direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hazendonkweg-Heetweg (fietspad N310)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1229-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

De provincie Gelderland heeft een verzoek ingediend om een vrijliggend fietspad te mogen aanleggen langs de N310 tussen het kruispunt Garderbroekerweg/Heetweg en de gemeentegrens met Ede. Het nieuwe fietspad levert een bijdrage aan de verbetering van het utilitair en recreatief fietsnetwerk. De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1229-0002_0001.png"

Afbeelding met de ligging van het fietspad

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt langs de provincale weg N310 nabij de kern Kootwijk. Het tracé van het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door het centraal Veluwemassief. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door de kruising Garderbroekerweg/Heetweg en de gemeentegrens met Ede. De compensatiegebieden (areaalverlies aan bos en fourageergebied voor de zwarte specht) zijn gelegen langs de N310 nabij de Wolweg en op gronden van Staatsbosbeheer nabij de oversteek met de Kootwijkerdijk. De compensatiegebieden zijn aangegeven in de afbeelding in paragraaf 5.3.1. (Natuurbeschermingswet 1998).

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 en heeft de bestemming "Natuur". Realisatie van het fietspad is binnen deze bestemming niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1229-0002_0002.png"

Afbeelding geldend bestemmingsplan Buitengebied 2012 fietspad

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1229-0002_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1229-0002_0004.png"

Afbeelding met geldend bestemmingsplan Buitengebied 2012 Natuurcompensatiegebieden

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

De provincie Gelderland heeft een plan ontwikkeld om een nieuw vrijliggend fietspad aan te leggen langs de provinciale weg N310. In december 2008 kwamen de provincie Gelderland en de zes provinciale regio's overeen om samen te gaan werken in het Gelders Fietsnetwerk (GFN). Dit heeft geleid tot de visie "Gelderland aan Kop, koepelvisie op fietsen 2010-2020". Het nieuwe fietspad komt aan de noordoostzijde van de weg aan de rand van het Veluwemassief en het tracé is gelegen tussen de kruising met de Garderbroekerweg/Heetweg en de gemeentegrens met Ede. Het nieuwe fietspad levert een bijdrage aan de verbetering van het utilitair en recreatief fietsnetwerk. Het fietspad wordt achter het bestaande wildhek gesitueerd en zal niet toegankelijk zijn voor bromfietsers in verband met de ligging van het fietspad in Natura-2000 gebied. Het fietspad maakt onderdeel uit van de visie.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.3 Provincie

4.3.1 Ruimtelijke Verordening Gelderland

In december 2010 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld en in juni 2012 heeft een eerste herziening plaatsgevonden. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat. Met de ruimtelijke verordening heeft de provincie regels gesteld aan bestemmingsplannen. Hierbij richt de provincie zich op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals de (nationale) landschappen, EHS, recreatie, verstedelijking, recreatie, glastuinbouw en water. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

Het plangebied is op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als EHS, natuur, verweving en verbindingszone. Binnen deze gebieden is onderhavige ontwikkeling toegestaan mits er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken van het gebied. In dit plan wordt hieraan voldaan. Voor het plan is een Natuurtoets uitgevoerd en voor de negatieve effecten is een compensatieplan gemaakt met mitigerende maatregelen. De ontwikkeling past binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.

Natuur

Het ruimtelijk beleid voor natuur draagt bij aan behoud en ontwikkeling van natuur.

EHS

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Ontwikkelingen zijn niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en sprake is van redenen van groot openbaar belang. Bij ontwikkelingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur moeten in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door compenserende en mitigerende maatregelen. Hieraan wordt in dit bestemmingsplan voldaan. Voor het plan is een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn verwerkt in paragraaf 5.3.1.

 

4.3.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Op 14 januari 2014 zijn beide documenten door Gedeputeerde Staten vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.

Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening vastgesteld.

Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De Provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de Provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zullen worden ingetrokken.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt Mobiliteit en bereikbaarheid van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.

Mobiliteit en bereikbaarheid

De regio FoodValley is een goed bereikbare regio. Drie belangrijke oost-westverbindingen lopen door de regio: A12, A1 en A28. Het gebied is ook goed ontsloten met verschillende spoorlijnen. De noord-zuidontsluiting is voor het openbaar vervoer minder sterk ontwikkeld. Ook is de bereikbaarheid ten noorden en ten zuiden van de A30 minder goed.

