

De molen De Hoop staat nog niet lang op deze locatie. Ooit stonden er meerdere molens in Harderwijk, onder meer waar nu het stadhuis staat. De laatste 'authentieke' Harderwijkse molen stond aan de Strandboulevard. Deze molen is in maart 1969 afgebrand. In 1993 werd de Harderwijker Molenstichting opgericht die in 1993 de romp van de molen van "Molen van Reerink" heeft aangekocht. Die molen was al eerder (in 1913) verplaatst van Weesp naar Oldenzaal. Na een intensieve locatiestudie naar een beschikbare plek nabij de binnenstad met voldoende windbelasting werd in 1995 aan de Vissershaven met de opbouw van de molen begonnen. Op 18 september 1999 is molen De Hoop in bedrijf gesteld. Ondertussen is de molen op de lijst van beschermde rijksmonumenten geplaatst. De naam De Hoop herinnert aan de afgebrande molen aan de Strandboulevard.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied wordt vooral gekenmerkt door de prominente ligging aan de Vissershaven, tegenover de binnenstad. Een markante ophaalbrug voor voetgangers verbindt het plangebied met de binnenstad. Van een duidelijke stedenbouwkundige structuur binnen het plangebied is geen sprake. In het gebied bevinden zich diverse gebouwen van zeer verschillende vorm, functie en afmetingen.


Tot eind 2013 werd het plangebied aan de noordoostzijde begrensd door het industrieterrein Haven. In het kader van het project Waterfront is dit bedrijventerrein ontmanteld. Het merendeel van de bedrijven is van het industrieterrein Haven verplaatst naar een nieuw bedrijventerrein ('Uitbreiding Lorentzhaven') dat aan de noordoostzijde van Harderwijk is aangelegd. Het vrijgekomen terrein wordt (na bodemsanering) getransformeerd in een nieuw woongebied (plandeel De Stadswerven van het project Waterfront). Daardoor verandert ook het karakter en de kwaliteit van het plangebied. De locatie Binnenstad - Havendijk ligt in de nabije toekomst aan de rand van de woonwijk De Stadswerven, tegenover de binnenstad. De ontwikkeling van dat woongebied is planologisch mogelijk gemaakt in het Uitwerkingsplan Fase 3 van het bestemmingsplan Waterfront-Zuid Waterstad.


afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0004.png"

Ligging plangebied (zie rode lijn) ten opzichte van de nieuwe woonwijk aan de noordzijde

2.3 Aanwezige functies

In het plangebied zijn de volgende functies aanwezig:

  • de molen 'De Hoop: deze heeft geen bedrijfsmatige functie. De molen wordt beheerd door vrijwilligers van de Harderwijker Molenstichting. Er wordt op een beperkt aantal dagen in geringe mate graan vermalen. In de molen is een winkel gehuisvest waar naast meel en natuurvoedingsmiddelen een beperkt assortiment aan artikelen wordt verkocht, onder meer als souvenirs voor toeristen. Ook worden groepen bezoekers ontvangen;
  • het bedrijf Veluvia: oorspronkelijk een scheepswerf, die in het hier tot dusver vigerend bestemmingsplan Binnenstad is bestemd als Centrum-Recreatie. Het bedrijf richt zich in toenemende mate op recreanten en toeristen, verzorgt rondvaarten en verhuurt boten. Ook worden groepen bezoekers ontvangen. Een deel van het terrein heeft een horeca-functie. Verder zijn er een historische smederij en een bedrijfswoning aanwezig;
  • de Vischafslag en botterloods: in 2015 zijn de historische visafslag en botterloods gebouwd. De visafslag heeft een educatieve, culturele en toeristische functie. In de botterloods worden botters en andere schepen opgeknapt;
  • burgerwoningen: georiënteerd op de Havenkade staat een twee-onder-een-kap woning (voormalige timmermanswoningen van de werf) die voor woondoeleinden zijn bestemd;
  • een deel van het gebied is ingericht als openbare ruimte. De Havendijk heeft een verkeersfunctie, onder meer voor de ontsluiting van de in het plangebied aanwezige functies. In de toekomst vervult de Havendijk een ontsluitingsfunctie voor het aangrenzende toekomstige woongebied De Stadswerven;
  • water: een deel van de vissershaven valt binnen het plangebied.

Onderstaande foto laat (van links naar rechts) het molenhuis, het onderdste deel van de molen, de Gasterij (horecapand van Veluvia), de historische scheepshelling en de bedrijfswoning van Veluvia zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0005.png"

Foto molen en Veluvia

2.4 Vigerend bestemmingsplan

Tot dusver vigeert voor het plangebied het bestemmingsplan Binnenstad. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 19 november 2009 en onherroepelijk sinds 27 oktober 2010.

Een uitsnede van de plankaart van dat bestemmingsplan is hieronder opgenomen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0006.png"

Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan Binnenstad

De visafslag en botterloods vallen hierin binnen de bestemming Verkeer-Verblijf waarvoor tevens een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. De molen is bestemd als Centrum-maatschappelijk. Het terrein van Veluvia heeft de bestemming Centrum-recreatie gekregen. De twee-onder-een-kap woning is tot slot bestemd als Centrum-wonen en Tuin.

Voor het gebied waarvoor in bovenstaande uitsnede een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, is op 26 november 2014 een omgevingsvergunning verleend die de bouw van de visafslag en botterloods mogelijk maakten. Deze vergunning wordt in voorliggend bestemmingsplan juridisch-planologisch verankerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuur- en omgevingsvisies. Een doorzetting van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt dan ook met name ingegaan op het voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. De Structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie en zelf beslissingen te nemen. Ook wordt ruimte gegeven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling. Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.

In de SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn op het plangebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijk besluit.

Het Barro geeft geen regels die specifiek van toepassing zijn op het plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat overheden op basis hiervan nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. De stappen borgen een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen.

De definitie van een stedelijke ontwikkeling luidt als volgt: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

In principe is er geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt echter dat ontwikkelingen met relatief weinig ruimtelijke impact, zoals één of enkele woningen, niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling. In dat licht hoeven de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, niet beschouwd te worden als stedelijke ontwikkeling. Het betreft ten eerste de bouw van een visafslag en botterloods, maar deze was al middels een wijzigingsbevoegdheid in het vigerend bestemmingsplan opgenomen en is al gerealiseerd middels een omgevingsvergunning (zie paragraaf 2.4). Daarnaast maakt dit bestemmingsplan een uitbreiding van zowel de bebouwing bij de molen als bij Veluvia mogelijk. Ook dit kan beschouwd worden als ondergeschikte ruimtelijke ontwikkelingen.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet toegepast hoeft te worden.

3.2.4 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze visie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.

In de Omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk te versterken. Met de ontwikkelingen binnen het plangebied wordt bijgedragen aan deze ambitie.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.

In de Omgevingsverordening is onder andere bepaald (artikel 2.3.3.1) dat geen nieuwe locaties voor detailhandel mogelijk worden gemaakt die leiden tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur. In de toelichting van een bestemmingsplan moet worden aangegeven hoe een nieuwe detailhandelontwikkeling zich hiertoe verhoudt. De detailhandel die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Er gaat geen autonome werking vanuit. Omdat de detailhandel van beperkte en ondergeschikte aard is, leidt het niet tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur.

Ook is de molenbiotoop van de molen De Hoop opgenomen op één van de kaarten die bij de Omgevingsverordening horen (zie uitsnede hieronder). Ten aanzien van de molenbiotoop wordt het volgende voorgeschreven vanuit de Omgevingsverordening: "In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de Molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing danwel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt."

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0007.png"

Uitsnede uit Kaart 7: Regels erfgoed (uit Omgevingsverordening Gelderland)

Het gehele plangebied ligt binnen de molenbiotoop. De bebouwingsmogelijkheden die dit bestemmingsplan toestaat, beperkt het functioneren van de molen niet. In paragraaf 5.3 wordt hier nader op ingegaan.

Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de doelen uit de Omgevingsvisie en met de regels uit de Omgevingsverordening.

3.2.5 Stadsvisie 2031

Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.

Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.

De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:

  • woonklimaat:
    "Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen";
  • maatschappelijke voorzieningen:
    "Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn";
  • werken:
    "Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago";
  • bereikbaarheid:
    "Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".

Binnen het scenario "Verdiepen" is onder andere het doel om zich te profileren als een stad waar op het gebied van kunst en cultuur een breed programma wordt aangeboden door in allerlei culturele accommodaties te investeren. De ontwikkelingen in het plangebied dragen bij aan dit doel.

De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven, zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.

3.2.6 Structuurvisie Harderwijk 2031

De Structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale visie is een uitwerking van de Stadsvisie Harderwijk 2031 (zie paragraaf 3.2.5). In de Structuurvisie is aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door gemeente, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en inwoners. In de visie is het economisch, sociaal en ruimtelijk beleid met elkaar in verband gebracht. Er zijn kaders gesteld met doelstellingen teneinde de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.


De Structuurvisie fungeert als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken, indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De Structuurvisie vervangt hiermee het Structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:

  • een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
  • een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
  • de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.

In de Structuurvisie zijn onder meer de volgende doelstellingen geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkelingen in het plangebied van dit bestemmingsplan "Binnenstad - Havendijk":

  • de kwaliteiten van Harderwijk (historie, natuur en water) beter benutten in de vrijetijdssector voor zowel de dag- als de verblijfsrecreatie;
  • het gemeentelijk beleid is er op gericht om (…) een zo hoog mogelijke beeldkwaliteit te realiseren en in stand te houden;
  • het beleid is gericht op het motiveren van ondernemers om de kwaliteit van het aanwezige aanbod in de toeristische sector te verbeteren door accent te leggen op de al aanwezige sterke troeven in de regio zoals recreatie (waaronder de historische binnenstad).

De beoogde ontwikkelingen bij de Vissershaven zijn weliswaar in de Structuurvisie niet expliciet als zodanig genoemd. Wel kan deze ontwikkeling aan de hand van het Afwegingskader 2012 worden aangemerkt als 'goed passend binnen het gemeentelijke beleid', onder meer omdat van het project een positieve uitstraling (spin off) voor de omgeving en voor Harderwijk kan worden verwacht.

3.3 Archeologie en monumentenbeleid

3.3.1 Archeologienota

De gemeente Harderwijk heeft in april 2011 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld.
In de Beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.
Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning) of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.


Op de Beleidskaart Archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellingsgrenzen aangegeven. Het beleid is om bij de actualisatie van bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" op te nemen met bijbehorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.

In paragraaf 5.2.2 wordt nader op de archeologische verwachting in het plangebied ingegaan.

3.3.2 Nota Cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorisch waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd middels het bestemmingsplan.

In paragraaf 5.2.3 wordt nader op de cultuurhistorische waarden in het plangebied ingegaan.

