Plan: | Flora 23 - Betulastraat en Notenstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0221.BPL22004WMO-VA01 |
De gemeente Doesburg is samen met Woonservice IJsselland bezig met een herstructurering van de wijk De Ooi in Doesburg. Drie locaties in de wijk worden geherstructureerd omdat de woningen verouderd zijn. In de in voorbereiding zijnde 'Partiële herziening Molenveld en De Ooi' wordt een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd aan het vigerende bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi', waarmee de herstructurering planologisch mogelijk wordt gemaakt. Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op de locaties 'Betulastraat' en 'Notenstraat'. Het voornemen is om de bestaande woningen te slopen en nieuwe grondgebonden woningen. Naast deze locatie heeft de herstructurering ook betrekking op de locatie 'Prunusstraat, Ribesstraat en Van Tuyllplein'. Voor die locatie wordt een aparte procedure doorlopen.
De herstructurering binnen het plangebied is niet mogelijk binnen het bestaande bestemmingsplan. In dit document wordt toegelicht en gemotiveerd waarom het bestemmingsplan kan worden gewijzigd volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied bestaat uit drie deelgebieden in de wijken Molenveld en De Ooi in Doesburg. Het gaat om de deelgebieden:
Voorliggend initiatief richt zich op de herstructurering van de locaties 'Notenstraat' (1) en 'Betulastraat' (2)
Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied en de omgeving.
De ligging van de deelgebieden in Doesburg (bron: openstreetmaps.nl)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
De wijk de Ooi is de tweede uitbreidingswijk van Doesburg na de tweede wereldoorlog. De Ooi ligt op een eiland tussen de kronkelende oude tak van de Oude IJssel en de nieuwe, gekanaliseerde Oude IJssel. Het water en het groen in de omgeving geven kwaliteit aan het wonen in De Ooi. De Ooi is een typische jaren '60 wijk met gelijkvormige woonblokken (stempels) en ruime straten. Het winkelcentrum en de voorzieningen liggen centraal in de wijk. Het woningaanbod is gevarieerd. Naast de typische rijtjeshuizen en flatgebouwen zijn er ook vrijstaande woningen en woningen voor starters en ouderen.
Betulastraat
De Betulastraat is een typisch voorbeeld van de stempelstructuur van verkavelingseenheden die elders ook in de wijk voorkomt. De straat is onderdeel van het tweede bouwblok in een reeks van vier. De basisvorm is een langgerekt, gesloten bouwblok met blokken rijwoningen die in de binnenstraten iets van elkaar verspringen. Alleen de buitenste twee bouwblokken zijn iets anders opgebouwd, waarbij het oostelijke blok een duidelijk andere vorm heeft voor de aansluiting op de omgeving. De twee binnenste bouwblokken (waaronder de Betulastraat) hebben een heldere vorm met in de binnenstraten een afwisseling van blokken met 4 en 5 woningen aaneen.
Luchtfoto van de deellocatie Betulastraat (bron: googlemaps)
Notenstraat
Bij de Notenstraat is minder sprake van een stempelstructuur. Het is een afrondend bouwblok aan de rand van de Ooi. Kenmerkend is de scherpe knik aan het begin van de straat die ontstaat door een verdraaiing in de verkaveling. De Notenstraat is een binnenstraat met aan weerszijden twee blokken rijwoningen, de aangrenzende bebouwing aan de rand is ruimer opgezet. De Notenstraat is een rustige woonstraat waar vooral de voortuinen bepalend zijn voor het groen.
Luchtfoto van de deellocatie Notenstraat (bron: googlemaps)
In de toekomstige situatie vindt er een herstructurering plaats binnen de De Ooi. De gebieden hebben gemeen dat de bestaande woonfunctie niet wijzigt. Voor de toekomstige inrichting heeft de raad van de gemeente Doesburg een stedenbouwkundig kader 'Ruimtelijke verkenning Herstructureringslocaties De Ooi' vastgesteld. In dat kader zijn de ruimtelijke- en stedenbouwkundige uitgangspunten van de drie herstructureringslocaties uitgewerkt. Het kader is toegevoegd als bijlage 1 en wordt in navolgende tekst op hoofdlijnen toegelicht.
