Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c [Winssen Zuid Fase 1] |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0209.TAMWinssenZuidF1-ow01 |
Het voorliggende plan heeft betrekking op de uitbreiding van Winssen met een nieuw woongebied 'Winss'n Park in Winssen Zuid. In het Panorama 2040 en de nadere uitwerking van het Panorama in het Structuurmodel Winssen is Winssen Zuid al aangeduid als ontwikkellocatie voor woningbouw. In 2022 heeft de gemeente in samenwerking met twee projectontwikkelaars gewerkt aan een stedenbouwkundig plan voor Winssen Zuid. De beoogde woningen zijn voorzien rondom een centrale groen/blauwe loper, waaraan groene leefstraatjes, water leefstraatjes en bijzondere woonsferen worden gerealiseerd. Het betreft een nieuw woongebied van 400 woningen. Daarnaast worden in het lint aan de leegstraat 7 nieuwe woningen mogelijk gemaakt Het plangebied wordt in verschillende fases gerealiseerd.
De eerste fase betreft het realiseren van 252 woningen in het noordelijke gedeelte aan de Kennedysingel en de aan de oostzijde van de watergang gelegen percelen, alsmede de 7 woningen aan de Leegstraat. De overige 150 woningen zullen op een later moment middels een ander ruimtelijk plan worden gerealiseerd.
Het plangebied van de beoogde 259 woningen heeft op dit moment grotendeels een agrarische functie en deels een woonfunctie. Het initiatief past niet binnen de regels van het omgevingsplan. Derhalve is gekozen om via een TAM-omgevingsplan het plan te realiseren.
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Winssen en bevindt zich globaal tussen de Kennedysingel (noordzijde), de Leegstraat (oostzijde), de Van Heemstraweg (zuidzijde) en de A-watergang (westzijde). Navolgende afbeelding toont de globale ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van het TAM-omgevingsplan.
Globale ligging plangebied (rode omkadering)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor de gronden in het plangebied geldt het tijdelijk omgevingsplan gemeente Beuningen, in werking getreden op 1 januari 2024. Het tijdelijk deel van het omgevingsplan bestaat uit de (ruimtelijke) regels uit verschillende vervallen instrumenten, zoals bestemmingsplannen en de rijksregels over activiteiten, aangeduid als de bruidsschat. In de bruidsschat zijn onder andere de bouwvergunningplicht en vergunningvrij bouwen geregeld.
Het tijdelijke omgevingsplan omvat binnen het plangebied het voormalig bestemmingsplan Kern Winssen, zoals de gemeenteraad van de gemeente Beuningen dat heeft vastgesteld op 3 juni 2
013. Ter plaatse van het plangebied gelden op basis van dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Agrarisch', 'Wonen - 1', 'Water', 'Groen' en 'Verkeer'.
Daarnaast geldt ter plaatse van de watergang en de gronden direct grenzend aan de watergang de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. Bovendien is vanwege de molen aan de Molenstraat 37a een deel van het plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400m'.
Ook geldt op basis van het tijdelijke omgevingsplan gemeente Beuningen, ter plekke van het plangebied, het Parapluplan Archeologie, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juli 2023. Waarin het plangebied grotendeels is aangeduid als 'Waarde - Archeologie 4' en deels als 'Waarde – Archeologie 2'. Daarnaast is het plangebied deels voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - attentiegebied archeologisch onderzoeksgebied'.
Verder geldt op basis van het tijdelijke omgevingsplan gemeente Beuningen, ter plaatse van het planvoornemen, het Parapluplan Parkeren, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 29 mei 2018. Waarin het plangebied is aangeduid als 'overige zone - rest bebouwde kom'.
Uitsnede tijdelijk omgevingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Omdat de beoogde ontwikkeling van 259 woningen met bijbehorende voorzieningen niet past binnen de geldende bestemmingen, zal van het tijdelijke omgevingsplan moeten worden afgeweken om de woningbouw mogelijk te maken.
Vandaar dat in de onderhavige ruimtelijke motivering wordt onderbouwd dat, ondanks dat het woningbouwplan niet passend is binnen de regeling van het tijdelijke omgevingsplan, sprake is van een ruimtelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare situatie waarbij er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (etfal).
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planafwijking beschreven en is het voorgenomen plan getoetst aan het omgevingsplan van rechtswege en zijn de strijdigheden in beeld gebracht. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied, waarbij zowel de ruimtelijke aspecten als functionele aspecten aan de orde komen.
Juridische toelichting
In hoofdstuk 3 wordt de juridische regeling toegelicht.
Verantwoording
In de hoofdstukken 4 en 5 worden onder meer het (beleids)kader en de milieu- en omgevingsaspecten uiteengezet.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel. hoofdstuk 6, gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij wordt onder meer ingegaan op de resultaten van het vooroverleg en het participatietraject.
Op dit moment bestaat het plangebied voornamelijk uit agrarische gronden. Uitzonderingen hierop zijn de woonpercelen gelegen aan de Leegstraat. Het plangebied wordt omsloten door en doorkruist met diverse watergangen. Ten zuiden van de Kennedysingel zijn waterbergingsvoorzieningen voor het dorp aangelegd en bevindt zich een bergbezinkbassin voor het riool. Bovenop dit bassin ligt een trapveldje.
Impressie bestaande situatie plangebied
Het plangebied is gelegen tussen de Kennedysingel, de Leegstraat, de Van Heemstraweg en een A-watergang. In de nabijheid van het plangebied is aan de westzijde de Geerstraat gelegen. Langs de linten aan de Kennedysingel, Leegstraat en de Geerstraat zijn voornamelijk woonpercelen gelegen, soms in combinatie met een kleinschalige nevenfunctie, zoals een B&B. De directe omgeving wordt zodoende gekarakteriseerd door relatief verdichte bebouwingslinten.
Het planvoornemen betreft de uitbreiding van Winssen met het nieuwe woongebied: 'Winssen Zuid'. Deze beoogde ontwikkeling omvat in totaal 400 woningen, die in fases worden gerealiseerd, waarbij dit TAM-omgevingsplan ziet op de eerste fase van 252 woningen in het nieuwe woongebied alsmede 7 woningen langs de oostzijde. Het betreft een mix van woningen voor verschillende doelgroepen.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan uitgewerkt. De woningen zijn hierin voorzien rondom een centrale groen/blauwe loper, waaraan groene leefstraatjes, water leefstraatjes en bijzondere woonsferen worden gerealiseerd. De centraal in het volledige woongebied gelegen watergang is van oudsher aanwezig en komt in de nieuwe opzet terug. Per woning wordt minimaal 100 m2 openbaar groen gerealiseerd. Langs de rijbanen staan/komen bomen uit de 2e en 3e orde. Langs rijbanen met een watergang staan/komen kleinere bomen van de 2e orde in de vorm van bijvoorbeeld wilgen. Bomen uit de 1e orde komen op markante plekken. Langs kruisingen of op een prominente plek in de dorpse route. Behalve speeltuinen worden ook ruimtes ingericht voor informele speelplekken en speelstraten. De voorziening voor de waterberging en het bergbezinkbassin ten zuiden van de Kennedysingel blijven gehandhaafd.
In het onderhavige TAM-omgevingsplan worden tevens enkele percelen aan de Leegstraat meegenomen waarlangs conform het vastgestelde structuurmodel Winssen de toevoeging van enkele lintwoningen mogelijk wordt gemaakt.
Stedenbouwkundig raamwerk, 19 april 2024
Beeldkwaliteit
Het beeldkwaliteitsplan uitgewerkt voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Dit beeldkwaliteitplan is als bijlage 1 toegevoegd aan deze motivering.
Dit beeldkwaliteitsplan is een aanvulling op de ‘Nota Ruimtelijke kwaliteit’ van de gemeente Beuningen en gemaakt op basis van de programmatische verdeling uit het stedenbouwkundig plan.
De verdeling van de typen woningen over de verschillende woonvelden staat nog niet vast, maar geeft wel een indicatie van de vertaalslag van de uitgangspunten en eisen uit het beeldkwaliteitsplan naar een gewenste invulling van de woonvelden. Het beeldkwaliteitsplan biedt de kwalitatieve kaders waaraan de invulling van de woonvelden wordt getoetst. In aanvulling op het Beeldkwaliteitsplan is het ‘Programma van eisen Openbare ruimte Winssen-Zuid’ leidend voor de inrichting van de openbare ruimte. De openbare ruimte en de architectuur worden in samenhang met elkaar ontworpen. Het beeldkwaliteitsplan wordt vastgesteld als aanvulling op de Nota Ruimtelijke kwaliteit en vormt samen met het omgevingsplan het kader waar de verder uitgewerkte plannen bij de vergunningverlening aan worden getoetst.
Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit staat in artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet. Alle regels in het omgevingsplan samen moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. Verder gelden de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Het TAM-omgevingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het omgevingsplan en zodoende uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.
Onderhavig TAM-omgevingsplan vormt een wijziging van het omgevingsplan gemeente Beuningen. Woningbouw op deze locatie past niet in het tijdelijk omgevingsplan onderdeel uitmakende bestemmingsplan 'Kern Winssen', waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden.
Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het Omgevingsplan gemeente Beuningen wordt het als hoofdstuk 22c toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan moet dus ook als onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Beuningen gelezen worden.
In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit omgevingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De verbeelding en de regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.
In deze paragraaf wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk zijn vormgegeven. De regels zijn onderverdeeld in 5 hoofdstukken.
Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen
Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het Omgevingsplan gemeente Beuningen. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling in Winssen-Zuid. Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling in het plangebied.
Hoofdstuk 2: Specifieke regels over functies
Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven voor de specifieke locatie. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Voor onderhavig TAM-omgevingsplan voor Winssen-Zuid is beoogd zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies en activiteiten uit het bestemmingsplan 'Kern Winssen'. Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet.
Hoofdstuk 3: Algemene regels over functies
Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zitten bijvoorbeeld algemene bouw- en functieregels in die gelden voor het gehele grondgebied van de ontwikkellocatie.
Hoofdstuk 4: Regels ter bescherming van waarden en objecten
In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van waarden en objecten. In dit geval liggen ter plaatse twee archeologische waarden ('Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4') en is er sprake van 'Waterstaat - Waterlopen'. Ook zijn in dit hoofdstuk de gebiedsaanduidingen opgenomen.