3.4 Welstandsbeleid

Naast de eisen uit het bestemmingsplan en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, zijn er ook regels met betrekking tot de uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing. De beoordeling hiervan vindt plaats door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (de welstandscommissie).
In de Welstandsnota gemeente Harderwijk 2013 zijn de criteria opgenomen die worden gehanteerd voor de beoordeling van de uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing.
Omdat het plangebied van dit bestemmingsplan zeer zichtbaar is gelegen aan een invalsweg en tegenover de binnenstad, geldt voor dit gebied een zogenaamde zware toets. Hier gelden de zwaarste welstandscriteria uit de Welstandsnota, omdat bebouwing in dit gebied in belangrijke mate bepalend is voor de beeldkwaliteit van de stad. Harderwijk wordt immers vooral beleefd vanaf en vanuit deze belangrijkste invalswegen, ruimtelijke dragers en gebieden. Daarom richt het beleid zich met name op het versterken en verbeteren van de beeldkwaliteit in het beschermd stadsgezicht (binnenstad) en wijkwinkelcentra en aan invalswegen/dragers.

Voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied, waarin de criteria uit de Welstandsnota niet voorzien, kunnen afzonderlijke beeldkwaliteitplannen worden opgesteld. Deze beeldkwaliteitplannen kunnen door de raad vastgesteld worden als welstandscriteria die gelden als aanvulling op de Welstandsnota.

In de Welstandsnota is een kaart (de Welstandskaart, bladzijde 27) opgenomen die aangeeft dat de locatie van dit bestemmingsplan is gelegen binnen een 'ontwikkelingsgebied' waarvoor een beeldkwaliteitplan geldt of moet worden opgesteld. Het plangebied van dit bestemmingsplan is echter niet opgenomen in het beeldkwaliteitplan Waterfront-Zuid uit 2013, dat wel geldt voor het aangrenzende deelplan Stadswerven. Daarom is een beeldkwaliteitplan opgesteld dat specifiek betrekking heeft op het plangebied van dit bestemmingsplan. Deze is in 2014 door de gemeenteraad vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota en vormt daarmee het kader voor welstandstoetsing voor bebouwing in dit gebied. Dit beeldkwaliteitplan is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd (zie bijlage 1).

3.5 Milieubeleid

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het Milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid.
Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Het Milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen de gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streeft de gemeente naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen. In dit kader zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. Voor het voorliggend plangebied is echter geen milieugebiedsvisie opgesteld.

Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen de doelen uit het Milieubeleidsplan.

3.6 Waterbeleid

3.6.1 Inleiding

Het belang van water als ordenend principe binnen de ruimtelijke planvorming neemt snel toe. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben in 2001 een startovereenkomst getekend met als doel de watersystemen op orde te krijgen en te houden. De startovereenkomst voorziet in de opstelling van regionale stroomgebiedsvisies, waarin het toekomstige waterbeheer, in relatie tot de ruimtelijke ordening, wordt aangegeven.

3.6.2 Waterbeleid 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.


De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

3.6.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld en op 18 oktober 2014 in werking getreden. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.


De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.


De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet


Ook de Omgevingsverordening is per 11 november 2015 geactualiseerd en geconsolideerd.

In de verordening staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

3.6.4 Nationaal Bestuursakkoord Water 2011

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.

Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.

3.6.5 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

3.6.6 Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling, zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.

Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.


Om zijn taak uit te kunnen oefenen maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken, zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De Legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone, in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.


Algemene regels

Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.

Verantwoordelijkheden

Hemelwater:

Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.


Grondwater:

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.


Oppervlaktewater:

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

3.6.7 Waterplan Harderwijk 2013-2018

Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgetseld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".

In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. Voor het betreffende plangebied gelden geen specifieke doelstellingen vanuit het waterplan.

3.6.8 Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020

Het Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:


Stedelijk Afvalwater

Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.


Hemelwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein). Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen.
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen.
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).


Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.


Grondwater

De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (Waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat er in overleg met degene die overlast ervaart, wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand.
  • de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing.
  • alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen.
  • het waterschap: neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen.
  • de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.


Grondwaterneutraal bouwen

Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte-loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.

3.6.9 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. In paragraaf 5.5 zijn de resultaten van de watertoets beschreven.

3.7 Groenbeleid

In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier wordt niet gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.

Het groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten (sport/spel). In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is dat niet het geval. Openbaar groen komt hier alleen voor in de vorm van bermen en smalle groenstroken.

De twee grote eiken nabij de molen zijn door de gemeente aangemerkt als monumentale bomen. Deze bomen zijn "cultuurhistorisch waardevol en zeer beeldbepalend voor de oude stad". Deze bomen moeten worden gehandhaafd en er dient te worden gezorgd voor goede groeiomstandigheden. Ook is een iep aanwezig die een "beeldbepalende waarde" heeft.

In paragraaf 5.2.3 wordt nader op deze bomen ingegaan.

3.8 Verkeers- en vervoersbeleid

3.8.1 Verkeersstructuurplan

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het VSP bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie 2030 en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan (GVVP). In het VSP is een aantal streefbeelden opgenomen over de richting waarin Harderwijk zich op langere termijn wil ontwikkelen/positioneren voor wat betreft verkeer en vervoer. Belangrijk streven is dat bestemmingen voor autoverkeer goed bereikbaar zijn en op de bestemming in principe ook voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Het in het VSP omschreven beleid heeft voor wat betreft de ontsluiting e.d. van dit onderhavige plan, geen noemenswaardige invloed. In het plangebied komt slechts één weg voor, de Havendijk, welke een beperkte verkeersfunctie heeft.

In paragraaf 5.8.1 wordt nader ingegaan op verkeer.

3.8.2 Parkeernormennota

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP, zie paragraaf 3.8.1).

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk. Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

In paragraaf 5.8.2 wordt nader ingegaan op parkeren.

3.9 Economisch beleid

3.9.1 Detailhandelsvisie

Op 13 september 2012 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie Harderwijk 2020 vastgesteld. In de Detailhandelsvisie worden de kaders geschetst voor de toekomstige ontwikkeling van de detailhandel in Harderwijk. Deze visie geeft antwoord op de volgende hoofdvraag: "Wat is de meest optimale, evenwichtige en toekomstbestendige detailhandelsstructuur in de gemeente Harderwijk gegeven de grote ambities als regionaal centrum? Wat is de omvang en functie van de verschillende winkelgebieden in die structuur? En welke acties en (beleids)maatregelen zijn nodig of gewenst, zowel generiek als voor de onderscheiden winkelgebieden, om de gewenste structuur te bereiken?"

Over ondergeschikte detailhandel is het volgende opgenomen in de Detailhandelsvisie. Vormen van detailhandel die ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en die een gemaksfunctie hebben voor de bezoekers van de betreffende voorziening, zijn toegestaan. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat van het detailhandelsaanbod een autonome attractie uitgaat op de consument die elders verblijft.

In het onderhavige plangebied is ondergeschikte detailhandel aanwezig. Conform de visie is dit toegestaan. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het detailhandelsbeleid.

3.9.2 Paracommercie

In afdeling 8A van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Harderwijk zijn regels opgenomen over het schenken van alcoholhoudende dranken in paracommerciële inrichtingen. Dit zijn inrichtingen waarbij het schenken van alcoholhoudende dranken geen hoofdfunctie is, maar slechts als incidentele nevenfunctie aanwezig is. Te denken valt aan sportclubs, culturele en recreatieve instellingen. In de Harderwijkse APV is opgenomen dat deze inrichtingen maximaal 12 maal per jaar alcoholhoudende dranken mogen schenken bij bijeenkomsten van persoonlijke aard of van derden.

Dit betekent het volgende. De Stichting Vischafslag en Molenstichting kunnen beschouwd worden als paracommerciële inrichtingen. In het kader van de eigen activiteiten is er geen beperking ten aanzien van de frequentie van het schenken van alcoholhoudende dranken. De bovengenoemde beperking ten aanzien van alcoholhoudende dranken is wel van toepassing bij bijeenkomsten van persoonlijke aard of van derden. Voorbeelden zijn feesten, verjaardagen en bruiloften. In de planregels is weliswaar opgenomen dat de ruimte het gehele jaar door verhuurd mag worden, maar maximaal 12 maal per jaar mogen dus alcoholhoudende dranken geschonken worden bij bijeenkomsten van persoonlijke aard of van derden. Opgemerkt wordt dat de inrichting in het bezit moet zijn van een vergunning paracommerciële inrichting. Als een inrichting deze vergunning niet heeft, gelden andere regels.

De bevoegdheid om bij gemeentelijke verordening (APV) regels te stellen, zoals hierboven is omschreven, is verankerd in de Drank- en Horecawet. Daarnaast zijn in deze wet regels opgenomen die direct van toepassing zijn op paracommerciële inrichtingen, bijvoorbeeld ten aanzien van sociale hygiëne.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan legt een aantal ontwikkelingen juridisch-planologisch vast die in de inleiding van deze toelichting zijn genoemd:

  • het bouwen van een visafslag met botterloods en -lift tussen de molen en de ophaalbrug;
  • het uitbreiden van de bestaande smederij en het uitbreiden van de bestaande horeca-functie op het terrein van het bedrijf Veluvia;
  • het uitbreiden van het bestaande gebouw naast molen De Hoop en het bouwen van een nieuw gebouw ten behoeve van een museum aan de andere zijde van de molen.

Met de ontwikkelingen in het plangebied wordt beoogd om de toeristisch-recreatieve attractiviteit van dit deel van de Vissershaven te versterken. Een belangrijk uitgangspunt is dat deze ontwikkelingen goed op elkaar worden afgestemd, waardoor in het plangebied een combinatie van functies kan ontstaan die aantrekkelijk is voor bewoners en bezoekers van Harderwijk. Met uitzondering van de gronden rondom de bedrijfswoning en de twee-onder-een-kap woning is het plangebied openbaar toegankelijk. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op deze ontwikkelingen.

4.2 Nieuwe situatie

4.2.1 Visafslag en botterloods

Tussen de molen en de ophaalbrug is een museale visafslag en botterloods gebouwd. Het zuidelijke deel van het gebouw is ten behoeve van de visafslag en het noordelijke deel ten behoeve van de botterloods. De bouwhoogte van de visafslag bedraagt maximaal 8 m en die van de botterloods maximaal 9,5 m. Aan de zuidzijde van de visafslag is een overkapping aanwezig van maximaal 4 m hoog. In onderstaande afbeeldingen is het gebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0009.png"

Twee afbeeldingen van de bebouwing met op de onderstaande links de visafslag en rechts de botterloods

De boten worden via een botterlift uit het water gehesen en vervolgens de botterloods ingereden met een trolley. De botterlift ligt nabij de ophaalbrug.

Het gebouw is op diverse manieren in gebruik. Het gebouw heeft een educatieve, culturele en toeristische functie. Het heeft als duidelijk thema: het visserijverleden. Rond dit thema worden exposities, workshops, onderwijsprojecten en rondleidingen gehouden. Incidenteel wordt vis afgeslagen als recreatieve en educatieve functie gerelateerd aan het museale karakter van het gebouw. In de botterloods worden botters en andere schepen gerepareerd en gerestaureerd. De botterloods bestaat uit een werkruimte voor botters en een aparte machineruimte met houtbewerkingsmachines. In de werkruimte voor botters worden diverse werkzaamheden aan de botters uitgevoerd, zoals hameren, frezen met handfrees en zagen met handzaag. Het oude ambacht van scheepsreparatie wordt hiermee getoond, verweven met nieuwe technieken.

