Plan: | Horsterweg 160, Ermelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPHorsterweg160-0401 |
Het voornemen bestaat om de bedrijfsbebouwing aan de Horsterweg 160 te slopen en hier zes nieuwe woningen te realiseren, waarvan een binnen de bestaande bebouwing. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Horsterweg 160, achter het bebouwingslint van deze weg. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Omgeving plangebied, plangebied in rood omcirkeld (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Aan de Horsterweg 160 is in de huidige situatie een vleesverwerkend bedrijf gevestigd. De bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf zijn inmiddels beëindigd. Het terrein ligt achter het bebouwingslint van de Horsterweg, en wordt aan de zuidzijde en westzijde begrensd door de woningen langs de Horsterweg en een kleine meubelmakerij tussen deze woningen. Deze worden van het plangebied gescheiden door een dichte bomenrij aan de zuidzijde en een brede groenstrook aan de westzijde. Aan de noord- en oostzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische percelen. Het gebied is ontsloten via de Horsterweg, door middel van een verbindingsweg die door het bebouwingslint aan de Horsterweg loopt.
Op het terrein staan een hoofdgebouw en meerdere bijgebouwen. Ook staat naast het hoofdgebouw een voormalige bedrijfswoning. Deze wordt niet meer als zodanig gebruikt. In plaats daarvan staat in het oosten van het plangebied de huidige bedrijfswoning. Daarnaast is het westelijke deel van het terrein volledig verhard. Bijgevoegde afbeelding geeft de huidige situatie weer.
Luchtfoto plangebied, plangebied in rood (bron: ruimtelijke plannen.nl
Het grootste deel van de bestaande bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt. De voormalige bedrijfswoning (niet meer in gebruik als woning) blijft behouden en zal worden gebruikt als een vrijstaande burgerwoning. De verharding op het westelijk deel van het terrein wordt verwijderd, en hier worden een nieuwe vrijstaande woning en vier sociale huurwoningen gerealiseerd. Daarmee is er sprake van 6 nieuwe woningen. De sociale huurwoningen worden in een pand gerealiseerd, met de uitstraling van een schuurwoning. De huidige nog in gebruik zijnde bedrijfswoning blijft behouden en zal gebruikt worden als burgerwoning. Sommige van de bestaande bijgebouwen worden behouden en zullen worden gebruikt ten behoeve van de nieuwe woningen. Navolgende afbeelding geeft de nieuwe situatie weer.
Uitsnede schetsontwerp
Het terrein heeft in de toekomstige situatie een groene, landelijke sfeer. De percelen zijn ingericht om het geheel de uitstraling van een erf te geven. Om dit te realiseren is voor het initiatief een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. In het inpassingsplan worden de bestaande bomenrij en groenstrook langs de randen van het perceel behouden, en worden de verschillende tuinen op het nieuwe erf van elkaar gescheiden door lage hagen en nieuwe bomenrijen. Daarnaast worden op de woonpercelen nieuwe solitaire bomen geplant. Met het verwijderen van de verharding in het plangebied is er voldoende ruimte om meerdere open grasvelden aan te leggen, naast de grote, open tuinen van de percelen. Aan de noordzijde van het plangebied wordt een kleine hoogstamfruitboomgaard ingericht. Met deze aanpassingen zal ook de ecologische waarde van het gebied sterk toenemen. Daarnaast zijn er nog een aantal maatregelen om te voldoen aan het natuurinclusief bouwen waardoor de ontwikkeling een duidelijke meerwaarde heeft voor diverse flora en fauna. Om deze inrichting van het gebied te garanderen is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Voor de vrijstaande woningen in het plangebied is parkeergelegenheid op eigen terrein opgenomen in het ontwerp. De overige parkeerplaatsen worden gerealiseerd aan het gezamenlijke groene erf en bij de rijwoningen. De berekening van de benodigde parkeerplaatsen is te vinden in paragraaf 4.4.
Om de landelijke sfeer ook in de architectuur terug te laten komen zijn er beeldkwaliteitseisen opgenomen. Deze eisen kunnen als aanvullend welstandsbeleid worden vastgesteld, zodat deze het toetsingskader vormt bij de welstandstoets van de bouwplannen. De uitgangspunten zijn puntsgewijs beschreven per onderdeel en hebben met name betrekking op de nieuwbouw. De (voormalige) bedrijfswoning aan de oostzijde blijft ongewijzigd
Referentiebeelden Boerderij (rechtsonder de bestaande boerderij)
Referentiebeelden schuurwoningen
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI.
