direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Landgoed Deelerwoud
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1417-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Landgoed Deelerwoud

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Het landgoed Deelerwoud met een omvang van 690 hectare is een stille enclave in een druk bezocht deel van de Veluwe. Velen kennen het poortgebouw naast de muziekkoepel in Hoenderloo, maar wat zich daarachter bevindt weten velen niet. Dat is onder andere:

  • 580 hectare bos
  • 46 hectare natuurgrasland
  • 45 hectare akkerland
  • 19 hectare weiland
  • één rijksmonument
  • acht gemeentelijke monumenten

Landschappelijk, cultuurhistorisch en ecologisch is het terrein van grote waarde. Behalve een rijke wildstand beschikt het landgoed ook over vele hectares Natura 2000-habitatgebied en is het een leefgebied voor vele spechten, stootvogels, dassen, marters, vleermuizen, reptielen en amfibieën.

Sinds het overlijden van jonkheer V.G.F. Repelaer in 2014 voert de Stichting Huis Deelerwoud het beheer over Landgoed Deelerwoud. Het bestuur heeft de zware taak op zich genomen dit unieke landgoed zoveel als mogelijk in stand te houden en toekomstbestendig te maken. Zo nodig met hulp van buitenaf. Deze stichting is erkend als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI).

Het stichtingsbestuur zet de lijn voort die Volker Repelaer heeft uitgezet. Daarbij staat het belang van natuur en landschap voorop en krijgt het wild de rust die het nodig heeft om haar natuurlijke gedrag te tonen. Landgoed Deelerwoud is al ruim anderhalve eeuw onafgebroken afgesloten voor het publiek, waardoor het een rustige enclave vormt midden op de volle en drukke Veluwe. Hierdoor is het wild nauwelijks schuw en graast het overdag op de graslanden van het landgoed.

In 2016 heeft het bestuur van Stichting Huis Deelerwoud de Landgoedvisie Deelerwoud gepresenteerd. Met dit inventarisatieplan kwam het besef van de urgentie om te zorgen voor nieuwe economische dragers ten behoeve van een duurzaam beheer en instandhouding van het landgoed. Het bijzondere karakter met de rust, natuur- en cultuurhistorische waarden is alleen te behouden door een gewijzigd beheer en als er op strategische plekken ingrepen plaatsvinden. Op veel plekken is het landgoed in verval geraakt. Veel gebouwen zijn vervallen of ingestort. Dit terwijl het in veel gevallen gaat om gebouwen met de status monument. Voor behoud en herstel is daarom veel geld nodig. Hiervoor is de wens om op twee strategische locaties woningen en landgoedwoningen te bouwen. Met de opbrengst kunnen de noodzakelijke investeringen in het landgoed worden gefinancierd, alsmede om het onderhoud te kunnen bekostigen. Voor de gemeente is het behoud van de monumenten op het landgoed de belangrijkste aanleiding om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

Hiertoe hebben de gemeente Apeldoorn en de Stichting Huis Deelerwoud de handen ineen geslagen. Daartoe hebben beide partijen een overeenkomst getekend en wordt het bestemmingsplan gewijzigd.

De gemeente en de Stichting Huis Deelerwoud spraken af dat de casco’s van de monumentale gebouwen op het landgoed gerestaureerd zullen worden na vaststelling van het bestemmingsplan. Dat betreft, naast het poortgebouw te Hoenderloo en de watertoren die (vrijwel) gereed zijn, het landhuis, de centrale boerderij met stallen en graanschuur, het boerderijtje ’t Schot met bakhuisje, delen van het koetshuis. Voor het haast verloren gegane oostelijke poortgebouw De Varenna is een erfpachter gevonden, die het eigentijdse herstel op zich gaat nemen. De gemeente en de Stichting erkennen ook dat de landschappelijke aanleg rond het landhuis van bijzonder historisch belang is en voor verder verval behoed dient te worden. Deze vroeg 20e eeuwse parkaanleg is een ontwerp van de befaamde tuinarchitect Springer.

De gemeente vindt het van belang dat het landgoed beter beleefbaar wordt voor de lokale bevolking en toeristen/recreanten. Het landgoed is al ruim anderhalve eeuw niet opengesteld en dat blijft zo. Maar er zijn afspraken gemaakt over het verbeteren van de beleefbaarheid van landgoed Deelerwoud. Er zullen excursies worden georganiseerd voor geïnteresseerde liefhebbers, het landgoed gaat meedoen aan themadagen (zoals de Open Monumentendagen), de zichtbaarheid van het poortgebouw in Hoenderloo wordt verbeterd, er komen informatiepanelen en de virtuele beleefbaarheid zal verbeterd worden.


De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet allemaal mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan ter plaatse. Om deze reden is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Hoenderloo, tussen de provinciale weg N804 en de rijksweg A50 in. Het plangebied ligt midden op het Natura-2000 gebied 'Veluwe'. Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0001.png"

Ligging plangebied in gemeente Apeldoorn

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0002.png"

Begrenzing plangebied Landgoed Deelerwoud

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt op het moment het bestemmingsplan 'Veluwe', vastgesteld door de raad op 31 augustus 2012. Ter plaatse van het plangebied geldt een aantal verschillende bestemmingen. Voor het overgrote deel van het plangebied geldt de bestemming 'Natuur'. Op een aantal plaatsen is een agrarische bestemming van toepassing. Dit betreffen voornamelijk de meer open gebieden op het landgoed. Ook zijn er op enkele plaatsen een aantal woonbestemmingen geregeld.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

In Hoofdstuk 2 wordt het beleidskader beschreven. In Hoofdstuk 3 worden de bestaande en nieuwe situatie beschreven, en in Hoofdstuk 4 worden de planologische aspecten beschreven. De juridische planopzet wordt in Hoofdstuk 5 uitgelegd en Hoofdstuk 6 beschrijft de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Prioriteit 1 gaat over de ambitie van Nederland om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te zijn. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Daarnaast gaat het ook over de ambitie van Nederland om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen en de bijbehorende energie infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie.

Bij prioriteit 2 wordt aangegeven dat de ambitie voor de lange termijn is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Er wordt ingezet op een aantrekkelijke, gezonde en veilige omgeving en een goed vestigingsklimaat, inclusief een goede bereikbaarheid en duurzame mobiliteit. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. Er wordt daarbij ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors. Nieuwvestiging van toerisme vindt bij voorkeur plaats buiten de huidige toplocaties en in de nabijheid van OV of bestaande aansluitingen op het hoofdwegennet.

Bij prioriteit 3 word beschreven dat er wordt ingezet op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Hieraan wordt een stevige impuls gegeven. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

Bij prioriteit 4 wordt ingegaan op het belang van natuurlijke systemen en het landschap. In sommige regio's staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als we het waterpeil omhoog brengen, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd willen we de kwaliteiten van het landschap graag behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege ons cultureel erfgoed.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de herontwikkeling van een landgoed in de gemeente Apeldoorn. Deze ontwikkeling past binnen de nationale belangen in de NOVI.

2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0003.png"

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. De volgende ambitie is voor dit initiatief van belang.

