direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bloemendal IIA
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1635-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Gemeente Barneveld wil een nieuwe woonwijk ontwikkelen aan de noordzijde van de kern Barneveld. De wijk krijgt de naam Bloemendal. Dit is een verwijzing naar familie Bloemendal, die al generaties heeft gewoond en gewerkt op de boerderij "De Oude Vaarst" die zich bevindt in dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0001.png"Afbeelding 1 Topografische kaart, www.topokaartnederland.nl

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is in 2017 het Masterplan Barneveld-Noord opgesteld (bijlage 17). Daarin is uiteengezet dat in de nieuwe woonwijk ongeveer 1.500 woningen zijn voorzien en dat de woningen nodig zijn gelet op de verwachte groei van het inwoneraantal en het gegeven dat de jonge woonwijken Veller en De Burgt ten zuiden van de kern Barneveld volgebouwd raken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0002.png"Afbeelding 2 Globale grens totale wijk Bloemendal

Het is de bedoeling om de nieuwe wijk gefaseerd in delen te realiseren.

Deelgebied I 
Op 27 mei 2020 heeft de raad van gemeente Barneveld het bestemmingsplan "Bloemendal I" (plannummer 1359) vastgesteld. Op 12 februari 2021 is het vaststellingsbesluit onherroepelijk geworden. Het bestemmingsplan "Bloemendal I" voorzag in de ontwikkeling van het eerste deelgebied met ongeveer 406 woningen.

Deelgebied IIA 
Bij besluit van 18 maart 2021 heeft de raad verklaard dat een bestemmingsplan wordt voorbereid voor het volgende deelgebied - "Bloemendal IIA". De bekendmaking van het voorbereidingsbesluit vond plaats op 19 maart 2021. Op die datum is het voorbereidingsbesluit ook in werking getreden.

In het voorbereidingsbesluit is duidelijk gemaakt dat het plangebied "Bloemendal IIA" zal bestaan uit twee verschillende locaties:

  • a. Nieuwe woonwijk - deel "Bloemendal IIA"

In het bewuste deelgebied komen ongeveer 119 grondgebonden woningen en 32 appartementen. De bestaande, te handhaven woningen zijn niet meegeteld.

  • b. Locatie bestaand agrarisch bedrijf

Afgezien van het nieuwe gedeelte van de woonwijk Bloemendal voorziet het voorliggende bestemmingsplan in een nieuw planologisch regime voor de percelen Peutweg 1-3 ten noordwesten van de kern Barneveld, kadastraal bekend gemeente Barneveld, sectie H, nummers 305, 310, 311, 314, 316, 317 (alle gedeeltelijk). Daar is een agrarisch bedrijf gevestigd, te weten: Van Dijk Melkgeitenbedrijf B.V.. De eventuele bebouwing en ingebruikname van het braakliggende gedeelte van het agrarische bouwvlak op de hiervoor genoemde percelen en de daarmee gepaard gaande toename van de geurbelasting in de omgeving zouden leiden tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling van de woonwijk. Daarom worden de huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden met voorliggend plan herzien. De oppervlakte van het bouwvlak op de locatie Peutweg 1-3 krijgt een oppervlakte van 12.208 m2. Ten opzichte van het samengestelde bouwvlak Peutweg 1-3 in de bestaande situatie neemt de oppervlakte af met: (21.641 - 12.208 =) 9.433 m².

Op afbeelding 2 is de globale grens van de totale wijk weergegeven en is het deelgebied "Bloemendal IIA" geel gearceerd. De uitvoering van dit deelplan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan. De bijlagen bij de toelichting zijn opgenomen in alfabetische volgorde.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Barneveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0003.png"Afbeelding 3 Luchtfoto (2021) met grens plangebied "Bloemendal IIA"

Het plangebied "Bloemendal IIA" ligt ten noorden van deelgebied "Bloemendal I", waar de voorbereidende werkzaamheden voor de aanleg van de nieuwe woonwijk zijn begonnen in mei-juni 2021. De Nijkerkerweg vormt de westelijke grens van het plangebied. De noordelijke grens van het plangebied loopt ter hoogte van de bestaande woning aan Nijkerkerweg 130 en gaat in oostelijke richting.

Ook de gronden van het agrarisch bouwvlak Peutweg 1-3 in Barneveld zijn opgenomen binnen de plangrenzen, zoals is uiteengezet in hoofdstuk 1 van de toelichting bij het bestemmingsplan.

Bovenstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

2.2 Geldende bestemmingen

Er zijn drie planologische regimes relevant:

  • Bestemmingsplan "Buitengebied 2012"
  • Bestemmingsplan "Bloemendal I"
  • Wijzigingsplan "Peutweg I"

Bestemmingsplan "Buitengebied 2012"
Zoals te zien op de onderstaande contourenkaart, is het voorliggende bestemmingsplan "Bloemendal IIA" hoofdzakelijk een herziening van een deelgebied van bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (vastgesteld 29-5-2013, NL.IMRO.0203.1056-0004). In het laatstgenoemde bestemmingsplan heeft de raad van gemeente Barneveld onderscheidenlijk de enkelbestemming 'Agrarisch' (artikel 3), 'Bedrijf - Niet agrarisch' (artikel 6), 'Verkeer' (artikel 18) dan wel 'Wonen' (artikel 20) toegekend aan de bewuste gronden. De nieuwe woonwijk is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0004.png"Afbeelding 4 Contourenkaart

Bestemmingsplan "Bloemendal I"
Aan de zuidwestelijke zijde overlapt de plangrens een vrij klein gedeelte van het plangebied "Bloemendal I" (vastgesteld 27-5-2020, NL.IMRO.0203.1359-0003). Hier is een aanpassing van de verkeersstructuur noodzakelijk.

Wijzigingsplan "Peutweg I"
Zoals is genoemd in hoofdstuk 1 van deze toelichting bij het bestemmingsplan, is de besloten vennootschap Van Dijk Melkgeitenbedrijf B.V. gevestigd aan Peutweg 1 in Barneveld. Op 17 februari 2015 heeft het college van Barneveld het wijzigingsplan "Peutweg I" (NL.IMRO.0203.1247-0002) vastgesteld. Via het wijzigingsplan is destijds het agrarische bouwvlak gesplitst. Dit op verzoek van de eigenaar van het melkgeitenbedrijf en de eigenaar van het pluimveebedrijf dat was gevestigd aan Peutweg 3. De gesplitste bouwvlakken zijn overgenomen in de geconsolideerde versie van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Een deel van het zuidelijke bouwvlak is braakliggend.

Conclusie
In de bestemmingsplannen c.q. het wijzigingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Visie

De visie op de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk "Bloemendal" ten noord-noordwesten van de kern Barneveld is vervat in het Masterplan Barneveld-Noord (bijlage 17) dat is genoemd in de inleiding van deze toelichting bij het bestemmingsplan.

In het kort komt de visie hierop neer: Het huidige landschap vormt de basis voor de verdere uitwerking van het plangebied. Bij het opstellen van de nieuwe stedenbouwkundige structuur worden de karakteristieke landschappelijke elementen zoals vermeld in paragraaf 'C3. Landschap' van het masterplan behouden en de nieuwe bebouwing wordt verweven met deze bestaande (groen)structuur. Bestaande waardevolle landschappelijke elementen worden zoveel mogelijke gehandhaafd en met elkaar verweven tot een sterk landschappelijk raamwerk, de ruggengraat van de wijk. Binnen dit groene raamwerk liggen de woonvelden die onder te verdelen zijn in deelgebieden, met ieder een eigen sfeer en uitstraling gerelateerd aan zijn specifieke ligging binnen de wijk. Het plangebied "Bloemendal IIA" hoort bij het deelgebied 'Bloemenvelden', één van de zeven woonsferen (zie afbeelding 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0005.png"
Afbeelding 5 Woonsferen Bloemendal

3.2 Ontwikkelingen

In maart 2017 heeft de raad van gemeente Barneveld ingestemd met de uitwerking van het Masterplan Barneveld-Noord. In het masterplan staan de aanleiding, ambities, hoofdstructuur en randvoorwaarden voor de totale uitbreidingswijk ten noorden van het Oosterbos en De Vaarst. Twee weken na het akkoord van de gemeenteraad heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat de noordelijke uitbreidingswijk de naam 'Bloemendal' krijgt.

In het masterplan is een hoog ambitieniveau vastgesteld voor een aantrekkelijke, groene, duurzame en daarmee toekomstgerichte woonwijk. Er wordt een stedenbouwkundig plan opgesteld dat een uitwerking van het masterplan vormt. Naast een stedenbouwkundig plan met de kaders voor de gehele wijk wordt voor iedere fase een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld met daarin de specifieke spelregels voor zowel de bebouwing als openbare ruimte. De kaders en spelregels worden opgesteld om te komen tot een woonwijk die onderscheidend is van de overige wijken in Barneveld maar zich goed voegt in zijn directe omgeving en het bestaande landschap. Het beeldkwaliteitsplan voor het deelgebied "Bloemendal IIA" is opgenomen als bijlage 4.

Bloemendal
Bloemendal voorziet in de ontwikkeling van ruim 1.550 woningen. De locatie betreft een belangrijke uitbreiding voor de kern Barneveld, na de voltooiing van de wijken Veller II en Eilanden-Oost aan de zuidzijde van Barneveld. Het woningbouwprogramma van ruim 1.500 woningen zal gefaseerd op de markt worden gebracht. Dit start in 2020 en zal naar verwachting doorlopen tot 2029. De eerste fase (Bloemendal I) heeft betrekking op de realisatie van zo'n 406 woningen. De tweede fase (Bloemendal IIA) voorziet in ongeveer 153 woningen.

De totale wijk Bloemendal is onderverdeeld in zeven woonmilieus, zoals te zien op afbeelding 5. De woonmilieus zijn met elkaar verbonden door het landschappelijke raamwerk. De indeling en de bijbehorende verkaveling komt voort uit de landschappelijke ondergrond en de bestaande bebouwingsstructuur. In het plangebied "Bloemendal IIA" zijn (net als in Bloemendal I) twee van de zeven sferen opgenomen; Erven Nijkerkerweg en de Bloemenvelden. Achter de 'Erven Nijkerkerweg' ligt het woonmilieu 'Bloemenvelden'. Deze plek kenmerkt zich door de lange waterlijnen en open velden die in de Bloemenvelden zijn vertaald naar langgerekte groenblauwe velden met direct daaraan smalle woonstraten voor de ontsluiting van de woonvelden.

Plangebied "Bloemendal IIA" ligt ten noorden van "Bloemendal I". De ruimtelijke opzet (woonmilieus en verkaveling) van "Bloemendal IIA" komt grotendeels overeen met "Bloemendal I". De natuurlijke ondergrond geeft aanleiding om wat nuance verschillen te maken ten opzichte van de eerste fase. Hierdoor onderscheiden de twee fases zich in detail en ruimtelijke beleving van elkaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0006.png"Afbeelding 6 Verkaveling Bloemendal fase IIA (bron: beeldkwaliteitsplan)

Het plangebied wordt ontsloten op de Nijkerkerweg. Hiervoor wordt een nieuwe aansluiting gerealiseerd welke onderdeel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur uit het masterplan. Om de ontsluiting van de nieuwe wijk voldoende af te kunnen wikkelen en om bij toekomstige verkeergroei een uitbreiding van de Nijkerkerweg niet onmogelijk te maken, moet de Nijkerkerweg worden voorzien van een breder profiel.

Nijkerkerweg 126
Aan de gronden van het perceel Nijkerkerweg 126, kadastraal bekend gemeente Barneveld, sectie B, nummer 5815, is de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' (artikel 6) toegekend in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (geconsolideerd). Hier is het bedrijf De Kruif Metaalbewerking gevestigd. De eigenaar van het bedrijf en gemeente Barneveld zijn overeengekomen dat het bedrijf zich elders zal vestigen met het oog op de voorgenomen woningbouwontwikkelling.

Op 25 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Wesselseweg XXVII, partiële herziening Buitengebied 2012" vastgesteld, dat de bedrijfsfunctie mogelijk maakt op de nieuwe locatie Wesselseweg 75 in Kootwijkerbroek.Het bedrijf wordt daarom op de oude locatie Nijkerkerweg 126 in Barneveld wegbestemd en de voormalige bedrijfswoningen krijgen in dit bestemmingsplan een woonbestemming.

Peutweg 1-3

De in het verleden gesplitste agrarische bouwvlakken op de percelen Peutweg 1 en 3 worden samengevoegd tot één agrarisch bouwvlak. Hierbij wordt het bouwvlak aan de zuidzijde, ter plaatse van de onbebouwde gronden, ingekort. Dit om groei van het agrarisch bedrijf aan die zijde en eventuele toename van de geurbelasting van het bedrijf op de omgeving te voorkomen.

Gemeente Barneveld zoekt nog met de betrokken eigenaren van het agrarisch bedrijf naar een passende compensatie van de te wijzigen bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt ervoor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat eruit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.1.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het plan is gericht op de bouw van circa 153 woningen in een aaneengesloten gebied (artikel 1.1, eerste lid onder sub a Chw jo. artikel 3.1 van Bijlage I Chw).

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat

Doorwerking in plangebied
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied is in overeenstemming met de omgevingsvisie. Voorliggend plan past binnen de ambitie van de provincie om een duurzaam en divers woon- en leefklimaat te realiseren, met een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag. Het woningbouwplan past binnen de totale woningbouwprogrammering van de gemeente.