Per jaar zijn 12 evenementen toegestaan waarvan er maximaal 6 samen met de andere partijen in het plangebied georganiseerd moeten worden (dat wil zeggen in ieder geval 2 van de 3 partijen). Van de 12 evenementen mogen er maximaal 4 bestaan uit meerdere dagen.

Horeca en detailhandel zijn ondergeschikt toegestaan. De ruimte mag ondergeschikt verhuurd worden aan derden. Dit houdt in dat de zaalverhuur geen zelfstandige functie mag betreffen en dat de ruimtelijke uitstraling van de hoofdfunctie behouden moet blijven.

Voor gemotoriseerd en langzaam verkeer is de locatie toegankelijk via de Havendijk. De locatie is voor langzaam verkeer ook toegankelijk via de ophaalbrug.

4.2.2 Veluvia

Het bedrijf Veluvia heeft nieuwbouwplannen die uit enkele onderdelen bestaan. Het gaat ten eerste om de uitbreiding van de Gasterij, het horecapand van Veluvia. Aan de westzijde is een serre gepland van circa 30 m2. Aan de oostzijde een uitbreiding c.q. verlenging van 3 m van het bestaande gebouw over de gehele gevel. Deze laatste uitbreiding is reeds gerealiseerd. In onderstaande afbeelding is een plattegrond opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0010.png"

Plattegrond uitbreiding horecapand

Ten tweede gaat het bij Veluvia om een uitbreiding van de smederij. De bestaande bijgebouwen ten oosten van de Gasterij zijn drieledig. In het meest oostelijke deel is een smederij aanwezig met een monumentale status. Aan de oostzijde wordt de smederij met 12,5 m uitgebreid. Bezoekers kunnen hier workshops smeden volgen. Ook is het toegestaan om hier ondersteunende voorzieningen ten behoeve van de Gasterij te realiseren. Hierbij kan gedacht worden aan de keuken, opslag en sanitairvoorzieningen. Het is met andere woorden niet de bedoeling dat in deze uitbreiding tafels en/of stoelen geplaatst worden en hier daadwerkelijk eten en drinken geconsumeerd wordt.

Hieronder is een afbeelding weergegeven van zowel de bijgebouwen als de Gasterij in de toekomstige situatie. Hierbij wordt opgemerkt dat dit ontwerp nog niet definitief is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0011.png"

Noordgevel inclusief uitbreiding smederij (rechts) en de Gasterij (links), gezien vanaf de Havendijk (concept ontwerp)

De Gasterij heeft een horecafunctie ten behoeve van lichte horeca. Middelzware en zware horeca is niet toegestaan. Bij Veluvia worden vaararrangementen aangeboden en boten, fietsen en kickbikes verhuurd. Detailhandel is alleen in ondergeschikte vorm toegestaan. In ruimtelijk opzicht betekent dit een oppervlakte van maximaal 10 m2 in het horecapand van Veluvia en maximaal 10 m2 in de uitbreiding van de smederij. Hier mogen bijvoorbeeld broodjes, souvenirs en smederij-producten verkocht worden. Het assortiment moet gerelateerd zijn aan de horecafunctie, de smederij en de Harderwijkse identiteit, zodat het geen extra verkeer trekt. Er mag met andere woorden geen autonome functie vanuit gaan. De ondergeschikte vorm van de detailhandel betekent ook dat het geen zelfstandige functie mag worden, zoals een visspeciaalzaak.

Per jaar zijn 12 evenementen toegestaan waarvan er maximaal 6 samen met de andere partijen in het plangebied georganiseerd moeten worden (dat wil zeggen in ieder geval 2 van de 3 partijen). Van de 12 evenementen mogen er maximaal 4 bestaan uit meerdere dagen.

4.2.3 Molen De Hoop

De nieuwbouwplannen bij de molen zijn tweeledig:

  • 1. uitbreiding van het bestaande molenhuis (ten westen van de molen);
  • 2. de bouw van een nieuw gebouw (ten oosten van de molen).

In onderstaande afbeeldingen is een impressie gegeven van de bebouwing bij de molen met links van de molen het bestaande molenhuis inclusief de uitbreiding en rechts het nieuwe gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0012.png"

Impressie bebouwing bij molen, gezien vanaf de haven

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0013.png"

Impressie bebouwing bij molen, gezien vanaf de Burgemeester de Meesterstraat

In het molenhuis aan de westzijde is ondergeschikte horeca toegestaan met een beperkt assortiment (zoals koffie, thee en gebak). Een zelfstandige horecafunctie is niet toegestaan. De ruimte mag ondergeschikt verhuurd worden aan derden. Dit houdt in dat de zaalverhuur geen zelfstandige functie mag betreffen en dat de ruimtelijke uitstraling van de hoofdfunctie behouden moet blijven. In onderstaande afbeelding is een plattegrond van de toekomstige bebouwing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0014.png"

Plattegrond toekomstige bebouwing molen

Op de begane grond van de molen is ondergeschikte detailhandel toegestaan. Hier worden bijvoorbeeld melen, broodmixen, zaden, bereide (bakkerij)producten en souvenirs verkocht. Het assortiment is gerelateerd aan de molen en de Harderwijkse identiteit, zodat het geen extra verkeer trekt. Er mag met andere woorden geen autonome functie vanuit gaan.

Het nieuwe gebouw aan de oostzijde is ten behoeve van een bakkersmuseum.

Per jaar zijn 12 evenementen toegestaan waarvan er maximaal 6 samen met de andere partijen in het plangebied georganiseerd moeten worden (dat wil zeggen in ieder geval 2 van de 3 partijen). Van de 12 evenementen mogen er maximaal 4 bestaan uit meerdere dagen.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Inleiding

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse. Aan de orde komen achtereenvolgens:

  • cultuurhistorie en archeologie (§ 5.2)
  • molenbiotoop (§ 5.3)
  • ecologie (§ 5.4)
  • watertoets (§ 5.5)
  • milieu (§ 5.6):
    • 1. geluid
    • 2. luchtkwaliteit
    • 3. bodemkwaliteit
    • 4. externe veiligheid
    • 5. bedrijvigheid
    • 6. geur
    • 7. trilling
  • kabels en leidingen (§ 5.7)
  • verkeer en parkeren (§ 5.8)
  • explosieven (§ 5.9)

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

5.2.1 Inleiding

In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen aan archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Daarnaast heeft er met ingang van 1 januari 2012 een aanpassing plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening. Vanaf 1 januari 2012 dient op grond van artikel 3.1.6, lid 2, sub a een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige en/of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

5.2.2 Archeologie

De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij het wijzigen van de bestemming van gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

De gemeenteraad heeft op 7 april 2011 het Archeologiebeleid 2011-2015 en als onderdeel daarvan de Beleidskaart Archeologie vastgesteld. Conform dit beleid vindt er bij (grootschalige) ontwikkelingen in een vroegtijdig stadium archeologisch vooronderzoek plaats. Op basis van dit onderzoek wordt bekeken of er archeologische waarden in het geding zijn.

Bijgaande kaart toont een gedeelte van de Beleidskaart Archeologie 2011. De begrenzing van het bestemmingsplan is daarop met een rode lijn aangegeven. Uit deze kaart blijkt dat nagenoeg het gehele plangebied is aangemerkt als een gebied met een hoge archeologische waarde. Dat betekent dat bij ingrepen in de bodem (dieper dan 30 centimeter) met een oppervlakte van meer dan 50 m² archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Dit is in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd (zie Artikel 9 Waarde - Archeologie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0016.png"

Uitsnede beleidskaart Archeologie ter plaatse van het plangebied

Ten behoeve van de bouwmogelijkheden in het plangebied is danwel wordt de bodem voor meer dan 50 m² en dieper dan 30 centimeter verstoord. Conform het archeologiebeleid zou er daarom in kader van het bestemmingsplan en/of voor de aanvraag omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan archeologisch vooronderzoek uitgevoerd moeten worden. In overleg met de rayonarcheoloog is er in dit geval voor gekozen (in afwijking van het archeologiebeleid) om geen archeologisch vooronderzoek uit te voeren, omdat al voldoende duidelijk is welke vondsten er eventueel te verwachten zijn.

In dit gebied worden met name restanten van de voormalige vestingwerken, zoals de contrescarp van de voormalige gracht en de voormalige scheepshellingen verwacht. Bij werkzaamheden aan de haven (circa 1984) is er eerder een archeologische waarneming gedaan, waarbij resten van deze muur is gezien. Het plangebied is te klein om deze archeologische waarden in situ te kunnen behouden. Bij de omgevingsvergunning zijn danwel worden daarom voorschriften gesteld, om tijdens de (bouw)werkzaamheden archeologisch onderzoek uit te voeren, zodat eventuele vondsten ex situ behouden kunnen worden.

5.2.3 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn de volgende monumenten aanwezig :

  • Havendijk 5-7, dubbel woonhuis uit eerste kwart van de 20e eeuw, gebouwd voor timmerlieden van de voormalige scheepswerf, gemeentelijk monument;
  • Havendijk 9, molen De Hoop, oorspronkelijk gebouwd in Weesp (1779), verplaatst naar Oldenzaal (1913) en naar Harderwijk (1998/1999), rijksmonument;
  • Havendijk 1, scheepswerf Veluvia, periode begin 20e eeuw. De overblijfselen van de werf bestaan uit een scheepshelling met bedding, een scheepslier en een smederij, gemeentelijk monument.

Bij ontwikkelingen in het plangebied moet rekening worden gehouden met instandhouding van de monumenten. Dat houdt onder meer in dat bouwkundige uitbreiding van het bestaande monumentale pand van de smederij in beginsel niet mogelijk is (er kan wel een passende bebouwing worden toegevoegd) en dat de botterhelling ongewijzigd in stand gehouden moet worden bij eventuele uitbreiding van het horecapand en/of verplaatsing van het terras. Monumentale panden worden niet op de verbeelding (bestemmingsplankaart) weergegeven. De bescherming van deze monumenten is al afdoende geregeld in de Monumentenwet en/of de monumentenverordening. Op grond hiervan gelden beperkingen met betrekking tot veranderingen en gebruik van deze monumenten.

Voor de scheepshelling met bedding en de scheepslier is een dubbelbestemming opgenomen (zie Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie).

Op het terrein van Veluvia bevinden zich ook twee grote eiken met een monumentale status. Op basis van gemeentelijk beleid dienen deze bomen te worden gehandhaafd en beschermd. Ook is een iep aanwezig zonder monumentale status, maar wel met kapvergunningplicht. Deze bomen staan op de bomenlijst met waardevolle bomen en hoeven niet extra beschermd te worden in het bestemmingsplan.