Planspecifiek

Dit initiatief voorziet in de hervitalisering van het landgoed Deelerwoud. Door een aantal bouwtitels te verplaatsen en door een aantal nieuwe woningen mogelijk te maken, wordt het landgoed economisch gezonder. De nieuwe woningen sluiten aan bij de Gelderse ambitie van een dynamische en diverse woon- en leefomgeving.

De bouwtitels zijn nodig om daarmee de cultuurhistorische waarden en de natuur te versterken. Met de opbrengsten van de bouwtitels kunnen monumenten worden gerestaureerd en verduurzaamd. En kan het leefgebied van kwetsbare soorten, zoals nachtzwaluw, zwarte specht en wespendief verder worden versterkt.

Deze ambities sluiten aan bij de provinciale ambities uit de Omgevingsvisie.

Voor het overige is het initiatief niet strijdig met de ambities uit de Gelderse omgevingsvisie.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Ter plaatse van het initiatief zijn een aantal artikelen van toepassing. Per categorie worden deze artikelen hieronder uitgewerkt.

Glastuinbouw

Ter plaatse van het plangebied gelden met betrekking tot glastuinbouwbedrijven de artikelen 2.16 en 2.17. In deze artikelen is geregeld dat er ter plaatse van het daarvoor aangeduide gebied geen nieuwe glastuinbouwbedrijven mogen komen en dat bestaande bedrijven niet mogen worden uitgebreid. Dit plan voorziet niet in de vestiging of uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf. Het initiatief is daarmee in lijn met dit artikel.

Niet-grondgebonden veehouderijen

In artikel 2.33 is geregeld dat de nieuwvestiging van een niet-grondgebonden veehouderij ter plaatse niet is toegestaan. Dit initiatief voorziet niet in de nieuwvestiging van een dergelijk bedrijf. Het initiatief is daarmee in lijn met dit artikel.

Intrekgebied

Het plangebied is deels aangemerkt als intrekgebied voor drinkwater. In artikel 2.38 is opgenomen dat binnen een intrekgebied geen winning van fossiele energie mag plaatsvinden. Dit bestemmingsplan voorziet niet in dergelijke activiteiten. Het initiatief is daarmee in lijn met dit artikel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0004.png"

Ligging van de ontwikkellocaties ten opzichte van GNN en GO.

Gelders natuurnetwerk

Het plangebied is aangemerkt als onderdeel van het Gelders natuurnetwerk. In dat kader zijn voor het plangebied de artikelen 2.39 tot en met 2.41, en 2.43 tot en met 2.45 van toepassing. In deze artikelen is de bescherming van de kwaliteiten van het Gelders natuurnetwerk geregeld. In artikel 2.39 is geregeld dat activiteiten in het Gelders natuurnetwerk (GNN) geen negatieve effecten mogen hebben op de kwaliteiten van het GNN. De negatieve effecten kunnen eventueel worden gecompenseerd op locaties elders. Artikelen 2.40 tot en met 2.43 geven voorwaarden voor eventuele afwijkruimte. Deze hebben geen betrekking op dit initiatief. Artikel 2.45 verplicht initiatiefnemers om bij een nieuwe ontwikkeling in het GNN onderzoek te doen naar de te verwachten effecten van die activiteit of ontwikkeling op de kernkwaliteiten, oppervlakte en samenhang. Een dergelijk onderzoek is in het kader van dit onderzoek uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 1.

In artikel 2.48 tot en met 2.51 is geregeld onder welke voorwaarden compensatie plaats kan vinden. Dit is tevens uitgewerkt in Bijlage 1.

Groene ontwikkelingszone

Het plangebied is aangemerkt als onderdeel van de groene ontwikkelingszone. In artikel 2.52 tot en met 2.54 zijn regels opgenomen met betrekking tot het realiseren van ontwikkelingen in de groene ontwikkelingszone. In Bijlage 1 is tevens de toetsing aan deze artikelen verder uitgewerkt. Bij de beoordeling blijkt dat er per saldo een kleine versterkingsopgave is om te voldoen aan de provinciale eisen voor de Groene ontwikkelingszone. Dit is uitgewerkt in het Versterkingsplan Groene ontwikkelingszone, zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied zijn enkele artikelen uit de provinciale verordening van toepassing. Volgens de regels van de Gelderse omgevingsverordening zijn voor de gronden binnen de GO waarbij de bestemming wijzigt randvoorwaarden gesteld. Voor de delen van het landgoed waar al een bestemming wonen aanwezig is binnen het bestemmingsplan, gelden deze regels niet.

Negatieve effecten op de kernkwaliteiten van de GO in het gebied zijn uitgesloten, uitgezonderd een negatief effect op de oppervlakte. Op basis van de berekening van de impactfactor, zoals benoemd in het Versterkingsplan Groene ontwikkelingszone bedraagt de impactfactor bij 105 punten. Hiervoor is een maatregel in het versterkingsplan uitgewerkt, die is afgestemd met de provincie en juridisch is geborgd in de regels van de bestemming Wonen (zie artikel 6.5.6). Daarmee wordt voldaan aan de Omgevingsverordening.

Het initiatief is in lijn en niet strijdig met de Omgevingsverordening.

2.4 Omgevingsvisie Apeldoorn

De Omgevingsvisie Apeldoorn geeft de visie op de fysieke leefomgeving van de gemeente weer voor de langere termijn. Met vier samenhangende opgaven wil Apeldoorn de toekomst tegemoet gaan en nóg aantrekkelijker worden.

Allereerst gaan we ‘stadmaken’ en ‘vitale dorpen en buitengebied’ realiseren. Door nieuwe woon- en werkmilieus toe te voegen voor het Apeldoorn van 2040. Hiervoor benutten we de bestaande stad vooral langs het kanaal en rond het centrum.

We willen meer duurzame energie opwekken. In de stad zelf, maar ook gebundeld en goed ingepast in het landschap er omheen. We stimuleren elektrisch vervoer en maken overstapplekken van de auto naar openbaar vervoer en fiets. De dorpen houden we vitaal door wonen, lokale bedrijven en voorzieningen handig te combineren.

Groei van de stad biedt tegelijk kansen om het fysieke fundament én het sociale fundament te versterken. Met fysiek bedoelen we de bodem, waarop de stad is gegroeid; ons natuurlijk systeem van water en groen én ons erfgoed. Daarom werken we aan de Groene Mal - groene vingers en waterlopen - die stad en buitengebied verbindt. Ons sociaal fundament ondersteunen we door te bouwen aan een inclusieve stad. We zijn een hechte gemeenschap; niet alleen in de dorpen en buurtschappen maar ook in de stad. Dat willen we graag zo houden. Dit sociale karakter komt verder tot bloei in wijken en dorpen met een gezonde, groene buitenruimte.

De grote hoofdopgaven realiseren we in een zestal gebieden: de binnenstad, de spoorzone rond het centraal station, de kanaalzone, stadsrand-zuid langs de A1, stadsrand-noord langs de Oost-Veluweweg en het kanaal en Uddel. Nieuw programma gaat samen op met versterken van onze groene kwaliteiten en ondersteunen van onze sociale samenhang. Zo bouwen we logisch voort op de bestaande stad; op de infrastructuur, het groen en de voorzieningen.

Planspecifiek en conclusie

Dit initiatief voorziet in de herontwikkeling van een landgoed in de buurt van Hoenderloo. Het initiatief wordt niet expliciet benoemd in de Apeldoornse omgevingsvisie. Het initiatief is voor het overige niet strijdig met de omgevingsvisie Apeldoorn.