Notenstraat en Betulastraat
Ter plaatse van de deelgebieden 'Betulastraat' en 'Notenstraat' zorgen de ruimtelijke- en stedenbouwkundige uitgangspunten van het plan niet voor wezenlijke veranderingen ten opzichte van de bestaande situatie. In beide straten omvat de herstructurering een gedeeltelijke vervanging van woningen in één straat. Het aantal woningen neemt per straat maximaal toe met één woning. Grote wijzigingen zijn niet aan de orde. Uitgangspunt is het behoud van de bestaande ruimtelijke opzet waarbij wel in typologie een differentiatie wordt aangebracht. Voor de Betulastraat zijn drie blokken grondgebonden kleine rijwoningen voorzien. De blokken verspringen iets van elkaar. In de Notenstraat zijn twee- of drie woonblokken voorzien die in een strakke rooilijn staan. Voor zowel de Betulastraat als de Notenstraat gaat het om woningen van twee bouwlagen met kap. Voor de architectuur wordt afstemming gezocht op de bestaande woningen in de omgeving van de twee deellocaties. Verder wordt gestreefd naar vergroening van het straatbeeld waarbij de voortuinen een cruciale rol spelen.
Beoogde stedenbouwkundige inrichting Betulastraat (bron: Ruimtelijke verkenning Herstructureringslocaties De Ooi, Buro SRO)
2 varianten van de herstructurering aan de Notenstraat met 2 woonblokken (links) en 3 woonblokken (rechts) (bron: sted. verkenning Buro SRO)
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 is deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Alle nieuwe gebouwen moeten voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
In relatie tot de herstructurering vindt er een aanzienlijke verduurzaming plaats van de woningen en de buitenruimte. De nieuwe woningen worden straks gasloos verwarmd. Ten opzichte van de bestaande verouderde woningen worden daarnaast duurzame technieken toegepast bij de bouw waardoor de woningen een stuk energiezuiniger zijn dan nu het geval is. Verder maakt de herstructurering een toename van (openbaar) groen mogelijk. Voor de Notenstraat en Betulastraat zijn er kansen door het omzetten van een deel van de bestaande tuinen naar openbaar groen in de straat. De toename van groen en bomen zorgt voor een verkoelend effect op warme dagen. Verder heeft het plan geen toename van verharding tot gevolg. Een nadere uitwerking van de toepassing van duurzame technieken en bergingsvoorzieningen volgt bij de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Het plan raakt daarmee op voorhand niet aan één of meerdere aspecten van nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan heeft tot gevolg dat het aantal woningen binnen het plangebied toeneemt met maximaal 2. Daarmee voorziet het initiatief niet in een toename van het aantal woningen met meer dan 11. Het initiatief is daarmee niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 1 februari 2022 voor het laatst geactualiseerd (geconsolideerde versie) op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
In de Omgevingsvisie en -verordening zijn ter plaatse van het plangebied geen specifieke beleidsuitgangspunten of regels opgenomen. In algemene zin kan worden gesteld dat voorliggend plan voorziet in een verduurzaming van de woningvoorraad en tevens voorziet in een klimaatbestendige inrichting van de nieuwe woonlocaties. Daarmee komt het plan tegemoet aan verschillende ambities uit de omgevingsvisie, waaronder een stimulerend beleid voor biodiversiteit en een duurzaam en divers woon- en leefklimaat voor de inwoners van de provincie.
Het initiatief past binnen het provinciale beleid.