Ladder duurzame verstedelijking
In het initiatief worden zes nieuwe woningen gerealiseerd. Volgens de geldende jurisprudentie is er bij een woningbouwontwikkeling van 11 woningen of minder geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het toetsen van dit initiatief aan de Ladder is dan ook niet aan de orde.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Ten aanzien van het thema wonen stelt de provincie dat er wordt gestreefd naar het in balans brengen en houden van vraag en aanbod op de woningmarkt: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met de veranderende vraag? De provincie ziet daarbij de volgende opgaven:
De afspraken over de groei van de woningvoorraad worden vastgelegd in de 'kwantitatieve opgave t/m 2024'. In de provinciale Omgevingsverordening is de status van de kwantitatieve opgave vastgelegd (art. 2.2.1.1). Nieuwe woningen in bestemmingsplannen moeten passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmering.
Vanwege demografische ontwikkelingen neemt de vraag naar nieuwe woningen geleidelijk af. De kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt vraagt echter steeds meer aandacht van alle betrokken partijen. Oplossingen zijn in toenemende mate te vinden in het benutten van kansen in (het aanpassen van) de bestaande woningvoorraad.
Planspecifiek
Voorliggend plan omvat het mogelijk maken van 6 extra woningen langs de Horsterweg, buiten de bebouwde kom van Ermelo. Het betreft hier twee vrijstaande woningen, en vier rijwoningen bestemd voor de sociale verhuur. Dit woningtype sluit goed aan bij de al bestaande woningtypen in de omgeving van het plangebied (met name ruime vrijstaande woningen). De nieuwe inrichting van het plangebied zorgt ervoor dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbeterd en draagt bij aan het voorkomen van leegstand en verpaupering. Het groene karakter van de locatie wordt zoveel mogelijk behouden. Het initiatief sluit daarmee aan bij de ambitie voor een duurzaam en divers woon- en leefklimaat.
De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening stellen verder geen specifieke eisen aan voorliggende locatie. Het plan ligt buiten het Natuur Netwerk Gelderland. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het provinciale beleid.
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Het doel van een structuurvisie is het versterken van de sociale en maatschappelijke samenhang, de benutting van economische kansen en versterking van de ecologische en landschappelijke waarden door een samenhangend en integraal beeld te hebben ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van mogelijke woon- en werklocaties, maatschappelijke en sociale voorzieningen, hoofdinfrastructuur, hoofdstructuren van water, landschapsontwikkeling, recreatienetwerk en dergelijke. De structuurvisie geeft daarin een doorkijk voor de komende 10 tot 15 jaar en kent een concreet uitvoeringsprogramma voor de komende 5 jaar en verder.
Uitsnede van de structuurvisiekaart, Plangebied ter hoogte van de blauwe stip
Planspecifiek
Binnen de visiekaart ligt het plangebied binnen het gebied 'Groen, woon, werk en/of zorglandschap'. Wonen vormt in de toekomstige situatie de hoofdfunctie binnen de bestaande en nieuwe bebouwing in het plangebied. Ook wordt een groot deel van de bestaande bebouwing en verharding verwijderd, en is er veel ruimte voor groen in het gebied. Hierdoor sluit dit plan direct aan op het karakter waarvoor de locatie is aangewezen in de visie.
Op 6 november 2014 heeft de gemeenteraad van Ermelo de Woonvisie Ermelo 2014 vastgesteld. De woonvisie geeft richting om in te spelen op de diverse veranderingen die impact hebben op het wonen. De doelstellingen voor de komende jaren zijn:
Het inwonersaantal in Ermelo nam de afgelopen jaren af. Door huishoudensverdunning stijgt echter het aantal huishoudens. Er is ook groei op andere vlakken: groei in het aantal huishoudens van 75 jaar en ouder (+111% in de periode 2013-2040), groei in vrijwilligers, groei in ICT-mogelijkheden, groei in alternatieve economie, groei in interneteconomie, groei in alternatieve energiebronnen, groei in lokale inzet.
Wonen gaat verder dan alleen de woning. Ook de kwaliteit van de woonomgeving is van belang, denk aan de veiligheid en toegankelijkheid voor mensen met beperkingen. Het gaat niet alleen om de fysieke kwaliteit, maar ook om het sociale aspect, zoals onderling contact en ondersteuning.