2.5 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.

De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.


Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.


Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.


De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. De regionale woonagenda. Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.

Planspecifiek en conclusie

Het initiatief voorziet in de realisatie van totaal 6 nieuwe woningen en de verplaatsing van 2 recent verloren gegane woningen (in het ingestorte deel van het koetshuis = Deelerwoud 11 en 13). Deze woningen passen binnen de woningbehoefte zoals is uitgewerkt in de woonagenda Cleantech Regio. Er is behoefte aan de woningen en het initiatief is daarmee in lijn met dit beleid.

2.6 De Apeldoornse Woonagenda

De gemeenteraad van Apeldoorn heeft op 18 april 2019 de 'Apeldoornse Woonagenda' vastgesteld. In de 'Apeldoornse Woonagende is een drietal speerpunten opgenomen:

  • een basis die op orde is: zorgen voor voldoende woningen voor iedereen, met in het bijzonder aandacht voor voldoende beschikbare en betaalbare woningen voor huishoudens met een laag inkomen en de grote opgave om alle woningen te verduurzamen;
  • Wonen en zorg: ervoor zorgen dat we onze steeds ouder wordende bevolking een plek kunnen blijven geven in onze gemeente;
  • Aangevuld met de bestuurlijke ambities uit Comfortabele gezinsstad: de bouw van voldoende nieuwbouwwoningen om de trek naar de stad op te kunnen vangen.

Een concreet actiepunt is specifieke aandacht voor woningbouw in alle dorpen. In de woningbouwprogrammering hebben de dorpen dezelfde positie als de stad. Binnen de programmering is ruimte voor kleinschalige initiatieven. Die ruimte wordt bepaald op basis van de actuele behoefte.

Planspecifiek

De Apeldoornse woonbehoefte is nader uitgewerkt in onderstaande paragraaf Afwegingskader Woningbouw.

2.7 Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2027

De gemeente Apeldoorn wil de juiste woningen op de juiste plek bouwen. Daarom is ervoor gekozen een prioritering aan te geven. Doel hiervan is om kansrijke initiatieven te bevorderen en te komen tot versnelling van de woningbouw.

In de Structuurvisie, de Woonagenda en in de Regionale Woonagenda zijn kaders vastgesteld die de basis vormen voor het "Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2027". Het afwegingskader is als beleidsregel vastgesteld in 2019.

Door het prioriteren van (en richting geven aan) de woningbouw kan er adaptief en flexibel worden ingespeeld op de woningbehoefte. Ook wordt er duidelijkheid geboden en richting gegeven aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven wil invullen. Voor circa 4.000 (waaronder die van woonlocatie De Wingerd) van de 5.500 woningen is die programmatische ruimte al ingevuld. Dit betreft woningen die reeds zijn opgeleverd, in aanbouw zijn, waarvoor een bestemminsplan is vastgesteld, wordt opgesteld of een anterieure overeenkomst is afgesloten. Bovengenoemd kader gaat over de resterende programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen.

Planspecifiek en conclusie

Het initiatief voorziet in de realisatie van totaal 6 nieuwe woningen en de verplaatsing van 2 recent verloren gegane woningen (in het ingestorte deel van het koetshuis = Deelerwoud 11 en 13). Deze woningen passen binnen de woningbehoefte zoals hierboven is uitgewerkt.

2.8 Verordening Groene Balans

In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt.

De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:

  • er naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende landschappelijke inpassing ter plaatse plaatsvindt; én
  • er naar het oordeel van burgemeester en wethouders sprake is van een goede stedenbouwkundige c.q. landschapsarchitectonische kwaliteit van de ruimtelijke ingreep; én
  • een bijdrage wordt geleverd aan de (substantiële) versterking van de kernkwaliteit van het landelijke gebied. De versterking van de kernkwaliteit vindt plaats ter plekke dan wel elders binnen de Groene Ontwikkelingszone.

Planspecifiek en conclusie

Het plan wordt op een goede landschappelijke manier ingepast. Dit is nader uitgewerkt in Bijlage 3, Bijlage 4 en Bijlage 5. In dezelfde bijlagen wordt uitgewerkt hoe de kwaliteiten ter plaatse versterkt worden. In de stukken wordt aangetoond dat ingevolge dit bestemmingsplan meer m2 en m3 bebouwing worden verwijderd dan nieuw wordt toegevoegd. Daarbij komt dat veel verwijderd volume in het GNN ligt en het toe te voegen volume in de GO.

2.9 Nota Apeldoorns Karakter!

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.

Hoofdstuk 3 HUIDIGE EN TOEKOMSTIGE SITUATIE

3.1 Huidige situatie

Ruimtelijke structuur

Het huidge Landgoed Deelerwoud kent een gerekte vorm en strekt zich uit tussen de kern Hoenderloo en de snelweg A50. Het landgoed, ca. 690 hectare groot, vormt op die manier één van de wieken aan de ‘molen’ rond Hoenderloo. Langs de Delenseweg (N804) liggen thans nog twee separate grondbezittingen van het landgoed. Het betreft Deelerheide in het zuiden en Delerhoek nabij Hoog-Baarlo. Gronden van het Landgoed Deelerwoud buiten het raster (rode streep-stiplijn) maken deel uit van het landgoed, maar niet van het kerngebied. Het raster heeft een drieledig doel. Het voorkomt aanrijdingen met wild en bevordert aldus zowel de verkeersveiligheid als het dierenwelzijn. Ten tweede waarborgt het de rust in het terrein. Ten derde moet het wildschade aan gewassen voorkomen. Buiten het raster vallen Delerhoek en Deelerheide.

In het totaalbeeld is goed het onderscheid te zien tussen het westelijk deel, nabij de kern Hoenderloo, en het het oostelijk deel van de Woeste Hoeve. Daartussen bevindt zich een groot, gesloten bos. De concentratie van bebouwing bevindt zich rond het landhuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0005.png"

Structuurkaart landgoed Deelerwoud

Huidige bebouwing

Het landgoed kent een grote verscheidenheid aan bebouwing. De meeste bebouwing op het landgoed heeft een status van rijks- of gemeentelijk monument. Alle gebouwen verkeren echter in een matige tot slechte staat. Het is voor het landgoed een voortdurende zoektocht naar financiële middelen voor restauratie en (groot) onderhoud. Daarnaast wordt gezocht naar een juiste gebruiker, met een functie binnen de toegestane bestemming en basisvoorwaarden van het landgoed. De rust en zorg voor de natuur zijn essentieel.

In vogelvlucht betreft het de volgende elementen:

  • Het poortgebouw in Hoenderloo
  • Boerderij De Brand
  • Het Noors huisje
  • Het Landhuis: Huis Deelerwoud, met restanten van de historische tuin- en parkaanleg
  • Voormalig koetshuis met woningen en kantoor, grotendeels ingestort
  • ‘t Schot met nabijgelegen opfokstallen
  • Het nog functionerende boerderijcomplex met leegstaande graanschuur
  • Functionerende watertoren
  • Beheerderswoning van boerderij
  • De Varenna, grotendeels ingestort
  • Herberg De Woeste Hoeve inclusief dienstwoning (de dienstwoning wordt bewoond door de exploitant van de herberg)

Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele gebouwen weergegeven uit de bovenstaande lijst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0006.png"

Overige gebouwde elementen

Binnen de grote eenheden met bos, weides en akkers zijn verschillende sporen te ontdekken van ander gebruik. Het betreft restanten van woningen, boerenerven, een begraafplaats en recreatieve aspecten. Op de begraafplaats zijn enkele leden van de familie Repelaer begraven. In totaal kunnen hier 5 mensen begraven worden. Hiervan is nog een plaats beschikbaar.