Door de bereikbaarheid optimaal te benutten kan het vestigingsklimaat nog verder verbeterd worden. Dit betekent het in regionaal verband aanwijzen van de beste locaties voor gespecialiseerde bedrijfsterreinen, zoals langs de A1, 12, en de A30. De regio signaleert een aantal verbeterpunten zoals: verbreding van de Rijnbrug bij Rhenen, verbeteren van de doorstroom bij knooppunten Hoevelaken en A1/A30 en frequentieverhoging van de Valleilijn in combinatie met doortrekken naar Arnhem en Utrecht. Mobiliteitsmanagement kan hierbij ondersteunend werken. In dat licht is ook optimalisering van de fietsverbindingen een mogelijkheid om de congestiedruk te verminderen.

De regio wil verder de ontwikkelingsmogelijkheden van multimodale plekken verkennen. Plekken waar trein en weg onder handbereik zijn en waar mogelijkheden moeten komen voor nieuwe bedrijvigheid gericht op flexwerkers. De provincie ziet dit als een proces dat na verloop van tijd duidelijkheid zal geven over draagvlak en mogelijkheden.

Wat betreft de prioriteiten ter verbetering van de infrastructuur ondersteunt de provincie de wens van de regio om een samenhangend pakket van maatregelen voor te bereiden dat voorziet in alle aspecten van bereikbaarheid.

Ten aanzien van het openbaar vervoer signaleert de regio een in de toekomst mogelijk geringere beschikbaarheid van het fijnmazige vervoer per regiotaxi. De provincie onderkent dat de basismobiliteit, onder druk kan komen te staan.

Doorwerking in plangebied

Het plan voorziet in de aanleg van een nieuw provinciaal fietspad langs de N310 ter uitvoering van de visie "Gelderland aan Kop", koepelvisie op fietsen 2010-2012. Het fietspad levert een bijdrage aan de verbetering van het utilitair (een veilige fietsroute voor schoolgaande kinderen) en recreatief fietsnetwerk en daarmee aan een betere bereikbaarheid. De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

De locatie ligt in het GNN. Het GNN bestaat uit alle bestaande natuur en zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur. In het Gelders Natuurnetwerk (GNN) geldt in de basis dat hier geen nieuwe initiatieven mogen plaatsvinden. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt indien er geen reële altenatieven zijn, er sprake is van een openbaar belang en de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd.

De aanleg van het fietspad maakt onderdeel uit van de visie "Gelderland aan Kop, koepelvisie op fietsen 2010-2020". Het fietspad heeft een algemeen maatschappelijk belang en er zijn geen reële alternatieven. Zoals in paragraaf 5.3.1. (Natuurbeschermingswet) en 5.3.2. (Flora- en Faunawet) vermeld zullen compenserende en mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisies

In de Structuurvisie Buitengebied Barneveld (vastgesteld september 2011) zijn de ontwikkelingen voor het buitengebied weergegeven. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die zijn gemaakt in de Strategische visie (vastgesteld juni 2009) en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

Een van de uitgangspunten van de Structuurvisie is dat automobiliteit zo mogelijk wordt terug gedrongen door een gerichte locatiekeuze en het aanbieden van kwalitatief goede voorzieningen voor openbaar vervoer en langzaam verkeer. Verder kwamen in december 2008 de provincie Gelderland en de zes provinciale regio's overeen om samen te gaan werken in het Gelders Fietsnetwerk (GFN). Dit heeft geleid tot de visie "Gelderland aan Kop, koepelvisie op fietsen 2010-2020". De gemeente sluit met haar beleid hierop aan.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald. Voor zover blijkens historisch onderzoek is er geen sprake is van een verdachte locatie.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

Het plangebied heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde en vormt derhalve geen belemmering voor de aanleg van het fietspad.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie middelmatige verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", 28 mei 2013, heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.

Bureau BAAC heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn verwerkt in het rapport met als kenmerknr. V-12.0434/januari 2013. Er wordt vervolgonderzoek in de vorm van karterend onderzoek aanbevolen. De resultaten hiervan zijn verwerkt in het rapport met als kenmerknr. V-13.0044/maart 2013. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met de conclusies. Zie de bijlagen 2 en 3 bij dit plan.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Hiervan is geen sprake. Ook zijn er geen monumenten in het plangebied gelegen.

