Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Voorsterweg 193 Loenen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.tam0002-ont1 |
behorende bij TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Voorsterweg 193 Loenen
Het gemeentebestuur van Apeldoorn is verzocht om medewerking te verlenen aan de wijziging van het omgevingsplan op de locatie Voorsterweg 193 te Loenen. De eigenaar is van plan om op deze locatie de agrarische veestallen te saneren en hier 2 woningen voor terug te bouwen. Deze ontwikkeling past niet in het huidige omgevingsplan (voorheen bestemmingsplan), waardoor er een wijziging nodig is. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning gesplitst in 2 wooneenheden.
In deze wijziging van het omgevingsplan worden de plannen nader toegelicht en ruimtelijk verantwoord vanuit een evenwichtige toedeling van functies.
De planlocatie, kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie O nummer 280, ligt in het Noord–Oosten van Loenen in het buitengebied. Het perceel heeft (ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan buitengebied Het Woud) de enkelbestemming "Agrarisch", de dubbelbestemmingen ‘’Waarde – Archeologie hoog’’ en "Waarde, beken en sprengen" en de gebiedsaanduidingen ‘’Open landschap’’ en ‘’Reconstructiewetzone – verwevingsgebied’’.
Naast de woning zijn er 3 gebouwen aanwezig, met een totale oppervlakte van ongeveer 1800 m². Ook is een tijdelijke woonunit (Voorsterweg 193A) aanwezig die nadat het plan onherroepelijk is, zal worden verwijderd.
Aanzicht vanaf de weg
Aanzicht vanaf de weg
Luchtfoto
De initiatiefnemers zijn woonachtig in de woning op nummer 193. Deze woning zal gesplitst worden in twee wooneenheden.
De huidige veehouderij activiteiten worden beëindigd. Met het plan word de veestapel verkocht en de daarmee verband houdende Natuurvergunning zal worden ingetrokken. Daarnaast is de eigenaar voornemens een beperkt aantal hectares aan te houden en deze op een natuur inclusieve manier te gaan beheren. De huidige kapschuur achter de woning zal ten dienste hiervoor worden behouden. De overige gebouwen en voeropslagen en mestsilo zullen worden gesaneerd en hiervoor zullen twee nieuwe woningen worden gerealiseerd.
In onderstaand schetsontwerp is de gewenste situatie aangegeven.
De Omgevingswet stimuleert vroegtijdige participatie om tijdig belangen, meningen en creativiteit op tafel te krijgen. Onder de Omgevingswet wordt met participatie bedoeld: 'het in een vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit'. Met belanghebbenden bedoelt de wet burgers, vertegenwoordigers van bedrijven, professionals van maatschappelijke organisaties en bestuurders van overheden. In de Omgevingswet en in het Omgevingsbesluit zijn daarom regels over participatie opgenomen bij de toepassing van de gemeentelijke kerninstrumenten. Daarnaast zijn gemeenten verplicht gesteld participatiebeleid op te stellen waarin wordt vastgelegd hoe participatie wordt vormgegeven en welke eisen daarbij gelden.
De gemeenteraad van Apeldoorn heeft op 23 november 2023 de 'Notitie Participatie en participatieregels onder de Omgevingswet' vastgesteld. In deze notitie zijn voorwaarden gesteld aan de participatie bij wijzigingen van het omgevingsplan.
Vanuit de gemeente wordt verwacht dat de ontwikkelende partij investeert in draagvlak door in gesprek te gaan met omwonenden. Zo kan in een vroegtijdig stadium nog bijsturing plaatshebben.
Aan de hand van de regels kan worden beoordeeld of de participatie voldoet en of de initiatiefnemer hiermee aan zijn verplichting tot participatie heeft voldaan. De kring van belanghebbenden/omwonenden en aanpak is onder meer afhankelijk van de grootte, complexiteit en ligging van het initiatief, plan of project. In de regels is opgenomen dat met belanghebbenden/omwonenden in het stedelijk gebied en een dorpskern in ieder geval binnen een straal van 150 meter dient te worden geparticipeerd. Voor het buitengebied geldt een straal van 500 meter. Voor initiatieven/projecten met een meer beperkte of grotere impact op de omgeving en op de kring van belanghebbenden/omwonenden wordt in overleg met de gemeente het participatiegebied bepaald.
Over het initiatief voor de functieverandering naar wonen aan de Voorsterweg 193 was reeds voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet overeenstemming bereikt. De 'Notitie Participatie en participatieregels was toen echter niet van toepassing maar moest particpatie in een andere vorm plaatsvinden.
Resultaten participatie
Omdat er maar een beperkt aantal adressen zijn die zicht hebben op het perceel is in overleg met de initiatiefnemer de kring van belanghebbenden vastgesteld.
Op basis daarvan heeft aanvrager gesprekken gevoerd. Vastgesteld is dat er geen indringende bezwaren bestaan tegen de voorgenomen functiewijziging naar wonen.
Voor zover van belang voor het initiatief wordt het relevante beleid hieronder in hoofdzaak weergegeven en afgesloten met een conclusie.
Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Conclusie: de functieverandering is niet strijdig met het rijksbeleid
Afweging van het waterbelang
Bij het vaststellen van omgevingsplannen moeten gemeenten rekening houden met waterbelangen. Met ingang van de Omgevingswet wordt de term watertoets vervangen door het begrip ''weging van het waterbelang'.