In Bijlage 3 is de Toekomstvisie Deelerwoud opgenomen. In hoofdstuk 3 van deze bijlage is de bestaande situatie op een uitgebreidere manier beschreven.

3.2 Toekomstige situatie

3.2.1 Toekomstvisie

De initiatiefnemer, Stichting Huis Deelerwoud, heeft voor het plangebied een toekomstvisie opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 3. De stichting wil op een evenwichtige wijze rust, natuur en cultuur samen laten gaan. De stichting wil de visie verwezenlijken op basis van drie uitgangspunten:

  • 1. Rust en natuur;
  • 2. Maatschappelijk belang;
  • 3. Duurzaamheid.

1. Rust en natuur

De stichting voert een weldoordacht en actief beheer van de gronden, waarbij de natuurwaarden en de biodiversiteit beschermd en indien mogelijk verbeterd worden.

Er vindt meer bosverjonging plaats, de differentiatie van het bos wordt bevorderd en de variatie in bodemstructuur en reliëf kunnen beter zichtbaar gemaakt worden in het bosbeeld (rijk-arm, nat-droog, etc). Nieuwe fruitbomen bieden voedsel voor dassen. De planologische capaciteit voor extra woningen in het centrale gebied wordt niet benut. Daarvoor worden in de periferie van het landgoed twee locaties ontwikkeld en een bestaande woonbestemming benut.

2. Maatschappelijk belang

Het Deelerwoud wil zich meer manifesteren als onderdeel van de samenleving en haar maatschappelijke verantwoording tonen.

Het gebouwde cultureel erfgoed wordt gekoesterd en zo mogelijk hersteld. Restauratieplannen worden opgesteld.

Het landgoed wordt beperkt opengesteld voor specifieke doelgroepen, middels gegidste excursies voor geïnteresseerden zonder dat de rust wordt verstoord. Er wordt gesproken over de totstandkoming van wandel- en fietsverbindingen aan de randen van het landgoed.

De woningen in het poortgebouw te Hoenderloo hebben/krijgen na de beoogde restauratie een functie als (huur)woning.

Er vindt nu al dagbesteding van zorgbehoevenden plaats in de boerderij nabij huis Deelerwoud. Geprobeerd wordt om dit verder uit te bouwen.

3. Duurzaamheid

Om de financiële huishouding van het landgoed gezond te maken en het landgoed als geheel te kunnen behouden zijn duurzame economische dragers nodig.

Op de korte en lange termijn zijn maatregelen nodig. Het hout uit het bos is al een inkomstenbron. Gronden worden afgestoten of aan derden in beheer gegeven.

Op drie locaties vindt (her)ontwikkeling plaats: De Brand, Delerhoek en de Varenna. Het landgoed wil naar energieneutraal bouwen, met een positieve CO2-balans. Het eigen hout kan dienst doen als bouwmateriaal en als energiebron. De landbouw dient een volledig duurzaam karakter te krijgen door het ontwikkelen van een gesloten nutriëntenkringloop, met veel aandacht voor bodemkwaliteit, koolstofvastlegging in de bodem en biodiversiteit (natuur-inclusieve landbouw).

Om de visie te realiseren wordt er een aantal locaties/ deelgebieden ontwikkeld. De locaties met bijhorende ontwikkelingen zijn hieronder uitgewerkt.

3.2.2 Ontwikkellocatie De Brand

De omgeving van De Brand (Delerweg 9) kenmerkt zich door een bijzondere aaneenschakeling van bospercelen en open terreinen. De locatie van De Brand bevindt zich binnen een aantrekkelijke “landschapskamer”. Het rechthoekige erf wordt ervaren als een uitsparing in het bos. Deze is goed waarneembaar vanaf de bocht in de laan van de Grindweg. Aan deze weg ligt op circa 850 meter afstand het landhuis Deelerwoud.

Vanuit de locatie heeft men een fraai uitzicht over de aangrenzende weide met daarachter de bomenlaan langs de Grindweg.

In de schetsverkaveling zijn op het perceel van De Brand zes houten woningen vrij gepositioneerd. De woningen staan op twee grote vlonders op het gezamenlijke, groene erf. Samen met de verbouwde boerderij vormen ze een ensemble dat refereert aan de agrarische oorsprong.

De voorkeursoptie is dat de boerderij wordt opgeknapt en uitgebreid tot een volwaardige, luxe woning. Ondanks zijn geringe omvang en ontbrekende monumentenstatus geeft het oude element een interessante link met het verleden. Het ‘verhaal’ van het landgoed kan er mee verteld blijven worden.

De kwaliteit van de plek wordt voor een groot deel ontleend aan de relatie met de weides aan de oosten zuidzijde. Daarom zijn de afstanden tussen de gebouwen maximaal en is veel doorzicht mogelijk.

Op onderstaande afbeelding zijn het ruimtelijk planconcept en het stedenbouwkundig ontwerp van De Brand weergegeven. De ontwikkelvisie van dit deelgebied is opgenomen in Bijlage 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0008.png"

Beeldkwaliteit De Brand

Het stedenbouwkundig ontwerp van De Brand is vertaald in regels voor de beeldkwaliteit van de locatie:

Erfinrichting

  • Buiten de vlonders tegen de woningen lopen de privé erven visueel ongehinderd door in het gezamenlijke erf en zelfs in aangrenzende weides. De vormgeving van de buitenruimte is ingetogen en informeel.
  • De gezamenlijke groene ruimte dient als erf voor spel, fruit/groenteteelt en bloemrijk grasland. Alle beplanting is streekeigen.
  • Aan de hoge zijde hebben de woningen een vlonder boven het aflopende maaiveld, tussen de woningen, tegen de gevels, komt afscherming ten behoeve van privacy.
  • Aan de lage zijde hebben de woningen een kleinere vlonder en privé ruimte die zonder erfafscheiding doorloopt in de gezamenlijke tuin.
  • Er zijn minimale erfafscheidingen; altijd groen en eventueel gecombineerd met hout.
  • Een erfafscheiding ten behoeve van de HaHa dient zo transparant mogelijk te worden uitgevoerd.
  • Gebruik van verlichting en gesloten verharding wordt tot een minimum beperkt.
  • Toegepaste verlichting schijnt naar beneden.
  • Het erf wordt ontsloten vanaf de bestaande toegang vanaf de Delerweg. De erfverharding is beperkt en zoveel mogelijk waterdoorlatend (gebroken grind).