Hoofdstuk 5: Overgangsregels
In dit hoofdstuk is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige TAM-omgevingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen. Evenmin is het toegestaan om het bouwwerk geleidelijk aan helemaal te vernieuwen. In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en bepalen dat bestaande afwijkingen mogen worden vergroot voor een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 10%. Illegale bouwwerken zijn expliciet uitgesloten van het overgangsrecht.
Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het gebruik dat strijdig is met het onderhavige plan, mag worden gecontinueerd. Verandering van het gebruik is niet toegestaan, tenzij de afwijking naar haar aard en omvang wordt verkleind. Indien gebruik voor een periode van langer dan 1 jaar wordt onderbroken, mag dit gebruik niet meer worden hervat. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige omgevingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Het overgangsrecht is op deze situaties niet van toepassing.
Verbeelding
De verbeelding die is opgesteld voor het voorbeeld TAM-omgevingsplan moet worden opgesteld conform de technische eisen van IMRO2012. Dat betekent dat er op de verbeelding wel 'bestemmingen' zijn te zien, en dat specifieke functies als zijnde 'functieaanduidingen' worden benoemd. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet door de validator van ruimtelijke plannen komt. Voor meer info, zie: https://docs.geostandaarden.nl/ro/HRTAMomplan/.
Dit TAM-omgevingsplan (hierna: plan) wijzigt het omgevingsplan in die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan een hoofdstuk 22c wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in de regels moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22c van het omgevingsplan Beuningen.
Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende functies met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
Groen
Deze gronden zijn aangewezen voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, speelvoorzieningen, parken en plantsoenen, langzaamverkeersroutes, in- en uitritten, voorzieningen voor de verkeersgeleiding, watergangen, (beeldende) kunstwerken, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor telecommunicatie, water, waterberging, waterhuishoudkundige voorzieningen, hondenuitlaatplaatsen en geluidwerende voorzieningen.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.
Water
Deze gronden zijn aangewezen voor water, taluds en natuurvriendelijke oevers met de bijbehorende voorzieningen, zoals kunstwerken en andere waterstaatswerken, ten behoeve van de waterafvoer en waterberging.
Gebouwen zijn niet toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen
Wonen
Deze gronden zijn aangewezen voor wonen, niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, een trouwlocatie en water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen. Op de verbeelding zijn de typologie, het maximum aantal wooneenheden, de maximum goot- en bouwhoogte en de maximum volume opgenomen.
Woongebied
Op basis van verschillen tussen stedenbouwkundige opzet is een onderscheid gemaakt in Woongebied - 1, Woongebied - 2 en Woongebied -3.
Deze gronden zijn aangewezen voor wonen, niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, verkeers- en parkeervoorzieningen, parken, plantsoenen, groen- en speelvoorzieningen, een groene speelroute, (beeldende) kunstwerken, nutsvoorzieningen en voorzieningen voor telecommunicatie, water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen en geluidwerende voorzieningen;
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen. Op de verbeelding zijn de het maximum aantal wooneenheden en de maximum goot- en bouwhoogte opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor het plangebied. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 5 Onderzoek aan bod.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid.
De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Er zal in onderling overleg gezocht moeten worden naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden voor deze vraagstukken. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen worden uitgebreid.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken.
Planspecifiek
Aangezien in paragraaf 5.2 is aangetoond dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking en de beoogde woningtoevoeging regionaal is afgestemd, is het plan passend binnen de omgevingsvisie.
De woningen worden duurzaam- en bijna energieneutraal (BENG) gebouwd, waarbij er aandacht is voor onder andere klimaatadaptief bouwen. De daken van de woningen wordt afgekoppeld en al het hemelwater kan op eigen terrein infiltreren.
Uiteraard worden de woningen gasloos uitgevoerd en zal er daarnaast sprake zijn van goede isolatie, lage temperatuur verwarming, een warmtepomp en worden zonnepanelen op het dak geplaatst om de nodige energie op te wekken.
De omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De omgevingsvisie vormt daarom geen belemmering voor de nieuwe burgerwoningen.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
In artikel 5.64 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een omgevingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als de ontwikkeling past binnen de, door de gemeenten besturen en Gedeputeerde Staten, vastgestelde regionale woonagenda. Aangezien het toevoegen van maximaal 259 woningen passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (dat op zijn beurt past binnen de subregionale woonagenda), is de voorgenomen ontwikkeling op dit onderdeel passend binnen de Omgevingsverordening.
Op basis van de omgevingsverordening is het plangebied gelegen binnen de 'Gelderse streek Land van Maas en Waal'. In artikel 5.39 van de omgevingsverordening is opgenomen dat bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening moet worden gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap. De kernkwaliteiten ter plaats van de beoogde woningbouwontwikkeling ziet voornamelijk op de karakteristieke, kleinschalige oeverwallen met rijke afwisseling van boomgaarden, gras- en bouwlanden, buurtschappen, dorpen, verspreide bebouwing. De ontwikkeling van dit type gebied ziet op de doorontwikkeling van de kleinschalige mix van wonen, werken, energietransitie en recreëren, passend verbonden met de dijken als lange doorgaande lijnen in het landschap. Aanleg, herstel en beheer van groene landschapselementen. Aansluitend bij de kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen wordt het plangebied landschappelijk ingepast doormiddel van de realisatie van een centrale groen/blauwe loper.
Tevens is het plangebied onderdeel van een 'kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied'. De omgevingsverordening regelt in paragraaf 4.3.7 dat het verboden is de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied:
Daarnaast zijn de volgende grondwaterbedreigende activiteiten in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden als vergunningplichtige activiteiten aangewezen:
Van deze activiteiten is binnen het planvoornemen geen sprake. Ook niet van hetgeen aangemerkt wordt als het op of in de bodem brengen van afstromend water. In de artikelsgewijze toelichting wordt namelijk gesteld dat binnen de kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden deze regel alleen geldt voor afstromend water van zonneparken groter dan 1 ha, rijks- of provinciale wegen, parkeerplaatsen voor meer dan 100 motorvoertuigen en bedrijventerreinen met milieubelastende activiteiten die op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving vergunningplichtig of meldingplichtig zijn. Hiervan is geen sprake.
Verder moet op grond van artikel 5,85, ingeval van een nieuwe activiteit of ontwikkeling, worden toegelicht welke maatregelen of voorzieningen worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In het onderhavige woongebied zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet worden gekoppeld aan het rioolsysteem, waardoor overbelasting van het riool wordt voorkomen. Daarnaast worden diverse groenstructuren gerealiseerd, waardoor hittestress wordt beperkt. Ook zal door het beperken van terreinverharding en het toepassen van halfverharding het grondwater aangevuld blijven worden met regenwater, zodat droogteschade wordt voorkomen.
Daarnaast is een beperkt deel van het plangebied gelegen binnen een straal van 400 m van de Beatrixmolen, binnen een zogenaamde molenbiotoop. Volgens artikel 2.64 'bescherming windvang molen', van de omgevingsverordening, is nieuwe bebouwing danwel beplanting op deze gronden niet toegestaan, als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt. Dit is niet het geval, zie paragraaf 5.12.
Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening. Vandaar dat de Omgevingsverordening geen belemmering vormt.
Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030
Voor de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen is sinds 15 december 2020 de gezamenlijk regionale 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030' van kracht. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda circa 20.500 woningen worden gebouwd. Voor Beuningen komt dit neer op circa 1.325 woningen.
Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen
In 2020 zijn gemeenten binnen de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, provincie Gelderland en Rijk een langjarig partnerschap aangegaan voor een beter werkende woningmarkt. Het partnerschap is vastgelegd in de Woondeal uit 2020. Marktpartijen en woningcorporaties hebben hun ondersteuning hierbij uitgesproken. Met de geactualiseerde Woondeal 2.0, vastgesteld op 8 maart 2023, onderkennen partijen de bovengemiddeld grote woonopgave, continueren de samenwerking uit 2020 en geven het partnerschap verder vorm. De Woondeal 2.0 zet in op zeven werkafspraken:
Partijen streven naar de bouw van 33.000 woningen tot en met 2030 in de Groene Metropoolregio en richting 2040 zo'n 55.000 woningen. In lijn met de nationale doelstelling om toe te groeien naar twee derde betaalbare nieuwbouwwoningen, wordt ingezet op een vergroting van de beschikbaarheid van woningen voor mensen met lage en middeninkomens, waaronder veel starters. Iedere gemeente zorgt vanaf 2025 binnen de gemeentebrede nieuwbouwopgave voor minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middenhuur en/of betaalbare koop.
Planspecifiek
Op basis van de woningbehoefte, heeft Beuningen de opgave om 1.240 woningen te bouwen, waarbij er planologische capaciteit voor 1.610 woningen mag worden gecreëerd (= circa 130 % in verband met planuitval). Van deze opgave wordt 70%, in het kader van de versnellingsopgave, gerealiseerd in de periode tot 2025: 70% van 1.610 woningen komt neer op circa 1.127 woningen waarvoor tot 2025 planologische capaciteit mag worden gecreëerd en waarvan Winssen Zuid onderdeel uitmaakt. Het planvoornemen voor Winssen Zuid draagt bij aan de versnellingsopgave uit Woondeal 2.0 en wordt conform de afspraken van Woondeal 2.0 gerealiseerd. Dit betekent dat rekening wordt gehouden met minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middenhuur en/of betaalbare koop.
In het plangebied zijn geen provinciale en regionale belangen in het geding.
De gemeentebrede Omgevingsvisie is op 21 december 2021 vastgesteld. De Omgevingsvisie is een integrale en lange termijn visie tot 2040 over de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de gemeente Beuningen. Het motto van de Omgevingsvisie bestaat uit de kernwaarden van de gemeente: verbinding, betrokkenheid en mooi plekje.
De Omgevingsvisie richt zich op 5 ambities. Deze ambities zijn gebaseerd op de analyse van de trends en ontwikkelingen en de beleidsanalyse, zoals die zijn opgenomen in de Notitie van Uitgangspunten Omgevingsvisie Beuningen. De ambities laten zien welke onderwerpen de gemeente belangrijk vindt en waaraan de gemeente de komende jaren, in gezamenlijkheid met inwoners, organisaties, de regio en overige partners, wil werken. Bij het werken aan de toekomst van Beuningen worden de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden beschermd. Deze waarden zijn het uitgangspunt bij ontwikkelingen, samen met de kernwaarden uit het motto.