In de Omgevingswet is opgenomen dat ruimtelijke plannen (waaronder omgevingsplannen) die ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een afweging van het waterbelang. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer (bijv. gemeente of projectontwikkelaar) worden overlegd met de verschillende waterbeheerders. De weging van het waterbelang zorgt ervoor dat er bij ruimtelijke plannen aandacht is voor de waterveiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit. Het is een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt en ervoor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen de waterhuishouding voldoende toekomstbestendig is ingericht en aspecten als waterveiligheid en een goede waterkwaliteit geborgd zijn.
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water, dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016-2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen werd geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:
blijven voldoen.
Nederland heeft te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk.
De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem- en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen. In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en -beheer opgenomen. Het Rijk zorgt ervoor dat de weging van het waterbelang (voorheen de watertoets) behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkooord Water (NBW).
Met dit NBW akkoord leggen de overheden vast op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdspad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de opgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is bedoeld om de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa op orde te brengen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Conclusie
De functieverandering van agrarisch naar wonen is niet strijdig met het rijksbeleid.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is als instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.129g) opgenomen. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een evenwichtige toedeling van functies aan locaties door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Artikel 5.129g van het Bkl schrijft voor dat, voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden dient te worden met:
a. De behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
b. Als de voorgenomen stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van een stedelijk gebied, aangetoond is dat er geen mogelijkheden zijn voor realisatie van de voorgenomen stedelijke ontwikkeling binnen dat stedelijk gebied of stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van dat stedelijk gebied.
In artikel 5.129g van het Bkl wordt onder lid 1 het relevante begrip 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' gedefinieerd: Stedelijke ontwikkeling: uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woning-bouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
Conclusie
Alvorens de twee treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking uit te werken, dient allereerst de vraag beantwoord te worden of het voorgenomen bouwplan te beschouwen is als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Op 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een 'overzichtsuitspraak' gedaan over de ladder voor duurzame verstedelijking. Blijkens deze uitspraak kan een plan dat voorziet in een ontwikkeling tot 11 woningen niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
Dit wijzigingsplan maakt het bouwen van 2 woning en de splitsing van de voormalige bedrijfswoning mogelijk. Daarmee is geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' en is een nadere uitwerking van de ladder niet nodig.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Afbeelding 1: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
ambitie klimaatadaptie
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
ambitie biodiversiteit
Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
woon- en leefklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Conclusie
Deze ontwikkeling van functieverandering van agrarisch naar wonen is in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
Waterbeleid Omgevingsvisie
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het
volgende:
“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.” Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Betekenis voor de onderbouwing
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Nationaal Landschap (niet in GO en GNN)
Het gebied ligt niet in Natura2000-gebied, het Gelders Natuurnetwerk, of de Groene Ontwikkelzone, maar wel binnen het Nationaal Landschap. Ontwikkelingen zijn hierin mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. De gronden aan de Voorsterweg 193 maken onderdeel uit van deelgebied 84 Beekberger Woud - Empese en Tondense Heide.
Hiervoor zijn de volgende kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen geformuleerd:
84. Beekberger Woud - Empese en Tondense Heide
KERNKWALITEITEN
natuur en landschap
aardkundige waarden
waardevol open gebied of verkaveling
parel
natte landnatuur
ONTWIKKELINGSDOELEN
natuur en landschap GNN (omvorming, natuurontwikkeling)
natuur en landschap Groene Ontwikkelingszone
ecologische verbindingen met evz-model
Versterkingsmaatregelen
In de planontwikkeling moeten de kernkwaliteiten van dit landschap behouden blijven en worden versterkt. Door het Gelders Genootschap is advies uitgebracht over de inrichting van het plangebied en de versterkingsmaatregelen.
Daarnaast is er een landschappelijk inrichtingsplan vervaardigd, zie Bijlage 1 Voorgeschreven
inrichtingsplan
De voorgestelde inrichtingsmaatregelen versterken de kernkwaliteiten en van belang hierbij is dat het inrichtingsplan daadwerkelijk wordt gerealiseerd en beheerd. Daarom is in deze wijziging van het omgevingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Instructieregel regionale woonagenda
Verder bepaalt de verordening dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. De toevoeging met twee woningen is in overeenstemming met woonagenda.
Instructieregel klimaatadaptatie
In artikel 5.85 van de provinciale omgevingsverordening is vastgesteld dat in de motivering bij het omgevingsplan een beschrijving dient te worden gegeven van de maatregelen die worden genomen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken.
In het voorliggende plan wordt de nieuwbouw aardgasloos ontwikkeld en wordt zoveel mogelijk duurzaam materiaal gebruikt. Per saldo wordt bij deze ontwikkeling het aandeel groen op de locatie verhoogd en wordt voorzien in waterbergingsmogelijkheden. Door het nemen van voorgenoemde maatregelen wordt voldoende rekening gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie.
Conclusie:
Het planinitiatief is in overeenstemming met het provinciale beleid.
De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.
De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.
Conclusie
Dit plan is in lijn met de uitgangspunten van de Woonagenda Cleantech Regio 2018
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
De weging van het waterbelang zorgt ervoor dat er bij ruimtelijke plannen aandacht is voor de waterveiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit. Het is een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt en ervoor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen de waterhuishouding voldoende toekomstbestendig is ingericht en aspecten als waterveiligheid en een goede waterkwaliteit geborgd zijn.
In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:
Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en zuiveren.
Uitgangspunt wijziging Omgevingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbij ingetrokken.
Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.
De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:
Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.
Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied
Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:
Wonen
Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).
Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geurtsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).
Omgevingskwaliteit
Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.
Mobiliteit
De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.