In 2020 is de subregionale woonagenda geactualiseerd. De uitgangspunten uit de Liemerse Woonagenda zijn
nog steeds relevant, al is er op een aantal punten een accentverschuiving. Zo wordt nu vooral gekeken naar de kwaliteiten van het plan en naar de toegevoegde waarden van het plan op lokale en/of (sub)regionale
behoefte en is afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen. Bovendien is de afgelopen
jaren gewerkt aan een beter inzicht in vraag en aanbod in de Liemers. Op basis van het regionale
woningmarktonderzoek 2019 Arnhem- Nijmegen zijn de belangrijkste opgaven:
Door de accentverschuiving zijn de uitgangspunten herijkt en zijn er zes punten geformuleerd in plaats van
zeven. Parallel aan de Liemerse Woonagenda wordt in de Regio Arnhem Nijmegen ook samengewerkt aan de
Woondeal. Die zal op een aantal punten helpen bij het uitvoeren van de opgaven en uitgangspunten die in de
Liemerse Woonagenda zijn geformuleerd.
De toevoeging van woningen (en uitbreiding van de woningvoorraad) is noodzakelijk om de woningvraag als
gevolg van de toename van het aantal huishoudens te kunnen faciliteren. Ten opzichte van 2017 ligt het
accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor
middeninkomensgroepen. Volgens het woningbehoefteonderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het
woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. Daarnaast geeft het onderzoek aan
dat er vanuit de middeninkomens ook behoefte is aan vrije sector huurwoningen in de middenhuur.
Woondeal
Op 4 maart 2020 is de Woondeal regio Arnhem-Nijmegen ondertekend. Aanleiding hiervoor zijn de
toenemende woningtekorten en de complexiteit van de stedelijke vraagstukken. De woondeal is een pakket
met afspraken met het ministerie van BZK, de regio Arnhem-Nijmegen en de provincie Gelderland. Doel van
deze woondeal is om tot een gezamenlijke inzet van instrumentarium en middelen te komen om opgaven op
de woningmarkt op te pakken. De woondeal bevat een zestal kernafspraken, waar onder woningbouwopgave
en versnelling en betaalbaarheid.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een toename van 23 woningen ten opzichte van het bestaande aantal woningen binnen het plangebied. Gelet op de harde plancapaciteit is er nog ruimte voor nieuwe woningen in Doesburg. Voorliggend plan draagt direct bij aan het behalen van de doelstelling uit de Woonagenda om de aankomende jaren extra woningen bij te bouwen in de regio. Het plan voorziet in rijwoningen, waarmee goed wordt aangesloten bij de woningbehoefte voor lagere- en middeninkomens. Verder sluit het plan aan bij één van de afspraken uit de Woonagenda om nieuwbouw bij voorkeur binnen bestaande woonkernen te realiseren. Door te kiezen voor nieuwbouw wordt er daarnaast een belangrijke slag geslagen om de woningvoorraad van Doesburg te verduurzamen.
Het initiatief is uitvoerbaar binnen de Woonagenda 2020-2025.
De Woondeal regio Arnhem - Nijmegen is een samenwerkingsagenda voor de woningbouwopgave in de Groene Metropoolregio en door de 18 gemeenten in de regio ondertekend. Reden om een woondeal te sluiten zijn o.a. de snel oplopende woningtekorten en de complexe leefbaarheidspolitiek. Met de woondeal worden de krachten van de verschillende overheidslagen gebundeld met als doek het functioneren van de woningmarkt in de regio structureel te verbeteren. Er zijn Kernafspraken gemaakt rond de volgende thema's:
In de periode 2020-2030 is er een behoefte aan 35.000 nieuwe woningen in de regio. Het grootste deel van de woningbouwopgave zal door de steden Arnhem en Nijmegen worden opgevangen, maar ook wordt naar mogelijkheden in andere gemeenten gekeken. Binnenstedelijke/binnendorpse verdichting en transformatie geven het beste invulling aan de ambities met betrekking tot het groene profiel en de circulaire regio. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken naar een (beperkt) aantal uitbreidingslocaties.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in extra woningen op twee inbreidingslocaties in Doesburg. Er is sprake van een gevarieerd aanbod met verschillende woningtypen en betaalbare woningen.