De vijf ambities voor de fysieke leefomgeving in de komende jaren zijn:
Voldoende woningen
Beuningen is een echte woongemeente. Er is een uiteenlopend aanbod van woonmilieus, van landelijk tot dorpscentrum. Dat is een aanvulling op de meer grootstedelijke milieus in de regio. De gemeente wil dit aanbod blijven bieden, versterken en uitbouwen. Hierbij wordt rekening gehouden met de demografische ontwikkeling en dynamiek op de regionale woningmarkt. Bij de groei staat het behoud van de woonkwaliteiten (groen, blauw, rust en ruimte) voorop. Daarvoor moeten een andere aanpak worden gekozen dan ongebreideld uitbreiden. In samenhang met thema's als duurzaamheid en klimaatverandering is een uitgekiende ontwikkeling nodig. Dit resulteert in de volgende opgaven:
Uitbreidingsgebieden
Om te voorzien in de woningbouwbehoefte zijn nieuwe uitbreidingsgebieden noodzakelijk. De nieuwbouw sluit aan bij de identiteit van de dorpen. Zo zijn dichter naar Nijmegen meer stedelijke woonvormen passend. De gemeente hanteert daarbij een andere benadering dan grootschalige uitbreidingen om ruimte en lucht te houden tussen de kernen. Dit geldt vooral voor Weurt, Beuningen en Ewijk. Deze kernen worden uit elkaar gehouden door landschapszones met recreatie, water en groen.
Winssen heeft een eigen positie binnen de gemeente. Deze kern is nog zelfstandig gelegen in het agrarisch landschap, bijna net als vroeger. Hier wil de gemeente het dorpse, landelijke woonmilieu behouden door alleen kleine uitbreiding binnen de bestaande dorpsstructuur toe te passen en een beperkte dorpse verdichting binnen de historische linten.
Winssen
Winssen is een zelfstandig gelegen dorp in het agrarische landschap. In Winssen staat behoud van het dorpse karakter centraal. Nieuwe woningbouwontwikkelingen moeten daarbij passen. Er is behoefte aan betaalbare woningen voor starters en ouderen.
Planspecifiek
De ontwikkeling van het plangebied sluit aan bij de gemeentelijke omgevingsvisie. Met Winssen Zuid wordt een groen, landelijk woonmilieu toegevoegd, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het streven naar voldoende en diverse woningen, passend binnen de structuur en het landschap.
Woningbouw is één van de onderdelen die in de omgevingsvisie is opgenomen, met als belangrijke taak om meer woningen te bouwen voor nu en de toekomst. Het Omgevingsprogramma Woningbouw geeft antwoord op de vraag hoe de gemeente dat wil doen.
In het Omgevingsprogramma woningbouw is op kaart weergegeven hoe Beuningen tot 2040 wil groeien. Dit wordt het Panorama 2040 genoemd. Het Panorama wordt per kern uitgewerkt in een structuurmodel.
Panorama 2040
In het concept Panorama 2040, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 5 juli 2021, is gekeken waar tot 2040 woningbouw in gemeente Beuningen mogelijk is. De potentiële ontwikkelgebieden zijn op kaart weergegeven. Op navolgende afbeelding is het Panorama woningbouw voor Winssen weergegeven:
Panorama woningbouw Winssen
In het Panorama wordt de zuidwestzijde van Winssen als logische plek voor nieuwe woningen aangewezen. De uitbreiding sluit aan op de uitbreiding aan de zuidoostzijde, waardoor het dorp weer in balans komt.
Structuurmodel Winssen
In het Structuurmodel Winssen zijn de ontwikkellocaties uit het Panorama verder uitgewerkt. In het structuurmodel wordt Winssen Zuid benoemt als uitbreidingslocatie met ongeveer 300 tot 350 woningen. Waaraan onder andere de volgende randvoorwaarden worden verbonden:
Woonkwaliteit
Het is wenselijk om zowel sociale huur als goedkope koop toe te voegen om de kansen voor starters te vergroten. Dit kan in de vorm van kleinere woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens. Het aandeel betaalbaar voorziet verder in kleinere eengezinswoningen en appartementen voor starters. Vanwege de vergrijzing is er een toenemende behoefte aan levensloopbestendige woningen en wonen met zorg. Dat kan in de vorm van grondgebonden woningen of appartementen. Dit zowel in het goedkopere als duurdere segment. Het doel daarvan is te voorzien in de vraag van Winssense senioren en doorstroming te stimuleren. Het toevoegen van woningen zorgt voor een groei aan inwoners. Dit is positief voor de voorzieningen binnen de kern Winssen.
Ruimtelijke kwaliteit
Winssen Zuid moet het typische dorpse gevoel oproepen, zoals ook aanwezig in de bestaande dorpskern, doormiddel van het toepassen van dorpse ontwerpprincipes.
Omgevingskwaliteit
Er moet sprake zijn van een prettige en gezonde leefomgeving. In het kader van het onderhavige TAM-omgevingsplan zijn hiertoe de wettelijk benodigde onderzoeken uitgevoerd.
Bereikbaarheid
Er moet rekening gehouden worden met zowel gemotoriseerd als langzaam verkeer. Voor het langzaam verkeer zijn ontsluitingen in de richting van het centrum van Winssen (Kennedysingel – Alex Willemstraat) en in de richting van de Van Heemstraweg (via de Leegstraat) wenselijk.
Navolgende afbeelding toont het vlekkenplan voor Winssen Zuid.
Vlekkenplan Winssen Zuid, zoals opgenomen in het structuurmodel
Planspecifiek
Het plangebied voor Winssen Zuid is in het Panorama voor Winssen aangeduid als ontwikkellocatie voor woningbouw en in het structuurmodel nader uitgewerkt en is zodoende onderdeel van de gebieden waar woningbouw gewenst is. Aansluitend op het panorama krijgt het woongebied een ruime, groene opzet en komt langs de Van Heemstraweg een groenzone om het dorp los van deze weg te houden. Ook zijn in het stedenbouwkundig plan de ontwerpprincipes uit het structuurmodel gehanteerd.
Recentelijk zijn in regionaal verband nieuwe afspraken gemaakt omtrent woningbouw (Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen ). Om inzichtelijk te maken wat dit inhoudt op gemeentelijk niveau, is het 'Kwaliteitskader woningbouw Beuningen 2023' opgesteld. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningbouwplannen aansluiten op de vraag, geeft de gemeente voorwaarden mee voor het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma. Deze zijn vastgelegd in het 'Kwaliteitskader woningbouw Beuningen 2023'.
Programma
In het programma is een (kwantitatieve) verdeling opgenomen van de verschillende woningtypen in huur/koop en prijscategorie. Deze verdeling volgt uit de Woondeal 2.0 en sluit aan op de woningbehoeften in Beuningen.
Prijs en kwaliteit van de woningen
Dit zijn randvoorwaarden waarbij een relatie gelegd is tussen het aantal vierkante meters gebruiksoppervlakte en de huur- of koopprijs.
Kenmerken woningen
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen grondgebonden (eengezins)woningen en gestapelde bouw (appartementen) en wat in welke prijscategorie beoogd wordt.
Woningtypen in relatie tot doelgroepen
Bij de betaalbare woningen zijn doelgroepen gedefinieerd naar inkomensklasse. Dit om ervoor te zorgen dat betaalbare huur- en koopwoningen ook terecht komen bij de mensen voor wie deze bedoeld zijn.
Planspecifiek
Het planvoornemen voor Winssen Zuid draagt bij aan de versnellingsopgave uit Woondeal 2.0 en wordt conform de afspraken van Woondeal 2.0 gerealiseerd. Dit betekent dat rekening wordt gehouden met minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middenhuur en/of betaalbare koop.
Op 17 november 2020 heeft de gemeenteraad de motie '10 punten plan wonen' aangenomen. Oorspronkelijk bedoeld om het college kaders mee te geven bij de ontwikkeling van het woningbouwprogramma (Panorama 2040 en de daaruit volgende structuurmodellen), maar inmiddels wordt ook per individueel plan gevraagd om in te gaan op de gestelde 10 punten.
Planspecifiek
Uitgangspunt is minimaal 30% betaalbare woningbouw, aangevuld met (duurdere) woningen waar behoefte aan is. Binnen fase 1 van Winssen Zuid wordt aan de eis van minimaal 30% betaalbare woningen voldaan.
Dit plan betreft de realisatie van gestapelde en diverse typen grondgebonden woningen en er is speciale aandacht voor levensloopbestendigheid.
Vanwege de realisatie van diverse woningtypes, variërend in prijs, zal fase 1 van Winssen Zuid een brede doelgroep aanspreken, waardoor een mix van groepen ontstaat.
Door de ontwikkeling van Winssen Zuid langs een centrale groen/blauwe loper met groene leefstraatjes en water leefstraatjes is sprake van dorps wonen.
Voor Winssen wordt uitgegaan van een groei van 20% van de woningbouwopgave voor de gemeente. Winssen Zuid is aangewezen als uitbreidingslocatie om voor Winssen in de woningbouwopgave te voorzien.
Winssen-Zuid vormt een logische afronding en de nieuwe woningen geven een extra impuls aan de voorzieningen en dragen ze bij aan het behoud van de dorpsgemeenschap op lange termijn. Er komen verschillende verbindingen die Winssen Zuid verbindt met de kern van het dorp. Door de groen/blauwe inpassing van het woongebied ontstaat ook voor de omwonden een aantrekkelijk gebied om te recreëren, vanwege de realisatie van onder andere diverse speelaanleidingen.
Het toekomstige woongebied wordt landschappelijke ingepast met een groen/blauwe omkadering door zowel het handhaven van bestaande groenelementen en watergangen, als het toevoegen van nieuwe landschappelijke elementen.
Het gebied wordt klimaatadaptief en natuurinclusief ingericht en het streven is om energieneutrale woningen te realiseren.
Het plan voorziet in een landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting, waarbij verstening in de openbare ruimte wordt geminimaliseerd.
Bij de opzet van het woongebied wordt in het kader van verkeersveiligheid het langzaam verkeer middels de centrale hoofdstructuur en een dorpse (speel)route deels gescheiden van het snellere gemotoriseerde verkeer.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Het beleid van de verschillende overheidslagen vormt geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling.
Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van technische onderzoeken met conclusies. Alleen de voor het plangebied relevante milieuaspecten wordt het beschreven. Aan het eind van elke paragraaf volgt een conclusie met betrekking tot het aspect.
Om inzicht te bieden in de extra voertuigbewegingen als gevolg van de ontwikkeling, die met onderhavig ruimtelijke plan mogelijk wordt gemaakt, moet de voertuigaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 20 bij de motivering gevoegd.