Economie en recreatie
Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies
De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.
Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluwe agenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.
Energie en circulariteit
Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.
Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.
Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.
Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament
De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.
Dit is als volgt opgebouwd:
Natuur en landschap
De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.
Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.
Klimaatadaptatie
Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.
In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.
Milieu en gezondheid
Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.
Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.
Inclusiviteit
Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).
Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:
Uitvoering Omgevingsvisie
Gebiedsprofielen
De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.
Afwegingsmatrix
Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.
Onderzoeken
Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.
Conclusie:
Het planinitiatief is in overeenstemming met de omgevingsvisie.
In de Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn en in de Kadernota Maatschappelijke ontwikkeling staat wat de gemeente belangrijk vindt ten aanzien van wonen en de combinatie wonen en zorg. Dit is verder uitgewerkt in een volkshuisvestingskader.
Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023-2027, 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe', door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Dit Volkshuisvestingskader omschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities op bovenstaande onderwerpen voor de langere termijn. Het is een kader voor woonprojecten en projecten voor wonen met zorg.
Belangrijke trends en ontwikkelingen zijn:
Het Volkshuisvestingskader gaat in op vier onderwerpen:
1. Doorbouwen aan een diverse woningvoorraad
- Tot en met 2030 worden bijna 9.000 woningen toegevoegd;
- De nadruk ligt op het toevoegen van goedkope en betaalbare huur- en koopwoningen;
- Aandacht voor woningen voor alle doelgroepen.
2. Veerkrachtige wijken en dorpen
- Apeldoorn streeft naar gemengde wijken en dorpen;
- Ontmoeten stimuleren
- Referentienormen voor voorzieningen
- Toegankelijkheid van de omgeving verbeteren waar dat kan
3. Woningvoorraad verduurzamen
- Nieuwbouw zoveel mogelijk energieneutraal en natuurinclusief;
- Focus op verduurzaming van de particuliere woningvoorraad;
- De transitievisie warmte zet de lijn uit:
Isoleren, ventileren en besparen (hoofddoel tot 2030);
Starten met buurtaanpakken (Wijken van de Toekomst);
Innoveren.
4. Wonen met zorg of ondersteuning
- Tot 2030 sturen op realisatie van 800 woningen geschikt voor senioren;
- Bouwen aan gebieden waar voorzieningen, zorggeschikte woningen en zorg nabij zijn;
- Ruimte voor particuliere initiatieven;
- Meer woningen beschikbaar stellen voor jongeren.
Conclusie
Het initiatief is in lijn met de uitgangspunten van het Volkshuisvestingskader.
De spelregels voor de functieverandering van (voormalige) agrarische bedrijfslocaties zijn vastgelegd in de nota 'Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies', de uitwerking door de regio Stedendriehoek van het toenmalige provinciale Streekplan Gelderland 2005. Hoewel dat streekplan inmiddels is vervallen is de nota nog steeds het geldende beleidskader voor functieverandering.
Voor functieverandering naar wonen onderscheidt de nota een aantal zones. In de zones rond de steden en dorpen gelden ruimere mogelijkheden dan in de zones midden in het buitengebied. In zijn algemeenheid gelden onder andere de volgende voorwaarden bij functieverandering:
Naast de algemene voorwaarden, gelden de volgende regels:
Het beleid is in 2014 door de gemeente Apeldoorn aangepast. Voorheen was het maximum aantal woningen niet expliciet gemaximeerd en werd een minimum sloopoppervlak gehanteerd van 350 m². Vanaf 2014 geldt er een maximale inhoudsmaat voor de te bouwen woningen van 700 m³ per woning. Het aantal te bouwen woningen bedraagt maximaal twee en het te slopen of her te gebruiken oppervlak bedraagt ten minste 500 m², exclusief de voormalige bedrijfswoning. Daarnaast kan voor bijgebouwen extra ruimte worden toegestaan tot 150 m², mits deze extra oppervlakte ten goede komt aan de ruimtelijke kwaliteit van het nieuwe erf.
Toetsing plan
Het voorliggende plan voldoet aan de gestelde criteria en aan de ruimtelijke kwaliteit wordt uitvoering gegeven door middel van de voorwaardelijke verplichting tot sloop van de oude opstallen en een voorgeschreven landschappelijke inpassing, erfinrichting en natuurverevening. Twee melkveestallen, sleuf- en mestsilo's worden gesaneerd.
Conclusie
Aan het functieveranderingsbeleid wordt voldaan.
De gemeenteraad heeft op 16 mei 2024 nieuwe regels vastgesteld voor functieverandering:
Eén woning van max 700 m3 of één bouwvolume van 1400 m3 met minimaal 2 woningen van 700 m3 of maximaal 4 woningen van 350 m3.
Om in aanmerking te kunnen komen voor functieverandering wordt een ondergrens gehanteerd van minimaal 750m2 aan bestaande aanwezige (legale) bedrijfsbebouwing (met uitzondering van de oppervlakte van bedrijfswoning).
Het nieuwe beleidskader voor functieverandering in het buitengebied is niet van toepassing op initiatieven waarvoor, vóór de datum van inwerkingtreding van het beleidskader, een anterieure overeenkomst is gesloten en/of een ontwerp-bestemmings- of omgevingsplan ter inzage heeft gelegen, dan wel initiatieven die vóór inwerkingtreding van dit beleidskader zijn voorgelegd aan de PPI, mits vóór 1 januari 2025 een anterieure overeenkomst is gesloten.