Het plan past binnen de Woondeal regio Arnhem - Nijmegen.
In de Structuurvisie "Doesburg 2030' zet Doesburg de koers uit voor de toekomst. De hoofdstructuur van Doesburg ligt vast, maar nieuwe initiatieven borrelen op en op diverse plekken zijn ontwikkelingen gaande.
Planspecifiek
In de Structuurvisie Doesburg 2030 geeft de gemeente aan dat de toekomstige ruimtelijke opgave de aankomende jaren ligt in het verbeteren en verduurzamen van de bestaande ruimtelijke structuur. In de visie heeft de gemeente 10 locaties aangewezen die daarvoor het meest representatief zijn. De wijk De Ooi behoort niet tot één van deze locaties. Wel kan in algemene worden gezegd dat de herstructurering van voorliggend plan voorziet in een verduurzaming van de woningvoorraad van Doesburg. De nieuwe inrichtingen binnen het plangebied zorgen voor een verbetering van de ruimtelijke structuur en kwaliteit ter plaatse.
Het initiatief past binnen de Structuurvisie Doesburg 2030.
De Nota ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Doesburg vormt de basis voor het kwaliteitsbeeld van de gemeente voor de publieke ruimte. Binnen deze Nota wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende deelgebieden in de kern. Het plangebied valt in het deelgebied "De Ooi". Hieronder worden de algemene ambities en ambities voor de straten en bebouwing opgesomd.
In de nota wordt aangegeven dat wordt gestreefd naar het behoud van de samenhang in stedenbouw en architectuurbeeld. Het monotone beeld kan worden opengebroken door individuele toevoegingen.
Het centrum van De Ooi vormt ruimtelijk en functioneel het hart van de wijk. Dit vraagt om een hoog kwaliteitsniveau van bebouwing en openbare ruimte. Het architectuurbeeld moet aansluiten bij het zakelijke beeld van de wijk en in de openbare ruimte neemt groen een belangrijke plaats in.
Planspecifiek
De herstructurering binnen de twee deelgebieden is afgestemd op de ambities uit de nota. De ruimtelijke gevolgen voor de herstructurering binnen het plangebied zijn beperkt. Uitgangspunt is het behoud van de bestaande ruimtelijke opzet waarbij wel in typologie een differentiatie wordt aangebracht. Een uitgebreidere toelichting van de nieuwe stedenbouwkundige opzet is te raadplegen in 'Ruimtelijke verkenning herstructureringslocaties De Ooi' uit bijlage 1.
Het initiatief past binnen de Nota ruimtelijke kwaliteit Doesburg 2017.
Ter plaatse van de twee deelgebieden geldt het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi', vastgesteld op 30 maart 2017. Navolgende afbeeldingen tonen de vigerende planologische situaties binnen de drie deelgebieden op basis van het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi'.
Uitsnede van de deellocatie 'Notenstraat' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Uitsnede van de deellocatie 'Betulastraat' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi' is een consoliderend bestemmingsplan waarin de feitelijke situatie van woonwijk De Ooi planologisch is vastgelegd. Binnen de deelgebieden gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Ter plaatse van de woonblokken zijn bouwvlakken opgenomen. Voor alle woningen binnen het plangebied geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6 m en 10 m.