Conclusie
De verwachte maximale ritgeneratie van fase 1 ligt worst case rond de 1.900 motorvoertuigen op een werkdag. Deze toename van verkeer leidt over het algemeen niet tot onacceptabel hoge intensiteiten op de wegen rondom het plangebied. Met ongeveer 4.000 voertuigen per etmaal wordt de zuidelijkste 30 m van de Leegstraat, tussen het plangebied en de Van Heemstraweg wel duidelijk drukker. Om te zorgen dat ook fietsers hier een goede plek krijgen kan gedacht worden aan het toevoegen van fiets (suggestie) stroken. Hierbij wordt aangetekend dat de benadering van het toekomstig verkeer ‘worst case’ is. Het is goed denkbaar dat het drukste deel van de Leegstraat de nu berekende intensiteit 4.000 motorvoertuigen per etmaal in de praktijk niet bereikt.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is conform het 'Parapluplan Parkeren' gebruik gemaakt van CROW-kencijfers uit de CROW-publicatie 744 ‘Parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering’. De parkeerkencijfers uit de publicaties van CROW worden weergegeven in de vorm van een bandbreedte. De gemeente Beuningen gaat bij het bepalen van de parkeerbehoefte uit van de gemiddelde parkeernorm en het plangebied is gelegen in de 'rest bebouwde kom'.
Binnen het plangebied zal aan de parkeernormening worden voldaan. Het daadwerkelijk moeten voldoen aan de parkeernormen is geborgd in de algemene regels van dit plan.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen en leegstand van vastgoed te voorkomen is de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) onder de Omgevingswet gecontinueerd en als instructieregel opgenomen in artikel 5.129g Bkl. Deze regel bepaalt dat de Ladder betrekking heeft op een stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is. De aard en omvang van het woningbouwplan in relatie met de omgeving bepaalt of het plan voldoende substantieel is. De behoefte aan die nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarmee worden aangetoond. Alleen wanneer het gaat om een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling moet de Laddertoets worden uitgevoerd.
Voor ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan komen. In artikel 5.129g Bkl staat dat het stedelijk gebied ook het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied bevat. Door deze formulering is dat stedelijk gebied hetzelfde gebied als onder het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet. Bij woningbouw is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.
Met dit plan wordt de realisatie van maximaal 259 woningen mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling, welke getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het voorliggende plan voorziet in een regionale woningbehoefte en past binnen de regionale woningbouwafspraken. Daarnaast wordt met de realisatie van onder andere levensloopgeschikte woningen en betaalbare woningen een bijdrage geleverd aan de actuele woningbehoefte, in aanvulling op de bestaande woningvoorraad in Winssen en binnen de gemeente Beuningen.
Bovendien kan de onderhavige woningbouwontwikkeling niet met de beoogde kwaliteit binnen het huidige stedelijk gebied worden gerealiseerd. Het gebied is duidelijk afgebakend door de omliggende wegen en de uitbreiding vindt plaats tussen bestaande bebouwingslinten en de Van Heemstraweg. Bovendien is de ontwikkeling van Winssen Zuid al jaren voorzien. In de Structuurvisie “Groen en Dynamisch” waren in het plangebied al woningbouwontwikkelingen voorzien en dit is in het daaropvolgende Panorama 2040 Omgevingsprogramma Woningbouw en het Structuurmodel Winssen nader uitgewerkt. Het plan voldoet daarmee aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Uit artikel 1.2 lid 2 Ow volgt expliciet dat bodem onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van de bodem (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow). Daarnaast gelden er instructieregels vanuit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) die gemeenten in het omgevingsplan moeten verwerken. Het Bkl bepaalt voor bodem dat in het omgevingsplan:
Bodemgevoelige gebouwen
Een bodemgevoelig gebouw wordt in het Bkl omschreven als een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan 2 uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. Onder een gebouw wordt verstaan een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Onder een bodemgevoelig gebouw vallen ook een woonschip of een woonwagen. Een uitbreiding of wijziging van een bestaand gebouw of een bijbehorend bouwwerk tot 50 m2 valt niet onder het begrip bodemgevoelig gebouw.
Bodemgevoelige locaties
Een bodemgevoelige locatie is op basis van het Bkl in ieder geval een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw.
De gemeente kan in het omgevingsplan aanvullende locaties aanwijzen als bodemgevoelige locatie, zoals kinderspeelplaatsen of moestuinen. In de gemeente Beuningen zijn dergeljke locaties vooralsnog niet aangewezen.
Omgevingsplan
Een omgevingsplan bevat dus waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, die per gebied of per gebruiksfunctie kunnen verschillen. Het uitgangspunt voor deze waardes zijn de interventiewaardes bodemkwaliteit, uit bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Deze waardes zijn wetenschappelijk onderbouwd en behoeven geen verdere motivering. Het omgevingsplan kan ook een hogere waarde bevatten dan de interventiewaardes, mits gemotiveerd en de waarden niet hoger zijn dan het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR humaan, bijlage Vb Bkl). Ook mag niet leiden tot overschrijding van de toelaatbare concentraties in lucht (TCL) en geurdrempels (bijlage XIIIb Bkl).
Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Om te kunnen beoordelen of de toelaatbare kwaliteit van de bodem uit het omgevingsplan is overschreden, is voorafgaand onderzoek naar de gesteldheid van de bodem nodig. Ingeval van een overschrijding van de waarden, is in het omgevingsplan opgenomen welke sanerende of beschermende maatregelen nodig zijn.
Er zijn diverse verkennend bodemonderzoeken uitgevoerd op individuele kavels binnen het plangebied. De betreffende onderzoeken zijn als bijlage 2, 3, 4 en 5 bij de motivering gevoegd.
Verkennend bodemonderzoek (rapportage N222804)
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat in de toplaag van de vaste bodem plaatselijk maximaal licht verhoogde gehaltes aan zware metalen (met name koper), PCB, DDE en DDT gemeten. De aangetoonde gehaltes hangen waarschijnlijk samen met het voormalig gebruik van de locatie als boomgaard. In de ondergrond en in het grondwater zijn licht verhoogde gehaltes aan zware metalen aangetoond. Deze gehaltes hebben waarschijnlijk een natuurlijke oorsprong.
Op basis van deze resultaten kan de hypothese, zoals verwoord in paragraaf 2.4 van het onderzoek, in principe worden aanvaard.
De uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek is volgens het onderzoeksbureau niet zinvol. Tegen voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie zijn geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.
Verkennend bodemonderzoek (rapportage N204690)
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat als gevolg van het voormalig gebruik van spuitmiddelen de toplaag niet geheel vrij is van bestrijdingsmiddelen. Verder zijn in de bovengrond geen noemenswaardige verontreinigingen aangetoond. De ondergrond blijkt niet verontreinigd te zijn. In het grondwater zijn van nature verhoogde gehaltes aan barium en molybdeen aangetoond.
Ter plaatse van de puinpaden, de voormalige duiker en de twee toegangsdammen is geen asbest in de bodem aangetoond. Ter plaatse van het puinpad is een monster van puinhoudende bodem geanalyseerd dat matig met PAK en licht met minerale olie, DDE, DDD en PCB verontreinigd blijkt te zijn.
Ter plaatse van de oostelijke toegangsdam zijn brokken asfalt in de bodem aangetroffen. Indien dit materiaal bij de herinrichting vrij zal komen, dient het als teerhoudend te worden afgevoerd.
Op basis van deze resultaten kan de hypothese, zoals verwoord in paragraaf 2.4 van het onderzoek, in principe worden aanvaard omdat de verwachte verontreinigingen daadwerkelijk zijn aangetoond. Op basis van de resultaten bestaan er geen milieuhygiënische bezwaren tegen de voorgenomen planwijziging.
Verkennend bodemonderzoek (rapportage N230203)
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met diverse zware metalen en minerale olie en PAK. Opgemerkt wordt dat het slechts marginale overschrijdingen ten opzichte van de achtergrondwaarde betreffen. De ondergrond en het grondwater blijkt niet verontreinigd te zijn. Er zijn geen verontreinigingen aangetoond die samenhangen met de voormalige fruitteelt.
Op basis van deze resultaten dient de hypothese, zoals verwoord in paragraaf 2.4 van het onderzoek, in principe deels verworpen te worden. De gevolgde strategie is echter als voldoende te beschouwen.
De aangetoonde gehaltes in de bovengrond zijn dermate laag dat de uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Verkennend bodemonderzoek (rapportage AMO230564)
Bovengrond
Uit de analyseresultaten van de bovengrond blijkt dat er plaatselijk licht verhoogde gehalten aan koper, zink, cadmium, kwik, lood en PAK zijn gemeten. In geen van de bovengrond(meng)monsters zijn OCB gemeten.
Ondergrond
De ondergrond is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters.
Grondwater
In het grondwater zijn lichte overschrijdingen met barium aangetroffen. Licht verhoogde gehaltes aan barium kunnen van nature in het grondwater voorkomen en duiden niet op een noemenswaardige verontreiniging.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond.
Toetsing hypotheses Grond en grondwater
De hypothese 'diffuus-verdacht met verdachte deellocaties' wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd.
Asbest
Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek kan de hypothese 'onverdacht' met betrekking tot asbest worden bevestigd.
De bovengrond van de locatie is licht verontreinigd met koper, zink, cadmium, kwik, lood en PAK. Gezien de mate van verontreiniging is de uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek niet zinvol. Tegen voorgenomen planontwikkeling op de onderzoekslocatie zijn geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.
Het aspect 'bodem' vormt na sanering van de aangetoonde verontreinigingen, geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De benodigde saneringen worden uitgevoerd tijdens het bouwrijp maken van het plangebied.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De gevoelige objecten zijn opgesplitst in:
Plaatsgebonden risico
Bij het toelaten van milieubelastende activiteiten en bij het toedelen van locaties moet voor zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en locaties het plaatsgebonden risico (PR-10-6-contour) in acht worden genomen. Bij beperkt kwetsbare gebouwen en locaties moet er rekening worden gehouden met het plaatsgebonden risico. Dit betekent dat binnen een plaatsgebonden risicocontour van een risicobron geen zeer kwetsbare gebouwen of kwetsbare gebouwen en locaties mogen worden toegestaan en dat beperkt kwetsbare gebouwen of locaties pas na een beoordeling mogen worden toegestaan. Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden.
Groepsrisico: aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden voor branden, explosies en gifwolken.