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.

In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Glastuinbouw

Van deze kaart is geen fragment opgenomen vanwege de slechte leesbaarheid.

  • Kaart 3 t/m 6: Regels Natuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0007.png"Afbeelding 7 Fragment kaarten Regels Natuur, Omgevingsverordening

  • Kaart 9: Regels Water en Milieu

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0008.png"Afbeelding 8 Fragment kaart 9 Regels Water en Milieu, Omgevingsverordening

In artikel 2.65b van de provinciale verordening is een artikel opgenomen over klimaatadaptatie. Bij plannen moet hierop worden ingaan. Het artikel bepaalt dat voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. waterveiligheid;
  • b. wateroverlast;
  • c. droogte; en
  • d. hitte.

Doorwerking in plangebied

Eerst wat betreft glastuinbouw: een bestemmingsplan mag nieuwvestiging en uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf met een glasopstand vanaf twee hectare alleen toestaan binnen een glastuinbouwontwikkelingsgebied. Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in glastuinbouw.

Dan wat betreft natuur:
Het plangebied waar de nieuwe woonwijk Bloemendal IIA is voorzien, ligt niet binnen het Gelders natuurnetwerk dan wel de Groene ontwikkelingszone. De locatie van het melkgeitenbedrijf aan Peutweg 1-3 in Barneveld grenst wel aan de Groene ontwikkelingszone en het zuidelijk gelegen braakliggende gedeelte van het agrarisch bouwvlak ligt binnen de Groene ontwikkelingszone. Ook de beoogde aanpassing van de Nijkerkerweg ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone.

In §2.6.5 van de Omgevingsverordening zijn de instructieregels voor een bestemmingsplan in de groene ontwikkelingszone opgenomen. In artikel 2.52, eerste lid van de Omgevingsverordening staat dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de groene ontwikkelingszone een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toestaat als uit onderzoek blijkt dat:

  • a. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage "Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone", per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt; en
  • b. de samenhang niet verloren gaat.

Voor de locatie aan de Peutweg is een onderbouwing niet nodig. Door de aanpassing van het agrarisch bouwvlak worden de bouwmogelijkheden binnen de Groene ontwikkelingszone juist beperkt. Dit heeft een positief effect op de Groene ontwikkelingszone.

De infrastructurele aanpassing aan de Nijkerkerweg is te beschouwen als kleinschalige ontwikkeling die wordt gecompenseerd, zoals is uiteengezet in §5.3.1.3. Het gaat om het realiseren van een toekomstbestendig verkeerslichtenkruispunt, waarbij bomenrijen, fietspaden en watergangen worden verplaatst. Op de onderstaande afbeelding is te zien waar de infrastructurele ingreep plaatsvindt: het grijs gekleurde gebied heeft een oppervlakte van 4.337 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0009.png"
Afbeelding 9 Infrastructuur Nijkerkerweg

De provincie ziet deze aanpassing van de Nijkerkerweg als een nieuwe activiteit/ontwikkeling. Aangetoond moet worden dat de kernkwaliteiten per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat. De provincie heeft hiervoor regels vastgesteld.

De Nijkerkerweg ligt op deze locatie ingesloten door de Groene ontwikkelingszone, waarvan de Nijkerkerweg momenteel zelf is uitgesloten. Met de update van de Nijkerkerweg komt deze formeel wel in de Groene ontwikkelingszone te liggen. Op deze locatie wordt de Groene ontwikkelingszone getoetst aan de kernkwaliteiten Gelderse vallei, onderdeel van het kampenlandschap. Waarin hier de landschapselementen, de bomenlaanstructuur die de Nijkerkerweg flankeert, met name relevant is.

De eikenbomen, de sloot en het fietspad worden daarom met de update, op voorhand al verder van de Nijkerkerweg gepositioneerd, inspelend op de toekomstige groei die de Nijkerkerweg nog zal ondergaan. Waarbij de Nijkerkerweg zoals bij de eerdere update tegenover fase 1 Bloemendal, zal worden opgebouwd van oost naar west. Hierdoor kunnen de eikenbomen aan de oostzijde grotendeels behouden blijven.

Aan de westzijde waarnaar de weg verbreed wordt zullen de (zomer)eiken verwijdert worden. Echter voordat deze weggenomen worden zal op voorhand de vervangende bomenrij bestaande uit 6 verschillende soorten worden aangeplant. Dit ook in navolging van de update gerelateerd aan fase 1 Bloemendal. Op deze manier worden vleermuisroutes zo min mogelijk verstoord. Daarnaast zal de aanplant de karakteristieke laanstructuur van de Nijkerkerweg in de toekomst waarborgen. Het beheer van de aanliggende bermen wordt verder met deze verbreding ook geüpdatet. Van een regulier maaibeheer naar een ecologisch beheer na inzaaien van een voor deze locatie passend inheems kruidenmengsel.

Voor de update moeten 34 eiken gekapt worden, deze zullen vervangen worden door 46 nieuwe bomen in de maat 20/25 met een maximale plantafstand van 7m zoals geformuleerd in de mitigerende maatregelen. Het uitgangspunt voor de toekomstige beplanting is dat een laan van een zelfde soort volume, dichtheid, verschijningsvorm (stoerheid) terug zal komen. Waarbij bomen van de 1ste grootte worden gebruikt die samen op gaan en gecombineerd een goed beeld opleveren. Waarbij beplanting/bomen worden geselecteert die voldoen aan de PNV (potentiele natuurlijke vegetatie) (arm /zanderig), omstandigheden. Voornamelijk inheems, een cultivar of een afgeleide van deze en aangevuld met exoten met een (beschreven) toekomstwaarde.

We zijn van mening dat we op deze manier lanen voor de toekomst maken die ziektebestendiger zijn en minder plaagdruk opleveren.

Het bomenassortiment wat we langs de Nijkerkerweg gebruiken in gemengde vorm zijn: Ulmus leavis “Helena”, Alnus cordata, Fraxinus americana, Quercus robur, Acer platanoides, Tilia platyphyllos.

Momenteel is er over dit stuk van de Nijkerkerweg 1268 m2 berm die klassiek beheerd is. Na de update van de Nijkerkerweg hebben we over dezelfde afstand 2999 m2 berm, die ingezaaid zal worden met een inheems zaaimengsel (B102-margrietmengsel – van Biodivers) waarna de berm passend ecologisch beheerd zal worden. Op deze manier wordt ingreep van de update van de Nijkerkerweg gecompenseerd, en versterkt.

Wat betreft water en milieu: op afbeelding 8 is te zien dat het plangebied deel uitmaakt van 'intrekgebieden'. Een intrekgebied is een beschermingsgebied dat is aangewezen op grond van artikel 1.2, tweede lid onder sub a van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 2.38 van de Omgevingsverordening is bepaald dat intrekgebieden in een bestemmingsplan geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. In het voorliggende bestemmingsplan is dit niet aan de orde.

Tot slot klimaatadaptatie. In het plangebied wordt met elk aspect rekening gehouden, zie paragraaf §5.15. Hier wordt ingegaan op de water- en droogteaspecten, zoals het vasthouden van water in waterbergingszones. Ten aanzien van droogte en hitte worden in het plangebied maatregelen genomen, zoals het toestaan van een maximum percentage aan verharding in de tuinen van woningen. Dergelijke maatregelen zijn ook opgenomen in het beeldkwaliteitsplan.

In de verordening is een instructieregel opgenomen over de doorwerking regionale woonagenda. Op grond van het bepaalde in artikel 2.2 van de Omgevingsverordening maakt een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door gedeputeerde staten vastgestelde woonagenda. Onderhavig plan past hierbinnen.

Gelet op het bovenstaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met de verordening.

4.3 Regio

4.3.1 Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe

Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.

Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.

Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.

In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.

Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.

  • Het thema prettig wonen ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingerichte stedelijke omgeving. Speerpunten zijn Ketenafspraken klimaatbestendig bouwen, Ontwikkelafspraken met woningcoöperaties, Instrumentenmix voor bestaand stedelijk gebied, Stimuleringsregeling klimaatbestendige maatregelen en Hitteplan.
  • Het thema Aangenaam recreëren ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingericht recreatief buitengebied. Het speerpunt is Groen-blauwe recreatie.
  • Het thema Basisfuncties ambieert een veilig en robuust ontworpen nutsvoorzieningen en infrastructuur. Speerpunten zijn Natuurbranden preventieplan, Overstromingsbestendige gebieden en gebouwen, (Hoofd)verdeelstations beoordelen en Doorgaande wegen klimaatrobuust.
  • Het thema Natuurlijk bodem- en watersysteem ambieert een klimaatbestendig, robuust en veerkrachtig natuurlijk bodem- en watersysteembeheer. Speerpunten zijn Loofbomen advies, Waterbeschikbaarheidsstrategie, Duurzaam grondwatersysteem en Verkenning regio Vallei en Veluwe – 2120.

In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.

Doorwerking in plangebied
In de waterparagraaf (§ 5.15) staat beschreven hoe invulling wordt gegeven aan de thema's die in dit plan van toepassing zijn.

4.4 Waterschap

4.4.1 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw. Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.4.2 Blauwe Omgevingsvisie 2050

De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5 Gemeente

4.5.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.(De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).

De gemeente Barneveld heeft op 28 september 2016 de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.

Stedelijke zone 
Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld Harselaar Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt.

Ontwikkelingsfonds Platteland
De structuurvisie beschrijft het type projecten die tot doel hebben de beschreven ruimtelijke kwaliteiten te realiseren. Investeringen voor die projecten kunnen, al dan niet gedeeltelijk, worden gefinancieerd uit het Ontwikkelingsfonds. Dit fonds wordt gevuld door bijdragen uit ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied, namelijk functieverandering, nieuwe landgoederen en stedelijke uitbreidingen. De werking van dit fonds beoogt hiermee samenhangende ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied met ruimtelijke en maatschappelijke winst.

De uitbreidingsgebieden van de gemeente hebben een eigen grondexploitatie. Voor dergelijke ontwikkelingen stort de gemeente jaarlijks een vaste bijdrage in het Ontwikkelingsfonds Platteland. Een separate bijdrage voor het plangebied "Bloemendal IIA" is niet aan de orde.

Doorwerking in plangebied
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de structuurvisie.

4.5.2 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hierbinnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0010.png"
Afbeelding 10 Fragment visiekaart Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

Uit de visiekaart blijkt dat het plangebied in de structuurvisie is aangemerkt als zoekzone voor wonen (lange termijn).

Op paginanummer 22 van de structuurvisie staat: 'Aangezien de structuurvisie een horizon kent tot en met 2022 zijn de zoekzones rondom Voorthuizen en Barneveld voorlopig voldoende om de genoemde extra groei op te kunnen vangen.' Als zoekzone voor woningbouw is Barneveld-Noord expliciet benoemd. In tabel 1 op paginanummer 24 van de structuurvisie is het accent per woninbouwlocatie benoemd. Voor de zoekzone Barneveld-Noord geldt dat het accent ligt op 'Gemengd, maar met accent op bijzonder woonmilieu (nabij natuur en bosgebieden), o.a. gericht op doorstroming en kapitaalkrachtige ouderen.'.

De volgende passage komt uit § 4.1.5. en gaat specifiek over Barneveld-Noord (c.q. Bloemendal): 'Barneveld Noord betreft het gebied aan de noordzijde van Barneveld, tussen de Nijkerkerweg en de Stationsweg. Aan de noordzijde wordt het gebied globaal begrensd door de Esweg en het denkbeeldige verlengde daarvan. Het gebied kan zich ontwikkelen tot een bijzonder en luw woongebied. Het kent weliswaar een goede bereikbaarheid met korte afstanden tot de aansluitingen van de A1 en de A30, maar tegelijk ligt het gebied aan de (nog in te richten) groene bufferzone Esvelderbeek en wordt het niet doorkruist door infrastructuur. Hier ligt een kans om bij de invulling van het gebied een accent te leggen op een meer luxe woonmilieu om daarmee kapitaalkrachtige ouderen te faciliteren en de doorstroming binnen Barneveld te bevorderen (duurdere koop). Uitgangspunten voor de invulling van dit gebied zijn:

  • Ruimte reserveren voor een groene schakel tussen het Oosterbos en de Esvelderbeek;
  • Een lage dichtheid, die richting de bestaande woonkern iets dichter kan worden;
  • Bebouwing met een gezicht naar de groene bufferzone.'

Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met deze structuurvisie. Met de genoemde uitgangspunten is rekening gehouden.

4.5.3 Bestemmingsplannen globaal en flexibel

Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen.  Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.

Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.

Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.

De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.

Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende kaders uit de notitie toegepast:

  • binnenplanse afwijkingen, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten in te bouwen;
  • de hoofdstructuur van wegen, water en groen vast te leggen;
  • ruimere bouwvlakken in te tekenen op de verbeelding, althans bij sommige deelgebieden;
  • de vrije situering van woningen binnen het bouwvlak toe te laten - ook hier alleen bij sommige deelgebieden.

4.5.4 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmtevisie opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Al vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, heeft de gemeente ingezet op de aardgasloze en energieneutrale bouw van woningen en bedrijven. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).

In opdracht van gemeente Barneveld heeft Arcadis Nederland B.V. specifiek voor de woonwijk Bloemendal een onderzoek uitgevoerd naar de kansen voor duurzame energienetten (bijlage 20). Een conclusie luidt dat een volledig elektrische oplossing goed haalbaar is in Bloemendal.


Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.

Er is een plan voor de duurzame energievoorziening van de wijk (bijlage 20). Daarin komen de volgende punten aan de orde:

  • De energievraag zoveel mogelijk beperken door onder andere goede isolatie van de bebouwing (minimaal BENG, liever beter. Dus energieneutraal of zelfs positief)
  • Zonnepanelen op de daken
  • Platte daken zoveel mogelijk voorzien van een groen dak
  • Slim benutten van daglicht in het ontwerp van de woning
  • Toepassen van luifels en overstekken voor schaduwwerking in de woning op warme zomerse dagen
  • Toepassen robuust groen voor invloed microklimaat in de wijk (tegen hittestress), maar bij plaatsing rekening houden met zonnepanelen
  • Toepassing van circulaire materialen in de openbare ruimte


Warmtepompen

Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).


Zonnepanelen

Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw. Het een en ander wordt verankerd in het beeldkwaliteitsplan.


Materialen

In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.


De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur. Het is mogelijk hergebruikte materialen toe te passen.


Laadpalen

Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.


Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein

Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.


Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.


Klimaat

Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

4.5.5 Groenstructuurplan Barneveld (2011)

De doelstelling van het Groenstructuurplan Barneveld (2011) is het beschrijven van de lange termijn visie ten aanzien van de inrichting van het openbaar groen van de gemeente Barneveld om de groenstructuren in en de herkenbaarheid van de kernen te behouden, ontwikkelen en versterken. Om de gewenste groenstructuur te realiseren worden in het groenstructuurplan een aantal verbetervoorstellen gedaan.

Doorwerking in plangebied
Het bestemmingsplan Bloemendal IIA sluit aan op de doelen zoals gesteld in het groenstructuurplan.

Na de noodzakelijke verbreding van de Nijkerkerweg zal de boomstructuur langs de westzijde van de weg worden hersteld. Verder zal de nieuw aan te leggen wijkontsluitingsweg worden begeleid met bomen, zoals dat ook is gebeurd in het plangebied Bloemendal I.

Het gedeelte IIA van de nieuwe woonwijk Bloemendal krijgt evenals deelgebied Bloemendal I een groene opzet, geënt op het huidige aanwezige landschap met uitgangspunt om de bestaande groenstructuren zoveel mogelijk in te passen. Als de inpassing niet mogelijk blijkt, dan vindt compensatie plaats binnen het plangebied.

4.5.6 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5.7 Woonvisie Barneveld 2021-2025 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In maart 2021 heeft de raad de Woonvisie 2021-2025 'Wonen voor jong en oud' met doorkijk tot 2030/2040, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking. In deze visie is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 500 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen.

In verband met de grote woningbouwopgaven in Nederland is in de Woondeal met het Rijk voor Barneveld tot en met 2030 een programma van circa 5.400 woningen overeengekomen. Daarmee komt de programmering op gemiddeld 600 woningen per jaar. In oktober 2022 zijn de prijsklassen aangepast naar de huidige marktomstandigheden.

Dit betekent dat gemiddeld 40% ten behoeve van sociale huur- en koopwoningen (sociale huur 20%, sociale koop laag tot € 260.000 en sociale koop hoog van € 260.000 tot € 320.000), 20% middeldure woningen (midden dure huur tot € 1.080,- en koop van € 320.000 tot € 355.000 en tot de actuele NHG grens van € 405.000,-) en 30% duurdere woningen vanaf de NHG-grens en 10% vrij in te delen.

In regio FoodValley zijn in verband met deze Woondeal onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2022-2030 zo'n 5.400 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. Er loopt verder een Verstedelijkingsstrategie Arnhem, Nijmegen, Foodvalley, waarbij er in de periode 2020-2040 in Foodvalley zo'n 40.000 woningen aan de voorraad moeten worden toegevoegd. Voor gemeente Barneveld zou dit een opgave van tenminste 8.000 woningen tot 2040 betekenen. Provincie Gelderland streeft in het Aktieplan Wonen naar versnelling van woningbouwontwikkelingen, gezien de woningtekorten op de woningmarkt. Daarbij wordt ook naar gemeente Barneveld gekeken.

In regio Amersfoort loopt een soortgelijke studie, namelijk het 'Ontwikkelbeeld regio Amersfoort' en wordt een woninguitbreiding met 36.000 in 2020-2040 als opgave gezien. De woningbouw in Barneveld is hier mede input voor.

Door middel van de voortgangsrapportage woningbouw wordt halfjaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen.

Voor de periode 2024 t/m 2027 is een programma van gemiddeld bruto 785 woningen per jaar voorzien. Dit is circa 130% ten opzichte van de gewenste uitbreiding met zo'n 600 woningen per jaar. Rekening houdend met planuitval, vertraging en dergelijke en het gegeven dat in 2022 minder dan 300 woningen zijn opgeleverd, wordt deze 130% programmering als wenselijk beschouwd. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening is in 2022 geactualiseerd, met als werktitel Doelgroepenverordening gemeente Barneveld 2021. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en middendure huurwoningen.

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (25 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (15 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking in plangebied 

In het plangebied Bloemendal 2A zullen 153 woningen komen. Dit plan is een vervolg op fase 1. Per fase kan er worden afgeweken van het streefprogramma in de woonvisie, maar overall wordt dit programma bewaakt. Zo zaten er in fase 1 relatief veel goedkope woningen en in fase 2 relatief wat minder. De differentiatie sluit overall aan op het streefprogramma in de vastgestelde woonvisie houdt rekening met de toewerking naar 2/3 betaalbaarheid uit het Aktieprogramma Wonen.

Er zullen verschillende woningtypen in verschillende prijsklassen worden gerealiseerd. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de prijscategorieën en woningtypen van fase 2a.

Programma fase 2a Bloemendal in Barneveld *)
afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0011.png"

*) Sociale Koop Laag (< 260.000,- januari 2024), Sociale Koop Hoog (< 320.000,-, januari 2024), Middelduur laag betaalbaar (tot 390.000,- , januari 2024), Middelduur tot NHG (< 345.000,- januari 2024); Duur > NHG (> 345.000,- januari 2024).

Het programma, kan gezien de vraag vanuit de markt en de gewenste toevoeging, op voldoende belangstelling rekenen. Het woningbouwplan past binnen de totale woningbouwprogrammering van de gemeente.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei.

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

Binnen het plangebied zijn een drietal verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek Nijkerkerweg 126 Barneveld (projectnummer vo/vdb/2005/106, Midden Nederland Milieu, 4 januari 2006)
  • Verkennend bodemonderzoek Barneveld Noord (kenmerk R01-77132-RSC, Ingenieursbureau Land, 11 april 2017, bijlage 7)
  • Verkennend bodem- en asbest in grond-/puinonderzoek Nijkerkerweg 128 Barneveld (kenmerk 1785101A, PJ Milieu bv, 18 januari 2018)

Slechts ter plaatse van Nijkerkerweg 128 is in het onderzoek de aanwezigheid van asbest op en/of in de bodem meegenomen. Aanleiding voor de uitvoering van deze drie verkennende bodemonderzoeken was gelegen in de voorgenomen bestemmings-/functiewijziging of transactie. Met uitzondering van het erf van Nijkerkerweg 128, waar in twee aanwezige druppelzones zintuiglijk en analytisch asbest is aangetroffen, zijn er geen ernstige gevallen van bodemverontreinigingen aangetroffen. In de boven- en ondergrond en het grondwater zijn plaatselijk enkele parameters boven de achtergrondwaarde respectievelijk streefwaarde aangetoond.

Voor de voorgenomen bestemmings-/functiewijziging van Bloemendal fase IIA heeft de deskundige van Omgevingsdienst De Vallei aanbevolen om vooraf een actualiserend bodemonderzoek uit te voeren. Naast de reguliere standaard parameters zal dit onderzoek zich richten op de aanwezigheid van asbest op en/of in de bodem ter plaatse van de erven en waar in de weilanden sprake was van agrarische bebouwing. Op basis van de resultaten van het vooraf uit te voeren historisch vooronderzoek aangevuld met een geofysisch onderzoek zal de onderzoeksopzet worden bepaald.

Het uitgevoerde onderzoek is opgenomen onder bijlage 6. In de druppelzone is een geval van ernstige bodemverontreiding met asbest aangetroffen. De grond ter plaatse van de druppelzone van de schuur op het erf van Nijkerkerweg 128 dient bij herinrichting van het terrein gesaneerd te worden. Hiervoor kan een BUS-melding ingediend worden bij het bevoegd gezag (Provincie Gelderland). Dit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Verder wordt aanbevolen om bij het bouwrijpmaken van het terrein de toplaag van het weiland achter de schuren van Nijkerkerweg 128 af te romen, aangezien hier veel puin in aanwezig is. Indien er grond afkomstig van de locatie elders wordt toegepast, dient dit te gebeuren conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en Handelingskader PFAS.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

De gemeente heeft voor haar gehele grondgebied in 2015 een historisch vooronderzoek uit laten voeren naar de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog.

Volgens dit vooronderzoek van Expload met kenmerk RN-14037-2.0 van 27 oktober 2015, blijkt dat de planlocatie onverdacht is van ontplofbare oorlogsresten. Verder onderzoek is niet nodig.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek.

Bureau Archol uit Leiden heeft in opdracht van gemeente Barneveld een verkennend en karterend veldonderzoek uitgevoerd (bijlage 3). In april 2016 is het archeologisch proces gestart met een bureauonderzoek voor Barneveld-Noord c.q. Bloemendal. Op basis van dit onderzoek zijn zes deelgebieden aangewezen, waar een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten gold.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0012.png"

Afbeelding 11 Zes deelgebieden na bureauonderzoek geselecteerd voor vervolgonderzoek

Deelgebied 2 is van belang voor het plangebied "Bloemendal IIA". In de tweede helft van 2016 is vervolgens een booronderzoek uitgevoerd, waarbij door het gehele gebied boringen in raaien zijn gezet. Een deel van het gebied werd geselecteerd voor vervolgonderzoek. In 2017 werd daartoe een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Op onderstaande afbeelding geeft de rode cirkel met een '1' ernaast het met proefsleuven onderzochte gebied aan. De rode cirkel met een 'S' erop, geeft een historisch bekende schaapskooi aan. Deze contour is nog niet voldoende archeologisch onderzocht. Daarbij geldt dat bij iedere bodemingreep dieper dan 30 cm onder maaiveld, archeologisch onderzoek in de vorm van een opgraving is vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0013.png"
Afbeelding 12 Contouren proefsleuvenonderzoek

Wat betreft het deelgebied Peutweg 1-3: Het betreft volgens de cultuurhistorische- en archeologische waardenkaart een historisch erf (lichtblauw op onderstaande afbeelding). Het perceel heeft een dubbelbestemming archeologie. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in historische kernen en historische boerenerven (bij een oppervlakte van meer dan 100 m2). Indien bodemingrepen gepland zijn groter dan deze oppervlakte en diepte, dient volgens de regioarcheoloog archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd voorafgaand aan de geplande ontwikkelingen. In dit deelgebied zijn echter geen ontwikkelingen voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0014.png"
Afbeelding 13 Cultuurhistorische en archeologische waardenkaart

Het plangebied is voldoende onderzocht. Er zijn geen archeologische waarden aangetroffen. Het is dan ook niet nodig om een dubbelbestemming voor archeologie op te nemen.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed RCE) verplicht.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten.

Er zijn geen monumenten aanwezig binnen het plangebied. Het aspect monumenten vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens de Cultuurlandschappelijke waardenkaart geen (zeer) hoge waardering.

Zeer hoog gewaardeerde landschappen (waarde 5) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan; hoog gewaardeerde landschappen (waarde 4) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan, mits ze aan zeer hoog gewaardeerde landschappen grenzen. Het is de bedoeling dat de waarden worden gehandhaafd danwel versterkt.

Op de Cultuurhistorische waardenkaart is het plangebied deels aangeduid als vochtige kampontginning en deels als jonge vochtige landbouwontginning, beide met een middelmatige waarde.

Dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.

De historische lijnen in het landschap vormen de basis voor de hoofdstructuur en verdere verkaveling van het plangebied Bloemendal. De oostgrens van het plangebied "Bloemendal" wordt gevormd door een natuurlijke laagte in het gebied. Deze noordzuid lijn wordt versterkt door het meer ruimte te geven en krijgt de naam 'Laagte'. De A-watergang stroomt door de Laagte, naast een watervoerende en waterbergende functie krijgt de Laagte ook een recreatieve functie. Aan de zuidzijde grenst de laagte aan het Oosterbos. Deze groene koppeling zorgt voor een groennetwerk dat wijk overstijgend is.

Een andere historische noordzuid-lijn in het gebied, vormde oorspronkelijk een perceelsgrens. Deze perceelsgrens wordt in Bloemendal vertaald naar een hoofdfietsstructuur.

In oostwestelijke richting liggen een aantal watergangen die grotendeels worden behouden en omringd door een onbebouwde groenblauwe ruimte. Ook de oostwestelijke houtwal die in het gebied nog duidelijk zichtbaar is wordt in de verkaveling ingepast.

De waardevolle cultuurshistorische landschappelijke elementen blijven door deze zorgvuldige inpassing zichtbaar in de gehele wijk Bloemendal en in het plangebied "Bloemendal IIA".