Recent is ter plaatse van de drie deelgebieden uit voorliggend plan ook het bestemmingsplan 'Partiële herziening Molenveld en De Ooi' vastgesteld. In die herziening is de wijzigingsbevoegdheid toegevoegd aan het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi' die de basis vormt van voorliggend wijzigingsplan. Meer daarover in het vervolg van deze paragraaf. Tenslotte is het 'Parapluplan parkeren', zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 13 juni 2018, van toepassing en geldt voor het plangebied het paraplubestemmingsplan 'Archeologie', vastgesteld op 29 oktober 2009. Hierop wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
In het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi' is bepaald dat alleen de bestaande woningen zijn toegestaan. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan op het tijdstip van het van kracht worden van het plan aanwezige aantal dan wel het op de verbeelding als zodanig aangeduide aantal. Voorliggend plan voorziet in een toename van het aantal woningen. Ook voorziet het plan in de oprichting van woningen deels buiten de contouren van bestaande bouwvlakken. Daarmee is het plan in strijd met het bepaalde in het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi'.
In de 'Partiële herziening Molenveld en De Ooi' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de herstructurering uit voorliggend plan mogelijk maakt. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden. In het vervolg van deze paragraaf is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen en is gemotiveerd waarom voorliggend wijzigingsplan voldoet aan de gestelde voorwaarden.
Wijzigingsbevoegdheid 26.2 Herstructurering De Ooi
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemmingen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied' te wijzigen ten behoeve van herstructurering van woningen, waarbij in de nieuwe situatie zowel grondgebonden als gestapelde woningen zijn toegestaan. De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet daarbij zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
Ad.
Op basis van voorgaande motivering luidt de conclusie dan voorliggend plan voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid 'Herstructurering De Ooi' uit de Partiële herziening Molenveld en De Ooi.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Vanwege de herontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is te raadplegen in bijlage 2. De belangrijkste conclusie is dat uit de onderzoeksresultaten geen ernstige bodem- of grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn. De milieuhygiënische kwaliteit is geschikt voor het bestaande en toekomstig gebruik (wonen met tuin). Nader bodemonderzoek is niet nodig.
Het wijzigingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15556844 (aan de De Drempter Dijk ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 14,2 µg/m3 | 15,3 µg/m3 | 8,7 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het aantal woningen en de daarmee samenhangede verkeersbewegingen beperkt toe, zie verder 4.4 Verkeer. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (1.500 woningen, 3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De twee deellocaties liggen midden in woonwijk De Ooi. In de Ooi geldt een 30 km/u regime. De deellocaties liggen niet in een geluidzone van een gezoneerde weg zoals bedoeld in de Wgh. In het kader van de Wgh is geen akoestisch onderzoek nodig. De nieuwe woningen binnen de deellocaties Notenstraat en Betulastraat worden op een vergelijkbare afstand tot de aangrenzende wegen gebouwd. Daarbij gaat het om rustige wegen met voornamelijk licht verkeer. Ook vanuit een goede ruimtelijke ordening kan geluidhinder worden uitgesloten.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een herstructurering van twee inbreidingslocaties binnen een bestaande woonwijk. De locaties hebben en behouden de woonfunctie. In De Ooi zijn enkele detailhandels- en maatschappelijke voorzieningen gelegen die passend zijn binnen een woonwijk. De toekomstige bouwvlakken maken de oprichting van woningen dichter bij bestaande bedrijven en inrichtingen niet mogelijk. Geconcludeerd wordt dat binnen het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat bestaande bedrijven en inrichtingen ook niet worden belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden.