Van groot belang is de samenwerking met de woonpartners: voor het uitwerken/uitvoeren van de beleidskeuzes en het hebben en houden van een gedeeld zicht op de veranderingen die gaande zijn. Aansluiten bij de energie en kracht van de burgers zelf is hierbij essentieel: zij zijn de consumenten én producenten van het wonen in Ermelo. Dit samenspel van burgers en maatschappelijke organisaties vormt een uitdaging voor eenieder die bij het wonen in Ermelo betrokken is.
Planspecifiek
Eén van de aandachtspunten binnen de woonvisie is het beter benutten van inbreidingslocaties. Het versterken van de ruimtelijke kwaliteit binnen bestaand bebouwd gebied en herontwikkeling van bestaande bebouwing is dus een belangrijk uitgangspunt. Dit betekent ook dat de gemeente niet kiest voor grootschalige uitbreiding op uitleglocaties. Er zijn verschillende kansrijke locaties aanwezig. De gemeente gaat samen met (markt)partijen de mogelijkheden voor woningbouw op de inbreidingslocaties na.
Met dit initiatief wordt een bestaande bedrijfslocatie herontwikkeld, en worden hier 6 woningen mogelijk gemaakt. 4 van deze woningen zijn geschikt voor sociale verhuur, een woningtype waarnaar binnen de gemeente een grote behoefte naar is. De gemeente heeft deze ontwikkeling aangewezen als een wenselijk plan. Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de Woonvisie Ermelo 2014.
De gemeente Ermelo staat de komende jaren voor een flinke bouwopgave. Verwacht wordt dat het aantal huishoudens de komende jaren blijft toenemen en daarmee ook de behoefte aan woningen. Hoewel een groot deel van deze vraag gedekt wordt door geplande woningbouwprojecten, blijft de bouw achter bij vraag naar nieuwe woningen, mede dankzij langdurige uitstel van enkele projecten.
Naast een scheefgroei in het aantal woningbouwplannen ten opzichte van het aantal woningen dat daadwerkelijk wordt gerealiseerd, is er ook sprake van een kwalitatieve mismatch: de invulling van het woningbouwprogramma sluit niet geheel aan bij het gewenste programma dat door de gemeente is vastgesteld. De woningbouwplannen bevatten meer dure koopwoningen dan gewenst, terwijl het sociale segment (huur en koop) juist achterblijft. Dit geldt ook voor de plannen die reeds gerealiseerd zijn.
De gemeente Ermelo heeft er behoefte aan om meer grip te krijgen op de daadwerkelijke realisatie van woningbouwplannen. Daarom is gekozen om een afwegingskader voor woningbouwplannen op te stellen en een bijpassende werkwijze te ontwikkelen. Onder een woningbouwplan wordt het volgende verstaan: een plan waarbij woningen gebouwd worden dan wel een plan waarbij een gebouw/ruimte waar niet gewoond mag worden, wordt omgezet naar een gebouw/ruimte waar wel gewoond mag worden.
Met het afwegingskader woningbouw streeft de gemeente Ermelo de volgende doelen na:
Het afwegingskader bestaat uit een aantal criteria met bijbehorende puntentelling. De scores op het afwegingskader vormen belangrijke input voor de afwegingsronde. Hoe meer punten de initiatieven op elk van de elk van de criteria, hoe groter de kans om een prioritaire status te krijgen. Er zijn maximaal 14 punten te verdienen.
Planspecifiek
Met dit woningbouwinitiatief wordt een leegstaande bedrijfslocatie gesloopt, en worden hier zes nieuwe woningen gerealiseerd. 4 van deze woningen zijn geschikt voor sociale verhuur, waarmee het sociale segment van de woningvoorraad wordt vergroot. Hiermee speelt het initiatief in op de tekorten in de bestaande woningvoorraad. Het initiatief heeft een score van 7 punten behaalt. Daarmee sluit het plan aan bij de wensen van de gemeente, en heeft deze een prioritaire status gekregen.
In 2016 is het buurtplan Horst en Telgt door de gemeenteraad vastgesteld. Het buurtplan is opgesteld met
ideeën voor de toekomst en ter versterking van de buurtschappen Horst en Telgt, het westelijk buitengebied van Ermelo. Bij de totstandkoming van het buurtplan is door de gemeente samengewerkt met de buurt en kon elke buurtbewoner via verschillende momenten inspraak hebben bij de totstandkoming van het plan.