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0009.png"

Ligging

  • Bestaande boerderij en rijwoningen/drie-onder-één-kap.
  • De bijzondere positie van de bestaande boerderij blijft behouden.
  • De bestaande boerderij en de twee nieuwbouwvolumes vormen gezamenlijk een ensemble dat past in een landelijke/natuurlijke omgeving.
  • De twee rijen met nieuwbouwwoningen worden iets boven maaiveld gebouwd op vlonders; de vlonders lopen aan de voor- en achterzijde door als terras. De natuurlijke glooiing van het maaiveld wordt gebruikt.
  • Er is een gezamenlijke, groene ruimte; uitstraling als een gezamenlijk erf.
  • De noordelijke nieuwbouw is georiënteerd op het oosten, de zuidelijke nieuwbouw is georiënteerd op het zuiden.
  • Gezamenlijk parkeren is geclusterd in de bosrand aan de westzijde. Parkeren gebeurt op halfverharding.
  • Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume en staan los van het hoofdvolume.


Hoofdvorm

  • De bestaande boerderij wordt vernieuwd en indien wenselijk vergroot.
  • Nieuwe woningen hebben een bebouwd oppervlakte van niet meer dan 100 m2.
  • De nieuwe woningen krijgen een zadeldak met een asymmetrisch zadeldak, met een duidelijke hoge en lage zijde. De lage zijde is gericht op het westen (middelste blok) en noorden (zuidelijkste blok).
  • Het hoofdvolume van de nieuwbouw is rechthoekig, langgerekt.
  • Het hoofdvolume heeft maximaal twee bouwlagen met kap.
  • Bijgebouwen zijn rechthoekig en langgerekt.
  • De nokrichting is evenwijdig aan de lengterichting van het volume.
  • Aan- en uitbouwen zijn niet toegestaan.
  • Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume.


Architectuur

  • Bij de vernieuwing van de bestaande boerderij blijven ten minste de karakteristieke voor- en achtergevel, positie en het karakter behouden.
  • De nieuwe hoofdvolumes op vlonders refereren aan landelijke archetypes, zonder duidelijke voor- of achterzijde.
  • Het aanwezige hoogteverschil in het terrein wordt zichtbaar door de vlonders en peilhoogtes van de woningen.
  • Uit de architectuur volgt een duidelijk herkenbare hoofdvorm, met een horizontaal karakter.
  • Dakkapellen zijn niet toegestaan.
  • Parkeerplaatsen zijn deels onder een overkapping gesitueerd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0010.png"

Kleur- en materiaalgebruik

  • De nieuwe woningen worden uitgevoerd in hout.
  • Gevels van de nieuwbouw worden uitgevoerd in hout; in de oorspronkelijke kleur van het hout of een andere, ingetogen, kleur.
  • Er wordt veel glas toegepast in de gevel.
  • Raamkozijnen en deurportalen zijn nadrukkelijk zichtbaar.
  • De kap is donker van kleur, uitgevoerd als groen dak of met donkere dakbedekking.
  • Bijgebouwen worden gemaakt van hout, met houten gevelbekleding.

NIKA/Biodiversiteit/klimaat

  • Bij de bouwaanvraag wordt getoetst aan de NIKA voorwaarden en er dient minimaal 5 punten per woning gehaald te worden.
  • In de bebouwing wordt meerwaarde voor de biodiversiteit gecreëerd door het aanbrengen van faunavoorzieningen (circa 3 ingebouwde vleermuiskasten per woning).
  • Waar mogelijk worden groene daken toegepast.
  • De woningen zijn energieneutraal (nul op de meter).
  • Opvang van hemelwater en infiltratie vindt plaats op eigen terrein.


3.2.3 Ontwikkellocatie Delerhoek

Buiten het raster van het landgoed kent Delerhoek een grootte van 14,6 hectare waarvan circa 11,6 hectare bos met verschillende voetpaden. De overige 3 hectare betreft grasland met enkele solitaire bomen ten behoeve van wintervoer voor de koeien van het landgoed.

De ontwikkellocatie is het open deel van Delerhoek. Dit behoort tot de provinciale Groene Ontwikkelingszone (GO). Het bos maakt onderdeel uit van het provinciale Gelders Natuur Netwerk (GNN). Het noordelijk deel van de weide ligt ruim een meter lager dan het zuidelijk deel.

De plek leent zich goed voor het realiseren van twee nieuwe landhuizen, bijgebouw(en) en tuin. De landhuizen worden Natuurschoonwet (NSW) gebracht vanwege de fiscale voordelen. Hierdoor bestaat de omgeving van de landhuizen voor minimaal 30% uit bos.

De ontsluiting vindt plaats worden via de zandweg Delerweg. De ontsluiting vindt plaats via één centrale ontsluitingsweg door het bos aan de oostzijde richting de Delerweg. De Delerweg langs het gesloten Landgoed Deelerwoud kent al meerdere zijpaden naar royale woningen.

In de schets zijn op Delerhoek twee landhuizen tegen de bosranden gepositioneerd. Door een maximale afstand van elkaar en grote zadeldaken is de structuur van de ‘groene kamer’ van Delerhoek gehandhaafd. Door de ruime afstand van de bestaande bebouwing van Hoog-Baarlo kunnen de twee werelden los van elkaar bestaan. Tevens waarborgt een weidestrook van 20 meter vanaf het buurtschap het agrarische, open karakter.

Bestaande bomen, nieuwe boomgroepen en soortenrijk struweel met zoombeplanting zorgen voor een aantrekkelijke coulissewerking over het open gebied.

De tuinen van de landhuizen aan de westzijde krijgen een natuurlijkere inrichting dan direct tegen de woningen. De landhuizen worden ontsloten vanaf de bestaande bostoegangen vanaf de Delerweg. De huidige zandpaden worden gebruikt.

Op onderstaande afbeelding is het stedenbouwkundig ontwerp van Delerhoek weergegeven. De ontwikkelvisie van dit deelgebied is opgenomen in Bijlage 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0012.png"

Beeldkwaliteit Delerhoek

Het stedenbouwkundig ontwerp van Delerhoek is vertaald in regels voor de beeldkwaliteit van de locatie:

Erfinrichting/landschap

  • Bestaande bomen, nieuwe boomgroepen en soortenrijk struweel met zoombeplanting zorgen voor een aantrekkelijke coulissewerking over het open gebied.
  • Een zone van 20 meter langs de westelijke erfgrenzen wordt gevrijwaard van bebouwing, hekwerken en siertuinen (afspraak met bewoners van Hoog-Baarlo).
  • De ontsluiting vindt plaats via een gezamenlijke inrit aan de oostzijde via de Delerweg, vormgegeven met gebroken grind.
  • De erven kennen een ingetogen en natuurlijke vormgeving, met een zachte overgang naar de weides.
  • Verlichting langs de inrit/toegangsweg en in de tuin wordt tot een minimum beperkt; toegepaste verlichting schijnt naar beneden.
  • Erfafscheidingen worden gemaakt van natuurlijke en/of onopvallende materialen; gebiedseigen groen, takkenrillen, hout met gaas of donker hekwerk.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0013.png"

Ligging

  • Vrijstaande woningen in de vorm van landhuizen.
  • Hoofdgebouw en bijgebouwen vormen een ensemble.
  • Het hoofdgebouw ligt verhoogd ten opzichte van het erf en bijgebouwen.
  • Bebouwing en beplanting vormen een eenheid met respect voor de bestaande bomen.
  • De hoofdvolumes zijn tegen de bosranden gepositioneerd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0014.png"

Hoofdvorm

  • Bebouwingsvlak is maximaal 225 m2.
  • Het hoofdvolume is rechthoekig, langgerekt.
  • Het hoofdvolume bestaat uit twee of meer geschakelde volumes, die kunnen afwijken in positionering of hoogte.
  • Maximaal één bouwlaag met kap.
  • Bijgebouwen zijn rechthoekig en langgerekt.
  • De kap is een zadeldak.
  • De nokrichting is evenwijdig aan de lengterichting van het volume.
  • Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume.
  • Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume.