Het wijzigingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een toename van het aantal kwetsbare objecten. Op basis van de website risicokaart.nl is bekeken of er in de omgeving risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes liggen. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
Uitsnede van de risicokaart met de ligging van de deelgebieden ter plaatse van de zwarte pijlen (bron: risicokaart.nl)
In de wijde omgeving van de deellocaties liggen enkele risicovolle inrichtingen, rivier de IJssel (vervoer gevaarlijke stoffen) en enkele aardgasleidingen ten oosten van Doesburg. Gelet op de ruime feitelijke afstanden tussen het plangebied en de risicobronnen (dichtstbij gelegen inrichting 0,5 km, IJssel 1 km en aardgastransportleidingen ca 900 m) kunnen risico's op voorhand worden uitgesloten.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar in het kader van externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
De totale herstructurering van De Ooi, die naast de twee deellocaties binnen het plangebied bestaat uit nog een deellocatie (zie 1.2), bestaat uit de oprichting van 83 woningen. Daarmee blijft de herstructurering (ver) onder de drempel van 2000 woningen uit bijlage D.11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze beoordeling is toegevoegd als bijlage 3. De belangrijkste conclusie is dat belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Rijn en IJssel
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 40 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,04 m een maatgevende bui van 40 mm per uur vertegenwoordigt:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel. Voor het plan is een waterparagraaf gemaakt. Daarin is voor het plangebied (en de andere deellocaties die onderdeel uitmaakt van de herstructurering) aangegeven hoe er met water wordt omgegaan. De waterparagraaf is toegevoegd als bijlage 4. De belangrijkste conclusies zijn in het vervolg van voorliggende paragraaf opgenomen.
Hemelwater en riolering
Voor het afkoppelen van de volledige wijk De Ooi is voldoende berging in het oppervlaktewater in en rondom de wijk aanwezig. In de Watervisie De Ooi is een voorstel gedaan voor de toekomstige afwatering naar het bestaande oppervlaktewater, voorliggend plan sluit hierop aan. Voor alle drie de deellocaties geldt dat sprake is van een (aanzienlijke) afname van het verhard oppervlak. Watercompensatie vanuit het waterschap is daarmee niet vereist. Voor de locaties Betulastraat en Notenstraat vindt de herontwikkeling vooral binnen particulier terrein plaats. Voor deze ontwikkellocaties worden geen aanvullende waterbergingsvoorzieningen toegepast. Voor de locatie Prunusstraat e.o. zijn er aan de zuidzijde van de deellocatie mogelijkheden water te bergen in een verlaging in de groenvoorziening. Deze mogelijkheid is nader uitgewerkt op pagina's 7 en 8 van de waterparagraaf.
Vuilwater
Het vuilwater afkomstig vanuit de verschillende plangebieden kan aangesloten worden op de bestaande gemengde of gescheiden riolering in de rijbaan. Doordat in de huidige situatie ook bebouwing aanwezig was, neemt de vuilwaterbelasting naar verwachting niet of beperkt toe (door de het overgaan van woningen naar appartementen). Doordat de nieuwbouw in de toekomst volledig afgekoppeld wordt, wordt geen hemelwater meer afgevoerd op het vuilwaterstelsel.
Grondwater
De plannen liggen niet in een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterstand is over het algemeen op ruim voldoende afstand onder het maaiveld aanwezig. Hierdoor hoeven geen mitigerende maatregelen of ophogingen gerealiseerd te worden.
Oppervlaktewater
Door het afkoppelen van het hemelwater naar het oppervlaktewater neemt de belasting op het oppervlaktewatersysteem toe. Echter is hiervoor voor de volledige wijk een plan opgesteld, waardoor geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving worden veroorzaakt.
Waterveiligheid
Het plangebied ligt niet in de beschermingszone van een waterkering.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Omdat op basis van kennis en ervaring bekend is welke soortengroepen er te verwachten zijn in een dergelijk plangebied is voor het initiatief direct aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd voor gebouwbewonende vleermuizen, gierzwaluw, huismus en steenmarter. De initiatiefnemer heeft dit aanvullend onderzoek in oktober 2021 voor het plangebied uitgevoerd in samenhang met een grootschalig onderhoud van bestaand vastgoed in De Ooi (o.a. vervangen van bestaande daken). Het aanvullend onderzoek is toegevoegd als bijlage 5. Het plangebied maakt daarin onderdeel uit van 'complex 31'. Ook is voor het initiatief een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd, welke is toegevoegd als bijlage 7. De belangrijkste uitkomsten van het aanvullend onderzoek soortenbescherming en de voortoets stikstofdepositie zijn in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op ca 800 m ten westen van het plangebied. Vanwege het beperkte ruimtelijke effect als gevolg van de herstructurering in relatie tot de afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten ten aanzien van geluid, trilling, lawaai en lichthinder op voorhand worden uitgesloten. Voor de beoordeling van mogelijke effecten ten aanzien van stikstof is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (bijlage 7). In de voortoets is de conclusie opgenomen dat als gevolg van de ontwikkelingen van het plangebied de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toeneemt. In de aanlegfase neemt de stikstofdepositie beperkt toe, maar met een ecologische verantwoording is onderbouwd dat er geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn. Er is daarmee geen sprake van mogelijke effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is niet nodig.