Met het ontwikkelingsperspectief Horst en Telgt is een verdiepingsslag gemaakt op het buurtplan. Het vormt een ruimtelijk toetsingskader dat bestaat uit de landschappelijke dragers, de identiteit, de ruimtelijke kwaliteit, de beeldkwaliteit en de landschapswaarden. Bij het maken van deze verdiepingsslag is als belangrijkste uitgangspunt gekozen voor het behoud en/of de verbetering van landschappelijk kwaliteit.
Planspecifiek
De locatie is gelegen in het afwegingsgebied ontwikkelingen waarin functieverandering voor
bestaande bedrijven mogelijk is mits de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en bestaande
waarden worden versterkt.
Het plangebied ligt op de grens tussen de bebouwing langs de Horsterweg en het open landschap. Het behoud en de versterking van het open landschap in dit gebied is van belang voor het behoud van de landschappelijke kwaliteit. In de visie wordt specifiek verwezen naar niet-agrarische bedrijven die met verkeersbewegingen en hindercontouren een spanningsveld opleveren met bestaande woningen. Met dit initiatief zal de bestaande bedrijfsbebouwing worden gesloopt en de bestaande verharding op het perceel worden verwijderd. Deze functieverandering past in het ontwikkelingsperspectief. De nieuwe woningen worden ingepast in het landschap, en de noordzijde van het plangebied wordt ingericht als een overgangszone tussen de bebouwing van het plangebied en de open ruimte. Hiermee sluit het initiatief aan bij het Ontwikkelingsperspectief.
In het vastgestelde Programma Duurzaamheid zijn de volgende ambities verwoord: Ermelo energieneutraal in 2030 en klimaatneutraal in 2035. In het programma Duurzaamheid presenteert Ermelo zich als een op duurzaamheid gerichte gemeente. Op grond van het Bouwbesluit worden vanaf 2019 strikte eisen gesteld aan de EPC waarden. Om duurzaamheid een nog prominentere plek te geven kunnen investeringen in duurzaamheidsmaatregelen, die verder gaan dan het bouwbesluit, bijvoorbeeld in energieneutrale en klimaatneutrale woningen, worden ingezet als vereveningsbijdrage. Ook wil de gemeente duurzaamheid nadrukkelijker agenderen door meer planologische ruimte te bieden aan initiatieven die substantieel bijdragen aan duurzaamheid. Gezien de toekomst van de energie infrastructuur dient geanticipeerd te worden op gasloze nieuwe woningbouw.
Planspecifiek
Duurzaamheid en in het verlengde daarvan natuurinclusiviteit spelen een grote rol bij de herontwikkelingsopgave. Het aspect is breder uitgewerkt dan enkel energetische duurzaamheid. Allereerst is de ontwikkeling een manier om een leegstaande locatie zonder functie weer nieuw leven in te blazen. Het ontstenen van het gebied en de sterke toename van groen in het gebied draagt bij aan de leefbaarheid van het toekomstige woongebied. Met betrekking tot energieopwekking worden de daken van de nieuwbouw geschikt gemaakt voor het opwekken van zonne-energie en gekozen voor een warmtepomp. Een ander aandachtspunt vormt de (her)inrichting van de openbare ruimte. Met name op het gebied van waterberging en infiltratie zullen maatregelen genomen gaan worden die er aan bijdragen om wateroverlast binnen het plangebied en de omgeving, te voorkomen. Daarnaast wordt de openbare ruimte in het gebied geschikt gemaakt voor een breed palet van dieren- en plantensoorten, onder meer door de inrichting van bloemrijk grasland en het bouwkundig integreren van verblijfsplekken voor diverse soorten.
Het plan is uitvoerbaar binnen het programma duurzaamheid.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-West', vastgesteld door de gemeente Ermelo op 09 Juli 2009. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van dit bestemmingsplan. Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf', met de aanduiding 'Vleesverwerkend bedrijf'. Een deel van het plangebied aan de noordzijde heeft de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden'. Onderstaande uitsnede van de plankaart geeft de huidige bestemmingen weer.
Uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-West' met plangebied in blauw (ruimtelijkeplannen.nl)
Voorliggend plan voorziet in het realiseren van burgerwoningen binnen het plangebied. De regels van de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden' staan deze ontwikkeling niet toe, waardoor dit plan strijdig is met het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief passend en gewenst is op deze locatie is voor dit initiatief een bestemmingsplanprocedure gestart.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voor het initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is na te lezen in bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat in een klein deel van de bodem een verontreiniging met PAK is
aangetroffen. Dit gebied valt buiten de bestemmingswijziging. De verwachting is dat de betreffende PAK verontreiniging zich niet uitstrekt binnen het plangebied. Nader onderzoek in het kader van de
bestemmingswijziging is hierdoor niet nodig.
Situatietekening Bodemonderzoek, vindplaats Pak verontreiniging rood omcirkeld
Daarnaast is in het bodemonderzoek asbest in het gebied aangetroffen, in een concentratie boven de interventiewaarde. Nader asbestonderzoek zal in het kader van de vergunningsaanvraag worden uitgevoerd. De kosten voor een eventuele benodigde sanering zullen niet zodanig zijn dat het bestemmingsplan onuitvoerbaar is.
Op advies van de omgevingsdienst is ook gekeken of er sprake is van puin onder het bestaande asfalt. Onder het asfalt is geen puin aanwezig. Bij het aanleggen van het asfalt is het destijds aanwezige puin aan de kant geschoven op een berg en deze partij is later onderzocht, zie bijlage 2. In dit onderzoek is geconcludeerd dat de grond in deze berg voldoet aan de kwaliteitsklasse Wonen.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het dichtstbijzijnde rekenpunt 15876405 (aan de Horsterweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |||
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 16,38 µg/m3 | 18,72 µg/m3 | 11,18 µg/m3 | ||
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief, waarmee zes nieuwe woningen mogelijk gemaakt worden, van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Voor wegverkeerslawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 3. Hierin is geconcludeerd dat voor geen van de omliggende wegen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Ook is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Daarnaast is voor het 'Masterplan Veldwijk' een onderzoek uitgevoerd naar de geluidscontour van de nabij liggende spoorlijn. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op het plangebied onder de voorkeursgrenswaarde blijft.
Geluidsbelasting railverkeer (bron: masterplan Veldwijk)
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen. Hiermee bestaat er geen risico dat geurhinder het woon- en leefklimaat in het gebied kan beïnvloeden en er worden geen bedrijven in de bedrijfsvoering belemmerd. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Ten zuiden van het plan is aan de Horsterweg 166 een meubelmaker gevestigd, met milieucategorie 1 (zie ook de toelichting van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Midden-West). Dit bedrijf heeft een richtafstand van 10 meter. De percelen van de woningen liggen ruim buiten deze richtafstand. Volgens de VNG-uitgave moet er voor een constructiewerkplaats (SBI 251, 331) echter een milieucategorie 3.1 worden aangehouden. Aan de richtafstand van 50 meter (op basis van het aspect geluid) voor deze categorie wordt niet voldaan. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarvan het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 4. Hierin is geconcludeerd dat de richtwaarden voor de langtijdgemiddelde en maximale geluidniveaus bij de nieuwe woningen niet worden overschreden. Er zal dus sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en het bedrijf wordt niet (akoestisch) beperkt in haar bedrijfsvoering. Aan het Activiteitenbesluit kan ook ruimschoots worden voldaan.
Verder zijn er geen bedrijven in de omgeving aanwezig die het woon- en leefklimaat van de woningen negatief kunnen beïnvloeden. Daarmee zal het ontwikkelen van dit initiatief geen bedrijven belemmeren in de bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
De gemeente hanteert de Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord, waarin is aangegeven hoe de gemeente omgaat met externe veiligheid.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Screenshot risicokaart.nl, plangebied in blauw
Hieruit is op te maken dat op ca. 25 meter van het initiatief een hoogspanningsleiding loopt van 50 kV. De afstand tot de meest dichtbijzijnde woning is 60 meter. De woningen in het plangebied liggen hiermee ruim buiten de 10-6-contour van het plaatsgebonden risico van deze hoogspanningsleiding. Het aantal personen dat in het plangebied komt te wonen is zeer beperkt. Met dit initiatief zal het groepsrisico voor deze hoogspanningskabel niet significant toenemen.