 

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap "Veluwe".

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het plangebied is gelegen in het Natura 2000-gebied "de Veluwe". Door Bureau Waardenburg bv, adviseurs voor ecologie & Milieu is een Natuurtoets uitgevoerd. De resultaten zijn verwerkt in het rapport "Natuurtoets nieuw fietspad Barneveld", rapportnr. 12-199 d.d. 10 januari 2013. Deze is als bijlage 1 bij het bestemmingsplan gevoegd.

Uit de natuurtoets is naar voren gekomen dat er areaalverlies van bos (0,48 ha.) plaatsvindt en dat het leefgebied van de zwarte specht wordt aangetast (0,48 ha.). Voor het areaalverlies van bos en het leefgebied van de zwarte specht is een compensatieplan opgesteld. Volgens de richtlijn van Compensatie Natuur en Bos van de provincie Gelderland bedraagt de compensatie voor bos 0,80 ha. Hiervoor worden twee percelen grond langs de N310 nabij de Wolweg ( 0,80 ha.) ingericht. Deze gronden krijgen in dit bestemmingsplan de bestemming “Natuur” (thans "Verkeer"en "Bedrijf niet-agrarisch") en zijn in de verbeelding opgenomen. Voor het verlies aan leefgebied van de zwarte specht zullen twee percelen grond in eigendom van Staatsbosbeheer worden heringericht. Verder wordt het aanwezige wildrooster verplaatst en de aanwezige rasters. Voor het compensatieplan en de mitigerende maatregelen is op 29 september 2014 door de provincie een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet afgegeven. Daarin zijn de te nemen maatregelen afdoende verzekerd. Het compensatieplan is in bijlage 4 en 5 opgenomen. In bijlage 6 is het te verleggen wildrooster met rasters opgenomen. In bijlage 7 is de Natuurbeschermingsvergunning opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1229-0002_0005.png"

Afbeelding met ligging compensatiegebied

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet (Ffw) beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Ingevolge artikel 19.3 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland kunnen bestemmingen in EHS-gebied met de functie "Natuur", waarbij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangegetast alleen worden toegestaan als de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd. In de toelichting bij een bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat aan deze voorwaarde wordt voldaan en wordt een verantwoording opgenomen omtrent de aard van de mitigerende en compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied en de wijze waarop de compensatie is verzekerd. De te nemen maatregelen zijn afdoende verzekerd in de afgegeven Natuurbeschermingsvergunning. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hieronder volgt een beschrijving van de mitigerende maatregelen.

Flora- en faunawet

a. Onder de N310 worden op twee plaatsen (bij km-palen 68,5 en 69,5) kleine faunavoorzieningen aangelegd. De lokatie wordt voor amfibieen afgeschermd met een amfibieenscherm;

b. Voorkomen moet worden dat reptielen, amfibieën en kleine zoogdieren worden gedood. De volgende maatregelen worden daarvoor genomen:

1. Voorafgaand aan de werkzaamheden worden binnen het werkgebied zogenaamde 'reptielenplaatjes' uitgelegd. Aangetroffen hazelwormen, levendbarende hagedissen of amfibieën worden naar geschikt biotoop op korte afstand verplaatst.

2. Tijdens het verwijderen van de vegetatie worden aangetroffen hazelwormen, levendbarende hagedissen of amfibieën verplaatst.

3. Het werkterrein wordt uitgerasterd met behulp van een amfibieënscherm, zodat hazelwormen, levendbarende hagedissen en amfibieën het terrein niet kunnen binnentrekken.

4. Het verwijderen van de vegetatie wordt niet in de winter (november-maart) uitgevoerd.

5. Bij het verwijderen van de vegetatie moet voorkomen worden dat nesten van broedende vogels worden vernietigd. Daarom zal de vegetatie niet in het broedseizoen (maart tot en met augustus) worden verwijderd.

Natuurbeschermingswet 1998

De volgende mitigerende maatregelen worden uitgevoerd om de effecten op het Natura 2000-gebied Veluwe te beperken.

a. Er worden geen werkzaamheden uitgevoerd in het broedseizoen van de zwarte specht, te weten in de periode april tot en met juli.

b Het aanwezige mierennest behouden. In het trace voor het nieuwe fietspad is hier rekening mee gehouden.

c. Waar mogelijk stobben van dode bomen laten staan.