Uitgangspunt is dat personen in gebouwen buiten een aandachtsgebied (brand, explosie of gifwolk) voldoende zijn beschermd. Binnen aandachtsgebieden, of voor personen die verblijven op een locatie in de buitenlucht, zal bij nieuwe initiatieven moeten worden gekeken of en welke aanvullende beschermende maatregelen nodig en te treffen zijn. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor aandachtsgebieden in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen.
Op navolgende afbeeldingen is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Hierop zijn de PR contouren en de aandachtsgebieden weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes over weg, water en spoor en buisleidingen. Dit blijkt ook uit het externe veiligheidsonderzoek dat is uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de motivering gevoegd. Hoewel dit onderzoek nog is opgesteld op basis van de oude wetgeving (voordat de Omgevingswet in werking is getreden), verandert de conclusie niet uitgaande van Omgevingswet en het Bkl.
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Kwetsbaarheid
De beoogde woningen betreffen kwetsbare gebouwen.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied is niet gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour.
Groepsrisico: aandachtsgebieden
Het plangebied is niet gelegen binen een brand, explosie of gifwolk aandachtsgebied.
In relatie tot het plan is alleen het vrijkomen van toxische wolken relevant. Deze kunnen vrijkomen bij calamiteiten op de A50 of N322. In het geval dat de wolk zich richting plangebied beweegt moeten aanwezigen direct worden gewaarschuwd, bijvoorbeeld met behulp van sirenes en NL-Alert. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken. Bij voorkeur worden de woningen uitgerust met ventilatievoorzieningen die eenvoudig centraal uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden.
Gelet op de afstanden tot risicobronnen en mogelijke calamiteiten zal de nadruk van beheersing en bestrijding bij de bron liggen, ook wat betreft zorgverlening.
Advies Veiligheidsregio Gelderland-Zuid
Op basis van het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid van 25 maart 2024 wordt het onderdeel externe veiligheid voor dit plan niet relevant geacht, omdat er in de directe nabijheid van het plangebied geen relevante risicobronnen aanwezig zijn. Voor het onderdeel bluswatervoorziening en bereikbaarheid zijn uitgangspunten meegegeven.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Bij milieuzonering gaat het specifiek om de milieuthema's die afstandsgerelateerd zijn. Afstandsgerelateerd wil zeggen dat de milieubelasting afneemt bij grotere afstand, zoals bij geluid en geur.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van bedrijfsmatige activiteiten worden gerealiseerd, moet worden gemotiveerd in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige bedrijfsmatige activiteiten. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat bedrijfsmatige activiteiten zich vestigen/wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
In de loop van 2024 wordt de VNG-uitgave 'Activiteiten en milieuzonering' verwacht. Er wordt in deze handreiking geen gebruik gemaakt van milieucategorieën, maar van gebruiksruimte. Onder gebruiksruimte wordt verstaan de ruimte die een bedrijf mag benutten.
Totdat de nieuwe VNG-handreiking 'Activiteiten en milieuzonering' is verschenen, wordt nog uitgegaan van de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor het vaststellen van de minimum richtafstanden tussen bedrijven en milieugevoelige functies worden de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd als sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Als de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Wanneer niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
Er is een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd voor de totale ontwikkeling in Winssen Zuid. Het onderzoek is als bijlage 6 bij de motivering gevoegd. Omdat fase 1 een kleiner gebied beslaat dan de totale ontwikkeling, zijn de resultaten van deze quickscan vertaald naar dit kleinere gebied.
Rondom het plangebied zijn 3 bestemmingen waarvoor nader akoestisch onderzoek gewenst is, wanneer binnen de richtafstand tot die bestemmingen woningen worden geprojecteerd. In tegenstelling tot wat in de quickscan is aangegeven blijft het bedrijf Willems Winssen in werking tijdens de realisatie van fase 1. Daarom is ook dit bedrijf nader beschouwd.
Functie | Adres | Milieucategorie | Richtafstand (m) | Afstand tot het plangebied (m) | |||
Willems Winssen - Grond-, weg en waterbouwbedrijf - Loon- en sloopwerkbedrijf - Transportbedrijf - Bedrijf gericht op de verhuur van kraan- en grondverzetmachines |
Geerstraat 3a | 3.1 | 50 | 12 | |||
Transportbedrijf | Van Heemstraweg 75 | 3.1 | 50 | 25 | |||
Scouting | Kennedysingel 8a | 1 | 10 | 0 |
Op basis van voorgaande tabel kan worden geconcludeerd dat het plangebied gelegen is in de geluidshindercontour van Willems Winssen, het transportbedrijf en de scouting.
Ten aanzien van het transportbedrijf wordt desondanks wel aan de betreffende richtafstand voldaan omdat het woongebied op 50 m van de bedrijfsfunctie is voorzien. In geval van Willems Winssen en de scouting kan niet aan de richtafstand worden voldaan. Zodoende is voor zowel het bedrijf als voor de scouting een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, zie voor de resultaten hiervan subparagraaf 5.6.2.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels in afdeling 3.5 (o.a. normen) voor:
Geluidgevoelige gebouwen
Het Bkl bevat in artikel 3.21 een definitie van geluidgevoelige gebouwen. Hier vallen gebouwen onder met een woonfunctie, een onderwijsfunctie, een gezondheidszorgfunctie (met bedgebied) en kinderopvang (met bedgebied). Het Bkl bevat niet de mogelijkheid voor een gemeente om de definitie van geluidgevoelige gebouwen uit te breiden. Bij nieuwe ontwikkelingen moeten gemeenten in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wel rekening houden met geluid op niet door het Bkl aangewezen gebouwen en locaties.
Geluidaandachtsgebieden
In het Bkl is bepaald dat het omgevingsplan waarborgt dat het geluid veroorzaakt door een (spoor)weg of industrieterrein op een voor geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied aanvaardbaar is. Het Bkl bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid door een geluidbronsoort op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Deze waarden zijn van toepassing op het geluid door alle geluidbronnen binnen een geluidbronsoort. De waarden die bij toelaten van een geluidgevoelig gebouw voor de geluidbronsoorten met een geluidproductieplafond (gpp) als omgevingswaarde gelden, staan in navolgende tabel:
Geluidbronsoort |
Standaardwaarde (dB) (tabel 3.34 Bkl) |
Grenswaarde (dB) (tabel 3.35 Bkl) |
|||
Provinciale wegen Rijkswegen |
50 Lden | 65 Lden | |||
Gemeentewegen Waterschapswegen |
53 Lden | 70 Lden | |||
Hoofdspoorwegen | 55 Lden | 70 Lden | |||
Industrieterreinen | 50 Lden | 60 Lden | |||
40 Lnight | 50 Lnight |
De geluidaandachtgebieden zijn - indien gepubliceerd - opgenomen op de kaart van de Centrale Voorziening Geluidgegevens (CVGG). Dit geluidsregister is op dit moment nog vrijwel leeg. Voldoen aan de standaardwaarde is de hoofdregel (artikel 3.34 Bkl). Als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein. Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 3.35 tot en met 3.40 Bkl en 5.78n e.v. Bkl ). In het omgevingsplan kunnen dan flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen om voor het toelaten van een geluidgevoelig gebouw af te wijken van de standaardwaarden (vergelijkbaar met het hogere grenswaardenbesluit zoals we dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kenden). Bij geluid tussen de standaardwaarde en de grenswaarde vindt een bestuurlijke afweging plaats en gelden een aantal eisen. Het bevoegd gezag kan alleen geluid tot en met de grenswaarde op de gevel van een geluidgevoelig gebouw toestaan als voldaan wordt aan een van de voorwaarden onder artikel 5.78z lid 1 onder a of b, 5.78z lid 2, 5.78ab lid 2, 5.78ac en 5.78ad Bkl.
Op grond van artikel 5.78i Omgevingswet hebben alle verharde wegen met een jaargemiddelde verkeersintensiteit van 1.000 motorvoertuigen of meer - los van de snelheid - ook een geluidaandachtsgebied, met uitzondering van woonerven.
Zolang er geen basisgeluidsemissies met bijbehorende aandachtsgebieden vast zijn gelegd geldt op grond van artikel 17.5 van de Omgevingsregeling een geluidaandachtgebied waarbij bij een gemeentelijke weg of waterschapsweg de breedte van het geluidaandachtsgebied wordt bepaald door vaste afstanden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip:
Aantal rijstroken | Maximum snelheid weg (km/u) | Breedte zone (m) | |
1 of 2 | 30 of minder | 100 | |
1 of 2 | meer dan 30 | 200 | |
3 of meer | 350 |
Geluid door activiteiten
Onder 'geluid door activiteiten' vallen nagenoeg alle activiteiten (zoals activiteiten van bedrijven). Het Bkl wijst in artikel 5.55 de activiteiten aan die er niet onder vallen. Zo bepaalt het Bkl dat de activiteit wonen geen geluidveroorzakende activiteit is. Het Bkl bevat zelf geen definitie van het begrip wonen, maar de toelichting bij het Bkl geeft aan dat een beroep of bedrijf aan huis en een 'uit de hand gelopen hobby' geen verband houden met de activiteit wonen. Dit is vergelijkbaar met de wetgeving voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet waar de milieuregels ook van toepassing zijn op activiteiten die worden verricht in een omvang alsof zij bedrijfsmatig zijn.
Het Bkl bepaalt in artikel 5.59 dat het omgevingsplan waarborgt dat het geluid veroorzaakt door een geluidveroorzakende activiteit (zoals activiteiten bij bedrijven) op een geluidgevoelig gebouw aanvaardbaar is. Er wordt voldaan aan dit aanvaardbaarheidsvereiste als het omgevingsplan de standaardwaarden van het Bkl overneemt.
Het Bkl bevat standaardwaarden voor toelaatbaar geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Deze standaardwaarden zijn overgenomen in navolgende tabel:
Standaardwaarde toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw | 07.00 - 19.00 uur | 19.00 - 23.00 uur | 23.00 - 7.00 uur | ||
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) | ||
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen | - | 70 dB(A) | 70 dB(A) | ||
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden | - | 65 dB(A) | 65 dB(A) |
Voldoen aan de standaardwaarde is de hoofdregel (artikel 5.64 Bkl). Als het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein.
Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 5.65 en 5.66 Bkl). Indien de gemeente een soepelere norm wil opnemen in het omgevingsplan, moet door middel van onderzoek vaststaan dat de binnenwaarde (het geluid binnen de geluidgevoelige gebouwen) niet hoger is dan de normen die het Bkl daarvoor stelt. Indien de gemeente een strengere norm wil opnemen, moet aangetoond worden dat de bestaande geluidveroorzakende activiteiten niet worden beperkt ten opzichte van het huidige recht. In het omgevingsplan kunnen dan flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen om voor één of meerdere geluidgevoelige ruimte(n) binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen af te wijken van de standaardwaarden. Deze mogen de grenswaarden niet overschrijden. De grenswaarden worden niet bepaald op de gevel, maar in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen. De grenswaarden zijn overgenomen in navolgende tabel:
Grenswaarde toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen | 07.00 - 19.00 uur | 19.00 - 23.00 uur | 23.00 - 7.00 uur | ||
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) | ||
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen | - | 55 dB(A) | 55 dB(A) | ||
Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden | - | 45 dB(A) | 45 dB(A) |
Wegverkeerslawaai
In het kader van het planvoornemen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd om de geluidbelasting afkomstig van wegverkeer, van onder andere de Van Heemstraweg, op de te realiseren woningen te bepalen. Dit onderzoek is als bijlage 15 bij de motivering gevoegd.
Berekend geluid als gevolg van gemeentewegen
Het geluid op de nieuw te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 60 Lden als gevolg van de gemeentewegen. Er treedt een overschrijding op van de standaardwaarde binnen woonblokken 1 en 3. De grenswaarde van 70 Lden wordt niet overschreden. Het toepassen van een niet-geluidgevoelige gevel met bouwkundige maatregelen is dan ook niet noodzakelijk. In hoofdstuk 5 van het onderzoek worden geluidbeperkende maatregelen overwogen om aan de standaardwaarde te kunnen voldoen. Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is echter niet doelmatig. Voor de woningen moet het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) worden gegarandeerd. Voor de bouw van een aantal woningen is in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk. Dit gebied is als zodanig aangeduid op de plankaart en geborgd in de regels.
Railverkeerslawaai
De woning in het plangebied is niet gelegen nabij een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is daarom niet benodigd.
Industrielawaai (geluid door activiteiten)
De woningen binnen het plangebied zijn niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Wel is ter plaatse van plangebied een deel van de geluidshindercontour van het bedrijf Willems Winssen en van de scouting gelegen.
Willems Winssen
Om de impact van het bedrijf op de beoogde woningen te bepalen is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 16 bij de motivering gevoegd.
Op basis van het akoestisch onderzoek van De Roever uit 2019, is in voorliggend onderzoek inzichtelijk gemaakt binnen welk gebied het mogelijk is om woningen te ontwikkelen. Hierbij is zowel rekening gehouden met het voorkomen van het belemmeren van de bedrijfsvoering van Willems Winssen als met het realiseren van een goed woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen.
In navolgende figuur zijn alle contourlijnen samengevoegd die een beperking opleveren voor het ontwikkelen van woningen. Met een groene lijn is aangegeven binnen welk gebied het is toegestaan om woningen te realiseren. Tussen de oranje en groene lijn kunnen alleen woningen worden ontwikkeld als de vergunningvoorschriften van het bedrijf Willems Winssen worden gewijzigd. Op navolgende afbeelding zijn de contouren uit het onderzoek over de verkavelingsopzet geprojecteerd:
De contouren laten zien waarbinnen woningen ontwikkeld kunnen worden. Omdat een deel van de woningen geprojecteerd is binnen de groene contour, maar buiten de oranje contour, wordt er een aanduiding op de verbeelding opgenomen dat de betreffende woningen niet eerder gerealiseerd kunnen worden, dan nadat het bedrijf niet meer aanwezig is en er sprake is van een onherroepelijk omgevingsplan voor een activiteit die niet leidt tot hinderuitstraling op de betreffende woningen of als uit onderzoek blijkt dat er er geen hinder bestaat vanuit het bedrijf op de woningen.
Verder adviseert het onderzoeksbureau om de voorzijde van de eerstelijns woningen richting de bedrijfskavel te richten, wordt een stillere achterzijde gecreëerd. Bewoners krijgen daardoor een woonkamer, hoofdslaapkamer en een tuin waar de bedrijfsactiviteiten minder geluid veroorzaken. Zoals te zien op de verkavelingsopzet is hiermee rekening gehouden bij de woningen die binnen de groene contour zijn gelegen.
Tenslotte adviseert het onderzoeksbureau om potentiële bewoners vroegtijdig te informeren over de puinbreker die Willems Winssen gebruikt. In de directe nabijheid van de puinbreker kan 6 dagen per jaar een geluidsniveau optreden dat door bewoners als bijzonder hinderlijk kan worden ervaren.
Scouting
Om de impact van de scouting op de beoogde woningen te bepalen is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 17 bij de motivering gevoegd. Het onderzoek industrielawaai heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te realiseren woningen als gevolg van de activiteiten van de scouting en deze te toetsen aan de waarde uit het vigerende Omgevingsplan.
Het hoogst berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de indirecte hinder wordt berekend op de randen van de bouwvlakken naast de scouting. Aan de grenswaarden uit de bruidsschat wordt voldaan. De realisatie van de nieuwbouwwoningen zullen niet leiden tot een beperking van de activiteiten van de scouting.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Uit artikel 1.2 lid 2 Ow volgt expliciet dat lucht onderdeel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van lucht (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow).
De rijksoverheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10). Soms wordt hier een rijksomgevingswaarde overschreden of de achtergrondconcentratie is zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project alsnog een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden.
In een aandachtsgebied moet de overheid de omgevingswaarden in acht nemen. Hierbij gaat het om activiteiten binnen het aandachtsgebied. Maar het kan ook gaan om activiteiten in de buurt van een aandachtsgebied, als deze activiteiten zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen het nabijgelegen aandachtsgebied.
Er wordt getoetst aan de omgevingswaarden, tenzij de activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de stikstofdioxide- (NO2) of fijnstof- (PM10) concentraties.
De specifieke beoordelingsregels voor lucht staan in artikel 8.17, 8.21 en 8.24 Bkl. Deze gaan over:
Het plangebied is niet gelegen in of nabij één van de aandachtsgebieden uit artikel 5.51, lid 2 Bkl. Bovendien geldt dat de ontwikkeling van een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief voor fase 1 van Winssen Zuid maakt de realisatie van maximaal 259 woningen mogelijk en draagt zodoende niet in betekenende mate bij aan de verhoging van de luchtverontreiniging.
Bestaande luchtkwaliteit
Op basis van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK), zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het monitoringsjaar 2021 (monitoringsronde 2023) bepaald. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden (40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5) ter plaatse van het dichtstbijzijnde toetspunt (27364178_20288) op de meest nabij gelegen gemonitorde weg, de A50, niet worden overschreden.
De waardes bedragen 25,2 µg/m3 voor NO2, 18,4 µg/m3 voor PM10 en 10,1 µg/m3 voor PM2,5. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het Bkl bevat een instructieregel dat zorg gedragen moet worden dat geur veroorzaakt door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is.
Geurgevoelige gebouwen
De volgende gebouwen worden als 'geurgevoelige gebouwen' aangemerkt:
Geurveroorzakende activiteiten
Voor 'geurveroorzakende activiteiten' wordt onderscheid gemaakt in:
Vanwege veehouderijen in de omgeving van het plangebied is er een onderzoek geurhinder veehouderijen uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 8 bij de motivering gevoegd.
Het bouwvlak van de meest nabijgelegen veehouderij, aan de Leegstraat 27, ligt op 120 meter afstand van de rand van het te ontwikkelen plangebied. Hiermee wordt ruim voldaan aan de in de Wet opgenomen vaste afstanden tussen veehouderijen en geurgevoelige locaties. Met betrekking tot de vaste afstanden worden geen belemmeringen voorzien voor de doorgang van het initiatief.
Om inzicht te krijgen in de mate van geurhinder ter plaatse van de toekomstige woning is zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting berekend met respectievelijk V-Stacks vergunning en gebied (versie 2020). Op basis van de berekende voorgrondbelastingen wordt geconcludeerd dat de wettelijke geurnorm van 2,0 ouE/m³ ter plaatse van het plangebied enkel ten gevolge van de geuremissies van de veehouderij aan de Leegstraat 27 wordt overschreden. Nader onderzoek toont echter aan dat het agrarisch bedrijf niet meer actief is en er geen dieren meer aanwezig zijn. De veehouderij zal hierdoor geen relevante geuremissies veroorzaken. De voorgrondbelasting ter plaatse van het te ontwikkelen plangebied wordt derhalve acceptabel geacht.
De maximale achtergrondbelasting bedraagt 2,3 ouE/m³ voor het plangebied. Het percentage geurgehinderden blijft hiermee beperkt tot 6,9%. Op basis van het percentage geurgehinderden en de GGD-richtlijn kan gesteld worden dat de milieukwaliteit als gevolg van de veehouderijen tot goed zal zijn.
Op basis van het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat voor de realisatie van het nieuwbouwplan geen beperkingen gelden. Ter plaatse van de geurgevoelige locaties wordt voldaan aan de eisen uit de Omgevingswet. De bestaande veehouderijen worden door de realisatie van het plan niet beperkt en er wordt een acceptabel woon- en leefklimaat mogelijk gemaakt.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water: Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer moeten zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur bedragen.
Uitgangspunten gemeente
Beleidsplan Water en Riolering
De gemeenteraad heeft het 'Beleidsplan Water en Riolering 2023 - 2027' in november 2022 vastgesteld. In dit plan legt de gemeente haar ambities en doelen voor het watersysteem vast en wordt nadere invulling gegeven aan de gemeentelijke watertaken en zorgplichten.
Bij elke ingreep in de leefomgeving wil de gemeente afwegen hoe het water zo hoog mogelijk in de voorkeursvolgorde kan worden verwerkt. Hoe meer water wordt vastgehouden of geborgd hoe minder last is er van droogte, hoe minder is de inzet van pompen en gemalen nodig en des te hoger is het rendement van de RWZI's. Het afvoeren van regenwater is de laatste stap en de minst gewenste oplossing.
Het uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Afvalwater en hemelwater worden afzonderlijk van elkaar ingezameld, getransporteerd en verwerkt. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, wat ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.