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

In opdracht van gemeente Barneveld heeft Arcadis Nederland B.V. (hierna: Arcadis) uit Arnhem een natuurtoets uitgevoerd voor het gebied Barneveld-Noord c.q. Bloemendal (bijlage 19). De natuurtoets maakte inzichtelijk welke natuurwaarden aanwezig zijn en wat de mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zijn. Op basis van de natuurtoets heeft Arcadis vervolgonderzoek aanbevolen, waaronder een onderzoek naar stikstofdepositie in beschermde natuurgebieden. Hieronder komen aan de orde de uitkomst van het vervolgonderzoek en de mitigerende maatregelen, die Arcadis heeft voorgesteld en gemeente Barneveld uitvoert.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”. De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. De kortste afstand tot de Veluwe bedraagt meer dan 7 kilometer. Dit gedeelte van de Veluwe bevindt zich in zuidoostelijke richting van het plangebied nabij Lunteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0015.png"Afbeelding 14 Natura 2000-gebied Veluwe

Vanwege de omvang van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied "Bloemendal IIA" is een onderzoek naar stikstofdepositie in beschermde natuurgebieden noodzakelijk. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebied Veluwe zijn overige effecten van de woningbouwontwikkeling op het natuurgebied naar het deskundige oordeel van de ecoloog van Omgevingsdienst De Vallei op voorhand - zonder onderzoek - uit te sluiten. In bijlage 26 is het onderzoek stikstofdepositie d.d. 28 juni 2023 opgenomen.

Aanlegfase
De stikstofemissies tijdens de aanlegfase ontstaan door de inzet van dieselwerktuigen en de aan- en afvoer van personeel en materieel. Uit de AERIUS-berekeningen, zie bijlagen 22, 23, 24, volgt dat er als gevolg van de aanlegfase natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar voor 2024, 2025 en 2026.

Op basis van het resultaat tijdens de aanlegfase zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet uit te sluiten. Om die reden is op basis van intern salderen aanvullend bepaald of sprake is van significante effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Uit de verschilberekening blijkt dat daar geen sprake van is. Zie de bijlagen 27, 28, 29.

Gebruiksfase
De realisatie van fase IIA leidt na het in gebruik nemen van de woningen tot een verkeertoename vanuit de wijk naar en op de Nijkerkerweg. Hiervoor is een stikstofdepositieberekening gemaakt. Daarbij is ook uitgegaan van de meest recente richtlijnen met betrekking tot het bepalen van de invloed van het wegverkeer verder dan 5 km. Zie de bijlage 25. Uit de AERIUS-berekening volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar voor de gebruiksfase.

Hiermee zijn significant negatieve gevolgen op Natura 2000-gebieden als gevolg van het plan uitgesloten.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd. In bestaande bebouwing die gesloopt moet worden met het oog op de verwezenlijking van de nieuwe woonwijk kunnen verblijfplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn. Dat geldt ook voor bomen en beplanting in en rond waterlopen. Bovendien kan het agrarische gebied van essentieel belang zijn als foerageergebied voor beschermde soorten.

Gemeente Barneveld heeft aan Arcadis gevraagd om een quickscan flora en fauna uit te voeren om te beoordelen of beschermde soorten mogelijk voorkomen in het plangebied en de mogelijke effecten hierop in beeld te brengen. In het rapport d.d. 29 september 2020 (bijlage 10) concludeerde dat binnen het plangebied "Bloemendal IIA" (en "Bloemendal IIB") en de directe omgeving beschermde soorten van de Wet natuurbescherming voorkomen. Het gaat om algemene broedvogels, broedvogels met een jaarrond beschermd nest, vleermuizen, mogelijk marterachtigen, algemeen grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Door toepassen van mitigerende maatregelen en rekening te houden met de zorgplicht kan het grootste deel van de negatieve gevolgen voor beschermde soorten voorkomen of beperkt worden. Naar aanleiding van de quickscan is vervolgonderzoek uitgevoerd.

Tijdens het vooronderzoek is vastgesteld dat voor een aantal beschermde soorten en soortgroepen aanwezigheid niet op voorhand zijn uitgesloten: het betreft vleermuizen, huismus, steenuil, buizerd, boomvalk en sperwer. Aanwezige groenstructuren in en aan de rand van de gebieden alsmede de bebouwing aan de Nijkerkerweg 128 zijn onderzocht op functies van deze soorten. Het onderzoekrapport is bijgevoegd onder bijlage 9.

Op basis van het aanvullend soortgericht onderzoek is vastgesteld dat vleermuizen aanwezig zijn in de dichte schuur aan de Nijkerkerweg 128 (paarverblijfplaats) en langs een doorgaande bomenrij in Bloemendal (vliegroute). Op deze locaties kunnen ingrepen leiden tot negatieve effecten voor de soorten en daarmee tot overtreding van verbodsbepalingen. Eventuele toekomstige sloop of renovatie van de schuur moet daarom gepaard gaan met de nodige maatregelen en/of ontheffingsaanvraag. Met betrekking tot de vliegroute mogen geen grote onderbrekingen of sterke verlichting worden aangebracht die de vliegroute in functie aantasten.

Aanwezigheid van huismus, steenuil en buizerd, boomvalk en/of sperwer is op basis van het soortgericht onderzoek uitgesloten in te slopen schuren of eventueel te kappen bomen. Negatieve effecten op deze soort zijn uitgesloten.

Indien het huidige plan van slopen en behouden aangehouden wordt en de mitigerende maatregelen getroffen worden zijn verdere vervolgstappen, in het kader van de Wnb, niet aan de orde. Indien wordt afgeweken van het plan en van deze mitigerende maatregelen vindt mogelijk conflict met de Wnb plaats.

Arcadis Nederland B.V. heeft een quickscan uitgevoerd voor het perceel Nijkerkerweg 126 (rapport d.d. 15 augustus 2023, bijlage 11). De deskundige heeft geconstateerd dat de beschermde soorten en functies met name aanwezig zijn in de woning, die in de toekomstige situatie behouden blijft. Eventuele indirecte effecten door de sloop- en bouwwerkzaamheden op het perceel zijn door het nemen van mitigerende maatregelen (en zorgplicht) te voorkomen. De werkzaamheden in het plangebied zullen worden uitgevoerd met inachtneming van de opmerkingen van de ecoloog met betrekking tot de oostelijke loods, de zuidelijke schuur en de aanwezige hagen en bomen.

Bij de positionering van prefab kasten voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen worden de eisen in acht genomen, zoals geformuleerd in het kastenplan (bijlage 14).

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.

Nieuwe woonwijk Bloemendal IIA
Op de kavelgrenzen ten noorden, noordoosten en oosten zijn houtsingels aanwezig en deze vallen door hun omvang en aantallen bomen onder de Wet natuurbescherming (Wnb). Indien kap nodig is zal daarvoor een kapmelding moeten worden gedaan bij de provincie en is er sprake van een herplantplicht op de kaplocatie. Indien dat niet mogelijk is zal naar een compensatie herplant (elders) moeten worden gezocht en afstemming daarover met de provincie moeten plaatsvinden.

Het voornemen is de houtsingels te handhaven, op twee doorsteekjes na in de noordoosthoek. Deze zullen de bestemming Groen krijgen. De groenstructuur wordt zoveel mogelijk in stand gehouden en enkel om enkele doorgangen te maken zal er in gekapt worden. Verder worden nog nieuwe bomen in de laagte geplant en hiermee worden de te kappen bomen gecompenseerd. De conclusie is dat de Wnb de verwezenlijking van de nieuwe woonwijk niet in de weg staat.

Nijkerkerweg
In de bermen aan weerszijden van de weg zijn Eikenbomenrijen aanwezig en deze vallen onder de Wet natuurbescherming (Wnb). Met het oog op de verbreding van de Nijkerkerweg worden de bomen aan de westzijde van de weg gekapt. Er is voorzien in nieuwe groenstroken en bermen waarin nieuwe bomen worden geplant conform de herplantplicht uit de Wnb. De wijziging van het tracé van de weg vindt plaats in overeenstemming met de wet. De compensatie gaat volgens de quickscan van de Nijkerkerweg inclusief de mitigerende maatregelen.

De wijziging van het tracé van de weg zal ook gevolgen hebben voor een aantal bomen op het voorterrein van het perceel Nijkerkweg 145/145A. De Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is relevant. Met de aanplant van nieuwe bomen is de kap van enkele bomen op het genoemde perceel ruimschoots te compenseren. Het perceel is betrokken in de quickscan, aangezien daar twee volwassen bomen staan. Er is ook een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd om na te gaan of de bomen gelet op de bouwwerkzaamheden behouden kunnen blijven dan wel verplantbaar zijn, zie bijlage 8.

Peutweg 1-3
Op de percelen Peutweg 1-3 staat nauwelijks erfbeplanting. Er zijn slechts enkele kleine bomen. Deze bomen vallen niet onder de Wet natuurbescherming en de Algemene Plaatselijke Verordening is evenmin van toepassing.

Conclusie
De conclusie luidt dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt (met uitzondering van de locatie Peutweg 1, die gedeeltelijk in GO ligt, en de verbreding van de Nijkerkerweg in GO). Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0016.png"Afbeelding 15 Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone

De ecologische onderzoeken zijn beschreven in §5.3.1.2.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Het plangebied is niet gelegen binnen een aandachtsgebied van risicobronnen. Het plangebied is gelegen op een afstand groter dan 200 meter van risicobronnen. Een toename van het groepsrisico is daarmee uit te sluiten en een onderzoek naar het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied van vervoer van gevaarlijke stoffen over de A30. Hierdoor dient de veiligheidsregio in gelegenheid te worden gesteld om advies te geven over bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van de optredende scenario's. Dit restrisico dient verantwoord te worden.[Advies wordt later toegevoegd]

Verantwoording groepsrisico
Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute, maar binnen het invloedsgebied ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Maatgevende scenario's
De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en dat van toxische vloeistoffen/gassen ligt, zijn een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".

In opdracht van gemeente Barneveld heeft ingenieursbureau SPA WNP uit Ede akoestisch onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai ten behoeve van de woonwijk Bloemendal, fase I (bijlage 1). Dat heeft in 2021 een vervolg gekregen voor fase IIA van de woonwijk. Het onderzoek is geactualiseerd in 2023 (rapport d.d. 18 augustus 2023, bijlage 2).

Binnen het plangebied "Bloemendal IIA" zullen nieuwe woningen en een nieuwe weg worden gerealiseerd. Ook wordt er een aansluiting op de Nijkerkerweg gerealiseerd, die ter plaatse van de aansluiting fysiek gewijzigd zal worden. Daarom zijn de volgende deelonderzoeken uitgevoerd:

  • 1. akoestisch reconstructie onderzoek ten behoeve van de bestaande woningen in verband met de wijziging van de Nijkerkerweg (snelheidsverlaging en wijziging wegas);
  • 2. akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting op de bestaande woningen, ten gevolge van de relevante nieuwe weg door Bloemendal - fase IIa;
  • 3. akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting op de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (woningen) binnen het bestemmingsplan, vanwege de bestaande wegen (Nijkerkerweg, rijksweg A30 en Laan van Verzet uit fase I) en de relevante nieuwe weg door Bloemendal (Laan van Verzet_fase IIA);
  • 4. onderzoek buiten het onderzoeksgebied. Ten gevolge van het plan "Bloemendal IIA" zal het verkeer op de omliggende wegen toenemen ten opzichte van de situatie zonder deze nieuwe ontwikkeling. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing wordt de verandering van de geluidbelasting bij de bestaande woningen inzichtelijk gemaakt. Hierbij wordt de autonome situatie vergeleken met de situatie na realisatie van Bloemendal.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • 1. Ten gevolge van de wijzigingen van de Nijkerkerweg zal:
    • a. de geluidbelasting toenemen met maximaal 2,2 dB. De maximaal toegestane toename van 5 dB wordt niet overschreden. Deze toename wordt veroorzaakt door de verkeerstoename (circa 1,0 tot 1,5 dB) en doordat een deel van de Nijkerkerweg iets in westelijke richting verplaatst wordt, waardoor de weg dichter bij de woning komt, waar de hiervoor genoemde toename optreedt;
    • b. er sprake zijn van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder bij één woning aan de Nijkerkerweg 139 en bij 5 bestemde woningen ter plaatse van rekenpuntnummers 338, 339, 340, 341 en 342. Bij alle andere (bestemde) woningen is geen sprake van een reconstructie;
    • c. de geluidbelasting in 2033 op de reconstructiewoning aan de Nijkerkerweg 139 maximaal 58 dB bedragen. De maximaal toegestane waarde van 68 dB (na aftrek, bij heersende geluidbelasting > 53 dB), volgens de Wet geluidhinder wordt niet overschreden;
    • d. de geluidbelasting in 2033 op de 5 bestemde reconstructiewoningen maximaal 54 dB bedragen. De maximaal toegestane waarde van 63 dB (na aftrek, bij heersende geluidbelasting <= 53 dB), volgens de Wet geluidhinder wordt niet overschreden;
    • e. de geluidbelasting in 2033 op de 5 bestemde reconstructiewoningen, lager zijn dan de vastgestelde hogere waarden zoals deze ten behoeve van Bloemendal - fase 1 al vastgesteld zijn.