Aangezien het anterieure contract is gesloten vóór 1 januari 2025, is het nieuwe functieveranderingsbeleid niet van toepassing.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Afbeelding 2: de Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
GROENSTRUCTUURKAART
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
GROENPLAN
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
VERORDENING GROENE BALANS
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is van toepassing bij functieverandering en bij een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt. De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:
Verevening
Verevening is aan de orde als een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in bepaalde delen van het buitengebied, te weten de Groene Ontwikkelingszones (GO). Verevening houdt in dat tegelijk met die ruimtelijke ontwikkeling ook een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van dat gebied plaatsvindt, op gebied van bijvoorbeeld natuur, landschap en/of recreatief medegebruik. Naast een goede inpassing van het initiatief op zich zelf uiteraard. Verevening is wezenlijk iets anders dan compensatie. Het gaat hier niet om het (elders) vervangen van een bestemming, maar om het versterken van de ruimtelijke kwaliteit als een ruimtelijke ingreep in het buitengebied plaatsvindt in een als zodanig aangewezen Groene Ontwikkelingszone (GO). In een dergelijke zone geldt een 'ja, mits'-beleid, dat wil zeggen dat een ruimtelijke ontwikkeling in zo’n gebied aanvaardbaar kan zijn, mits er gelijktijdig ook gewerkt wordt aan een versterking van de gewenste kernkwaliteiten van die zone. Tegenover een ruimtelijke ontwikkeling moet er zicht zijn op die versterking. Dat kan zijn het realiseren van arealen natuur, het aanleggen van kleine landschapselementen, maar ook het verbeteren van recreatieve dooradering en beleefbaarheid. Het vereiste van verevening is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. De invulling van de verevening is uitgewerkt in de gemeentelijke Verordening Groene Balans.
Uitgangspunten:
De ontwikkelmogelijkheden binnen de Groene Ontwikkelingszones worden bepaald in de provinciale Omgevingsverordening; Hierin is het vereiste van versterking van kernkwaliteiten bepaald. Voor de wenselijkheid van de ruimtelijke ingrepen binnen deze zones gelden de normale afwegingskaders; alleen indien op grond van die afweging besloten wordt de betreffende ruimtelijke ingreep mogelijk te maken geldt het vereiste van verevening. Deze verordening regelt hoe aan die versterking uitwerking wordt gegeven door de ruimtelijke ingreep in balans te brengen met de mate van versterking van die kwaliteiten. Hiervoor geldt een puntensysteem waarbij zowel de mate van ingrijpen is gekoppeld aan een puntennormering alsook de te verwezenlijken elementen die bijdragen aan de kernkwaliteiten van het gebied; die punten dienen met elkaar in evenwicht te zijn. Indien de ontwikkeling van dien aard is dat het puntensysteem niet kan worden toegepast geldt maatwerk, waarbij als uitgangspunt geldt dat er sprake moet zijn van een evenwicht tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de ontwikkeling van bepaalde kernkwaliteiten. Indien er sprake is van sloop van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) geldt de vereveningsclausule met dien verstande dat voor de ruimtelijke ontwikkeling slechts 50% van de punten hoeft te worden verwezenlijkt als tegelijkertijd de vereiste sloop wordt gerealiseerd.
Conclusie - Toets
Het plangebied ligt niet binnen gronden die door de provincie zijn aangeduid als Groene Ontwikkelingszone. Om die reden ligt de grondslag voor verevening in de Verordening Groene Balans.
De grondslag voor de puntenbepaling is bepaald op basis van de omvang van de 2 nieuwe hoofdgebouwen. Dat is 2 keer 700m3 is 1400m3.
Per 100m3 bebouwing vereist 80 punten en dat is in totaal 1400 /100 x 80 = 1120 punten. Door het verwijderen van de agrarische opstallen mag hier een reductie van 50% toegepast worden. Dat is 1120 x 50% = 560 punten.
Het inrichtingsplan omvat
Boomgaard 30 stuks 160
Haag 150 m1 7,5
Houtwal (binnen projectgrens) 1550 m2 31
Nat hakhout (in landschap) 1275 m2 64
Natuurvriendelijke oever 1000 m2 250
Bos 1150 m2 17,25
Takkenril 50 m1 (n.t.b.)
Totaal 529,75
Aan de verordening groene balans wordt voldaan als in de plaats van de poel de oevers van de noordelijk gelegen watergang op een natuurvriendelijke wijze (mits 1:4) worden ingericht. Het waterschap staat hier positief tegenover.
Dit inrichtingsplan is toegevoegd als Bijlage 1 Voorgeschreven inrichtingsplan van de Regels en wordt als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels bij dit omgevingsplan.
Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten wijzigingsplan
Uitgangspunt bestemmingsplan
Het initatief is in lijn met het gemeentelijke waterbeleid.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren 2024, die is vastgesteld op 13 juni 2024. De beleidsregel Parkeren 2024 vervangt de Beleidsregel Parkeren 2019 en de daarin opgenomen parkeernormen. De beleidsregel is van toepassing op de actualisering van het omgevingsplan en op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (bouwen en / of gebruik) in afwijking van het omgevingsplan dan wel een wijziging van het omgevingsplan nodig is. In deze beleidsregel geven we houvast en richting mee hoe met parkeren om te gaan. Houvast door een juridisch kader te bieden waarin uniforme spelregels worden vastgelegd hoe bij nieuwe ontwikkelingen met parkeren wordt omgegaan. Richting door als gemeente te sturen op het autoluw ontwikkelen als voorwaarde voor een duurzame stad waarin efficiënt met de beperkte ruimte wordt omgegaan die ook nog kwalitatief hoogwaardig en groen kan worden ingericht.