Conclusie

Er kan worden geconcludeerd dat de archeologische en cultuurhistorische waarden voldoende geborgd zijn in dit bestemmingsplan.

5.3 Molenbiotoop

Midden in het plangebied van dit bestemmingsplan Binnenstad - Havendijk staat de achtkante stellingmolen De Hoop. Een stellingmolen is een windmolen die een stuk boven de grond om de romp heen een houten constructie, een stelling, heeft. Een dergelijke molen staat op een verhoging om ook in de bebouwde kom voldoende wind te kunnen vangen om te kunnen draaien. De stellinghoogte van de molen De Hoop bedraagt 9,10 meter. Molen De Hoop is een rijksmonument.

Bij planologische veranderingen is het van belang hoe omgegaan wordt met de molenbiotoop. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig én als monument. Naast windvang dient dan ook te worden gelet op de belevingswaarde van de molen. Op grond van algemeen gehanteerde regels van de landelijke vereniging De Hollandsche Molen mag de bouwhoogte van gebouwen binnen een afstand van 200 meter van de molen niet hoger zijn dan de hoogte van de stelling van de molen, in dit geval 9,10 meter.

Om die reden is de maximale bouwhoogte van gebouwen in dit bestemmingsplan beperkt tot 9 meter. Daardoor blijft de molenbiotoop door de ontwikkelingen in het voorliggende bestemmingsplan beschermd. Opgemerkt wordt dat op de verbeelding staat dat de botterloods een bouwhoogte kent van 9,5 m. Dit is gemeten vanaf de hoofdtoegang aan de westzijde van het pand. Dit is conform de definitie van het peil (zie lid 1.41) en de wijze van meten van de bouwhoogte (zie lid 2.1). Het gebied loopt vanaf de botterloods richting de molen echter op. Vanaf de molen gezien is de bouwhoogte daardoor lager, te weten circa 8,5 m. De molenbiotoop wordt dus niet aangetast.

Om de molenbiotoop te beschermen is een gebiedsaanduiding opgenomen in de planregels (zie lid 13.1). Hiermee wordt geregeld dat nieuwe bebouwing met een grotere hoogte dan de stellinghoogte van de molen niet is toegestaan.

5.4 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De wet heeft tot doel het behouden en herstellen van de natuur. Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige soorten zijn kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Binnen de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet alleen ter bescherming van gebieden, maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de Natura 2000-gebieden geldt ook de zogenaamde externe werking. Dit betekent dat ook gekeken moet worden of er negatieve effecten zijn van ontwikkelingen buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebieden die van invloed kunnen zijn.


Het plangebied is gelegen op een afstand van ongeveer 800 meter van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. Gelet op deze afstand en de bescheiden omvang van de beoogde ruimtelijke ingrepen is er geen aanleiding om te verwachten dat realisering van dit bestemmingsplan leidt tot effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelzone

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.


De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het 4.2.1 GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies.

Het GNN of GO zijn niet relevant voor het plangebied.

Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet hanteert het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien beschermde dier- en plantensoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De aanvraag moet onderbouwd worden met een onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.

In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen, zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Dit bestemmingsplan maakt slechts beperkte ontwikkelingen mogelijk die niet gepaard gaan met aanmerkelijke aantasting van vegetatie. De bestaande monumentale bomen bij de molen worden gehandhaafd. Er zijn daarom geen significante gevolgen voor de flora en fauna te verwachten. Het bestemmingsplan gaat niet uit van het slopen van opstallen die mogelijk zouden kunnen dienen als schuil- of broedplaats voor vleermuizen.

Bovendien worden in het plangebied geen beschermde soorten verwacht. Deze verwachting wordt ondersteund door het Natuurwaardenonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de bodemsaneringsactiviteiten van Fase 3 van het Waterfront (2013). Uit dit onderzoek blijkt dat er geen strikt beschermde plantensoorten, ongewervelden, amfibieën, reptielen of grondgebonden zoogdieren voorkomen. Wel zijn er beschermde vleermuizen en huismussen in de destijds aanwezige bebouwing in het plangebied van Waterfront aangetroffen. Dit is voor onderhavig plangebied niet relevant.

Conclusie

Het voorgenomen plan heeft geen significante invloed op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Er worden geen beschermde soorten verstoord. Te allen tijde moet rekening gehouden met de algemene zorgplicht.

5.5 Watertoets

5.5.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Op 29 december 2016 is voor dit plan een digitale watertoets uitgevoerd (dossiercode 20161229-10-14323). Via deze digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

5.5.2 Beoordeling

De digitale watertoets heeft het volgende uitgewezen.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging.

Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

5.5.3 Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Algemene aandachtspunten

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater moet hiervan een melding gedaan worden bij het waterschap. Uitzondering hierop is lozen van schoon hemelwater (b.v. dakoppervlakken) rechtstreeks op het oppervlaktewater van de Vissershaven. Rijkswaterstaat is bevoegd gezag voor dit water dat in open verbinding staat met het hoofdwatersysteem. Het lozen van schoon hemelwater op het hoofdwatersysteem is niet melding- of vergunningplichtig tot een debiet van 5.000 m3/h.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen. Dit vormt met name een aandachtspunt bij eventuele activiteiten in verband met de voorgenomen realisatie van botterloods en scheepslift.

Gebiedsspecifieke aandachtspunten

  • Riooltransportleidingen inclusief zakelijk rechtstrook

Aangrenzend aan het plangebied zijn riooltransportleidingen aanwezig (Burgemeester de Meesterstraat). Deze leidingen zorgen voor de afvoer van vaak grote hoeveelheden afvalwater of gezuiverd afvalwater (effluent). De aanwezigheid van deze leidingen stelt eisen aan het grondgebruik; zo geldt bijvoorbeeld een bebouwingsvrije zone en worden eisen gesteld aan het type verharding boven een leiding. Het waterschap adviseert hierover tijdig contact op te nemen met de afdeling Onderhoud Technische Installaties.

Benodigde vergunningen

Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met de Digitale Watertoets geregeld en moeten via daarvoor bedoelde procedures verkregen worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op regionaal oppervlaktewater, het brengen van stoffen in oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.

5.5.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.6 Milieu

5.6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voortkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder en Wet milieubeheer), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodemkwaliteit (Wet bodembescherming), externe veiligheid (Bevi, Revi en Wet milieubeheer) en bedrijvigheid (Wet milieubeheer en VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering).

Bij milieuaspecten moet zowel worden gedacht aan de geschiktheid van de locatie voor de beoogde ontwikkelingen, als aan de mogelijke gevolgen van die ontwikkelingen voor de omgeving.

5.6.2 Geluidhinder

Ten behoeve van het bestemmingsplan Binnenstad-Havendijk heeft bureau Tauw een geluidonderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Binnenstad-Havendijk, Tauw, 29 maart 2016, Kenmerk R001-1236965HUI-srb-V01-NL, zie bijlage 2).

Het onderzoek heeft betrekking op alle functies en activiteiten die in het bestemmingsplan Binnenstad - Havendijk mogelijk worden gemaakt (visafslag, botterloods, uitbreiding van de molen De Hoop, de horecafunctie bij Veluvia en uitbreiding van de smederij).

Er is onderscheid gemaakt tussen de representatieve bedrijfssituatie van de ondernemingen en afwijkende bedrijfssituatie met versterkte muziek binnen en bij de Gasterij, de horecagelegenheid van Veluvia, ook buiten.

Het doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van de verschillende activiteiten ter plaatse van de geluidsgevoelige bestemmingen en toetsing van de resultaten aan de van toepassing zijnde grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

In het rapport worden ten aanzien van de geluidsbelasting vanwege activiteiten van de 3 inrichtingen de volgende conclusies getrokken:

  • De dagelijkse bedrijfsvoeringen voor de Vischafslag /Botterloods en molen leiden zowel individueel als gecumuleerd niet tot knelpunten ten aanzien van het woon- en leefklimaat voor het aspect geluid. Bij de botterloods is daarbij wel uitgegaan van gesloten ramen en deuren bij luidruchtige handelingen. Voor de Gasterij geldt dat, hoewel het stemgeluid op het terras weliswaar leidt tot een verhoogde geluidbelasting op de woningen, er slechts sprake is van een lichte verhoging ten opzichte van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Er is geen sprake van een formele overschrijding (aangezien stemgeluid op een niet afgesloten of onverwarmd terras buiten beoordeling wordt gehouden) en vanwege de lichte overschrijding is/blijft er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Verder dient de Gasterij ervoor zorg te dragen dat het geluid van de achtergrondmuziek in de Gasterij niet hoorbaar is bij de woningen van derden. Dit kan bereikt worden door ramen en deuren gesloten te houden of het reduceren van het muziekgeluid. De werkzaamheden in de smederij (onderdeel Veluvia) leiden niet tot een overschrijding van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en derhalve is ook hiervoor sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Bij de smederij is daarbij wel uitgegaan van gesloten ramen en deuren bij luidruchtige handelingen.
  • Feesten waarbij het muziekgeluid binnen hoger is dan 80 dB(A) zijn slechts beperkt mogelijk binnen de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Op basis van het onderzoek wordt verwacht dat in de Visafslag een muziekgeluidniveau van maximaal 90 dB(A) mogelijk is, in de Botterloods van maximaal 85 dB(A), in de Molen tot maximaal 87 dB(A) in de avondperiode en 82 dB(A) in de nachtperiode en in Veluvia (Gasterij) tot maximaal 90 dB(A) in de dag- en avondperiode en maximaal 87 dB(A) in de nachtperiode. De genoemde geluidniveaus zijn indicatief berekend. Een onderzoek naar de werkelijke geluidwering van de geveldelen, inclusief ventilatieopeningen en dergelijke dient uitgevoerd te worden om vast te stellen in hoeverre muziekgeluid met een inpandig niveau hoger dan 80 dB(A) zal voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Ten behoeve van een melding in het kader van het Activiteitenbesluit dient bij het aanvragen van activiteiten met een muziekgeluid van meer dan 80 dB(A) een akoestisch onderzoek overigens onderdeel uit te maken van de melding. Dergelijk akoestisch onderzoek kan andere conclusies opleveren dan het akoestisch onderzoek dat in het kader van dit bestemmingsplan is opgesteld. Het akoestisch onderzoek dat in het kader van een melding op grond van het Activiteitenbesluit wordt opgesteld is leidend. Zo is voor Veluvia reeds dergelijk akoestisch onderzoek uitgevoerd dat lagere waarden opleverde. Uit het onderzoek bleek dat in de nachtperiode 73 dB(A) mogelijk is ten opzichte van de nog te bouwen woningen op Waterfront en 78 dB(A) t.o.v. de bestaande woning Havendijk 7.
  • De geluidbelasting ten gevolge van live muziek op het terras bij Veluvia zal niet voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Dit betreft een bestaande situatie die in praktijk tot weinig overlast leidt. Er wordt beoordeeld dat deze situatie, mits gezorgd wordt dat de geluidsniveaus beperkt blijven, niet leidt tot een onacceptabel woon- en leefklimaat. In gevallen waarbij op voorhand verwacht wordt dat de geluidniveaus hoger zijn op de woningen dan dient dit van te voren gemeld te worden en wordt dit beschouwd als een evenement of festiviteit waarvoor een evenementen- vergunning aangevraagd moet worden.
  • Evenementen worden beperkt in frequentie tot maximaal 6 gezamenlijke evenementen en maximaal 6 individuele evenementen per inrichting per jaar (in totaal dus maximaal 24 evenementen per jaar voor het gehele plangebied). Hierbij gelden de regels zoals vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor evenementen die inpandig plaatsvinden. Voor evenementen op buitenterrein wordt geluid gereguleerd in een evenementenvergunning.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat geluid voldoende onderzocht is en geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. Om te garanderen dat de activiteiten in de botterloods en smederij niet leiden tot geluidhinder zijn voorwaardelijke verplichtingen in de planregels opgenomen (zie lid 3.3.2 en lid 5.3.2)

Nogmaals wordt opgemerkt dat de genoemde geluidniveaus indicatief zijn berekend. In het kader van een melding op grond van het Activiteitenbesluit moet een onderzoek naar de werkelijke geluidwering van de geveldelen, inclusief ventilatieopeningen en dergelijke uitgevoerd te worden om vast te stellen in hoeverre muziekgeluid met een inpandig niveau hoger dan 80 dB(A) zal voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Dergelijk akoestisch onderzoek is leidend. Bescherming van de omgeving tegen geluidhinder gebeurt dus voorts via het milieuspoor.