5.3.3 Ecologische hoofdstructuur

De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.

Het plangebied ligt in de Ecologische Hoofdstructuur. De aanleg van het fietspad maakt onderdeel uit van de visie "Gelderland aan Kop, koepelvisie op fietsen 2010-2020". Het fietspad heeft een algemeen maatschappelijk belang en er zijn geen reële alternatieven. Zoals in paragraaf 5.3.1. vermeld zullen in het kader van de uitgevoerde natuurtoets mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Infrastructurele voorzieningen, zoals een fietspad, zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het voorliggende plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geldt een onderzoeksplicht bij een verandering op of aan een weg waarbij de geluidsbelasting op gevoelige bestemmingen met 2 dB of meer toeneemt. Er wordt dan gesproken over een reconstructie volgens de Wet geluidhinder. In dit bestemmingsplan gaat het om het toevoegen van de bestemming "Verkeer" zodat een fietspad gerealiseerd kan worden. Er wordt geen sterke toename van het verkeer verwacht, waardoor een akoetisch onderzoek niet nodig is.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon – en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld.

Een fietspad is geen hindergevoelige functie die belemmerend werkt voor de uitoefening van de agrarische bedrijvigheid. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Leidingen vormen derhalve geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.8 Luchtkwaliteit

In het kader van het Besluit Luchtkwaliteit is het van belang te kijken of de nieuwe ontwikkeling in relatie tot de vorige functie leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Een belangrijk gegeven daarbij is de verkeersaantrekkende werking van een functie, omdat met name autoverkeer en specifieke voertuigen met een dieselmotor kunnen bijdragen aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

Het aanleggen van een fietspad zal niet leiden tot het aantrekken van meer auto- en/of vrachtverkeer en dus ook niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.9 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Een fietspad is geen hindergevoelige functie die belemmerend werkt voor de uitoefening van bedrijvigheid.

5.10 Natuur en landschap

De ingreep leidt tot een permanent verlies van 0,48 ha. bos van het beheertype Droog bos met productie (N16.01) Volgens de richtlijn Compensatie Natuur en Bos van de provincie Gelderland wordt dit areaalverlies gecompenseerd. De ingreep betreft tevens een wijziging van de bestemming (van bos naar infrastructuur). Ook hiervoor wordt de richtlijn Compensatie Natuur en Bos van de provincie Gelderland gevolgd. Zie paragraaf 5.3.1. met de afbeelding van het compensatiegebied.

5.11 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

Het Waterschap Vallei & Eem hecht aan een adequate afvoer van regenwater. Het fietspad wordt volgens tekening onder afschot aangebracht, waardoor het water naar de berm stroomt en infiltratie in de bodem mogelijk is.

Hoofdstuk 6 BELEIDSUITGANGSPUNTEN EN JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Planopzet

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Inleidende regels

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. In hoofdstuk twee zijn de bestemmingsregels opgenomen.

Bestemmingsregels

In de regels zijn in Hoofstuk 2 de bestemmingsregels opgenomen.

Bestemmingen "Bos" en "Natuur"

Gronden waarop de bestemming "Bos" rust, zijn alleen bestemd voor bos en groenvoorzieningen. Gronden waaraan de bestemming "Natuur" is toegekend, zijn bestemd voor behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke of landschappelijke waarden, waterhuiskundige doeleinden, sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

Bestemming "Verkeer"

De bestemming "Verkeer" wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuiskundige doeleinden en bermen.

Overgangs- en slotregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, verlening van vrijstellingen en de bouw-, aanleg- en sloopvergunningen worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van dit bestemmingsplan is het niet nodig gebleken het bestemmingsplan voor overleg aan instanties toe te zenden. De provincie heeft het verzoek ingediend en het maakt deel uit van de visie "Gelderland aan kop, koepelvisie op fietsen 2010-2020. Daarnaast is door de provincie vergunning verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is ook het Waterschap bekend met dit plan.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 31 januari 2014 tot en met 13 maart 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is er één reactie ingediend.

Deze reacties hebben wel geleid tot aanpassing van het plan. In bijlage 8 bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.