Toets
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 2 woningen en 1 wooneenheid, Het plangebied is voldoende groot om op eigen terrein te kunnen voorzien in de benodigde parkeerplaatsen. Hiermee is het plan in overeenstemming met de beleidsregels.
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische beleidskaart en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragraaf 7.10 Archeologie en Cultuurhistorie.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand. Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit.
Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:
De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.
De nota werkt vanuit een piramide:
Afbeelding 2.4: piramide welstand
Huidige situatie
Hieronder volgt puntsgewijs een beschrijving van de huidige situatie van het perceel Voorsterweg 193
Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie blijft de boerderij het hoofdgebouw op het erf. De nieuwe woningen komen ruim achter de voorgevelrooilijn van de boerderij en vormen het achtererf van de boerderij. De woningen worden ontsloten via de bestaande tweede oprit. Belangrijk is dat de nieuwe bebouwing een ensemble vormt met de bestaande bebouwing door positionering, uitstraling en erfbeplanting. De erfbeplanting is een belangrijke meerwaarde bij deze ontwikkeling en voor het versterken van het landschap.
De uitgangspunten en randvoorwaarden en daarmee ook de zekerstelling via een voorwaardelijke verplichting is de conclusie gerechtvaardigd dat de gewenste functieverandering bijdraagt aan de ruintelijke kwaliteit van het gebied.
Nieuwe situatie
Ontstaan
Rond 1900 was het gebied grotendeels niet ontgonnen. De erven en bebouwing die al aanwezig is liggen op de wat hogere delen met omzoomde akkers en weide in het verder natte open heidelandschap. Rond 1940 is het landschap verder ontgonnen, mede door de betere controle over de waterhuishouding. Zo ontstaat een meer rationeel en rechtlijnig landschap. Ten zuiden van de locatie ontstaat en groeit de papierfabriek aan de Loenensche Beek. Door schaalvergroting worden ook de oudere delen van het landschap opener, kavelgrens- en wegbeplanting verdwijnt en de bebouwing neemt toe. Dat het landschap van oorsprong een stuk natter was is nog te herkennen aan de vele sloten tussen de percelen en langs de weg.
Ligging
De locatie ligt op de rand van twee landschappen: het open Broekland aan de noordwestzijde en de besloten kamerstructuren aan de zuidoostzijde van het erf. Het landschapskookboek van de gemeente Apeldoorn zet in op het vergroten van de contrasten tussen de verschillende landschappen zodat de identiteit van de landschappen herkenbaar blijft. Daarnaast wordt gestreefd naar meer samenhang in het landschap. Een robuust landschap waar plek is voor ontwikkeling.
Nieuwe situatie
Veranderingen op erven moeten bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Een goede landschappelijke inpassing van het erf is voor de gemeente Apeldoorn belangrijk. Het agrarische erf aan de Voorsterweg 193 in Loenen ligt nu wat kaal in het landschap. De functieverandering naar wonen is een kans leegstaande stallen, verharding en sleufsilo’s te saneren en er een groen eiland met agrarische uitstraling van te maken. Het groene erf versterkt het contrast met het open broeklandschap en draagt bij aan de schaalverkleining van het meer kleinschalige landschap rondom de beek.
Het Gelders Genootschap heeft een erfadvies gemaakt dat als Bijlage 7 bij de toelichting is gevoegd. Mede gelet op het Kookboek van de gemeente Apeldoorn en het provinciaal beleid ten aanzien van het Nationaal Landschap (zie provinciale verordening) is de inrichting van het erf als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling die met dit TAM-omgevingsplan mogelijk wordt gemaakt getoetst aan de verschillende aspecten uit de fysieke leefomgeving. Hierbij is het criterium dat de gewenste ontwikkeling moet bijdragen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (hierna: ETFAL), conform de Omgevingswet. Per aspect dient het TAM-omgevingsplan te worden getoetst aan de wet- en regelgeving, waarbij wordt ingegaan op de specifieke doorwerking van het planinitiatief. Uiteindelijk dient ook in een conclusie te worden onderbouwd of al het initiatief uiteindelijk bijdraagt aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Een groot deel van de aspecten maken onderdeel uit van het Bkl, en een aantal volgen uit gemeentelijk toetsingsbeleid van de desbetreffende gemeente.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid dient onder de Omgevingswet gebruik gemaakt te worden van de Handreiking Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet 2024. Met de beoogde toevoeging van twee woningen worden gevoelige objecten toegevoegd aan de omgeving. Daarom moet in de omgeving worden nagegaan of er mogelijk bedrijven of inrichtingen aanwezig zijn die invloed hebben op de ontwikkeling. Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied) liggen geen relevante bedrijven of instellingen. Op meer dan 150 meter afstand ligt wel een veehouderij en een papierfabriek maar die zijn niet van invloed op deze ruimtelijke ontwikkeling. De conclusie is derhalve dat milieuzonering geen belemmering vormt voor dit initiatief.