5.6.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

Een gezonde buitenlucht is belangrijk voor de maatschappij. Tot op Europees niveau spant men zich daarom in om de luchtkwaliteit op orde te krijgen door middel van regels en normen. Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen decennia in Nederland is verbeterd, voldoet ze nog steeds niet overal aan de normen. Met name fijn stof en stikstofdioxiden leveren problemen op. Een groot aantal bouwprojecten, zoals wegverbredingen en de aanleg van bedrijventerreinen en nieuwbouwwijken, lagen en liggen daarom soms nog steeds stil. Doordat in overschrijdingsgebieden soms ook gewenste of noodzakelijke plannen en projecten worden stilgelegd, ontstond een discussie om gewenste en soms noodzakelijke plannen toch doorgang te kunnen laten vinden. Dat heeft geresulteerd in nieuwe regels voor luchtkwaliteit.

Het doel van het luchtkwaliteitonderzoek is het geven van inzicht in de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit om een goede luchtkwaliteit te kunnen garanderen. Daarom moet luchtkwaliteit al in een vroeg stadium van de planvorming worden meegewogen. Gegevens over de luchtkwaliteit worden verzameld om vervolgens te kunnen bepalen of er voor het doorgaan van het project al dan niet aanvullende maatregelen nodig zijn. In de praktijk moeten met name fijn stof en stikstofdioxiden worden onderzocht. Daarnaast kan een goede ruimtelijke ordening met zich meebrengen dat een afweging wordt gemaakt rondom de aanvaardbaarheid van een project op een bepaalde locatie.

De luchtkwaliteit hoeft (artikel 5.16 Wet milieubeheer) geen belemmering te vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een plan of project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt;
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat tevens voorziet in maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

(bron : www.rijksoverheid.nl)

Overwegingen

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-NIBM zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van NIBM.

Met de inwerkingtreding van de NSL op 1 augustus 2009 geldt de volgende bovengrens om als NIBM-project te worden aangemerkt: de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg.

Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van enkele nieuwe activiteiten en geen nieuwe woningen. Deze activiteiten tezamen kunnen derhalve worden beschouwd als een NIBM-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

Conclusie

Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

5.6.4 Bodemkwaliteit

Binnen het plangebied zijn een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd (conform de NEN 5740 - verkennend bodemonderzoek, NEN 5725 - vooronderzoek en NEN 5707 - asbestonderzoek). Hieronder wordt per deelgebied op deze onderzoeken ingegaan.

Veluvia

Voor het terrein van Veluvia zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • 1. Verkennend bodem- en asbest in grondonderzoek, Veluvia (PJ Milieu BV, sept. 2015, projectnr. 1543601A), zie bijlage 3;
  • 2. Rapportage indicatief bodemonderzoek Veluvia-terrein te Harderwijk (BK bodem B.V., mei 2014, projectnr. 134434.05), zie bijlage 4;

Hieronder is een korte weergave opgenomen van de onderzoeksresultaten.

Uitbreiding horecapand

Ter plaatse van één boring (oostzijde horecapand) is de bovengrond sterk verontreinigd met zink en PAK. In de overige boringen zijn in de boven- en ondergrond ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond. In de bodem is visueel en analytisch geen asbest aangetoond.

De sterke zink en PAK verontreiniging zijn te relateren aan de aanwezige ophooglaag en de hierin aanwezige bodemvreemde bijmengingen.

Uitbreiding smederij

Ter plaatse van de uitbreiding van de smederij zijn ten hoogste licht verhoogde gehaltes aangetoond. De bodem is visueel en analytisch niet verontreinigd met asbest.

Noordoostelijke strook

Ter plaatse van de strook ten noorden/oosten van de smederij zijn enkele parameters aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging (lood, zink, PAK, cadmium en nikkel). In 1 boorgat is een gehalte asbest aangetoond van 57 mg/kg d.s. In de fijne fractie is geen asbest aangetoond.

Aanbevelingen

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat sprake is van een vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zink en PAK in de bovengrond ter plaatse van het horecapand. In principe dient er een nader onderzoek uitgevoerd te worden. Vanwege de geringe oppervlakte van de locatie en het heterogeen voorkomen van de sterke verontreinigingen op en nabij de locatie is aanvullend onderzoek niet direct zinvol.

Formeel dient op basis van de NEN 5707 bij het aantreffen van asbesthoudend materiaal een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter plaatse van de noordoostelijke strook. Ook als het gehalte de interventiewaarde niet overschrijdt. Aanvullend onderzoek wordt echter niet zinvol geacht omdat in de fijne fractie geen asbest is aangetoond en er 1 enkel stukje is aangetroffen in één gat.

Bij (graaf)werkzaamheden in de bodem dient dit gemeld te worden bij het bevoegd gezag (bijvoorbeeld door het doen van een BUS-melding). Verder dient bij werkzaamheden in de bodem tevens rekening gehouden te worden met de veiligheidsmaatregelen conform de CROW 132 'werken met verontreinigde grond en grondwater'.

Visafslag en botterloods

Hieronder is een korte weergave opgenomen van de onderzoeksresultaten van het "Verkennend bodemonderzoek en nader asbest in grond onderzoek Visafslag te Harderwijk" (BK bodem B.V., februari 2014, projectnr. 134434.02), zie bijlage 5.

PAK

In de ondergrond op het hoger gelegen terreindeel zijn sterk verhoogde gehaltes PAK en matig verhoogde gehaltes zink aangetoond. In de bovengrond en de overige boringen zijn ten hoogste licht verhoogde gehaltes aangetoond.

Op basis van de onderzoeksresultaten is geconcludeerd dat sprake is van een vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK in de bodemlaag van 0,5 tot 1,0 m -mv ter plaatse van twee boringen. De verontreiniging is niet geheel in kaart gebracht.

Voor de geplande ontwikkeling en graafwerkzaamheden op de locatie kan het zinvol zijn de sterke PAK verontreiniging verder in kaart te brengen. Met een nader bodemonderzoek dienen zo de aard, mate en omvang van de verontreiniging te worden vastgesteld.

Asbest

Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek uitsluitend ter plaatse van één sleuf sprake is van een ernstige bodemverontreiniging met asbest. Op het overige terrein zijn in het huidige onderzoek geen verontreinigingen met asbest aangetoond. Gezien het heterogene karakter van de aangetroffen verontreinigingen met asbest in het huidige en voorgaande onderzoek kan echter niet volledig worden uitgesloten dat ook hier plaatselijk sterk verhoogde gehaltes asbest aanwezig zijn. De bodemkwaliteit met betrekking tot asbest op de locaties is met het uitgevoerde onderzoek echter in voldoende mate in kaart gebracht. Aanvullend asbestonderzoek op de gehele locatie is niet noodzakelijk.

Aanbevelingen

Bij ontgraving en afvoer moet rekening worden gehouden met de aanwezige PAK en asbest verontreinigingen. Bij werkzaamheden in de bodem dient tevens rekening te worden gehouden met de veiligheidsmaatregelen conform de CROW 132 'werken met verontreinigde grond en grondwater'.

Opgemerkt wordt dat deze aanbevelingen bij de bouw van de visafslag en botterloods (in 2015) in acht zijn genomen.

Molen De Hoop

Hieronder is een korte weergave opgenomen van de onderzoeksresultaten van het "Verkennend bodem- en asbest in grondonderzoek, de Molen" (PJ Milieu BV, sept. 2015, projectnr. 1543501A), zie bijlage 6.

Er zijn enkele parameters aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging (lood, minerale olie, PAK, kwik en molybdeen). In 1 boorgat is een gehalte asbest aangetoond van 4,8 mg/kg d.s. In de fijne fractie is geen asbest aangetoond.

Aanbevelingen

Formeel dient op basis van de NEN 5707 bij het aantreffen van asbesthoudend materiaal een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter plaatse van de noordoostelijke strook. Ook als het gehalte de interventiewaarde niet overschrijdt. Aanvullend onderzoek wordt echter niet zinvol geacht, omdat in de fijne fractie geen asbest is aangetoond en er 1 enkel stukje is aangetroffen in één gat.

Bij (graaf)werkzaamheden in de bodem dient dit gemeld te worden bij het bevoegd gezag (bijvoorbeeld door het doen van een BUS-melding). Verder dient bij werkzaamheden in de bodem tevens rekening gehouden te worden met de veiligheidsmaatregelen conform de CROW 132 'werken met verontreinigde grond en grondwater'.

Eindconclusie

In het plangebied zijn verontreinigingen aangetroffen. Echter, aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Bij ontgraving en afvoer moet rekening worden gehouden met de aanwezige verontreinigingen. Bij werkzaamheden in de bodem dient tevens rekening te worden gehouden met de veiligheidsmaatregelen conform de CROW 132 'werken met verontreinigde grond en grondwater'. Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit voldoende onderzocht is en dat er geen belemmeringen zijn voor het plan met inachtneming van diverse maatregelen.

5.6.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen)

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

Onderzoeksresultaten

Voor het plangebied Binnenstad - Havendijk is onderzoek gedaan naar externe veiligheid. Onderstaande figuur geeft een overzicht van de risicobronnen nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0017.png"

Overzicht risicobronnen nabij planlocatie

Stationaire bronnen

Er zijn geen stationaire risicobronnen in/nabij het plangebied gelegen.