De spoorlijn Amersfoort - Zwolle ligt op ca. 900 meter van het plangebied. Voor deze spoorlijn geldt een PR 10-6 contour van 1 meter en een PAG, maar gezien de ruimtelijke scheiding tussen het plangebied en de spoorlijn, zorgen deze niet voor belemmeringen. Voor het groepsrisico is een beperkte verantwoording nodig.
Daarnaast ligt op ca. 40 meter van het plangebied de aardgasbuisleiding A-510 en op ca. 90 meter de aardgasbuisleiding N-570-20. Voor beide is een CAROLA berekening uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 5. Hieruit blijkt dat ter hoogte van het plangebied geen plaatsgebonden 10-6 risicocontour wordt berekend. Het groepsrisico van de buisleiding A-510 is zowel in de huidige als de toekomstige situatie hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico neemt niet rekenkundig toe. Voor buisleiding N-570-20 is geconcludeerd dat het groepsrisico zeer laag is, lager nog dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico neemt als gevolg van het plan niet toe.
Voor de spoorlijn en de buisleidingen is de verantwoording van het groepsrisico opgenomen in bijlage 6.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en
Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan, gemeente Ermelo
De gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten en het waterschap Vallei en Veluwe werken als partners samen in afvalwaterketen. Samenwerking tussen de partijen is niet nieuw. De afvalwaterketen (inzameling, transport en zuivering) is onlosmakelijk verbonden en we delen de verantwoordelijkheid voor het goed functioneren ervan. De gemeente heeft daarbij wettelijke zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater-maatregelen, het waterschap voor het zuiveren van het afvalwater.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Het resultaat van de watertoets is na te lezen in bijlage 7.
In de huidige situatie is het plangebied voor het overgrote deel verhard. Met het initiatief worden de verharding van het terrein en het grootste deel van de bestaande bedrijfsbebouwing verwijderd. Het oppervlak van de nieuwe woningen en de verharding ten behoeve van de ontsluiting van deze woningen is vele malen kleiner dan de huidige verharding in het gebied. Hiermee neemt de waterbergende capaciteit in het plangebied sterk toe. Op basis van de digitale watertoets heeft het waterschap een positief advies geven voor het initiatief.
Het hemelwater en afvalwater wordt gescheiden afgevoerd. Voor het afvalwater wordt gebruik gemaakt van de bestaande rioolaansluiting. Aangezien voorheen een vleesverwerkend bedrijf aanwezig was, kan ervan uit gegaan worden dat de bestaande aansluiting voldoende capaciteit heeft voor het afvoeren van afvalwater van 6 woningen in plaats van het bedrijf. Er zal voldaan worden aan het Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van het initiatief op het gebied en de aanwezige soorten te beoordelen is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport van deze Quickscan is opgenomen in bijlage 8. De bevindingen en conclusies van dit onderzoek zijn hieronder weergegeven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de NNN en de Natura 2000 gebieden. Gezien de kleinschaligheid van de ingreep worden geen externe effecten op de Natura 2000 gebieden verwacht. Om de mogelijke effecten van de stikstofemissie van het project in kaart te brengen is een voortoets stikstof uitgevoerd. Deze voortoets is te vinden in bijlage 11. Uit deze voortoets blijkt dat het gebruik en de aanleg van het project niet zullen leiden tot een bijdrage aan de stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.
Soortenbescherming
In het plangebied zijn geen beschermde dieren aangetroffen. Met uitzondering is onder het boeibord van de te slopen schuur een verblijfplaats voor vleermuizen aangetroffen. Dit is bevestigd in een aanvullend vleermuisonderoek, zoals is opgenomen in bijlage 9. Op basis hiervan is een vergunning Wet Natuurbescherming aangevraagd alvast ten behoeve van de sloopwerkzaamheden. Bij de sloopmelding zal deze vergunning worden overlegd. Hiervoor is een mitigatieplan opgesteld (bijlage 10). De benodigde compensatiemaatregelen (o.a. ophangen van vleermuiskasten) zijn binnen het plan uitvoerbaar binnen de Wet natuurbescherming. Verder geeft het rapport een aantal adviezen, welke worden opgevolgd tijdens de bouw. Deze adviezen zijn te vinden op pagina 15 van de Quickscan in bijlage 8. Naast de strikt noodzakelijke maatregelen bestaat het plan uit diverse natuurinclusieve onderdelen (zie paragraaf 2.2). Deze zijn ook voorwaardelijk verplicht in voorliggend bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het is van belang om voldoende parkeergelegenheid te realiseren. Met het initiatief zal de verkeersstroom van en naar het bedrijf verdwijnen, en zal een nieuwe verkeersstroom worden aangetrokken van en naar de nieuwe woningen. Hierbij zal de hoeveelheid licht verkeer wellicht iets toenemen (de verkeersbewegingen van de werknemers verdwijnen, maar de nieuwe bewoners veroorzaken zelf verkeersbewegingen), maar wordt de hoeveelheid middelzwaar en zwaar vrachtverkeer gereduceerd tot incidenteel verkeer van en naar de woningen. In totaal zal hiermee het aantal verkeersbewegingen afnemen. Deze woningen worden ontsloten via de bestaande aansluiting op de Horsterweg. De twee vrijstaande woningen en vier sociale huurwoningen veroorzaken naar verwachting ca. 34 verkeersbewegingen van licht verkeer per dag. De Horsterweg heeft voldoende capaciteit om deze verkeersbewegingen van en naar de woningen op te vangen.