Er is een waterhuishoudkundig plan opgesteld waarin het beoogde watersysteem binnen het toekomstige woongebied is doorberekend. Dit plan is als bijlage 9 bij de motivering gevoegd. De bijlagen 1 t/m 6 behorende bij dit onderzoek zijn als bijlage 10 bij de motivering gevoegd. Bijlagen 7 t/m 10a zijn als bijlage 11 aan de motivering gevoegd. In overleg met gemeente Beuningen bestaat het proces watertoets voor dit plan uit twee waterhuishoudkundige plannen. In dit waterhuishoudkundig plan deel 1 (whh-plan 1) is een inhoudelijke verkenning gemaakt van het gebied en de waterhuishouding. De (geo-)hydrologie binnen het plan is beschreven en de beleidsuitgangspunten en richtlijnen zijn benoemd voor het plangebied (fase 1 en fase 2).
Daarnaast is het type watersysteem en zijn de gevolgen voor het plan voor fase 1 beschreven. Fase 2 is hierbij buiten beschouwing gelaten. Whh-plan 1 is bedoeld voor de omgevingsplanprocedure. In whh-plan 2 zal de waterhuishouding verder worden uitgewerkt als onderdeel van het definitief ontwerp.
De bestaande waterlopen en het landschap is onderlegger en zijn mede-ordenend voor de ruimtelijke opzet van het stedenbouwkundig plan met bijbehorend watersysteem. Het hemelwater wordt verwerkt conform de voorkeursvolgorde vasthouden-bergen-afvoeren. De (hoofd)waterstructuren worden primair voor aan- en afvoeren gebruikt. Bestaande waterlopen blijven zo veel als mogelijk gehandhaafd en worden waar mogelijk verbreed. De bestaande waterhuishouding en verloop van grondwater blijft hierdoor zo veel als mogelijk gehandhaafd. Het plan kenmerkt zich door de centrale primaire waterloop welke wordt ingericht als groen/blauwe loper met aan één zijde (zijde fase 1) een natuurvriendelijke oever (NVO) en aan de andere zijde (fase 2) een verbreding van de waterloop met een flauw talud. Naast de verbreding van de centrale waterloop wordt waterberging gevonden in retentievoorzieningen en verlaagde bermen. Deze bergingsvoorzieningen zijn centraal in de woonwijken, dicht bij waar het hemelwater valt, in ‘dorpse routes’ gesitueerd en zijn vooral noord/zuid gericht. Aan de zuid-/zuidwestzijde is een groot gebied met retentievoorzieningen gesitueerd. De verlaagde bermen zorgen voor berging en voorzuivering van het water alvorens dit water verder afstroomt naar de waterlopen. De verlaagde bermen staan met elkaar in verbinding door middel van open (rooster)goten of hemelwater riolering in combinatie met slokops. Op deze manier functioneren ze als één systeem. Het systeem zal langzaam leeg lopen naar de omliggende waterlopen met een maximale afvoer van 1,5 l/s/ha. Dit zal per afwateringsgebied berekend moeten worden waarbij een knijpconstructie, zoals bijvoorbeeld een inspectieput met geknepen doorlaat, deze maximale landelijke afvoer waarborgt. Vanuit de ‘wadi’s’ wordt het water afgevoerd naar de secundaire waterlopen welke met name oost/west zijn gericht. De secundaire waterlopen stromen af naar de centrale primaire waterloop (groen/blauwe loper). In deze secundaire waterlopen wordt waterberging gevonden door deze te verbreden, binnen fase 2. Daarnaast worden binnen fase 1 aan de zuidzijde twee nieuwe secundaire waterlopen gegraven.
De minimale aanlegpeilen per functie kunnen worden bepaald op basis van de minimaal benodigde ontwateringsdiepte (t.o.v. GHG 7.00) en drooglegging (t.o.v. zomerpeil +6.65 m NAP). Voor plan Winssen Zuid zijn voor alle gebruiksfuncties de ontwateringseis maatgevend. Tabel E in paragraaf 5.1 van het Waterhuishoudingsplan presenteert deze gegevens in tabelvorm, met in de laatste kolom het minimale aanlegpeil. De uitgangspunten van ontwatering zijn afkomstig uit Leidraad Riolering. De eisen van drooglegging zijn afkomstig van het waterschap.
De bouwpeilen van enkele bestaande woning rondom het plangebied zijn gemeten. Op basis van de ontwaterings- en droogleggingseis (zie hoofdstuk 5.1), de (bouw)peilen in de omgeving en huidige terreinhoogte is het advies om minimaal de volgende aanlegpeilen te hanteren:
Bij verdere uitwerking van het plan dienen de bouw- en aanlegpeilen verder te worden uitgewerkt en vastgesteld. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de grondbalans, bestaande maaiveldhoogte plangrenzen, kwel, ontwatering, drooglegging, klimaatrobuustheid en afwatering over maaiveld. Nieuwe aanlegpeilen van het maaiveld mogen niet leiden tot wateroverlast voor de percelen rondom het plangebied. Aangezien het grootste deel van de percelen binnen het plangebied particulier eigendom wordt zullen ook de toekomstige eigenaren van de percelen hier rekening mee dienen te houden.
Deze verdere uitwerking van het Waterhuishoudingsplan vindt plaats in het zogenaamde 'whh-plan 2'. Het opstellen en uitvoeren van dit onderzoek c.q. de onderzoeksresultaten is als voorwaardelijke verplichting in dit omgevingsplan opgenomen.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Onder de Omgevingswet wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende activiteiten die de natuur betreffen. Daarbij kan bij de meest voorkomende activiteiten een tweedeling worden gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De Omgevingswet introduceert daarbij nieuwe terminologie: zo wordt een activiteit die significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied voortaan aangeduid als een 'Natura 2000-activiteit', en een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten als een 'flora- en fauna-activiteit'. Een verdere vernieuwing onder de Omgevingswet is de vormgeving van de zorgplicht voor natuur. De provincie blijft in beginsel het bevoegd gezag voor taken op het gebied van de natuur (artikel 2.18, lid 1, onder g Ow).
Zorgplicht
De zorgplicht is in de omgevingswet opgedeeld in de algemene zorgplicht (afdeling 1.3 Ow) en de specifieke zorgplicht, waarbij de specifieke zorgplicht kan worden opgedeeld in de Specifieke zorgplicht natura2000 (art.11.6 Bal), Specifieke zorgplicht soorten (artikel 11.27 Bal) en de Specifieke zorgplicht houtopstanden (artikel 11.116 Bal). Uit de toelichting bij het Bal volgt dat deze specifieke zorgplichten voortborduren op de algemene zorgplicht in de Omgevingswet, maar concreter zijn. Omdat zij concreter zijn, kunnen zij volgens de toelichting niet uitsluitend bestuursrechtelijk, maar ook strafrechtelijk worden gehandhaafd. De zorgplicht geldt daarbij ook voor vergunningsplichtige activiteiten.
Soortenbescherming
Op grond van artikel 5.1 lid 2 Ow is het verboden een flora-en-fauna-activiteit te verrichten, voor zover het gaat om een geval dat is aangewezen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Uit bijlage 1 Omgevingswet volgt dat een flora-en-fauna-activiteit een activiteit is met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (artikel 11.37 Bal), Habitatrichtlijnsoorten (artikel 11.46 Bal) en Andere soorten (artikel 11.54 Bal). Hierin worden rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd.
De regels over wanneer het bevoegd gezag een omgevingsvergunning of een vrijstelling mag verlenen voor flora- en fauna-activiteiten, staan in afdeling 8.6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Gebiedsbescherming
Artikel 11.6, lid 1 van het Bal bepaalt dat degene die een activiteit verricht die verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied kan hebben, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van de natuurbescherming, verplicht is om:
Stikstofdepositie
Artikel 2.15a Ow geven de (resultaatsverplichtende) omgevingswaarden voor stikstofdepositie gehandhaafd. Een activiteit die voor stikstofdepositie zorgt, wordt aangemerkt als een vergunningsplichtige Natura 2000-activiteit als significante effecten op een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten. De beoordelingsregels kunnen er in dat geval toe strekken dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als geregistreerde stikstofdepositieruimte aan de Natura 2000-activiteit wordt toegedeeld (artikel 5.29, lid 3 Ow).
Soortenbescherming
Er is een quickscan ecologie uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 12 bij de motivering gevoegd. Gelet op de potentiële ecologische waarden kan het voorgenomen plan alleen in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden onderstaande in acht wordt genomen:
Hierbij is het goed op te merken dat de quickscan ook uitspraken doet over het scoutinggebouw. Aangezien deze geen onderdeel uitmaakt van dit omgevingsplan, zijn de resultaten en conclusies hieromtrent ook niet van invloed op.
Er moeten nog nadere onderzoeken plaatsvinden. Voor een omgevingsvergunning wordt doorgaans de volgende procedure toegepast:
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 13 bij de motivering gevoegd. De resultaten zijn als volgt:
Onderzoek stikstofdepositie
Er is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 14 bij de motivering gevoegd. In dit onderzoek is beoordeeld of in de gebruiks- of bouwfase van fase 1 van het plan, een significant effect optreedt op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving. Uit de berekening volgt dat het plan geen significant negatief effect veroorzaakt op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving, ten opzichte van de referentie situatie. De toename van de stikstofdepositie voldoet voor alle berekende situaties aan de grenswaarde van afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Op basis van de resultaten kunnen daarom vanwege de ontwikkeling van de woningen die het plan mogelijk maakt, significante negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten.
De aspecten 'natuur' en 'ecologie' vormen geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het onderdeel cultureel erfgoed gaat over zowel archeologie als cultuurhistorie.
Uit artikel 1.2 lid 2 van de Ow volgt dat cultureel erfgoed en werelderfgoed onderdeel uitmaken van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in dat een omgevingsplan regels kan bevatten die gericht zijn op het beschermen van erfgoederen (zoals aangegeven in artikel 4.1 Ow).
De essentie van het beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische en cultuurhistorische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. Het doel van deze wetgeving is om archeologische resten in de bodem zoveel mogelijk te behouden en cultureel erfgoed en landschap zoveel mogelijk te beschermen.
Daarnaast zijn er ten aanzien van de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden een aantal beginselen geformuleerd (artikel 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd: archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.
Archeologie
Er is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied. Deze is als bijlage 18 bij de motivering gevoegd. Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.
Volgens de opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting is de kans hoog op het aantreffen van sporen en vondsten van jagers en verzamelaars uit het Paleolithicum en het Mesolithicum. De kans op het aantreffen van sporen en vondsten van landbouwers uit het Neolithicum tot en met de Midden-Bronstijd is laag vanwege natte landschappelijke omstandigheden. De kans op het aantreffen van sporen en vondsten uit de Late-Bronstijd tot en met de Nieuwe tijd is hoog.