De planlocatie ligt aan de Voorsterweg. Er is geen aanpassing aan de bestaande weg nodig en de ontsluiting van de nieuwe woningen vindt plaats via de bestaande ontsluitingen. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Een nieuwe of gewijzigde functie wordt in het omgevingsplan opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt te maken is voor de nieuwe of aangepaste functie. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Volgens het Verkennend bodemonderzoek (De Klinker B.V., kenmerk K2320219, datum 27 oktober 2023) is er geen ernstig geval van bodemverontreiniging aanwezig op de locatie. De bovengrond is licht verontreinigd met koper, kwik, lood, nikkel, zink en PAK. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte met kwik aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie met barium aanwezig. De grond ter plaatse van de druppelzone bevat een maximale concentratie van 2,04 mg/kg aan asbest. De puinfundatie is op asbest onderzocht en bevat een concentratie van 1,4 mg/kg ds aan asbest.
Conclusie
Het bodemonderzoek voldoet qua uitvoering aan bovengenoemde wetgeving. Op basis van dit bodemonderzoek blijkt de bodem op de onderzoekslocatie geschikt voor de functie wonen en het ontwikkelen van 2 woningen op de locatie.
Voorsterweg 193 in Loenen ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er zijn in en om het plangebied geen gegevens van peilbuizen in de omgeving beschikbaar van het grondwaterpeil. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de GHG in het plangebied tussen NAP+ 10,0 m en NAP+ 10,5 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Nabij het plangebied bevindt zich een beek. Er worden verder geen werkzaamheden verricht nabij deze watergang. Verder is er in om het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Doordat hemelwater lokaal wordt opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd naar de ondergrond heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft daarmee geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een vuilwaterriool waarmee afvalwater wordt afgevoerd. Hemelwater kan niet worden afgevoerd.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.
Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het regenwater ter plekke vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond – er wordt géén hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater. Doordat het geen vervuilingsgevoelige oppervlakken betreffen, wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding etc. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
In het kader van deze procedure is een geluidonderzoek verricht naar de geluidsbelasting van de Voorsterweg en de Loenense Markweg. De geluidsnormen waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in het Bkl. De geluidsnormen die gelden voor de nieuwe woningen binnen het geluidaandachtsgebied van deze gemeentewegen zijn:
• Standaardwaarde: 53 dB;
• Grenswaarde: 70 dB.
Deze normen zijn van toepassing op de gevel van de huidige bedrijfswoning en op de locaties voor de nieuw te bouwen woningen.
Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op alle drie de woningen lager is dan de standaardwaarde van 53 dB. Het geluid op de nieuwe woningen vanwege wegverkeerslawaai is derhalve aanvaardbaar.
Voor het gehele akoestisch rapport wordt verwezen naar Bijlage 2 Akoestisch onderzoek.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is een aantal regels rondom lucht veranderd.
De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
In de artikelen 5.53 en 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald wanneer activiteiten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In deze situaties is toetsing aan de omgevingswaarden niet noodzakelijk.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van twee woningen. Deze ontwikkeling past binnen de lijst met categorieën van gevallen die vallen onder NIBM zoals opgenomen in artikel 5.54 Bkl. De voorgenomen ontwikkeling draagt om deze reden niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk.
Omgevingsveiligheid gaat om de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen, de veiligheid van inrichtingen en de veiligheid van nieuwe, zich snel ontwikkelende technologieën. Onder omgevingsveiligheid vallen ook de risico's door luchthavens en windturbines. In paragraaf 5.1.2.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn de algemene bepalingen met betrekking tot het waarborgen van de veiligheid opgenomen. Hieruit volgt dat in een omgevingsplan voor risico's van branden, rampen en crises, rekening wordt gehouden met het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen en de geneeskundige hulpverlening. Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn drie aspecten van belang, het plaatsgebonden risico (PR), aandachtsgebieden en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een omgevingsplan in acht genomen. Dat geldt ook voor standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
Groepsrisico
Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht. Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het gaat om ongevallen vanwege brand, explosie en een gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV). Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 t/m 4.96 Bbl.) Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingshuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl). Los van een eventueel voorschriftengebied kan de gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning. Een berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.
Overige bepalingen
Naast bovengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn voor een aantal specifieke situaties nog de volgende delen van het Bkl van belang:
a. Beperkingen in het belemmeringengebied (voormalige belemmeringenstrook in de huidige regelgeving) van buisleidingen: paragraaf 5.1.2.3 Bkl;
b. Veiligheid rond opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik: paragraaf 5.1.2.4 Bkl;
c. Veiligheid rond het bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en op militaire objecten: paragraaf 5.1.2.5 Bkl;
d. Veiligheid rond luchthavens: paragraaf 5.1.2.6 Bkl.
Beoordeling
In de buurt van het plangebied liggen geen risicobronnen die een belemmering vormen voor de ontwikkeling van het plangebied. Het plangebied ligt niet in een plaatsgebonden risicocontour, een aandachtsgebied of een voorschriftengebied. Externe veiligheid vormt hierdoor geen belemmering voor de ontwikkeling.
De Omgevingswet regelt ook de activiteiten die met natuur te maken hebben. De natuuractiviteiten gaan over dieren en planten in het wild en gebieden waarin ze leven. Voor 1 januari 2024 stonden de regels in de Wet Natuurbescherming. De Wet natuurbescherming (Wnb) is opgegaan in de Omgevingswet: de Aanvullingswet natuur, het Aanvullingsbesluit natuur en de Aanvullingsregeling natuur. Er is echter sprake van een beleidsneutrale overgang. Het normenkader, de instrumenten en de bevoegdheidsverdeling voor het natuurbeschermingsrecht blijven ongewijzigd.