Mobiele bronnen

Nabij het plangebied zijn twee mobiele risicobronnen gelegen te weten de provinciale weg N302 en de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Het invloedsgebied van de provinciale weg N302 bedraagt 355 meter. Gezien de afstand tot de planlocatie (ongeveer 425 meter) vormt de N302 geen belemmering in het kader van externe veiligheid. Over de spoorlijn vindt onder andere vervoer van toxische stoffen plaats. Deze afstand is dusdanig ver van het plangebied dat het adviseren van extra brandpreventieve maatregelen en het doel niet opwegen tegen de kosten van die brandpreventieve maatregelen.

Conclusie

Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico levert geen belemmering voor het bestemmingsplan Binnenstad - Havendijk.

5.6.6 Bedrijvigheid

Er is gekeken naar enerzijds het Activiteitenbesluit milieubeheer en anderzijds de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering.

Al de drie inrichtingen uit het plangebied vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit milieubeheer:

  • 1. visafslag met de botterloods en -lift;
  • 2. Veluvia en de smederij;
  • 3. de molen De Hoop.

Voor al de drie inrichtingen geldt dat het type B inrichtingen betreffen en dat zij vallen onder de meldingsplicht op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit geldt ook voor de molen De Hoop, ook al wordt in de molen een beperkt aantal dagen per jaar graan vermalen.

De inrichtingen zijn onder te verdelen in de categorie van lichte bedrijfsactiviteiten. Aan het aspect geluid wordt het meeste gewicht toegekend. Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek (zie bijlage 2) blijkt dat na het treffen van maatregelen aan de geluidnormen kan worden voldaan. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat voor wat betreft het aspect geluid de locatie geschikt is voor de uit te voeren activiteiten.

Hieronder volgt de toets aan de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering. Het advies is opgebouwd vanuit de insteek van een "gemengd gebied". De toekomstige bebouwing aan de Burgemeester de Meesterstraat wordt in de plint voorzien van winkels/bedrijfjes. Ook binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan vindt bedrijvigheid plaats. Het geheel is daarom te beschouwen als een gemengd gebied. In de beoordeling kan daarom uitgegaan worden van een kortere afstand dan van de richtafstanden uit de handreiking van de VNG. Hiermee wordt bedoeld dat beoordeeld wordt op 1 afstandscategorie lager dan de bijbehorende richtafstand uit de VNG handreiking (50 m wordt 30 m, 30 m wordt 10 m, etc.), met dien verstande dat de afstand van 10 meter is aangehouden als 10 meter. Deze is niet verlaagd naar 0 meter, omdat dat zou suggereren dat er geen sprake is van hinder. Deze redenering is niet reëel.

Veluvia en de smederij

De activiteiten die binnen Veluvia worden verricht vallen volgens de richtafstanden van de VNG onder de SBI categorie 561 met de aanduiding “Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.”. Voor de aspecten geur en geluid gelden de afstanden 10 meter.

De activiteiten die binnen de smederij worden verricht vallen volgens de richtafstanden van de VNG onder de SBI categorie 255, 331 met de aanduiding “Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2”. Voor de aspecten geur, stof en geluid gelden respectievelijk de afstanden 10 meter, 10 meter en 30 meter.

Toetsing

Veluvia:

aan de richtafstand van 10 meter wordt voldaan. Er kan sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Smederij:

in de nieuwe situatie wordt het gebouw van de smederij met 12,5 meter in oostelijke richting uitgebreid. De afstand gemeten van de plangrens tot het appartementencomplex langs de Havendijk (Waterfront fase 3) bedraagt 13 meter. De afstand gemeten vanaf de gevel van de geplande uitbreiding van de smederij tot dit appartementencomplex bedraagt 20 meter.

De afstand gemeten vanaf de gevel van de bestaande woning van derden gelegen binnen het plangebied aan de Havendijk 7 bedraagt in de bestaande situatie 14 meter. In de nieuwe situatie met de uitbreiding van de smederij bedraagt de afstand 13 meter. Deze afstand wordt korter.

Voor zowel het appartementencomplex langs de Havendijk als de woning aan de Havendijk 7 wordt voor wat betreft het aspect geluid niet voldaan aan de richtafstanden uit de VNG handreiking. Uit de resultaten van het akoestisch rapport blijkt dat met enkele maatregelen wel aan de geluidnorm voldaan kan worden. Er kan met andere woorden gemotiveerd afgeweken worden van de richtafstand uit de VNG handreiking, zodat er sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Visafslag met de botterloods en -lift

De activiteit die binnen de visafslag wordt verricht valt volgens de richtafstanden van de VNG onder de SBI categorie 9101, 9102 met de aanduiding “Bibliotheken, musea, ateliers, e.d.”. Voor het aspect geluid geldt de afstand 10 meter.

De activiteiten die binnen de botterloods worden verricht vallen volgens de richtafstanden van de VNG onder de SBI categorie 301, 3315.1 met de aanduiding “Scheepsbouw- en reparatiebedrijven”. Voor de aspecten geur, stof en geluid gelden respectievelijk de afstanden 10 meter, 10 meter en 30 meter.

Toetsing

Visafslag:

aan de richtafstand van 10 meter voor het geluid wordt voldaan. Er kan sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Botterloods en -lift:

de afstand gemeten vanaf de plangrens tot het appartementencomplex langs de Havendijk (Waterfront fase 3) bedraagt circa 13 meter. Voor wat betreft de aspecten geur en stof wordt voldaan aan de afstand van 10 meter. Voor het aspect geluid bedraagt de afstand gemeten vanaf de gevel van de botterloods tot het appartementencomplex minder dan de richtafstand van 30 meter. Uit de resultaten van het akoestisch rapport blijkt echter dat het geluidsniveau van de botterloods binnen de normen van Activiteitenbesluit blijven. Dit betekent dat sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat. Er kan daardoor gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstand uit de VNG handreiking.

Molen De Hoop

Voor de activiteit het vermalen van graan is aan de hand van de VNG handreiking geen categorie die passend is bij de molen. Daarom is dit op basis van expert judgement in beeld gebracht. De molen past bij de milieucategorie 2 met geluid als grootste milieufactor. Uit de resultaten van het akoestisch rapport blijkt dat de molen niet bepalend is voor het aspect geluid.

De activiteiten die binnen de winkel worden verricht vallen volgens de richtafstanden van de VNG onder de SBI categorie 47 met nummer A en met de aanduiding “detailhandel voor zover n.e.g.”. Voor het aspect geluid geldt een afstand van 10 meter.

De activiteit voor wat betreft de uitbreiding t.b.v. de horeca vallen volgens de richtafstanden van de VNG onder de SBI categorie 561 met de aanduiding “Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.”. Voor de aspecten geur en geluid geldt de afstand van 10 meter.

De activiteit voor wat betreft het museum valt volgens de richtafstanden van de VNG onder de SBI categorie 9101, 9102 met de aanduiding “Bibliotheken, musea, ateliers, e.d.”. Voor het aspect geluid geldt de afstand 10 meter.

Toetsing

De afstand gemeten van de plangrens tot het appartementencomplex langs de Havendijk (Waterfront fase 3) bedraagt circa 13 meter. Zoals al aangegeven blijkt uit de resultaten van het akoestisch rapport dat de molen niet bepalend is voor het aspect geluid. Verder blijkt dat voldaan wordt aan de richtafstanden uit de VNG handreiking, zodat er sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Eindconclusie

De inrichtingen zijn onder te verdelen in de categorie van lichte bedrijfsactiviteiten. Aan het aspect geluid wordt het meeste gewicht toegekend, zowel in het Activiteitenbesluit milieubeheer als in de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering. Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat na het treffen van maatregelen aan de geluidnormen kan worden voldaan. Geconcludeerd kan worden dat voor de bedrijvigheid in het plangebied passend zijn op de locatie en in zijn omgeving.

5.6.7 Trilling

De smederij aan de Havendijk in Harderwijk wil uitbreiden. In het kader van het bestemmingsplan is nader onderzoek verricht naar de trillingen ten gevolge van werkzaamheden in de smederij ("Uitbreiding smederij Harderwijk - Trillingsonderzoek t.b.v. bestemmingsplan", Movares, proj.nr. RM003600, versie 01, 13 november 2015). Het onderzoek is als bijlage 7 opgenomen.

Doel van het voorliggende onderzoek is het vaststellen van de huidige trillingen ten gevolge van de smederij, om vervolgens handvatten op te stellen voor de uitbreiding van de smederij om de hinder voor omwonenden te minimaliseren.

In het voorliggende onderzoek is middels metingen en berekeningen vastgesteld of de voorgestelde uitbreiding van de smederij in Harderwijk leidt tot een overschrijding van de het geldende beoordelingskader voor trillingshinder, de SBR B-richtlijn. Uit het onderzoek volgt dat trillingen van de pneumatische hamer wel kunnen leiden tot voelbare trillingen in de woningen, maar niet tot een overschrijding van de SBR B-richtlijn. Juridisch bezien is het nemen van maatregelen daarom niet noodzakelijk.

Om de hinder voor omwonenden te reduceren kunnen mitigerende maatregelen worden genomen bij het uitbreiden van de smederij. Opgemerkt wordt dat de smid mitigerende maatregelen getroffen heeft, ondanks het feit dat er juridisch gezien geen sprake was van een overschrijding.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat trilling als gevolg van de werkzaamheden in de smederij geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

5.7 Kabels en leidingen

Er is in september 2017 een KLIC-melding gedaan (KLIC = Kabels en Leidingen Informatie Centrum). Middels een KLIC-melding worden de aard en locatie van ondergrondse kabels en leidingen inzichtelijk gemaakt. Planologisch relevante kabels en leidingen dienen beschermd te worden en worden in het algemeen op de verbeelding (bestemmingsplankaart) en in de planregels opgenomen.

Volgens de KLIC-melding bevinden er zich geen ondergrondse kabels en leidingen die planologisch relevant zijn. In het plangebied bevinden zich wel kabels en leidingen die planologisch niet relevant zijn, waaronder een elektroleiding (middenspanning) onder de Vissershaven nabij de ophaalbrug en diverse datatransportleidingen. Hiervoor geldt dat een graafmelding bij KLIC gedaan moet worden, zodra er gegraven wordt. Dan wordt er door de betreffende leidingbeheerders nadere informatie verschaft teneinde graafschade te voorkomen. Voor zover deze leidingen een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkelingen worden deze in overleg met de desbetreffende leidingbeheerders verplaatst.

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse leidingen.

De conclusie luidt dat er op het gebied van kabels en leidingen geen belemmeringen bestaan voor dit bestemmingsplan.

5.8 Verkeer en parkeren

5.8.1 Verkeer

Ontsluiting

De ontsluiting van het terrein is op de Havendijk, een erftoegangsweg. Hier geldt een snelheidsregime van 30 km/u. Via de Burgemeester de Meesterstraat zijn de N302 en de A28 bereikbaar. Door de ontwikkelingen is er een relatief lichte toename in verkeersbewegingen. Het gaat om maximaal 50 auto's per uur waarbij opgemerkt wordt dat dit aantal in de praktijk niet of nauwelijks gehaald wordt. Het omliggende weggennet kan deze toename aan. Zo is de Burgemeester de Meesterstraat een gebiedsontsluitingsweg (50 km/h). Het maximale aantal auto's per uur ligt bij dit wegtype rond de 1500 auto's. In het verkeersmodel van 2020 staat dat er gemiddeld 380 motorvoertuigen per uur over de Burgemeester de Meesterstraat rijden. In het verkeersmodel van 2030 staat dat er gemiddeld 430 motorvoertuigen per uur over de Burgemeester de Meesterstraat rijden. Een relatief lichte toename valt dus ruim binnen de marge. Bovendien is de Burgemeester de Meesterstraat niet de enige weg waarover deze verkeersbewegingen plaatsvinden. Deze verkeersbewegingen worden verspreid over het omliggende wegennet, omdat er voornamelijk in de omgeving geparkeerd wordt.