Het reduceren van de geluidbelasting tot de maximaal toelaatbare geluidbelasting met behulp van bronmaatregelen of overdrachtsmaatregelen stuit op bezwaren van verkeerskundige en stedenbouwkundige aard. De wijziging van de Nijkerkerweg is dan alleen mogelijk indien voor de geluidgevoelige bestemming aan de Nijkerkerweg 139 een hogere waarde wordt vastgesteld van 58 dB. Uit gevelonderzoek moet vervolgens blijken of maatregelen nodig zijn om het binnenniveau te laten voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB. Voor het bepalen van de gevelisolatie dient uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g Wet geluidhinder. Bij de 5 bestemde woningen zijn ten behoeve van fase I al hogere "hogere waarden" vastgesteld dan nu zou moeten op basis van dit reconstructie-onderzoek. Deze woningen krijgen op basis van de eerder vastgestelde hogere waarden al een ruim hogere geluidwering dan nodig voor deze reconstructie. Daarmee zal ruim voldaan worden aan de binnenwaarde van 33 dB.

  • 2. De geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe weg op bijna alle bestaande en bestemde woningen (fase 1) zal lager zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Bij één bestaande woning, te weten de woning aan de Nijkerkerweg 130, zal de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeurswaarde, maar ruim lager dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting. De geluidbelasting op de woning aan de Nijkerkerweg 130 bedraagt maximaal 50 dB. Voor de woning aan de Nijkerkerweg 130 moet een hogere waarde van 50 dB vastgesteld worden ten gevolge van de nieuwe weg, wanneer de nieuwe weg niet wordt uitgevoerd met een voldoende geluidreducerend wegdek of overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn. Uit gevelonderzoek moet blijken of aanvullende geluidreducerende maatregelen nodig zijn om het binnenniveau te laten voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB voor deze woning. Voor het bepalen van de gevelisolatie dient uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g Wet geluidhinder.
  • 3. De geluidbelasting op de nieuwe woonbestemmingen vanwege de Laan van Verzet zal niet hoger zijn dan de voorkeurswaarde. Vanwege de 'nieuwe weg', de rijksweg A30 en de Nijkerkerweg zal de geluidbelasting op de nieuwe woonbestemmingen wel hoger zijn dan de voorkeurswaarde. Ten gevolge van de 'nieuwe weg' en de Nijkerkerweg zal de geluidbelasting niet hoger zijn dan de maximaal toelaatbare waarde. Om de woningen te kunnen realiseren moeten hogere waarden worden vastgesteld.
    Ten gevolge van de rijksweg A30 zal de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting bij twee nieuwe woningen overschreden worden. Bij beide woningen wordt de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting alleen op de westelijke gevel op de eerste en tweede verdieping overschreden. Deze gevels zullen als dove gevels uitgevoerd moeten worden.
    Rekening houdend met alle wegen, blijkt dat er:
      • vier nieuwe woningen zijn die geen geluidluwe gevel hebben of een buitenruimte, die gelegen is aan de geluidluwe gevel, hetgeen wel de voorkeur heeft. Dit is bij deze vier woningen wel te realiseren door op de westelijke terreingrens bij minimaal twee van deze woningen gesloten tuinschermen te plaatsen;
      • drie nieuwe woningen zijn met een geluidbelasting van meer dan 53 dB, maar zonder geluidluwe gevel op de verdieping. Hierdoor is er waarschijnlijk geen slaapkamer aan een geluidluwe gevel, hetgeen de gemeente wel wenselijk acht. Om op de verdieping geluidluwe gevels te realiseren bij deze drie woningen, kunnen plaatselijke schermen of akoestisch gunstige bouwvormen overwogen worden. Ook kan overwogen worden om deze drie woningen minimaal 1,2 meter verder uit de wegas van de nieuwe weg te realiseren; net als de twee woningen direct ten oosten. Hierdoor zal de geluidbelasting niet meer hoger zijn dan 53 dB en vervalt de voorwaarde van een geluidluwe gevel op de verdieping.
  • 4. Ten gevolge van veranderende verkeersintensiteiten op de bestaande wegen buiten het onderzoeksgebied zal de geluidbelasting op de bestaande woningen niet relevant wijzigen. Het is de verwachting dat het extra verkeer niet zal leiden tot extra geluidhinder bij de bewoners van de bestaande woningen.

Conclusie
Voor de te realiseren dove gevels wordt op de verbeelding van dit bestemmingsplan een specifieke bouwaanduiding opgenomen.

Voor de woningen Nijkerkerweg 139 en Nijkerkerweg 130 én voor de nieuwe woonbestemmingen moeten hogere grenswaarden worden vastgesteld. De procedure voor vaststelling van hogere grenswaarden loopt gelijktijdig met de procedure tot bestemmingsplanherziening. Wanneer de hogere grenswaarden in het kader van de Wet geluidhinder zijn verleend, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de geurnormenkaart die hoort bij de gemeentelijke geurverordening op grond van artikel 6 Wet geurhinder en veehouderij. Het plangebied "Bloemendal IIa" is gelegen in de blauw gemarkeerde zone. In deze zone geldt een geurnorm van 6 ouE/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0017.png"Afbeelding 16 Geurnormenkaart

In het plangebied is één (voormalig) agrarisch bouwvlak, te weten op de locatie Nijkerkerweg 128. Er rust op dit perceel nog een melding in het kader van Melkrundveehouderijen welke sinds 2013 van rechtswege als melding op grond van het Activiteitenbesluit wordt aangemerkt. Als eigenaar kan gemeente Barneveld verklaren dat deze melding als vervallen kan worden beschouwd zodat geen sprake meer is van een geurcontour.

Verder liggen rondom het plangebied nog enkele agrarische bouwvlakken. Dit zijn:

Peutweg 1-3
Op dit adres is een geiten- en pluimveehouderij gevestigd. De stallen zijn op voldoende afstand gelegen van de beoogde woningen; aan de vereiste afstanden uit de Wgv wordt voldaan. Ter plaatse van de woningen dient de geurbelasting niet hoger te zijn dan de vereiste 6,0 ouE/m3. Ook mogen de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf niet worden beperkt. Er is een berekening gemaakt conform de methodiek van de Wet geurhinder en veehouderijen ('de omgekeerde werking') waarbij alle geur van het huidige veebestand is geprojecteerd op de rand van het bouwvlak die het dichtst bij het plangebied ligt. Hierbij is uitgegaan van een aangepast bouwvlak, waarbij deze eindigt ter hoogte van de daadwerkelijk gerealiseerde stallen. De woningen komen buiten de geprojecteerde contour van 6,0 ouE/m3 te liggen.

Nijkerkerweg 132
Dit is een bedrijf met een oudere milieuvergunning welke tegenwoordig als melding wordt aangemerkt. Er loopt een principeverzoek bij de gemeente Barneveld voor een functieverandering van agrarisch naar wonen. Daarom is geen rekening gehouden met een geurcontour vanuit dit bedrijf.

Nijkerkerweg 139
Dit is een bedrijf met een oudere milieuvergunning welke tegenwoordig als melding wordt aangemerkt. De eventuele uitbreidingsmogelijkheden worden reeds belemmerd door de al aanwezige geurgevoelige objecten in de directe omgeving; op de Nijkerkerweg 126 en 126-01.

Bloemendaallaan 87 (85-89)
Deze locatie is in eigendom verworven door gemeente Barneveld en daardoor geen relevante factor meer.

Woon-en leefklimaat
Ook dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met een voldoende goed woon- en leefklimaat wat betreft (agrarische) geurhinder. In dit geval was vóór de verwerving door de gemeente met name de geurbelasting vanuit de Bloemendaallaan 87 bepalend voor het woon-en leefklimaat ter plaatse. Er is sprake van een maximale voorgrondbelasting van 6,3 ouE/m3 ter plaatse van de beoogde woningen. Een voorgrondbelasting tot aan 6,5 ouE/m3 kan worden aangemerkt als een Redelijk goed woon- en leefklimaat.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de ladder verder te worden doorlopen. Indien dit niet het geval is, dan is de ladder niet verder van toepassing dan wel kan niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking worden voldaan.

  • 1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • 3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • 4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • 5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Hieronder de antwoorden op bovenstaande vragen:

1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' d.d. 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie is aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van circa 153 woningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.

2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Uit de eerder genoemde 'overzichtsuitspraak' blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling blijkt dat er sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.

Het plangebied 'Bloemendal' kent thans in hoofdzaak een agrarische bestemming. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor bedrijven met een agrarische bedrijfsvoering. Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van circa 153 woningen (tweede fase), tot ruim 1.550 woning voor geheel Bloemendal mogelijk. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' is het niet mogelijk om binnen het onderhavige plangebied een samenhangend nieuw woongebied te ontwikkelen. Gelet hierop is sprake van een functiewijziging en vindt tevens een vergroting van het planologische beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.

3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om de kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, tweede lid van het Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar één of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

Kwantitatieve behoefte
Uit jurisprudentie blijkt dat de behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken. Regionale bouwafspraken zijn vastgelegd in de regionale notitie 'advies toedeling woningbehoefte regio FoodValley' (okt. 2017, tabel 2). Deze is als zodanig overgenomen in het uitvoeringsplan Regionale Woonagenda 2.0, regio FoodValley (jan 2018).

Het provinciale Aktieplan Wonen streeft om in Gelderland versnelt tot woningbouw over te gaan en in komende 5 jaar de bouw van 45.000 woningen in de hele provincie te realiseren. Tot 2030 wil de provincie zo'n 80.000 nieuwbouwwoningen gerealiseerd zien.

Daarnaast lopen er de regionale (verstedelijkings-)studies in regio Amersfoort (Ontwikkelbeeld) en regio Foodvalley/Arnhem/Nijmegen (ANF) met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van deze regio's. Voor Foodvalley staat tot 2040 een gewenste uitbreiding van 40.000 woningen genoemd, voor regio Amersfoort circa 36.000 woningen. De behoefte is mede onderbouwd op basis van een onderzoek van STEC (Woningbehoefte regio Foodvalley, september 2020).

In de gemeentelijke Hoofdlijnennotitie die in juli 2021 door de raad zal worden vastgesteld, wordt aan de hand van verschillende groeiscenario's nader ingegaan op de mogelijke koers van gemeente Barneveld, mede in relatie tot deze regionale ruimtelijke verkenningen. Het advies hierin is om te koersen op een woningbouwprogramma van 8.000 tot 10.000 woningen in de periode tot 2040. In verband met de landelijke ontwikkelingen op de woningmarkt, de gewenste versnelling woningbouw vanuit het Rijk, wil de gemeente de eerstkomende jaren inzetten op een groei met gemiddeld 600 woningen per jaar. Met als speciaal accent dat meer aandacht voor de bouw in de kleinere kernen is gevraagd, 'de kracht van de kernen', mede in verband met het willen versterken van de leefbaarheid in deze kernen.

In de in maart 2021 vastgestelde Woonvisie 2021-2025 'Wonen voor Jong en Oud', was nog de koers van de bouw van gemiddeld 500 woningen per jaar vastgesteld. Daarbij is ook een streefprogramma opgenomen, dat voorziet in een gewenste differentiatie naar huur- en koopprijsklassen.

Gelet op het regionale woningbouwprogramma, het gemeentelijk woningbouwprogramma alsook de genoemde onderzoeken, kan worden gesteld dat het onderhavige planvoornemen past binnen de kwantitatieve behoefte aan woningen in gemeente Barneveld.

Kwalitatieve behoefte 
Onderzoeksbureau RIGO heeft in 2019 op basis van het WoON2018 onderzoek een woningbehoefteonderzoek in opdracht van gemeente Barneveld uitgevoerd. Behalve genoemde kwantitatieve ontwikkelingen is ook op de kwalitatieve behoefte ingegaan. Dit heeft geresulteerd in de gemeentelijke woonvisie geresulteerd in het volgende streefprogramma voor de periode 2021-2025.

Tabel: Streefprogramma woningbouw gemeente Barneveld 2021-2025

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0018.png"

*) exclusief onzelfstandige woonruimten (zoals studentenkamers, woonruimten arbeidsmigranten, flex woonruimten voor spoedzoekers, intramurale verpleegplaatsen).

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van het programma zoals is opgenomen in onderstaande tabel. Per fase kan er worden afgeweken van het streefprogramma in de woonvisie, maar overall wordt dit programma bewaakt. Zo zaten er in fase 1 relatief veel goedkope woningen en in fase 2 relatief wat minder.

Onder Sociale Koop Laag worden woningen tot € 260.000 bedoeld, Sociale Koop Hoog heeft betrekking op woningen van € 260.000 tot € 320.000, Middelduur betreft woningen in de prijsklasse van € 320.000 tot de actuele NHG-grens en onder Duur wordt de prijsklasse vanaf de actuele NHG grens bedoeld (€ 405.000, prijspeil 2023).

Tabel: Programma Bloemendal Fase IIa en programma fase I en IIA samen

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0019.png"

N.B. In de bovenstaande tabel is als abusievelijk genoemd dat het totaal aantal woningen in fase IIA 151 woningen betreft in plaats van 153 woningen.

Het programma, kan gezien de vraag vanuit de markt en de gewenste toevoeging, op voldoende belangstelling rekenen.

4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ex artikel 1.1.1 van het Bro verstaat onder 'bestaand stedelijk gebied': bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Het voorgaande bestemmingsplan maakt slechts een beperkt stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, infrastructuur en groen mogelijk. Het gaat echter in belangrijke mate om agrarische bedrijfsvoering. Gelet daarop is het onderhavige plangebied voornamelijk gelegen buiten het 'bestaand stedelijk gebied' van de kern Barneveld.