Architectuur

  • De architectuur oogt als een modern landgoed; moderne uitstraling, herkenbare materialen, strak gedetailleerd en vormentaal van een landelijke schuur.
  • Uit de architectuur volgt een duidelijk herkenbare hoofdvorm met horizontaal karakter. Bijgebouwen zijn bijpassend in eenzelfde duidelijke vorm.
  • Het dak overkapt het volledige hoofdvolume, inclusief aan- en uitbouwen; de kap is hiermee een beeldbepalend element.
  • Geschakelde volumes worden verbonden door dezelfde architectuur, materialisering en detaillering.
  • Dakkapellen zijn niet toegestaan.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0015.png"

Kleur- en materiaalgebruik

  • Gevelkleur en materiaal is passend bij de omgeving en zoekt dus niet het contrast op.
  • Er wordt veel hout en glas toegepast in de gevel.
  • Kozijnen en deuren worden uitgevoerd in een kleur passend bij de kleur van de gevel en steken niet af.
  • De kap is donker van kleur, uitgevoerd als groen dak of met donkere dakbedekking.
  • Bijgebouwen worden gemaakt van hout, met houten gevelbekleding.


NIKA/Biodiversiteit/klimaat

  • Bij de bouwaanvraag wordt getoetst aan de NIKA voorwaarden en er dient minimaal 5 punten per woning gehaald te worden.
  • In de bebouwing wordt meerwaarde voor de biodiversiteit gecreëerd door het aanbrengen van faunavoorzieningen (circa 3 ingebouwde vleermuiskasten per woning).
  • Waar mogelijk worden groene daken toegepast.
  • De woningen zijn energieneutraal (nul op de meter).
  • Opvang van hemelwater en infiltratie vindt plaats op eigen terrein.


3.2.4 Overige locaties

Varenna

De ‘Varenna’ (gemeentelijk monument) was altijd binnen het bosgebied van het landgoed gelegen en is in meerdere bouwfases ontstaan. De boswachterswoning kreeg in 1920 het huidige aanzien en een functie als oostelijk poortgebouw.

Het gebied kenmerkt zich door zacht glooiende akkers en doorkijkjes onder bomenrijen. De horecavoorziening Woeste Hoeve en het Princess Hotel Victoria zijn verscholen tussen de bomen. De Varenna met doorlopend wildraster markeert de entree van het wildgebied van het landgoed aan de oostzijde.

De Varenna wordt opgeknapt en het gebouw wordt in ere hersteld. Het gebouw is op basis van erfpacht verkocht aan een particuliere eigenaar, die het gebouw op gaat knappen. De eigenaar gaat na de renovatie zelf in het gebouw wonen.

Overige bebouwing

Naast de bovengenoemde ontwikkelingen worden er een aantal andere gebouwen gewijzigd. Hieronder worden deze ontwikkelingen kort uitgewerkt.

Het landhuis

Het landhuis wat midden op het landgoed ligt verkeert momenteel in een enigszins vervallen staat. Het landhuis wordt opgeknapt en gerenoveerd in het kader van dit project. Dit gebeurt na de ontwikkeling van de bovengenoemde deellocaties.

Het koetshuis

Het koetshuis wat bij het landhuis hoort verkeert in vervallen staat. Een aantal historische elementen ter plaatse wordt behouden. De volledig ingestorte gebouwen worden opgeruimd en de voormalige bouwvolumes worden ingezet ten behoeve van de ontwikkelingen De Brand en Deelerhoek.

Boerderij

Naast het landhuis bevindt zich een boerderij die voor het verwerken van hout en graan werd gebruikt. In het kader van dit project wordt de boerderij met bijhorende bedrijfswoning gerestaureerd. Daarnaast heeft de boerderij op het moment een maatschappelijke functie. Mensen met een beperking/ afstand tot de arbeidsmarkt worden op de boerderij gefaciliteerd met dagbesteding.

't Schot

Iets verder achter het landhuis en de boerderij ligt 't Schot, wat een voormalig kleiner boerderijtje is. Deze gebouwen worden gerestaureerd en geschikt gemaakt voor wonen of bijeenkomsten.

Begraafplaats

Op het landgoed is een privébegraafplaats aanwezig waar leden van de familie Repelaer begraven liggen. Deze begraafplaats wordt als zodanig opgenomen in dit bestemmingsplan. Op de begraafplaats is nog één plaats over waar de partner van Jonkheer Repelaer te zijner tijd nog begraven kan worden.

3.2.5 Natuurcompensatie

Om de bouwplannen mogelijk te maken vindt compensatie van natuurwaarden plaats.

Compensatie Groene Ontwikkelingszone

De bouwlocaties voor de woningen liggen binnen de provinciale Groene Ontwikkelingszone. Volgens de regels van de Gelderse omgevingsverordening zijn voor de gronden binnen de GO waarbij de bestemming wijzigt randvoorwaarden gesteld. Voor de delen van het landgoed waar al een bestemming wonen aanwezig is binnen het geldende bestemmingsplan, gelden deze regels niet.
Negatieve effecten op de kernkwaliteiten van de GO in het gebied zijn uitgesloten, uitgezonderd een negatief effect op de oppervlakte. Dit dient te worden gecompenseerd door op een oppervlakte van tenminste 8.288 m2 fysieke natuurcompensatie te verrichten. De randvoorwaarden die gelden zijn in de omgevingsverordening vastgelegd. Voor de natuurcompensatie dient een compensatieplan te worden opgesteld. Aan de compensatieopgave is voldaan door het verschralingsbeheer dat op 46 ha binnen het landgoed wordt uitgevoerd.

Aanvullend wordt de functie van een areaal van 12.573 m2 in functie gewijzigd van “wonen” naar “natuur”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0017.png"

In Bijlage 6 is de kaart opgenomen waar de omzetting van de agrarische of woonbestemming naar Natuur is uitgewerkt (zie Compensatieplan omzetting bestemmingen).

In Bijlage 1 is het compensatieplan voor GNN uitgebreid onderbouwd en beschreven.

Compensatie leefgebieden Natura 2000-gebied Veluwe

Het gehele landgoed maakt deel uit van het Natura 2000-gebied de Veluwe. De bestemmingswijzigingen vinden niet plaats binnen aangewezen habitat. De percelen De Brand en Delerhoek maken wel deel uit van (potentieel) leefgebied van een aantal aangewezen soorten: zwarte specht, wespendief, nachtzwaluw, grauwe klauwier en roodborsttapuit. Van geen van deze soorten is momenteel de gunstige staat van instandhouding in het geding, of mag op basis van positieve trends verwacht worden dat de gunstige staat wordt bereikt.