Voor fietsers is de rijbaan van de Havendijk beschikbaar en op de Burgemeester de Meesterstraat een fietspad in twee richtingen. Dit is één van de Harderwijkse hoofdfietsroutes. Voor voetgangers is er een trottoir aanwezig.

Openbaar Vervoer

De Havendijk kan met het openbaar vervoer bereikt worden. De afstand naar treinstation Harderwijk is ongeveer 2 km. De dichtstbijzijnde bushalte ligt op ongeveer 25 meter (Scheepssingel). Er is busvervoer mogelijk van en naar Amersfoort, Nijkerk, Putten, Ermelo, Hierden, Hulshorst, Nunspeet, Lelystad, Dronten, Almere, Zeewolde, Biddinghuizen, Walibi en station Harderwijk.

5.8.2 Parkeren

Voor bedrijven en instellingen is het uitgangspunt dat het parkeren zoveel mogelijk plaats dient te vinden op eigen terrein. Indien het parkeren voor een bepaalde functie niet op eigen terrein gefaciliteerd kan worden, heeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om beargumenteerd af te wijken van de eis om het parkeren op eigen terrein te realiseren. Om de aanvrager van de omgevingsvergunning in een dergelijke situatie wel mee te laten betalen aan de realisatie van parkeergelegenheid, is bij raadsbesluit van 7 april 2011, het parkeerfonds ingesteld.

Ten behoeve van de visafslag/botterloods en uitbreiding van de molen waren in totaal 6 parkeerplaatsen nodig. Het bouwplan voor de visafslag en botterloods voldeed niet aan de Parkeernormennota, omdat er geen parkeerplaatsen op eigen erf aanwezig zijn. Hiervan wordt ontheffing verleend, omdat er een bijdrage is gestort in het parkeerfonds. Deze bijdrage is verrekend in de grondprijs. Ook het bouwplan voor de uitbreiding bij de molen voldeed niet aan de Parkeernormennota, omdat er geen parkeerplaatsen op eigen erf aanwezig zijn. Hiervan is eveneens ontheffing verleend.

Bij Veluvia zijn zeven parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig. Ten behoeve van de uitbreiding van het horecapand en de smederij bij Veluvia waren afgerond naar boven zes extra parkeerplaatsen benodigd. Het bouwplan voldeed niet aan de Parkeernormennota, omdat er niet voldoende parkeerplaatsen op eigen erf aanwezig zijn. Hiervan wordt ontheffing verleend, omdat er een bijdrage in het parkeerfonds is gestort. Deze bijdrage is verrekend in de grondprijs.

Opgemerkt wordt dat het parkeerfonds per 2017 is afgeschaft.

5.9 Explosieven

Het plangebied was verdacht op raketten, 60 lbs. Met betrekking tot de bouwmogelijkheden betekent een verdenking van het gebied op Conventionele Explosieven dat voorafgaand aan de werkzaamheden opsporingsonderzoek (detectie en eventuele benaderingen) plaats dient te vinden, indien grondroering plaats vindt van 0,5 m. +NAP tot 1,5 m. – NAP. Bij heiwerkzaamheden (welke trillingen veroorzaken) dient onderzoek plaats te vinden in een straal van 10 meter rondom.

In het kader van de woningbouw Waterfront en de ontwikkelingen in plangebied Binnenstad - Havendijk heeft nader onderzoek plaatsgevonden. Op onderstaande afbeelding is met groen aangegeven welke gebieden zijn vrijgegeven.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00118-0003_0018.png"

Vrijgegeven gebied (zowel licht- als donkergroen)

Geconcludeerd kan worden dat de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Aan bod komen de algemene uitgangspunten van het plan, de verantwoording van de Standaard Handboek Harderwijk, een uitleg over de bestemmingsregels en handhaving.

6.2 Algemene uitgangspunten

Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af-)leesbaar zijn voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Dit is des te belangrijker, nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures. Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan.

De bestaande situatie is een belangrijk referentiepunt in de planregels. Dit betreft zowel het aantal aanwezige gebouwen als de bestaande inhoud en maten van deze gebouwen. Met de bestaande situatie als basis is vervolgens de nieuwe bebouwing juridisch-planologisch verankerd in dit bestemmingsplan. De door de gemeente goedgekeurde bouwtekeningen van de diverse partijen vormden hiervoor de basis.

De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding.

6.3 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2017-03. Hierover worden de volgende opmerkingen gemaakt.

1. Aan de bestemmingen 'Recreatie - Dagrecreatie 1, 2 en 3' zijn ten opzichte van de standaardregels regels toegevoegd. Het betreft voornamelijk een uitbreiding van de bestemmingsomschrijvingen. In de Standaard omvat deze bestemming in hoofdzaak het uitoefenen van activiteiten gericht op dagrecreatie. In voorliggend bestemmingsplan zijn hieraan de functies toegevoegd die specifiek aanwezig zijn in dit plangebied, zoals de visafslag, botterloods, ondergeschikte detailhandel, (ondergeschikte) horeca en de smederij. Veelal is middels aanduidingen aangegeven waar deze functies zijn toegelaten.

2. In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een aantal functieaanduidingen. In de meeste gevallen gaat het om reguliere aanduidingen, te weten bedrijfswoning, brug, detailhandel, molen, museum, (het uitsluiten van een) parkeerterrein en terras. In de overige gevallen betreft het maatwerk, omdat er activiteiten geregeld worden die specifiek gelden voor dit plangebied. Het betreft aanduidingen voor de visafslag (specifieke vorm van recreatie - visafslag), de botterloods (specifieke vorm van bedrijf - botterloods) en de horeca bij de molen en Veluvia (specifieke vorm van horeca - 1 resp. 2). De horeca bij de molen heeft een ondergeschikte functie, terwijl de horeca bij Veluvia een hoofdfunctie heeft. De bijbehorende functieaanduidingen drukken dit verschil uit.

3. Tot slot zijn in dit bestemmingsplan enkele algemene afwijkingsregels niet danwel aangepast overgenomen uit de Standaard, omdat deze de molenbiotoop zouden aantasten. Het betreft de volgende twee algemene afwijkingsregels:

  • a. "het bouwen van antennes van maximaal 25 m": deze afwijkingsregel is niet overgenomen;
  • b. "het veranderen van de voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%": aan deze regel is toegevoegd dat de bescherming van de molenbiotoop in acht moet worden genomen.

6.4 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

Ook komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

Bij elk van deze bestemmingen wordt in deze paragraaf een korte toelichting gegeven omtrent doel en inhoud.

6.4.1 Recreatie - Dagrecreatie 1

Deze bestemming ligt op het terrein van de visafslag en botterloods. In de bestemmingsomschrijving staat welke functies toegestaan zijn:

  • a. museale visafslag: de visafslag heeft een educatieve, culturele en recreatieve functie. Het is niet toegestaan om vis te verwerken en te verhandelen. Misschien wordt af en toe (bewerkte) vis verhandeld, maar dit vindt dan plaats in het kader van de educatieve, culturele en recreatieve functie;
  • b. botterloods: deze is omschreven als 'werkplaats ten behoeve van reparatie en onderhoud van houten schepen'. Deze functie is beperkt tot milieucategorie 3.1. Een scheepsreparatiebedrijf in een hogere milieucategorie is hier niet toegestaan vanwege de te grote milieuhinder die daar vanuit gaat;
  • c. scheepvaart- en visgerelateerde activiteiten: ter ondersteuning van de botterloods en het museale karakter van de visafslag zijn dergelijke activiteiten toegestaan. Er moet een relatie zijn met de scheepvaart en visserij;
  • d. evenmenten.

Ondergeschikt zijn zaalverhuur, detailhandel en horeca toegestaan. Verder zijn zaken, als erven, speel- en groenvoorzieningen opgenomen in de bestemmingsomschrijving.

Detailhandel is alleen in ondergeschikte vorm toegestaan. Dit houdt in dat het assortiment gerelateerd moet zijn aan de hoofdfunctie(s) en de Harderwijkse identiteit, zodat het geen extra verkeer trekt. Er mag met andere woorden geen autonome functie vanuit gaan. De ondergeschikte vorm van de detailhandel betekent ook dat het geen zelfstandige functie mag worden.

Er is een bouwgrens om het huidige gebouw getrokken. Hiervoor gelden enkele bouwregels, onder andere ten aanzien van goot- en bouwhoogten.

Per jaar zijn 12 evenementen toegestaan waarvan de visafslag/botterloods niet meer dan 6 individueel (enkelvoudig) mag organiseren en niet meer dan 6 samen met 1 of 2 van de andere partijen in het plangebied georganiseerd mag worden. Voor het gehele plangebied mogen in totaal dus 24 evenementen per jaar georganiseerd worden. Van de 12 evenementen mogen er maximaal 4 bestaan uit meerdere dagen.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat maatregelen getroffen worden die geluidhinder beperken. Dit is van belang voor een goede ruimtelijke ordening. Het betreft het inpandig laten plaatsvinden van luidruchtige activiteiten en het sluiten van deuren en ramen bij luidruchtige activiteiten in de botterloods.

6.4.2 Recreatie - Dagrecreatie 2

De bestemming Recreatie - Dagrecreatie 2 is bedoeld voor het terrein van de molen. In de bestemmingsomschrijving is onder andere opgenomen dat de molen, ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca en een museum zijn toegestaan. Dit is middels aanduidingen aangegeven op de verbeelding. Het gebouw aan de westzijde mag ondergeschikt verhuurd worden en er zijn evenementen toegestaan.

Detailhandel is alleen in ondergeschikte vorm toegestaan. Dit houdt in dat het assortiment gerelateerd moet zijn aan de hoofdfunctie(s) en de Harderwijkse identiteit, zodat het geen extra verkeer trekt. Er mag met andere woorden geen autonome functie vanuit gaan. De ondergeschikte vorm van de detailhandel betekent ook dat het geen zelfstandige functie mag worden.

Verder zijn zaken, als erven, speel- en groenvoorzieningen opgenomen in de bestemmingsomschrijving. Horeca als zelfstandige functie is expliciet uitgesloten.

Er is een bouwgrens om de toegestane gebouwen getrokken. Hiervoor gelden enkele bouwregels, onder andere ten aanzien van goot- en bouwhoogten.