5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
Realisatie van genoemd aantal woningen (circa 153 woningen in de tweede fase, totaal Bloemendal ruim 1.550 woningen) door middel van inbreiding binnen de kern Barneveld ligt niet voor de hand. De kern Barneveld is relatief 'jong' en kent veel naoorlogse woningbouw. De grootste aantallen zijn vanaf de jaren zeventig gerealiseerd. Derhalve kent Barneveld weinig herstructurering en weinig (beschikbare) functieveranderingslocaties binnen de kern. Er is ook geen leegstand van bestaand vastgoed.

Bloemendal speelt een belangrijke rol in het invullen van de kwantitatieve opgave die er ligt, naast de kwalitatieve overwegingen (behoefte). Er is zeer beperkt sprake van inbreidingslocaties. Deze aantallen verhouden zich niet tot genoemde ruimteclaim voor ruim 1.550 woningen.

Na de afronding van Veller II en Eilanden-Oost is deze locatie gewenst om de vraag naar woonruimte te accommoderen. Ook gezien de beperkte inbreidingscapaciteit die de kern Barneveld (meer) heeft (relatief weinig leegstand en weinig functieveranderingslocaties) is woningbouw op een uitleglocatie noodzakelijk.

De kern Barneveld kan derhalve enkel worden uitgebreid buiten bestaand stedelijk gebied. Onderhavige locatie wordt daarbij als geschikt aangemerkt, aangezien het aansluit op een bestaande buurt in Barneveld Noord (De Vaarst) en de nabijheid van bestaande voorzieningen als sportvelden, basis- en voortgezet onderwijs en nabij de A30/A1.

De locatie ligt op fietsafstand van het centrum en van het NS-station. Het plangebied voor Bloemendal was als zoekzone voor wonen al opgenomen in de vastgestelde Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 (in 2011 vastgesteld).

Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen en laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven (bijlage 13). Zo is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan.

Er zijn geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Tevens dient te worden beoordeeld of het mogelijk maken van nieuwe woningen, gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Binnen het plangebied worden enkel woningen mogelijk gemaakt. Het aantal te realiseren woningen binnen dit plan overschrijdt de grens voor het maximaal aantal woningen dat mogelijk is onder het Besluit Niet In Betekende Mate bijdrage aan de luchtkwaliteit niet. Hiermee is een onderzoek naar de emissie vanuit dit plan vanwege de luchtkwaliteit niet noodzakelijk. Het plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nog gekeken naar de heersende luchtkwaliteit ter plaatse. Een indicatie hiervoor wordt gegeven door de heersende achtergrondconcentraties uit de monitoringstool. Er blijkt dat de achtergrondconcentraties ruim gelegen zijn onder de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op lokaal niveau worden dan ook geen overschrijdingen van grenswaarden verwacht.

Deze conclusies blijken ook uit het onderzoek dat is uitgevoerd voor Bloemendal I (bijlage 15) waarbij rekening is gehouden met het extra verkeer als gevolg van Bloemendal fase II.

In opdracht van gemeente Barneveld heeft bureau SPA WNP Ingenieurs uit Ede in 2021 een nader onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd dat is toegespitst op het plangebied "Bloemendal IIA". Dit onderzoek is geactualiseerd in 2023 (bijlage 16). Uit dit onderzoek blijkt dat de realisatie van de nieuwe woningen niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging; het is in dat opzicht 'niet in betekenende mate'. De berekende concentraties ten gevolge van het (extra) verkeer op de wegen zijn ruim lager dan de grenswaarden.

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0020.png"
Afbeelding 17 Luchtkwaliteit

5.10 Milieueffectrapportage

De verplichting om een milieueffectrapport op te stellen geldt als er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De activiteiten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in Bijlage C en activiteiten waarvoor dat mogelijk geldt zijn opgenomen in Bijlage C respectievelijk Bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Woningbouwprojecten zijn alleen opgenomen in Bijlage D onder 11.2: stedelijke ontwikkelingsprojecten.

Voor activiteiten genoemd in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage moet het bevoegd gezag beoordelen of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dat gebeurt door de gevolgen van de voorgenomen activiteit te toetsen aan de criteria van Bijlage III van de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Als er een passende beoordeling moet worden gemaakt en het plangebied betreft een relatief klein gebied in de gemeente, dan geldt een plan-m.e.r.-beoordelingsplicht. Als uit die plan-m.e.r.-beoordeling blijkt dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, dan is een plan-m.e.r. noodzakelijk.

Een derde mogelijkheid waardoor een m.e.r.-plicht zou kunnen gelden is als de activiteit als zondig is aangewezen in de provinciale milieuverordening. De provincie Gelderland heft hier geen gebruik van gemaakt.

Onderzoek 
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 153 woningen maar maakt onderdeel uit van een ontwikkeling van ongeveer 1.500 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee onder de drempelwaarden. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op … (datum) is bij besluit van college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld vastgesteld dat ten behoeve van de vaststelling van dit bestemmingsplan geen milieueffectrapportage nodig is, omdat er ten gevolge van dit plan geen belangrijke nadelige effecten voor net milieu kunnen optreden. Het besluit is als bijlage 5opgenomen.

Het woningbouwproject vindt plaats op een locatie ten oosten van de A30 en ten zuiden van de A1. Het gebied heeft geen bijzonder kenmerken. Ook gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-(beoordelings)plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig. Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Conclusie
De conclusie is dat er geen milieueffectrapportage nodig is, omdat zich geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunne voordoen.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Er zijn geen bedrijven (anders dan agrarische bedrijven) in de omgeving die belemmerend kunnen werken voor dit de verwezenlijking van het voorliggende bestemmingsplan.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Hoofdstuk C3 uit het Masterplan Barneveld-Noord (bijlage 17) is gewijd aan het landschap. Verder is hoofdstuk D2 van het genoemde masterplan over het landschappelijk raamwerk van belang. Met name de hierna genoemde paragrafen uit hoofdstuk D2 slaan op het plangebied "Bloemendal IIA" (paginanummer 36 e.v. van het Masterplan Barneveld-Noord):

  • 1. Eikenlaan Nijkerkerweg
  • 2. Noordzuid Laagte
  • 4. Oostwest doorsnijding

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0021.png"Afbeelding 18 Landschappelijk raamwerk volgens Masterplan Barneveld-Noord

Een uitgebreide beschrijving van de houtopstanden staat in §5.3.1.3.

5.13 Veiligheid en gezondheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

Gezondheid
De aanwezigheid van een intensieve veehouderij kan invloed hebben op de gezondheid van omwonenden. Uit het onderzoek Veehouderij Gezondheid Omwonenden (VGO) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is gebleken dat longontsteking vaker voorkomt bij mensen die in veedicht gebied wonen. Een deel van de longontstekingen is geassocieerd met het wonen in de buurt van een geitenhouderij. De oorzaak is niet duidelijk. Met andere woorden: het wonen in de buurt van een geitenhouderij verhoogt de kans op een longontsteking, maar we tasten nog in het duister wat deze verhoogde kans veroorzaakt.

Eind oktober 2020 kwam de GGD met de richtlijn 'Veehouderij en gezondheid'. De richtlijn gebruikt de GGD bij de advisering over ruimtelijke plannen. De GGD heeft twee uitgangspunten bij zijn adviezen.

De eerste is voorzorg: wees terughoudend met het plaatsen van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen, scholen, en ziekenhuizen) en veehouderijen binnen 250 meter van elkaar (bij geitenhouderijen binnen 2 kilometer).

Het tweede uitgangspunt is het streven om de uitstoot van geur, stof, endotoxinen (kleine stukjes bacteriën) en ammoniak van veehouderijen te verminderen.

De GGD-richtlijn betreft een niet-bindende aanbeveling en deze bevat geen harde normen. De richtlijn heeft geen bindende status. De GGD heeft niet willen uitsluiten dat er nieuwe woningen komen in de omgeving van geitenhouderijen. De GGD adviseert doorgaans aan gemeenten om in hun besluitvorming het risico van longontsteking zorgvuldig mee te wegen.

Volgens de GGD is het risico op longontsteking het hoogst binnen een straal van 500 meter. Buiten die straal loopt het verhoogde risico af. Omdat we niet weten waardoor de longontstekingen rondom geitenhouderijen wordt veroorzaakt, ontbreekt het inzicht in effectieve bronmaatregelen om gezondheidsrisico's te voorkomen.

Conclusie
Het plangebied bevindt zich in de invloedssfeer van de geitenhouderij(en) aan de Peutweg 1-3 in Barneveld. De afstand tussen het nieuwe bouwvlak van de geitenhouderij en de dichtstbijzijnde nieuwe woning in het plangebied "Bloemendal IIA" zal ongeveer 370 meter bedragen. Er komen 36 van de 153 nieuwe woningen in het hoogste risicogebied. De meeste nieuwe woningen komen dus in het gebied waarvoor een licht verhoogde risico op longontsteking geldt. Desondanks is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd in het plangebied.

Uit jurisprudentie blijkt dat het gemeentebestuur in de afweging van belangen het zwaarwegende, maatschappelijke belang van de urgente woonbehoefte mag laten prevaleren. Het is zeer belangrijk dat er voldoende woningen worden gebouwd. In gemeente Barneveld is de agrarische sector groot. Het is nu eenmaal een veedicht gebied. Het is dan ook onmogelijk om bij woningbouw overal de strengste voorzorgsrichtlijnen in acht te nemen. Anders zou de woningbouwproductie sterk afnemen. Naar ons oordeel is het verantwoord en aanvaardbaar om de bouw van 153 woningen mogelijk te maken. De mogelijke gezondheidsrisico's voor de nieuwe bewoners vanwege de geitenhouderij aan de Peutweg 1-3 acht het bestuur van gemeente Barneveld gering. De voorzorgsrichtlijn is niet doorslaggevend in de belangenafweging ook omdat het causale verband tussen geitenhouderijenin de omgeving en de hogere incidentie van longontstekingen (nog) niet is aangetoond.

5.14 Verkeer

Ontsluiting, bereikbaarheid en verkeersveiligheid
Het plangebied Bloemendal IIA wordt ontsloten op de Nijkerkerweg. Hiervoor wordt een nieuwe aansluiting gerealiseerd welke onderdeel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur uit het Masterplan Bloemendal. Er wordt een kruispunt gerealiseerd met verkeersregelinstallatie, uniform met het kruispunt in de eerste fase van Bloemendal.

Ten aanzien van de benodigde vorm van het kruispunt wordt niet alleen rekening gehouden met de toevoeging van het plangebied (Bloemendal fase IIA) in de nabijheid van de Nijkerkerweg, maar ook met de daarna volgende ontwikkelingen.

Gezocht is naar een kruispuntontwerp waarin de bomenrijen, fietspaden en watergangen nu al naar een toekomstbestendige locatie verplaatst kunnen worden en waarbinnen het kruispunt in de toekomst eenvoudig kan worden opgewaardeerd. Dit heeft geresulteerd in een relatief eenvoudig verkeerslichtenkruispunt.

Door het plangebied loopt vanaf de Nijkerkerweg een nieuwe wijkontsluitingsweg in oostelijke richting naar het toekomstige voorzieningenplein en wordt daar verbonden met de wijkontsluitingsweg van Bloemendal fase 1. Op deze manier ontstaat een robuuste, tweezijdig bereikbare verkeersstructuur waar toekomstige fases van Bloemendal op kunnen worden aangesloten. De nieuwe toegangsweg krijgt een maximumsnelheid van 50 km/uur en bijbehorende inrichting. Langs deze wijkontsluitingsweg wordt een parallelstructuur gerealiseerd waar woningen aan ontsluiten, parkeren mogelijk is en waar gefietst kan worden. Op de parallelwegen geldt eenrichtingsverkeer voor gemotoriseerd verkeer en geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Ook de overige erftoegangswegen binnen het plangebied krijgen een maximumsnelheid van 30 km/uur met bijbehorende inrichting. In principe wordt uitgegaan van gelijkwaardige kruispunten met uitzondering van aansluitingen op ondergeschikte hofjes of parkeerkoffers.

Door het plangebied loopt een onderdeel van een langzaam verkeersroute; het "zondagspad". Deze verbinding maakt onderdeel uit van een langere route in woonwijk Bloemendal. Door het gehele plangebied wordt voorzien in aantrekkelijke wandelroutes voor voetgangers. Langs bijna alle wegen wordt aan minimaal één zijde van de weg voorzien in een voetpad. Daar waar geen voetpad is voorzien zijn dit in de meeste gevallen doodlopende straatjes welke een beperkt aantal woningen ontsluit.

Openbaar vervoer
Om het gebruik van openbaar vervoer van begin af aan te stimuleren wordt langs de Nijkerkerweg een nieuw bushaltepaar gerealiseerd. De huidige buslijn Barneveld - Apeldoorn en de buslijn Barneveld - Nijkerk kunnen hier halteren. Bij de haltes worden voldoende stallingsmogelijkheden voor rijwielen gerealiseerd en er worden abri's geplaatst om droog te kunnen wachten. Door de aanleg van haltehavens kan een bus halteren naast de rijbaan zodat de doorstroming en verkeersveiligheid geborgd zijn.