Evenals onder het oude recht kan een tweedeling gemaakt worden tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Minister voor Natuur en Stikstof wijst Natura 2000-gebieden aan en legt de instandhoudingsdoelstellingen voor deze gebieden vast (artikel 2.44 Ow). Onder de Ow is dit een Natura 2000-activiteit: een activiteit, inhoudende het realiseren van een project als bedoeld in artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Of een activiteit al dan niet significante gevolgen kan hebben kan met een voortoets worden vastgesteld. Als die gevolgen er niet zijn, is er dus ook geen vergunningplicht.
Op grond van artikel 5.1, lid 1, onder e, Ow is in beginsel een omgevingsvergunning nodig voor een activiteit die significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Naast directe effecten (zoals ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (zoals door geluid, licht en stikstofdepositie).
Natuurnetwerk Nederland
Een andere vorm van gebiedsbescherming is het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Gelderland uitgewerkt in de Omgevingsverordening Gelderland.
Toets
Het plangebied ligt niet binnen GNN of GO
Gebiedsbescherming Natura 2000-gebieden
De planlocatie ligt niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, bevindt zich op 984 meter afstand (zie onderstaande afbeelding). Doordat de planlocatie buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden ligt kunnen directe negatieve effecten, zoals oppervlakteverlies, op voorhand uitgesloten worden. Verstorende effecten door bijvoorbeeld licht of geluid tijdens de werkzaamheden zijn ook vanwege de afstand uitgesloten.
Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening voor de ontwikkelfase en de gebruiksfase uitgevoerd te worden.
Conclusie stikstofonderzoek
Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden voor de ontwikkel- en gebruiksfase. Met behulp van de Aerius Calculator is een stikstofberekening gemaakt. Een Memo Aerius (bijlage 4), en de stikstofberekeningen d.d. 11 maart 2025 zijn als bijlage 5 Aerius berekening en bijlage 6 bij de Toelichting gevoegd. Uit de berekening blijkt dat zowel als gevolg van het bouwen als van het bewonen van de woningen geen sprake is van significant negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Voor de voorgenomen ontwikkeling is er daarom met betrekking tot stikstofdepositie geen vergunning benodigd. Daarmee zijn er ten aanzien van het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Houtopstanden
Om bossen te beschermen en vanwege internationale regels heeft het Rijk regels voor het vellen van houtopstanden, herbeplanten, het verhandelen en bezit van hout(producten). Degene die zo'n activiteit uitvoert, moet voldoen aan die regels, zoals de specifieke zorgplicht. Er kan ook een meldingsplicht gelden. In paragraaf 11.3.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving is beschreven in welke gevallen een meldplicht geldt voor het vellen van een houtopstand en of er een herplantplicht van toepassing is. Gemeenten dienen op grond van artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving een bebouwingscontour houtkap op te nemen in het omgevingsplan. De algemene regels over het vellen van houtopstanden uit het Bal zijn alleen van toepassing buiten de 'bebouwingscontour houtkap', zoals die is opgenomen in het omgevingsplan. Binnen de bebouwingscontour houtkap gelden uitsluitend de in het omgevingsplan gestelde regels over de kap van bomen. Gemeenten bepalen zelf of zij binnen de bebouwingscontour houtkap regels stellen ten aanzien van houtkap.
Conclusie
Gelet op de ligging van het plangebied is er geen sprake van aantasting van houtopstanden zoals bedoeld in de Omgevingswet.
Mogelijk kan er sprake zijn van een kapvergunningplicht aangezien er groen verwijderd wordt. Verwezen wordt naar https://www.apeldoorn.nl/wonen-en-leven/bouwen/omgevingsvergunningen/bomen-kappen
Soortenbescherming
Soortenbescherming is onderdeel van de Omgevingswet. Met verschillende wetsinstrumenten is het mogelijk om te zorgen voor de bescherming van flora en fauna. Dit voorkomt achteruitgang van de biodiversiteit.
Er is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid en de effecten van het plan voor beschermde soorten. Uit het onderzoek blijkt het volgende.
In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels en bezetten grondgebonden zoogdieren en amfibieën er een (winter)rust of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.
Als gevolg van het rooien van de beplanting en het slopen van de stallen tijdens de voortplantingsperiode wordt mogelijk een bezet vogelnest verstoord, beschadigd of vernield. Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het beschadigen of vernielen van een bezet nest (eieren) of het doden van een vogel kan geen Omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit van de verbodsbepaling verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren of vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. ‘Als dit niet kan dient de mogelijkheid tot broeden binnen het plangebied of binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden vooraf onmogelijk gemaakt te worden. Als dat niet mogelijk is dient er kort voor aanvang van de werkzaamheden een broedvogelcheck uitgevoerd te worden.
Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden zoogdieren opzettelijk gedood worden, dienen ze weggevangen te worden, of dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Voor het natuurvrij maken van het werkterrein is geen Omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit van de Omgevingswet vereist. Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde grondgebonden zoogdieren gedood.
Ook ten behoeve van beschermde amfibieën dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen deze weggevangen te worden (en elders losgelaten).
Conclusie:
Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Het Natuurwaardenonderzoek is in Bijlage 3 van de toelichting opgenomen.
Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart vormt hierbij een belangrijk instrument.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht. De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden.
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel-)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Onderzoeksresultaten
Het plangebied ligt op basis van de Archeologische Beleidskaart 2015 in een categorie Zone met (middel-) hoge archeologische verwachting en een Zone met lage archeologische verwachting.