Met het initiatief worden twee nieuwe vrijstaande woningen en vier sociale huurwoningen gerealiseerd. Op basis van de Nota Parkeernormen van de gemeente Ermelo dienen voor de vrijstaande woningen 2,4 parkeerplaatsen per woning ingericht te worden, en voor de sociale huurwoningen 1,6 parkeerplaatsen per woning. In totaal moeten in het plan 12 parkeerplaatsen voor de nieuwe woningen opgenomen worden. Op het inrichtingsplan in bijlage 1 van de regels zijn in totaal 12 parkeerplaatsen opgenomen, de parkeerplaatsen bij de bestaande bedrijfswoning niet meegerekend. Hiermee is aangetoond dat er in het plangebied voldoende ruimte is om parkeergelegenheid te realiseren. Bij de vergunningaanvraag voor het bouwen van de woningen zal de aanwezige parkeerruimte in het ontwerp opnieuw getoetst worden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De bestaande bebouwing in het plangebied heeft geen cultuurhistorische waarde. In het plangebied en de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of elementen aanwezig.
Archeologie
Voor het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is na te lezen in bijlage 12. Uit het onderzoek blijkt dat de bodem onder het plangebied zodanig verstoord is, dat hier geen archeologische resten meer te verwachten zijn. Op basis hiervan concludeert het onderzoek dat geen aanvullende maatregelen nodig zijn op deze locatie.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect archeologie en cultuurhistorie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de overeenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Wonen
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de woningen en de buitenruimten van dezen. Binnen deze bestemming mogen woningen alleen binnen het bouwvlak gerealiseerd worden. In deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee is het gebruik van de nieuw te bouwen woningen in het gebied alleen toegestaan wanneer de landschappelijke inpassing en natuurmaatregelen worden uitgevoerd zoals opgenomen in het landschappelijke inpassingsplan in bijlage 1 van de regels. Dit geldt dus niet voor de voormalige boerderijwoning en bedrijfswoning.
Verkeer- verblijfsgebied
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de ontsluitingswegen door het gebied, en de parkeerplaatsen.
Groen
Deze bestemming is toegekend aan de gronden waar de landschappelijke elementen en openbaar groen een plaats krijgen. De ecologische waarden en de uitstraling van het gebied landschappelijk worden hiermee versterkt. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van een kas bij de bestaande woning, en zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming toegestaan. Vergunningsvrij bouwen ten behoeve van de naastgelegen woningen is niet toegestaan, omdat de groenbestemming geen onderdeel is van het erf van de woningen, zoals ook blijkt uit het beplantingsplan.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Deze dubbelbestemming loopt parallel aan de hoogspanningsleiding langs het gebied. Binnen deze dubbelbestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante belanghebbende instanties. Het waterschap Vallei en Veluwe is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.
Voor dit plan wordt geen formele inspraak georganiseerd. Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. De directe omwonenden zijn op de hoogte van het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 4 november 2021 ter inzage gelegen voor een periode van 6 weken. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend door de beheerder van de hoogspanningsverbinding die ten noorden van het plangebied loopt. Gevraagd is om de dubbelbestemming op een kleiner gebied te leggen, namelijk tot op 45 meter van de hartlijn van de verbinding. Daarnaast is gevraagd om de regels binnen deze dubbelbestemming uit te breiden. Deze gevraagde aanpassingen zijn verwerkt in de regels en verbeelding.