Parkeren
Voor wat betreft het aantal parkeerplaatsen is het uitgangspunt de Nota Parkeernormen. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen parkeren op eigen terrein en openbare parkeerplaatsen. Beide worden in het plangebied toegepast. Het totale plangebied voldoet aan de Nota Parkeernormen en voorziet daarmee in voldoende parkeerplaatsen. De parkeerbalans is gevoegd als bijlage 21 bij deze toelichting bij het bestemmingsplan. Het geringe tekort (-0,4 parkeerplaatsen) in deelgebied E wordt opgevangen in deelgebied F (+0,6 parkeerplaatsen) volgens onderstaande kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1635-0002_0022.png"
Afbeelding 19 Verkeer

5.15 Water

Masterplan watersysteem Bloemendal
Het plangebied van de wijk Bloemendal wordt omsloten door de Valleilijn, de wijk De Vaarst, het Oosterbos, de Thorbeckelaan, de Nijkerkerweg en een zone langs de Esvelderbeek. De wijk biedt ruimte voor circa 1.500 woningen en wordt in fasen gerealiseerd. Het Masterplan watersysteem Bloemendal behandelt het totale plangebied Bloemendal.

Dit plan (bijlage 18) beschrijft de ambities en ontwerpuitgangspunten waaraan het watersysteem in Bloemendal moet voldoen. Tevens geeft het plan inzicht in de grondwaterstanden en handvatten voor de invulling van de waterberging.

Voor de ontwikkeling van Bloemendal zijn de gebiedskenmerken "beekdal" en "ervenstructuur" bepalend voor de uitwerking van het stedenbouwkundig en waterhuishoudkundig plan. Daarnaast zijn algemeen geldende waterdoelen van belang:

  • een veilig en goed woonklimaat: droge voeten en geen wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met klimaatscenario's;
  • een klimaatrobuust en duurzaam watersysteem: voorkomen van afvoer grondwater en voldoende waterberging;
  • een gezond watersysteem: beperken van ziektes door afvoer van afvalwater en goede waterkwaliteit.

Waterhuishouding- en rioleringsplan Woonontwikkeling Bloemendal fase 2a
Dit waterhuishoudingsplan (bijlage 30) beschrijft de wijze waarop de waterhuishouding en riolering is geïntegreerd binnen het ruimtelijk plan voor het deelgebied fase 2a. Het plan is daarmee een nadere uitwerking van het Masterplan.

Dit plan beschrijft voor de bestaande situatie de aspecten hoogteligging, bodemopbouw, grondwater, oppervlaktewater en riolering en geeft aan hoe de waterhuishouding en riolering in het deelgebied fase 2a geregeld zijn. Dit wordt hieronder samengevat weergegeven. In fase 2a komen ongeveer 153 woningen.

Gebiedsinventarisatie
Op basis van een inmeting is vastgesteld dat de maaiveldhoogten grofweg variëren tussen 8,0 m NAP en 9,0 m NAP. Het laagste maaiveld ligt in het noordwesten en loopt redelijk vlak langs een aanliggende watergang naar het oosten.

Op de Bodemkaart van Nederland is het plangebied grotendeels gekarteerd als leemarm en zwak lemig fijn zand (Veldpodzolgronden) en lemig fijn zand (Beekeerdgronden).

Op basis van boringen is vastgesteld dat de bodem voornamelijk uit uiterst tot matig fijn zand bestaat. Dit zand heeft gemiddeld een doorlatendheid van 4 tot 5 meter per dag. In de zandlaag bevinden zich ook leem-, klei- en veenlagen op verschillende dieptes, voornamelijk tussen de 0,5 en 1,5 meter, op een enkele plaats dieper dan 1,5 meter. Deze leemlagen hebben een zwak tot sterk zandig karakter en zijn over het algemeen goed doorlatend en hebben een lage weerstand.

Op basis van peilbuizen en een grondwatermodel is een betrouwbaar beeld verkregen van de gemiddeld hoogste grondwaterstanden (GHG). De berekende GHG varieert van 0 (nabij Zijtak Trammelantbeek) tot 1 meter (centrum en westen plangebied) onder maaiveld. Ook de gemiddeld laagste grondwaterstanden zijn met het model bepaald. Deze variëren van 7,4 m NAP (westzijde plangebied) tot 7,8 m NAP (nabij Zijtak Trammelantbeek).

Het watersysteem rondom het plangebied is in beheer bij het Waterschap Vallei en Veluwe en voert conform de legger af in noordwestelijke richting naar de Esvelderbeek. Aan de noordzijde van fase 2a en langs de Nijkerkerweg bevindt zich een C-watergang. De bermsloot langs de Nijkerkerweg stroomt af in noordelijke richting langs de Nijkerkerweg en komt uit in de Trammelantbeek. De bermsloot is goed onderhouden, watervoerend en de duikers voorlangs woonpercelen zijn van beton (500 mm). De C-watergang aan de noordzijde is grotendeels droogvallend.

De Zijtak Trammelantbeek aan de oostzijde betreft een A-watergang. Bovenstrooms is een stuw gelegen nabij de Bloemendallaan. Deze reguleert het waterpeil in het oppervlaktewater van woonwijk De Vaarst en heeft een doorlaat op 8,5 m NAP.

Het waterpeil in de beek is niet bekend. Vermoedelijk valt de beek in de zomer droog en kent de beek in de winter door zijn ontwateringsfunctie een waterdiepte van 10 tot 20 centimeter. Bij regenval heeft de beek een grotere afvoerfunctie.

In het kader van Bloemendal fase 1 is er in de Zijtak Trammelantbeek tussen Bloemendal fase 1 en 2a een tijdelijke stuw geplaatst. Deze knijpstuw voedt de droogvallende zone langs de beek in fase 1. Dit gebeurt wanneer de waterafvoer in de beek groter is dan de toegestane vertraagde afvoer (vertraagde afvoer op 7,40 m NAP en stuwhoogte op 8,30 m NAP).

Langs de Nijkerkerweg loopt een gemeentelijk vrij verval transportriool (diameter 1000 mm), die het afvalwater uit Voorthuizen en Harselaar-West afvoert naar het rioolhoofdgemaal van Barneveld aan de Jacob Catsstraat. De woningen langs de Nijkerkerweg zijn via drukriolering aangesloten op het transportriool.

Hemelwater
De planontwikkeling mag niet leiden tot meer afvoer van hemelwater dan in de huidige situatie (de zogenaamde landelijke afvoer). Dit betekent dat er waterberging in het plangebied nodig is met een gedoseerde afvoer naar het watersysteem buiten het plangebied.

De waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van waterbergingszones aan de oost- en westrand van het plangebied. Deze zones zijn aan de westrand droogvallend, geschikt voor de aanplant van grassen, kruiden en struiken, en hebben een overloop op de bermsloot van de Nijkerkerweg. Aan de oostzijde is een meer plas-dras berging te realiseren, geïntegreerd met de te behouden Zijtak Trammelantbeek. Water dat op de noordelijke helft van de wijkontsluitingsweg valt, wordt oppervlakkig via een brede berm afgevoerd naar de C-watergang aan de noordgrens.

De plas-drasberging wordt gevoed door het verplaatsen van de tijdelijke knijpstuw in de beek naar een locatie ten noordoosten van fase 2a. De maatvoering van de vertraagde afvoer en stuwhoogte blijft gelijk. Hierdoor is er geen belemmering van de bestaande stuw in de wijk De Vaarst.

De openbare wegen voeren het hemelwater van alle openbare verhardingen en het overtollig dakwater bovengronds af naar de oostwestgerichte groenblauwe velden. Dit zijn de openbare groene ruimtes, aangelegd met een verlaagd profiel om afstroming mogelijk te maken naar de waterbergingszones. Er is een nauwkeurig peilenplan (woningen, wegen) opgesteld dat bovengrondse afvoer mogelijk maakt. Het vloerpeil van de woningen ligt altijd hoger dan de openbare ruimte. Bij bovengrondse afwatering is water op straat acceptabel zo lang het geen schade veroorzaakt en de situatie beperkt blijft tot stroming over de rijbaan. Hier wordt in het ontwerp aan voldaan. Door bovengrondse afvoer blijft het water zichtbaar en draagt het bij aan de bewustwording van een klimaatbestendig afwateringssysteem.

Het ontwerp van de waterbergingszones is erop gericht dat de maatgevende bui van het Waterschap Vallei en Veluwe (87 mm in 24 uur) wordt vastgehouden in de zones met een theoretisch toegestane landelijke afvoer. Daarbij is gekeken in hoeverre de (toekomstige) ontwikkelingen buiten fase 2a invloed hebben op de benodigde berging in het plangebied van fase 2a. Resultaat is onder meer dat een ontwikkelingsgebied ten oosten van fase 2a is meegenomen in de bergingsopgave voor fase 2a.

Ieder perceel buffert 1 m3 aan hemelwater in de vorm van een infiltratievoorziening waar ten minste het dak van de woning (en eventuele overige gebouwen op het perceel) op is aangesloten. De overloop vindt plaats via de bladvanger in de dakafvoerleiding aan de voorzijde van de woning. Onder de overloop wordt een grindkoffer van 0,5x0,5x0,5 m aangelegd waar het overlopende water kan infiltreren. Het realiseren van de infiltratievoorziening is onderdeel van de bouw van de woning. De bouwer is verplicht bij de aanleg eventueel aan te treffen leemlagen te doorbreken zodanig dat infiltratie in het zandpakket mogelijk is. De perceeleigenaren zijn uiteindelijk verantwoordelijk voor het goed blijven functioneren van de voorziening.

Het hemelwater in de achterpaden wordt opgevangen in infiltratiekolken en de hoogteligging van de paden wordt zodanig gekozen dat bij extremen een waterstroom richting de openbare weg plaatsvindt. De bouwer regelt deze afwatering van het achterpad. De achterpaden komen in eigendom, beheer en onderhoud bij de perceeleigenaren. Zij zijn verantwoordelijk voor het goed blijven functioneren van de infiltratiekolken, onder meer door reiniging.

Grondwater
De grondwaterstanden worden mede bepaald door de ligging en diepte van watergangen in en rondom het plangebied. Alle watergangen in fase 2a blijven behouden. De C-watergang aan de noordgrens wordt opnieuw geprofileerd en op diepte gebracht. Hierdoor is de kans op een significante vernatting uitgesloten.

Grondwateroverlast wordt voorkomen door het plangebied op te hogen. Hierbij wordt rekening gehouden met de beoogde ontwateringsdiepten (verschil in hoogte tussen maaiveld en GHG) voor woningen, straten, groen en wadi's zoals genoemd in de Standaard Ontwerp- en Materiaaleisen van de gemeente Barneveld. Er worden dus geen ontwateringsmiddelen toegepast.

Met behulp van de berekende GHG is de minimaal benodigde aanleghoogte bepaald. Voor Bloemendal fase 2a is het minimaal te hanteren wegpeil vastgesteld op 9.2 m NAP. Naar het noorden toe loopt het wegpeil af naar 8,8 m NAP.

Huishoudelijk afvalwater
Het vuilwater dat in het plangebied vrijkomt, wordt onder vrij verval ingezameld. Het water voert af naar het transportriool in de Nijkerkerweg via een nieuwe aansluiting met een terugslagklep. Een koppeling met het rioolstelsel in fase 1 dient als een soort noodoverloop in het geval de riolering verstopt raakt. Daarnaast is het rioolstelsel zoveel mogelijk als een vermaasd systeem ontworpen, zodat afvoer mogelijk blijft bij een verstopping.

Mogelijk kunnen de woningen langs de Nijkerkerweg worden aangesloten op het stelsel in fase 2a, waardoor de bestaande aansluiting op het drukriool kan komen te vervallen.

Het vuilwaterstelsel heeft ruim voldoende capaciteit om de afvalwaterhoeveelheden uit fase 2a te kunnen verwerken. Daarnaast is er ruim voldoende buffercapaciteit in het stelsel bij een calamiteit.

Duurzaamheid
In het kader van duurzaamheid, klimaatadaptatie en het vergroten van het klimaatbewustzijn onder bewoners worden de volgende aanvullende maatregelen genomen:

  • het toepassen van een regenton per perceel. De overloop wordt daarbij aangesloten op de infiltratievoorziening;
  • een maximum percentage aan verharding toe te staan in de tuinen van de woningen. Dit uit oogpunt van hittestress, biodiversiteit, tegengaan van verdroging en wateroverlast;
  • streven naar een waterneutraal inrichten van de woonerven aan de Nijkerkerweg;
  • het toepassen van een halfopen verharding in de parkeerplaatsen van de parkeerkoffers;
  • stimuleren van groene daken zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan.

Bovengenoemde maatregelen zijn overigens niet in de (bergings)berekeningen meegenomen.

In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud. Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.

Watervergunning
Voor de realisatie van de woonwijk is een watervergunning van het waterschap Vallei en Veluwe nodig. De watervergunning is minimaal noodzakelijk voor de toename aan verhard oppervlak, het dempen of herinrichten van watergangen, de realisatie van bruggen en voorzieningen voor de waterberging.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.1.1 Inleidende regels
6.1.1.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

Als bijvoorbeeld wordt aangegeven onder de bestemming Wonen I:

'de totale oppervlakte van buiten het bouwvlak gelegen bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 20% van dat bouwperceel, met een maximum van 150 m2, [...].'

wordt bedoeld dat de maximum oppervlakte die is aangegeven op de verbonden vlakken als één maximum voor beide vlakken geldt en niet voor beiden afzonderlijk.