Het plangebied is gelegen op een stroomrugglooiing ten zuiden van de Waal tussen twee crevassegeulen in. Stroomrugglooiingen en met name de crevasseafzettingen zijn in het verleden gunstige locaties voor landbouwers geweest. Daarnaast heeft vermoedelijk vlak ten noorden van het plangebied, door de huidige kern van Winssen, een Romeinse weg gelopen. Bekend is dat langs deze wegen nederzettingen en grafvelden uit de Romeinse tijd aanwezig zijn. Op historische kaarten is te zien dat er al bebouwing is langs de Geerstraat en de Leegstraat. Het is niet duidelijk tot hoe ver deze bewoning teruggaat. Mogelijk is dat al tot de Late-Middeleeuwen. Bij opgravingen in 2020 op de locatie van de waterberging in het plangebied zijn sporen uit de late prehistorie, Romeinse tijd en de Middeleeuwen aangetroffen.
Gezien de in dit bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen. Er wordt geadviseerd om eerst een verkennend booronderzoek uit te voeren in die delen van het plangebied die nog niet zijn onderzocht. Hiermee kan inzicht verkregen worden in de aanwezigheid, verspreiding en diepteligging van aanwezige leeflagen. Hier opvolgend kan het best een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd worden teneinde de bekende vindplaatsen te begrenzen en nieuwe op te sporen.
Tevens is er een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek voor de Leegstraat 14 uitgevoerd. Deze is als bijlage 19 bij de motivering gevoegd. Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Hieruit blijkt dat de ondergrond binnen het plangebied waarschijnlijk bestaat uit Pleistocene terrasafzettingen met daarop Holocene rivierafzettingen. Binnen de Holocene rivierafzettingen zijn mogelijk vier verschillende vegetatiehorizonten aanwezig. Deze vegetatiehorizonten zijn (waarschijnlijk) in het Neolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen in fases ontstaan. Er geldt daarom een hoge archeologische verwachting voor het (Late-)Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Alleen voor het Neolithicum en Vroege-Bronstijd kan een lage verwachting gelden omdat het niet zeker is of er een vegetatie horizont uit deze perioden aanwezig is binnen het plangebied.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten moet een vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek worden uitgevoerd. Er dient mechanisch te worden geboord (Avegaar) met een diameter van 15 cm in een grid van 20x17 m. Daar waar op een dieper niveau resten uit de periode Paleolithicum, Mesolithicum en Vroeg-Neolithicum kunnen worden verwacht dient het grid verdicht te worden naar 10x8,5 m. In aanvulling daarop dient de aanleg van enkele proefsleuven ten behoeve van de duiding van de landschappelijke ondergrond te worden besproken als zinvolle optie. Voorafgaand aan het onderzoek dient overleg tussen bevoegd gezag en archeologisch uitvoerder plaats te vinden over de strategie. Aanvullend dient een plan van aanpak te worden opgesteld dat ter goedkeuring dient te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.
Als het plangebied nu of in de toekomst door de gemeente Beuningen wordt vrijgegeven voor bodemroerende werkzaamheden, dan blijft er, volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016, een meldingsplicht bestaan. Eventuele archeologische resten die bij werkzaamheden worden aangetroffen moeten worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het is verder raadzaam om ook de gemeente Beuningen op de hoogte te stellen.
In de regels van dit omgevingsplan is geborgd dat bovengenoemde archeologische onderzoeken plaatsvinden voordat de beoogde ontwikkeling plaatsvindt.
Cultuurhistorie
In het plangebied komen geen monumenten voor die als gevolg van de planontwikkeling worden geroerd. Met de beoogde ontwikkeling wordt de historische infrastructuur, het Rijksche Straatje, teruggebracht. Daarnaast wordt de beoogde ontwikkeling op gepaste afstand van de cultuurhistorische linten gerealiseerd, zodat deze als structurerend kenmerk in het landschap blijft bestaan.
Het aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Vanwege de ligging van een deel van het plangebied binnen de molenbiotoop van de Beatrixmolen aan de Molenstraat 37M is de invloed van de beoogde ontwikkeling op de windvang van de in de nabijheid gelegen molen onderzocht. Dit onderzoek is als bijlage 21 bij de motivering gevoegd.
Uit de resultaten van de CFD-simulaties is het verschil in windvang voor elke windrichting bepaald. Door het vermenigvuldigen van het windvangverschil in een bepaalde windrichting met de kans dat de wind uit die betreffende richting waait wordt het effectieve verschil voor deze windrichting bepaald.
Op basis van de berekende resultaten kan geconcludeerd worden dat:
Op basis van deze onderzoeksresultaten concludeert RHDHV dat alleen in het geval van wind uit het zuiden en het zuidoosten de nieuwbouw effect zal hebben op de windvang van de Beatrixmolen. De wind waait uit deze richtingen in minder dan 20 % van de tijd van het jaar. De totale afname van de windvang zal onder de 2,5 % zijn. De gemeente acht deze afname acceptabel, mede in het licht van de grote behoefte aan woningen in de gemeente.
Het aspect 'molenbiotoop' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke ontwikkeling.
Het grondgebied van de gemeente is in de Tweede Wereldoorlog langdurig strijdtoneel geweest. Daarom is in delen van de gemeente nog steeds de kans aanwezig op het aantreffen van niet gesprongen explosieven (officiële term tegenwoordig: Ontplofbare Oorlogsresten). In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de afwegingen omtrent het stellen van regels aan activiteiten, is het wenselijk inzicht te verkrijgen in de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven in het plangebied waarop dit plan betrekking heeft.
Voorafgaand aan de uitvoering van grondroerende werkzaamheden is het noodzakelijk dat er inzicht is in de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten in de bodem. Zolang Ontplofbare Oorlogsresten uit de 2e Wereldoorlog in de bodem liggen kan er niets gebeuren. In het kader van de openbare orde en veiligheid is er geen aanleiding om Ontplofbare Oorlogsresten preventief te ruimen. Eventueel aanwezige Ontplofbare Oorlogsresten vormen een aandachtspunt wanneer grondroerende werkzaamheden gaan plaatsvinden.
De initiatiefnemer van een project waarbij grondroerende werkzaamheden gaan plaatsvinden heeft de wettelijke taak om een veilige werkomgeving te creëren waaronder ook de risico´s omtrent de eventuele aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten tot een minimum te beperken.
Er is een historisch vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten uitgevoerd voor het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 22 bij de motivering gevoegd.
Naar aanleiding van de geraadpleegde bronnen is het onderzoeksgebied ‘onverdacht’ verklaard op een verhoogd risico tot aantreffen van Ontplofbare Oorlogsresten (zie bijlage 1 van het onderzoek voor de OO-Bodembelastingkaart van het onderzoeksgebied). Daarom is het bepalen van een verticale en horizontale afbakening niet aan de orde. Ook het bepalen van de mogelijk aan te treffen Ontplofbare Oorlogsresten is niet van toepassing.
De geplande werkzaamheden kunnen zodoende veilig en regulier uitgevoerd worden.
Daar waar enkel graafwerkzaamheden plaatsvinden binnen de contouren van reeds naoorlogs vergraven tracés van bijvoorbeeld rioleringssleuven kan redelijkerwijs worden aangenomen dat OO destijds zijn opgemerkt en weggenomen.
Het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing.
Voor het bepalen of een plan eventueel m.e.r.-plichtig is, is artikel 16.36, lid 3 en 4 van de Omgevingswet van toepassing. Er zijn bij de zogenaamde plan-m.e.r.-beoordeling twee mogelijke resultaten:
Er zijn twee situaties waarin een plan-mer-beoordeling aan de orde kan komen:
Het onderhavige TAM-omgevingsplan is kaderstellend voor een project uit bijlage V Omgevingsbesluit, te weten J11: een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betreft ook een woningbouwontwikkeling. In de derde kolom staat dat voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een dergelijk stedelijk ontwikkelingsproject een mer-beoordelingsplicht geldt op basis van artikel 16.43, lid 1, aanhef en onder b van de Ow. Het onderhavige plan betreft een kleine wijziging van het omgevingsplan gemeente Beuningen en gaat over een klein gebied op gemeentelijk niveau. De gemeenteraad is voor onderhavig TAM-omgevingsplan het bevoegd gezag.
Op grond van het gestelde in Hoofdstuk 5 van deze motivering kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling, gelet op de aard, omvang en ligging, geen aanzienlijke milieueffecten kent. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit TAM-omgevingsplan te kunnen nemen.
Het aspect 'm.e.r.-beoordeling' vormt geen belemmering voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de economische haalbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen en de uitkomsten van overleg en inspraak.
Alle kosten die gemaakt moeten worden met het opstellen van een ruimtelijk plan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade c.q nadeelcompensatie is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
In 2021 bracht de gemeente de krant Winssen uit over de ontwikkelingen in Winssen-Zuid. Ook organiseerden de gemeente gesprekstafels waarbij om een reactie is gevraagd op het Omgevingsprogramma 1.0 en het structuurmodel Winssen.
Op 22 februari vond er in Gasterij de Arend te Winssen een informatieavond plaats, georganiseerd door ontwikkelaars Van de Klok, Jansen Bouwontwikkeling en de gemeente Beuningen. Tijdens deze avond werden de plannen toegelicht en was het mogelijk om mee te denken. Op verschillende themapanelen konden de ruim 300 bezoekers – van geïnteresseerde woningzoekenden en inwoners van Winssen tot direct omwonenden – zien wat de globale kaders en voorlopige plannen waren. Naar aanleiding van deze avond is samen met de gemeente bekeken hoe de input binnen de gestelde kaders kan worden verwerkt, om de plannen te verbeteren waar mogelijk en nodig.
Daarnaast is de website www.winssnpark.nl gepubliceerd, waarop ontwikkelingen rond het plan kenbaar worden gemaakt voor geïnteresseerden en waar een samenvatting van de opgehaalde input te vinden is.
Daarnaast is er een omgevingsdossier waarin de initiatiefnemers laten zien hoe omwonenden en andere belanghebbenden van Winss’n Park bij de planvorming zijn betrokken en over de planvorming zijn geïnformeerd. Het omgevingsdossier is als bijlage 23 bij de motivering gevoegd.
In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland en de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid. Het advies van de Veiligheidsregio is opgenomen in subparagraaf 5.4.2.
Te zijner tijd zal het ontwerp TAM-omgevingsplan gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. De zienswijzen zullen hier of in een separate nota zienswijzen van een gemeentelijke reactie worden voorzien.