Soortenbescherming
In het aanvullend ecologisch onderzoek soortenbescherming is de conclusie opgenomen dat een ontheffing van het bevoegd gezag (provincie Gelderland) nodig is voor verschillende beschermde soorten. Ook is een projectplan (activiteitenplan) nodig, welke inmiddels is opgesteld en is toegevoegd als bijlage 6. De benodigde ontheffing is aangevraagd en het bevoegd gezag (provincie Gelderland) heeft de ontheffing reeds verleend. Negatieve effecten ten aanzien van soortenbescherming kunnen daarmee worden uitgesloten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Verkeersaantrekkende werking
Het plan gaat uit van 25 woningen waardoor het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie niet noemenswaardig verandert ten opzichte van de bestaande situatie. De verkeersbewegingen bestaan enkel uit licht verkeer. De woningen worden op dezelfde wijze ontsloten op het aangrenzende wegennet als in de bestaande situatie. Er treden geen noemenswaardige veranderingen op ten aanzien van de verkeerskundige situatie ter plaatse.
Parkeren
Voor de deellocaties Notenstraat en Betulastraat neemt het aantal woningen per locatie toe met één. Op het eigen terrein van de hoekwoningen is er straks ruimte voor het parkeren van één voertuig. Verder is parkeren, net als in de bestaande situatie, mogelijk op de reeds aanwezige langsparkeerplaatsen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De twee deelgebieden binnen het plangebied liggen in een woonwijk uit de jaren 50 / 60. Binnen de deelgebieden en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten zoals (rijks)monumenten gelegen. Ook liggen de deelgebieden niet in een landschap dat vanuit cultuurhistorisch oogpunt bescherming geniet. Het plan heeft geen negatieve effecten ten aanzien van cultuurhistorie.
Archeologie
Op basis van het bestemmingsplan 'Archeologie' geldt er voor alle deellocaties een middelhoge archeologische verwachting (specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde middelhoog). Archeologisch onderzoek binnen deze gebieden is nodig indien bodemingrepen worden uitgevoerd met een oppervlak groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m onder maaiveld. Ter plaatse van het plangebied is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. De belangrijkste conclusie is dat de archeologische verwachtingswaarde van beide deellocaties naar beneden kan worden bijgesteld naar een lage verwachting. Het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek is niet nodig. Omdat als gevolg van voorliggend plan alle gronden binnen het plangebied zijn onderzocht en is gebleken dat geen aanvullend onderzoek nodig is, is het 'Parapluplan Archeologie' bewust niet van toepassing verklaard.
Het wijzigingsplan is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend wijzigingsplan sluit qua systematiek aan op het bestemmingsplan 'Molenveld en De Ooi' en bevat de volgende bestemmingen:
Het 'Parapluplan Parkeren' is van toepassing verklaard. Het bestemmingsplan 'Archeologie Doesburg 2009' is bewust niet van toepassing verklaard, zie verder 4.5.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Het wijzigingsplan wordt toegezonden aan de relevante instanties.
Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure doorlopen. De omgeving is over de plannen geïnformeerd. Het plan is direct als ontwerpplan ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 27 oktober 2022 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.