6.1.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.1.2 Bestemmingsregels
6.1.2.1 Bestemming 'Agrarisch'

Zoals al is gemeld in hoofdstuk 1 van deze toelichting bij het bestemmingsplan, zoekt gemeente Barneveld met de betrokken eigenaren van het agrarische bedrijf aan Peutweg 1 in Barneveld naar een passende compensatie van de te wijzigen bouw- en gebruiksmogelijkheden. De vorm en omvang van het agrarisch bouwvlak zal worden aangepast. De insteek is om het bestaande agrarische gebruik toe te laten. Het wijzigingsplan "Peutweg I" (NL.IMRO.0203.1247-0002) zal de basis vormen. Met andere woorden: de verplaatsing van het melkgeitenbedrijf is niet aan de orde.

Hieronder volgt de standaard-toelichting van gemeente Barneveld bij de bestemming 'Agrarisch' - met een specificatie voor de bewuste locatie voor zover dat nodig is.

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is een 'bouwvlak' opgenomen voor de agrarische bedrijven. Met de aanduiding 'bouwvlak' is binnen de gebiedsbestemming 'Agrarisch' aangegeven waar agrarische bedrijven zijn toegestaan. Onder agrarische bedrijven worden veehouderijen, akkerbouwbedrijven, tuinbouwbedrijven (kwekerijen) en hondenfokkerijen verstaan. Glastuinbouwbedrijven zijn uitsluitend toegestaan daar waar dit is aangeduid. Gebruiksgerichte paardenhouderijen vallen niet onder de definitie van een agrarisch bedrijf.

Intensieve veehouderijen zijn alleen toegestaan op bouwvlakken waar deze aanduiding aanwezig is. Voor de locatie Peutweg 1-3 is deze aanduiding opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan.

Binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bouwwerken en werken ten dienste van het agrarisch bedrijf worden opgericht zoals veestallen, werktuigenbergingen, mestopslag, kuilvoerplaten en een bedrijfswoning. De maximale goothoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt 6 meter. Voor teeltondersteunende kassen geldt een goothoogte van 3,5 meter. De maximale bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt 10 meter. Via afwijking kan de bouwhoogte worden verhoogd tot 12 meter.

De maximale goot- en nokhoogte van de bedrijfswoning bedraagt 3,5 respectievelijk 10 meter. De maximale inhoud bedraagt 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van de bijgebouwen bedraagt 3 respectievelijk 6 meter.

6.1.2.2 Bestemming 'Groen'

Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.

In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.

Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.

6.1.2.3 Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.

Situering van bijbehorende bouwwerken in de voortuin van woningen
Het begrip 'bijbehorende bouwwerken' geeft het al aan, deze dienen ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw. De bouwmassa's op een perceel kennen een hiërarchie waarbij het woonhuis het hoofdgebouw is en het bijbehorende bouwwerk of eventueel de bijbehorende bouwwerken ondergeschikt aan zijn.

Deze hiërarchie vertaalt zich ruimtelijk enerzijds in de massa van de gebouwen, het hoofdgebouw, het woonhuis is groter dan het bijbehorende bouwwerk. Anderzijds is dit terug te zien in de positionering van de massa's, de bijbehorende bouwwerken staan achter het hoofdgebouw. De regel is dat het bijbehorende bouwwerk minimaal 1 meter achter de voorgevel van het woonhuis staat. Indien dit niet wordt nageleefd is het bijgebouw te dominant aanwezig en verstoord het de hierboven omschreven hiërarchische opbouw van de bouwmassa's.

Naast een heldere hiërarchische opbouw moet verrommeling van het straatbeeld zoveel mogelijk worden voorkomen. Als in het bestemmingsplan er bewust voor is gekozen om geen bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel toe te staan dan dient hieraan vastgehouden te worden. Latere toevoegingen van bijbehorende bouwwerken, die voor de voorgevel van het woonhuis staan, geven een rommelig beeld en leveren daarmee een negatieve uitstraling op het totale straatbeeld.

Voortuinen vormen een overgang van de bebouwde ruimte naar de verharde straten. Hiermee hebben ze een belangrijke functie en bepalen voor een groot deel de uitstraling en beleving van een straat. Door een bijbehorende bouwwerken in de voortuin te situeren wordt de (groene) openheid beperkt en wordt lucht en ruimte uit de straat ontnomen.

Vanuit bovenstaande argumenten moet een bijbehorende bouwwerk minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw staan, waarbij carports ook onder de noemer bijbehorende bouwwerk vallen en erkers zijn uitgezonderd.

6.1.2.4 Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.

6.1.2.5 Bestemming 'Water'

Alleen wanneer het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, wordt de bestemming 'Water' toegekend. Ook kan de bestemming 'Waterstaat-waterlopen' toegepast worden indien het bijvoorbeeld gaat om een waterloop welke ondergronds of via een overkluisd gedeelte loopt. In de andere gevallen valt water onder de bestemming 'Groen'.

6.1.2.6 Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Bij de bestemming 'Wonen-1' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is een regeling opgenomen waarbij de toegelaten oppervlakte is gekoppeld aan de omvang van het bouwperceel met een maximum van 150m2. In uitzonderingsgevallen is er een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding weergegeven.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. Kleinschalige bedrijven, zoals schilders, stukadoors en elektriciens vallen onder de noemer 'hiermee gelijk te stellen gebied'. Dit zijn bedrijfjes waarbij aan huis hoofdzakelijk administratie-/kantoorwerkzaamheden plaats vinden, er beperkte opslag plaatsvindt en de hoofdwerkzaamheden elders (op locatie) plaats vinden. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwt de raad niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.

In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. Op basis van de genoemde bepaling is in de regels opgenomen welk aandeel van het totale aantal woningen in het plangebied sociale huurwoningen, sociale koopwoningen dan wel door particulier opdrachtgeverschap te verwezenlijken woningen dient te zijn.

Binnen woningen is het mogelijk af te wijken van de gebruiksregels voor een bed & breakfast. Ter voorkoming van het ontstaan van een zelfstandige wooneenheid wordt geen keukenblok toegestaan in een bed & breakfast. Een keukenblok wordt niet noodzakelijk geacht voor een bed & breakfast, omdat de verzorging van bed & breakfast zich beperkt tot logies en ontbijt. Tevens wordt hiermee de kans op permanente bewoning tegengegaan.

6.1.2.7 Bestemming 'Wonen-2'

De bestemming 'Wonen-2' wordt opgenomen wanneer sprake is van gestapelde woningen.

Bij de bestemming 'Wonen-2' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.

In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. Op basis van de genoemde bepaling is in de regels opgenomen welk aandeel van het totale aantal woningen in het plangebied sociale huurwoningen, sociale koopwoningen dan wel door particulier opdrachtgeverschap te verwezenlijken woningen dient te zijn.

6.1.2.8 Wonen en zorg

Accent wonen
Binnen de woonbestemming is het zondermeer toegestaan om gebruik te maken van zorg.

Accent maatschappelijk
Er zijn extra voorzieningen nodig (bijvoorbeeld in het gebouw zelf), zodat er geen sprake (meer) is van zelfstandige bewoning. Dit wordt aangemerkt als 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'zorginstelling'.

Gelijkwaardig
Het kan voorkomen dat er gewoond wordt zonder dat dit specifiek gerelateerd is aan een zorgcomponent. In dat geval zal de bestemming 'Gemengd' toegepast kunnen worden. In dat geval wordt uitgegaan van het zwaarste programma qua parkeren, zodat er later geen parkeeroverlast in de wijk ontstaat.

De bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Gemengd' komen niet voor in het plangebied "Bloemendal IIA".

6.1.2.9 Dubbelbestemming 'Leiding - Riool'

Met deze dubbelbestemming wordt een regeling getroffen ter bescherming van de rioolleiding die op deze plek aanwezig is. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheer worden opgericht. Uitzonderingen op het bouwverbod worden alleen gemaakt na schriftelijke instemming van de leidingbeheerder. Het uitvoeren van een werk of werkzaamheden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning is verboden. De dubbelbestemming beslaat een afstand van 3 tot 5 meter aan weerszijden van de leiding (afhankelijk van de omvang van de leiding zelf).

6.1.2.10 Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is een dubbelbestemming voor archeologie toegepast.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in historische kernen en historische boerenerven (bij een oppervlakte van meer dan 100 m2).

6.1.3 Algemene regels
6.1.3.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.1.3.2 Algemene gebruiksregels

Ter verduidelijking van het plan wordt aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.

Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.

6.1.3.3 Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: veiligheidszone. Voor het deelgebied Peutweg is de gebiedsaanduiding 'Overig - ecologische hoofdstructuur' relevant.

Er zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in de regels van het bestemmingsplan "Bloemendal IIA" ten behoeve van de realisatie en instandhouding van:

  • hagen
  • parkeerplaatsen op eigen terrein

Wat betreft de hagen:

Omdat binnen Bloemendal gestreefd wordt naar een hoge biodiversiteit is ervoor gekozen om zes verschillende soorten hagen voor te schrijven:

  • beukenhaag (Fagus sylvatica)
  • rode beukenhaag (Fagus sylvatica atropunicea)
  • haagbeukhaag (Carpinus betulus)
  • veldesdoornhaag (Acer campestre)
  • ligusterhaag (Ligustrum vulgare Atrovirens)
  • hulsthaag (in de mix 1 staat tot 5 Ilex meserveae 'Blue Prince' & Ilex meserveae 'Blue Princess')

Hagen in de voortuin hebben maximaal een hoogte van één meter en maximaal twee meter in de achtertuin.Bij hoekpercelen geldt een tweedeling in de hoogte van de haag die op de erfgrens van de zijtuin staat. Ter hoogte van de voortuin en 2/3 van de zijgevel van de woning komt een lage haag en bij maximaal 1/3 van de zijgevel en de volledige achtertuin een hoge haag. Voor de hagen grenzend aan de achterpaden worden in verband met de privacy hoge hagen toegestaan tot maximaal twee meter. De hoge hagen zijn bij aanleg zo ingeplant dat privacy in de achtertuin onmiddelijk gegarandeerd kan worden en het plaatsen van schuttingen wordt tegengegaan. In de haag kan een gecombineerde toegang naar de kavel voor voetganger en/of auto worden opgenomen.

De diverse hagen moeten bij oplevering van de woning(en) zijn aangeplant met een daarbij horende geschikte groeiplaats(verbetering).

Rondom de zogenoemde 'erven' grenzend aan de Nijkerkerweg worden gemengde hagen voorgeschreven, bestaand uit een mix van hazelaar (Corylus avellana), vogelkers (Prunus padus), Gelderse roos (Viburnum opulus), veldesdoorn (Acer campestre), rode kornoelje (Cornus sanguinea), meidoorn (Crataegus monogyna), sleedoorn (Prunus spinosa), kardinaalsmuts (Euonymus europaeus) en hondsroos (Rosa Canina)

Binnen het erf worden hagen van beuk (Fagus sylvatica) en/of haagbeuk (Carpinus betulus) toegepast.

Dit type (gemengde) hagen is typerend als erfbeplanting in het oorspronkelijke Kampenlandschap.

In uitzonderlijke gevallen kan in overleg met de projectgroep, de landschapsontwerper van de gemeente Barneveld, afgeweken worden van de voorgeschreven haag soort. De vervangende soort is te allen tijde 1 van de 6 voorgeschreven soorten zoals aangeven in paragraaf E8.1 Hagen op de erfgrenzen.

6.1.3.4 Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 6 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die goothoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte en inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te krijgen als wanneer er geen of een beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.

6.1.3.5 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

6.1.3.6 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

6.1.4 Overgangs- en slotregels
6.1.4.1 Overgangsregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.1.4.2 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Kostenverhaal en zekerstellingen

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van meerdere woningen (artikel 6.2.1 Bro) mogelijk maakt, is dit aan de orde. Echter, zijn alle te ontwikkelen gronden binnen het plangebied in eigendom van de gemeente waarmee de kosten worden gedekt uit de gronduitgifte (kavel verkopen). Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden hiermee anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de ontwikkeling is een grondexploitatie opgesteld. Uit de grondexploitatie blijkt dat er sprake is van een positief resultaat. De geprognotiseerde opbrengsten uit de gronduitgifte zijn hoger dan de kosten. De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 1 juli 2021 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennisgegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Participatie

[Aanvullen bij ontwerp-bestemmingsplan]

Van 2 tot en met 15 juli 2021 lag het voorontwerp van het bestemmingsplan "Bloemendal IIA" ter inzage - zowel in het gemeentehuis van Barneveld als digitaal. Een ieder is in de gelegenheid gesteld om een inspraakreactie op het voorontwerp te geven.

Een nadere toelichting op het voorontwerp is gegeven bij de digitale informatiebijeenkomst op 8 juli 2021, waar geïnteresseerden vragen konden stellen. De vragen werden gebundeld en van een antwoord voorzien.

Begin juli 2021 is de projectwebsite https://www.barneveld.nl/over-barneveld/projecten/bloemendal geüpdatet en is digitale nieuwsbrief verzonden. Hierin werd de laatste stand van zaken vermeld en de informatiebijeenkomst aangekondigd met de mogelijkheid om daarvoor aan te melden. Via 'social media' en gemeenteberichten zijn mensen gewezen op de projectwebsite en de informatiebijeenkomst.

 

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:


- opsomming

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 2 juli tot en met 16 juli 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Tijdens deze twee weken zijn reacties ingediend.

Deze reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft – tezamen met de overige stukken – van .... tot en met … ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn … reacties ingediend.

Deze reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.

N.B. Hier de Nota Zienswijzen toevoegen als PDF!

Bijlagen bij de toelichting