Het verlies aan (potentieel) leefgebied van de zwarte specht wordt gecompenseerd door het toepassen van verbetermaatregelen in een 20 ha groot bosgebied. Het verlies aan (potentieel) leefgebied zal voor de wespendief worden gecompenseerd door een perceel van 18.400 m² groot uit de huidige agrarische bestemming te halen en aan te wijzen als leefgebied (in bestemmingsplan de functie landbouw wijzigen naar natuur). Het gebied grenst aan het Natura 2000-gebied en voldoet in de huidige staat als functioneel leefgebied voor de wespendief. Het betreft gronden in de gemeente Ede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0018.png"

Compensatiegebied buiten, maar direct aansluitend aan het Natura 2000-gebied

Aangezien het gebied kenmerken heeft van het habitat op de nieuwbouwlocaties zou het in theorie ook als compensatie voor de overige soorten kunnen gelden. Echter, de aanwijzing van de leefgebieden is deels theoretisch. Ecologisch gezien is het zinvoller om voor de soorten van het heidelandschap (nachtzwaluw, grauwe klauwier en roodborsttapuit) ruim 7 ha om te vormen agrarisch perceel te voorzien van struwelen (meidoorns).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0019.png"

Ligging perceel 7 ha compensatie (geel)


Met de voorgestelde maatregelen wordt het verlies aan potentieel leefgebied ruimschoots gecompenseerd.

Hoofdstuk 4 PLANOLOGISCHE ASPECTEN

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 15 december 2021, opgesteld door Econsultancy en opgenomen in bijlage 7 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat ter plaatse van een gebied in onderzoeksgebied A een verontreiniging is aangetroffen. Het advies is om hier nader onderzoek naar uit te voeren. Dit vervolgonderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 8. Uit dit onderzoek blijkt dat de bovengrond ter plaatse van één boring sterk verontreinigd is met PAK. Daarnaast zijn enkele andere boringen licht verontreinigd met PAK. De vervuilde grond dient te worden verwijderd voordat het initiatief gerealiseerd wordt.

Voor het overige zijn er ter plaatse geen verontreinigingen aangetroffen.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

In het kader van dit initiatief is een onderzoek uitgevoerd naar bedrijven en milieuzonering. In Bijlage 9 is dit onderzoek naar bedrijven en milieuzonering opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat er in de omgeving geen belemmeringen aanwezig zijn voor de realisatie van het plan. Evenmin leidt de realisatie van het plan tot beperking van bestaande bedrijfsmatige activiteiten. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve wordt de provinciale weg tussen Hoenderloo en Ede beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53> dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai:

De relevante weg voor dit project is de Delenseweg (N804). Voor deze weg doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben.

In de rapportage d.d. 25 oktober 2021, opgesteld door Adviesburo Van Der Boom en opgenomen in bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de omliggende wegen berekend berekend. Hieruit blijkt dat de relevante wegen met een akoestische zone in de nabijheid van het plangebied de voorkeurswaarden op de woningen niet doen overschrijden. Maatregelen of een hogere waarde ten aanzien van de woningen zijn niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het initiatief.

Industrielawaai: nieuwe geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaand bedrijventerrein

Bij het projecteren van woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen nabij een industrieterrein zal men een akoestisch onderzoek in moeten stellen naar de te verwachten geluidsbelasting op de gevels van deze nieuwe bestemmingen. Dat geldt in ieder geval voor geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone van een industrieterrein in de zin van de Wgh (terrein waar zich bedrijven als genoemd in Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht kunnen vestigen). In het kader van een goede ruimtelijke ordening geldt dat ook voor geluidgevoelige bestemmingen nabij een bedrijventerrein dat niet geluidgezoneerd is maar waar de gevestigde en te vestigen bedrijven cumulatief wel een relevante geluidsbelasting kunnen veroorzaken.

Onderzoeksresultaten industrielawaai

In de bovengenoemde rapportage, opgenomen in Bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van vliegbasis Deelen en het defensieterrein de Harskamp beoordeeld. Hieruit blijkt dat de woningen geen relevante geluidsbelasting ondervinden van de genoemde locaties.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de revitalisering van een landgoed waarbij in totaal 6 nieuwe woningen worden gebouwd en 2 recent verloren gegane woningen worden verplaatst (in het ingestorte deel van het koetshuis = Deelerwoud 11 en 13). Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1417-vas1_0020.png"

Uitsnede risicokaart. Plangebied blauw omlijnd

Bevi

In de nabijheid van landgoed Deelerwoud bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor landgoed Deelerwoud.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van landgoed Deelerwoud bevindt zich de rijksweg A50 waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Binnen het invloedgebied van deze weg worden geen nieuwe bouwtitels mogelijk gemaakt. Het groepsrisico ter plaatse van de contour van de A50 neemt niet toe als gevolg van deze ontwikkeling.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van landgoed Deelerwoud bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Inrichtingen gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van landgoed Deelerwoud liggen enkele bedrijven/ inrichtingen waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Met name ten noorden liggen een aantal van deze inrichtingen. Het initiatief ligt niet binnen de invloedsgebieden van deze inrichtingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit initiatief.

4.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van landgoed Deelerwoud bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Situatie bestemmingsplan landgoed Deelerwoud

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het gaat hier om de bouw van 9 woningen. Het aantal van 9 woningen ligt ver beneden de drempelwaarde van 2.000 woningen die in het Besluit m.e.r. is opgenomen.

Gelet op de ligging van het plangebied kunnen op voorhand negatieve effecten in omliggende Natura 2000-gebieden niet worden uitgesloten. Om die reden is een Passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming uitgewerkt, die als Bijlage 11 bij de toelichting is opgenomen.

Er is dan in beginsel tevens sprake van een verplichting tot het opstellen van een planMER.
In artikel 7.2a, lid 2 Wet milieubeheer is hiervoor echter een uitzondering opgenomen. Deze gevallen moeten bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Daaraan is uitvoering gegeven middels de 20ste tranche BuChw.


Artikel II BuChw 20ste tranche voegt aan het Besluit mer een nieuw artikel 3 toe. In dit artikel wordt invulling gegeven aan artikel 7.2a lid 2 Wm. Deze regeling maakt het mogelijk om in bepaalde geval-len eerste een plan-mer-beoordeling uit te voeren om te bepalen of er aanzienlijke milieueffecten zijn. Als uit die plan-mer-beoordeling - welke wordt verricht door het bevoegd gezag - blijkt dat er geen aanzienlijke nadelige effecten kunnen zijn, kan een plan-mer achterwege blijven. Deze regeling geldt alleen voor:

  • Plannen voor kleine gebieden op lokaal niveau; het betreft de vaststelling of wijziging van plannen van een gemeente, waarbij het plan betrekking heeft op een klein deel van het grondgebied van de gemeente. Uit de jurisprudentie blijkt dat dit wordt geïnterpreteerd als een klein % van het grondgebied van de gemeente (zie o.a. de uitspraak 202003472/1/R2 en 202004196/1/R2 d.d. 21 december 2022);
  • Kleine wijzigingen van een plan; daarbij is van belang dat dit moet worden bezien in de context van het plan en ook moet de mate van waarschijnlijkheid dat de wijziging aanzienlijke effecten zal hebben worden betrokken;
  • Geen van de activiteiten waarvoor het plan de kaders stelt, is direct mer-plichtig.