Per jaar zijn 12 evenementen toegestaan waarvan de molen niet meer dan 6 individueel (enkelvoudig) mag organiseren en niet meer dan 6 samen met 1 of 2 van de andere partijen in het plangebied georganiseerd mag worden. Voor het gehele plangebied mogen in totaal dus 24 evenementen per jaar georganiseerd worden. Van de 12 evenementen mogen er maximaal 4 bestaan uit meerdere dagen.

6.4.3 Recreatie - Dagrecreatie 3

Het terrein van Veluvia valt in de bestemming Recreatie - Dagrecreatie 3. In de bestemmingsomschrijving is onder andere het volgende opgenomen:

  • a. het aanbieden van vaararrangementen en de verhuur van boten en fietsen;
  • b. lichte horeca inclusief terrassen en ondersteunende voorzieningen;
  • c. ondergeschikte detailhandel;
  • d. evenementen;
  • e. een smederij;
  • f. een bedrijfswoning.

De horeca-functie, detailhandel, terrassen, smederij en bedrijfswoning zijn middels aanduidingen op de verbeelding aangegeven. Ook is een aanduiding opgenomen voor de ondersteunende functies van het horecabedrijf. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het hoofdgebouw bedoeld is voor het ontvangen van de gasten en het daadwerkelijk consumeren van eten en drinken. De bijgebouwen zijn bedoeld voor functies, zoals de keuken, opslag en sanitairvoorzieningen. Verder zijn zaken als tuinen, speel- en groenvoorzieningen opgenomen in de bestemmingsomschrijving.

Detailhandel is alleen in ondergeschikte vorm toegestaan. Dit houdt in dat het assortiment gerelateerd moet zijn aan de hoofdfunctie(s) en de Harderwijkse identiteit, zodat het geen extra verkeer trekt. Er mag met andere woorden geen autonome functie vanuit gaan. De ondergeschikte vorm van de detailhandel betekent ook dat het geen zelfstandige functie mag worden, zoals een visspeciaalzaak. De oppervlakte is gelimiteerd op 10 m2 per aanduidingsvlak.

Parkeren is op een strook grond aan de noord- en westzijde uitgesloten. Deze strook is de toegang tot het plangebied en beoogd is om de toegang uitnodigend in te richten. Het parkeren van auto's past hier niet bij. De ondergeschikte detailhandel moet gerelateerd zijn aan de hoofdfunctie van Veluvia. Er is expliciet gemeld dat watersportgerelateerde detailhandel niet is toegestaan. De stalling van de te verhuren fietsen dient inpandig plaats te vinden teneinde de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. Op het terras mag uitsluitend achtergrondmuziek ten gehore gebracht worden.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat maatregelen getroffen worden die geluidhinder beperken. Dit is van belang voor een goede ruimtelijke ordening. Het betreft het sluiten van deuren en ramen bij luidruchtige activiteiten in de smederij, met name hameren op een aambeeld.

Er zijn bouwgrenzen om de toegestane gebouwen getrokken. Hiervoor gelden enkele bouwregels, onder andere ten aanzien van goot- en bouwhoogten.

Per jaar zijn 12 evenementen toegestaan waarvan Veluvia niet meer dan 6 individueel (enkelvoudig) mag organiseren en niet meer dan 6 samen met 1 of 2 van de andere partijen in het plangebied georganiseerd mag worden. Voor het gehele plangebied mogen in totaal dus 24 evenementen per jaar georganiseerd worden. Van de 12 evenementen mogen er maximaal 4 bestaan uit meerdere dagen.

6.4.4 Verkeer

Voor zover in het plangebied gelegen, vallen de Havendijk en Havenkade in de bestemming Verkeer. Het betreft wegdelen ten behoeve van de woonfunctie en de buurtontsluiting.

6.4.5 Water

Een deel van de haven valt binnen de bestemming Water. Hierin is onder andere de botenlift genoemd. Boten worden hiermee uit het water geduwd en kunnen vervolgens de botterloods ingereden worden.

6.4.6 Wonen

Binnen deze bestemming valt de twee-onder-een-kapwoning aan de oostzijde van het plangebied. Hier vormt wonen de hoofdfunctie. Ook de tuinen en erven vallen binnen deze bestemming. De bebouwingsregeling is gebaseerd op het vigerend bestemmingsplan in combinatie met de systematiek uit de Standaard.

De woningen en het zij- en achtererf zijn middels een bouwvlak aangeduid. De goot- en bouwhoogten van het hoofdgebouw zijn aangegeven in de verbeelding. De zij- en achtergevel zijn de minst zichtbare gevels van een woning. Aan de achtergevel wordt een uitbreiding toegestaan over de volle breedte van de achtergevel. De diepte van de uitbreiding aan de achtergevel is vrij, maar in totaal mag het bebouwde oppervlak aan bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 50 m². De uitbreiding aan de zijgevel moet 1 meter uit de voorgevelrooilijn blijven en 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk terrein.
Het hoofdgebouw is op de plankaart aangegeven door een afzonderlijke bouwaanduiding. Voor een twee-onder-één-kapwoning bedraagt de diepte 12 meter. Dit geeft de mogelijkheid om het hoofdgebouw over de volle hoogte te vergroten.

Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast, gastenverblijf mantelzorg en bedrijvigheid aan huis.

Bed & Breakfast en gastenverblijf
Onder wonen is Bed & Breakfast en/of een gastenverblijf mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan dergelijke ruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast en gastenverblijven zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.

Belangrijke voorwaarden zijn dat:

  • 1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat het een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 2. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal 7 slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning;
  • 3. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het gebruiksoppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
  • 4. de activiteiten geen afbreuk doen aan de woonfunctie;
  • 5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, uitgaande van de parkeernormen zoals opgenomen in de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk.

Mantelzorg

Ruim 2,6 miljoen Nederlanders zorgen langere tijd intensief voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze vorm van onbetaalde zorg heet mantelzorg en omvat dus niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg, omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen.

Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijbehorende bouwwerken echter niet. In dit bestemmingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m². Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde unit. Deze regeling is bedoeld om mantelzorg te ondersteunen en is niet bedoeld voor het vergroten van de te bebouwen oppervlakte. Daarom geldt deze regeling alleen tijdelijk, voor zolang mantelzorg wordt gegeven. Daarna moet het perceel weer in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, danwel in overeenstemming worden gebracht met de bouwregels.

Bedrijvigheid aan huis

In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m². Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld webwinkels.

6.4.7 Waarde - Archeologie

Voor de bescherming van mogelijke archeologische waarden in het plangebied is deze dubbelbestemming opgenomen. Het betreft één van de gebieden die op de Archeologische Verwachtingskaart zijn aangeduid als gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor deze gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,3 meter.

6.4.8 Waarde - Cultuurhistorie

De overblijfselen van de werf hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie gekregen. In de planregels is geregeld dat deze overblijfselen beschermd moeten worden.

De rijks- en gemeentelijke monumenten worden afdoende beschermd door de Monumentenwet en/of de gemeentelijk monumentverordening. In het voorliggende bestemmingsplan wordt hiervoor geen specifieke regeling opgenomen.

6.5 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige omgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!


Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.


Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.


Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan soms heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.


Collegeprogramma 2014 - 2018

In november 2014 is het collegeprogramma 2014 - 2018 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor deze periode. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt, omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.


Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is, wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op, maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren. Er moet dan sprake zijn van een bouwplan, zoals bepaald in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Er dient in dat geval een exploitatieplan opgesteld te worden, mits het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In geval van de visafslag en botterloods is sprake van een bouwplan. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd, te weten middels een anterieure overeenkomst die tussen de Stichting Vischafslag en de gemeente is afgesloten.

In geval van de uitbreidingen bij de molen en Veluvia is geen sprake van een bouwplan, zoals bedoeld in het Bro. Een exploitatieplan is niet nodig.

De kosten voor uitvoering van de bouwplannen en de inrichting van het plangebied worden gedragen door de initiatiefnemers. Zij hebben voldoende financiële middelen om hun plannen uit te voeren.

Geconcludeerd kan worden dat dit plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Inspraak

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op een beperkt grondgebied. Inspraak wordt niet nodig geacht. Overigens zijn de bouwplannen in een vroeg stadium gepresenteerd aan de direct omwonenden. Op 16 januari 2014 is er een informatieavond georganiseerd waarin de plannen zijn toegelicht en waar er gelegenheid was voor het stellen van vragen en het geven van opmerkingen. Een verslag van deze informatieavond is opgenomen als bijlage 8.

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.

Het voorontwerpbestemmingsplan "Binnenstad - Havendijk" is aan de onderstaande instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Gelderland
  • 2. Ministerie I&M
  • 3. Waterschap Vallei en Veluwe
  • 4. Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland
  • 5. Politie NW Veluwe, team Harderwijk
  • 6. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • 7. Recreatieschap Veluwe (RGV)
  • 8. Gemeentelijke Monumentencommissie
  • 9. Ondernemersvereniging Binnenstad
  • 10. Liander N.V.
  • 11. Vitens
  • 12. KPN Telecom Rayon Midden
  • 13. Bedrijvenkring Harderwijk

Van de vooroverleginstanties is een reactie ontvangen van de provincie en de veiligheidsregio. Hieronder wordt een samenvatting van deze reacties gegeven.

8.2.2 Provincie Gelderland

Het voorontwerp bestemmingsplan geeft de provincie aanleiding om als volgt te adviseren over het provinciaal belang van de molenbiotoop. In de toelichting wordt verwezen naar de Gelderse Molenverordening, maar deze is ingetrokken. De gebruikte methodiek is wel juist. Geadviseerd wordt deze methodiek te ontlenen aan algemeen gehanteerde regels voor molenbiotopen van de landelijke vereniging De Hollandsche Molen.

Voor voldoende borging van de maximale hoogte van beplanting binnen de molenbiotoop wordt geadviseerd om in artikel 13.1.4 sub a van de planregels 'hoogte' te vervangen voor uitgroeihoogte'. Op deze manier wordt ondervangen dat beplanting wordt geplaatst die onder de 9 meter is, maar wel kan uitgroeien tot boven de 9 meter.

Er is in het plan voldoende aangetoond dat het functioneren van de molen niet wordt beperkt.

Reactie gemeente

Bovenstaande opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan (paragraaf 5.3 van de toelichting en artikel 13.1.4 sub a van de planregels).

8.2.3 Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland

Op basis van die stukken lijkt het er op dat het voornemen past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transport.

Er is aangegeven dat één mobiele risicobron is en dat is de N302. Deze provinciale weg heeft een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied ligt op 425 meter. De conclusie is dat er geen belemmering in het kader van externe veiligheid is.

Er is echter nog een risicobron. Deze bron is de spoorlijn Amersfoort - Zwolle. Over deze spoorlijn vindt onder andere vervoer van toxische stoffen plaats. Deze afstand is dusdanig ver van het plangebied dat het adviseren van extra brandpreventieve maatregelen en het doel niet opwegen tegen de kosten van die brandpreventieve maatregelen.

Reactie gemeente

De informatie over de spoorlijn is toegevoegd aan paragraaf 5.6.5 van de toelichting.