Beleidskaart Archeologie
Oranje : Zone met (middel-) hoge archeologische verwachting
Groen: Zone met lage archeologische verwachting
Indien er op de plek van de beoogde ontwikkeling bodemingrepen plaatsvinden die dieper dan 35cm zijn en welke meer dan 500 m² bedragen, dienen deze vooraf te worden gegaan door een archeologisch onderzoek. Voor de geplande 2 woningen ligt dit evenwel niet in de verwachting. Mocht evenwel hiervan sprake zijn dan kan dit onderzoek eruit zien als een bureau- en verkennend booronderzoek. Op grond van deze resultaten wordt besloten of verder archeologisch onderzoek nodig is.
Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'
De Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Cultuurhistorische beleidskaart
Bij de Cultuur- en Erfgoednota: Apeldoorns Karakter! hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
Gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden krijgen in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Onderzoeksresultaten
Het plangebied is op grond van de Cultuurhistorische beleidskaart gelegen in een gebied met een lage attentie waarde. Om die reden heeft er enkel een quickscan van de cultuurhistorische waarden plaatsgevonden. Hieronder is daarvan het resultaat opgenomen: Het plangebied is Loenen gelegen in het oude landschap op de rand van het Loenensche Broek en het Zilvensche Broek, dat in de 19e en vroege 20e eeuw is ontgonnen tot grasland. Op de plek van het erf stond een van de eerste ontginningsboerderijen. De huidige gebouwen zijn echter veel jonger, en hebben geen bijzonder cultuurhistorische waarde. Het voorliggende plan schaadt derhalve geen cultuurhistorische waarden.
Uittreksel cultuurhistorische beleidskaart
De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. De wetgeving omtrent de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (richtlijn 2001/42/EG (Strategische milieubeoordeling), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 2 woningen. Aangezien de effecten op de omgeving maar heel beperkt is en er geen nadelige gevolgen voor het milieu optreden, is het opstellen van een milieueffectrapportage niet nodig.
Met de eigenaar is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierbij is overeengekomen dat de kosten, die verband houden met het wijzigen van het Omgevingsplan voor zijn rekening komen. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de eventuele nadeelcompensatie op hem worden verhaald.
Op grond van artikel 4.2 Omgevingswet moet het omgevingsplan voldoen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Verder gelden de beleidskaders en instructieregels.
In Hoofdstuk 5 Relevant beleid van Rijk, Provincie en Gemeente en de Hoofdstukken 6 Omgevingskwaliteit en 7 Omgevingsaspecten is aangegeven dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan de planlocatie. In dit hoofdstuk worden de eindconclusies uit de genoemde hoofdstukken beschreven.
Eindconclusies
Onderhavig TAM-omgevingsplan, Hoofdstuk 22b vormt een wijziging van het omgevingsplan. Het realiseren van twee woningen op deze locatie is in strijd met de van het tijdelijke deel van het omgevingsplan (voorheen het bestemmingsplan 'Het Woud Buitengebied'). Het TAM-omgevingsplan is op het oog een plan dat losstaat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan. Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan van rechtswege, wordt het als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als dusdanig gelezen te worden, in samenhang met de bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een pre-ambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22b van het omgevingsplan.
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
Dit TAM-omgevingsplan maakt als hoofdstuk 22b onderdeel uit van het omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn. Dat betekent dat in principe alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling van het besluitgebied behorende bij dit TAM-omgevingsplan (tenzij ze daarmee strijdig zijn). In artikel 4 (toepassingsbereik) wordt dit toegelicht. Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling aan de Voorsterweg 193 te Apeldoorn. Zo is er voor dit plan ook gekozen om niet de specifieke bepaling over het afwijken van bepalingen uit de bruidsschat op te nemen, aangezien er bij dit TAM-omgevingsplan niet wordt afgeweken van de bruidsschat.
Hoofdstuk 2 - functies en activiteiten
Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven voor een specifieke locatie binnen het plangebied. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op de (nog tijdelijke) landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Voor het TAM-omgevingsplan voor de Voorsterweg 193 is beoogd zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies en activiteiten uit het tijdelijk deel omgevingsplan Apeldoorn. Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet. Daar waar mogelijk is voorgesorteerd op het nog op te stellen nieuwe, permanente omgevingsplan voor de gemeente Apeldoorn dat op dit moment nog in ontwikkeling is.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zijn bijvoorbeeld opgenomen de algemene bouw- en functieregels, alsmede afwijkingsregels en maatwerkvoorschriften, zoals deze voorheen in de bestemmingsplannen golden. Deze zijn ook opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege van de gemeente Apeldoorn.
Verbeelding
De verbeelding die is opgesteld voor het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Voorsterweg 193 dient te worden opgesteld conform de technische eisen van IMRO2012. Dat betekent dat de functies in het plangebied op de verbeelding als 'bestemmingen' respectievelijk 'functies' zijn opgenomen. Maatvoeringsaanduidingen zijn als zodanig op de verbeelding opgenomen. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet door de validator van ruimtelijke plannen komt.
Na afronding van het participatieproces start de formele procedure. De wijziging van het omgevingsplan wordt digitaal gepubliceerd via de Landelijke voorziening. De regels van het ontwerp-omgevingsplan komen dan in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) c.q. Omgevingsloket. Via het onderdeel 'Regels op de kaart' kan iedereen zien welke regels waar gelden.
Het ontwerp-omgevingsplan (wijzigingsbesluit) en de daarbij behorende stukken worden gedurende een periode van zes weken voor iedereen ter inzage gelegd (artikel 3:11 Awb). Binnen deze termijn heeft iedereen de mogelijkheid een zienswijze in te brengen. Dit kan zowel digitaal, schriftelijk als mondeling.