Aan deze voorwaarden wordt bij landgoed Deelerwoud voldaan. De plangebieden van de te bouwen woningen betreffen een zeer klein gedeelte van het totale grondgebied van de gemeente. Op de schaal van het landgoed gaat het om kleinere wijzigingen, waarbij eventuele effecten zijn gecompenseerd of gemitigeerd. En de bouw van de woningen is niet direct mer-plichtig.

Om die reden is een Planmer-beoordeling uitgewerkt, die is opgenomen in Bijlage 20 bij deze toelichting.


Conclusie

Op basis van een plan-mer-beoordeling is de conclusie getrokken dat het bestemmingsplan niet leidt tot belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk om een planMER op te stellen.

4.2 Waterhuishouding

Beleidskader

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Waterplan provincie Gelderland

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

Watertoets

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Afweging

Op 4 februari 2022 is de digitale watertoets voor dit plan ingevuld via www.dewatertoets.nl. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Wel wordt er extra verhard oppervlak toegevoegd als gevolg van deze ontwikkeling. Deze toename in verharding dient gecompenseerd te worden met extra waterbergingsmogelijkheden.

In de eerste plaats wordt de verharding bij het koetshuis naar natuurterrein omgezet, waardoor het verhard oppervlak afneemt. Het hemelwater van daken en verhard oppervlak wordt allemaal geïnfiltreerd met lokale wadi's.

Het plan wordt tevens aan het waterschap voorgelegd in het kader van het wettelijk vooroverleg.

Kenmerken

Landgoed Deelerwoud ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 690 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.

Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door waterbergende maatreglen te realiseren bij de ontwikkelingen zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

Oppervlaktewater

Ter plaatse van het plangebied is nagenoeg geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er wordt niet geloosd op het oppervlaktewater.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

Afvoer van hemelwater

Gelet op de grote afstand tot het gemeentelijk riool vindt hierop geen aansluiting plaats. Hemelwater van daken en verharde oppervlakken wordt ter plekke geïnfiltreerd door middel van lokale wadi's.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Wettelijk kader en beleid
4.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

4.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

4.3.2 Onderzoeksresultaten
4.3.2.1 Flora en fauna

In het kader van flora en fauna zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn per planlocatie uitgevoerd waar er wijziging aan bebouwing, of verwijdering van natuur plaatsvindt. Hieronder zijn per locatie de onderzoeken beschreven.

Deelerhoek

Het plangebied Deelerhoek waar de woningen worden gerealiseerd is aangemerkt als foerageergebied voor de das. In het kader van deze ontwikkeling is onderzocht in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling een negatieve invloed heeft op het leef- en foerageergebied van de das. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 12. Uit het onderzoek blijkt dat het foerageergebied van de das iets zal afnemen als gevolg van deze ontwikkeling. De afname is dusdanig gering dat het leef- en foerageergebied van de dassen niet wordt aangetast. Maatregelen of nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In april 2023 is opnieuw een Quick scan natuurwaarden Deelerhoek uitgevoerd naar eventueel aanwezige beschermde soorten op de locatie Deelerhoek (zie Bijlage 13). In 2016 was een dergelijke quick scan ook al uitgevoerd, maar deze is dus geactualiseerd. De conclusie uit het eerdere onderzoek voor de das is in dit onderzoek bevestigd. Voor de overige soorten zijn de volgende conclusies getrokken:

  • Tijdens de aanlegfase dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels in het bosrand langs de bouwlocatie. Als potentieel verstorende werkzaamheden worden gestart buiten het broedseizoen is dat voldoende als maatregel.
  • Het doden of verwonden van hazelwormen moet worden voorkomen. Hiertoe is een aantal maatregelen mogelijk, afhankelijk van de uitvoeringswijze. Aanbevolen wordt om aan de hand van een ecologisch werkprotocol te werken. In dit werkprotocol dient ook de werkwijze bij graafwerkzaamheden ten aanzien van mollen en muizen te worden opgenomen.
  • Behoud van donkerte van de bosrand is een randvoorwaarde om verstoring van vleermuizen te voorkomen.
  • Voor overige beschermde soorten zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde.

De Brand

Ter plaatse van de locatie de Brand wordt het bestaande gebouw gerenoveerd en geschikt gemaakt voor bewoning. Daarnaast wordt er een aantal nieuwe woningen gerealiseerd. Voor deze locatie is voor beide ontwikkelingen een aparte quickscan uitgevoerd. De quickscan voor het bestaande pand is opgenomen in Bijlage 14, en de quickscan voor de nieuwbouw is opgenomen in Bijlage 15.

Ter plaatse van het bestaande gebouw kunnen mogelijk vleermuizen aanwezig zijn. Hiervoor dient nader onderzoek uitgevoerd te worden.

Ter plaatse van de nieuwbouw zijn geen beschermde soorten aanwezig. Wel geldt voor de ontwikkelingen de algemene zorgplicht en dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd.

't Schot

Ter plaatse van 't Schot, een gebouwtje verder achter de centrale bebouwing, worden renovatiewerkzaamheden uitgevoerd. De quickscan voor deze locatie is opgenomen in Bijlage 16. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse mogelijk vleermuizen aanwezig kunnen zijn.

Overig

Voor alle locaties geldt dat er rekening gehouden moet worden met het broedseizoen van vogels. De werkzaamheden moeten buiten deze periode plaatsvinden. Daarnaast geldt de algemene zorgplicht met betrekking tot soorten. Er moeten maatregelen worden getroffen om het doden of verwonden van soorten te voorkomen.

4.3.2.2 Gebiedsbescherming

Natura-2000

De realisatie van de nieuwe woningen voorziet in de aantasting van Natura-2000 gebied. Hierbij worden leefgebieden van beschermde soorten verwijderd. Deze worden echter ook weer gecompenseerd op andere plaatsen in het plangebied. Dit gebeurt onder andere door agrarische gronden om te zetten naar natuur gronden.

Voor alle leefgebieden waar afname van het leefgebied van toepassing is, wordt voorzien in mitigerende maatregelen zoals nieuw leefgebied of in kwaliteitsverbetering van bestaand leefgebied. Met de voorgestelde maatregelen wordt het verlies aan potentieel leefgebied ruimschoots gemitigeerd. Dit is uitgewerkt in de Passende beoordeling.

De uitvoering en in standhouding van de mitigerende maatregelen is vastgelegd in de planregels van het bestemmingsplan in de vorm van een voorwaardelijke verplichting (zie artikel 6.5.10). Daarmee is gewaarborgd dat de mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.

Stikstof

In het kader van gebiedsbescherming is onderzocht wat de invloed is van stikstofemissie en -depositie als gevolg van deze ontwikkeling. In dit kader is een stikstofberekening uitgevoerd met het programma Aerius. Deze berekening in Bijlage 17 bij deze toelichting.

Uit de berekening blijkt dat het initiatief netto niet voorziet in een toename van een stikstofdepositie die groter is dan 0,00 mol/ha/jaar. Hierbij is gekozen om een tweetal percelen op het landgoed aan de oostzijde (nabij De Woeste Hoeve) niet meer met dierlijke mest te bemesten. Dit is ook vastgelegd in de planregels (zie art. 5.4.2). Het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk.

Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor het initiatief.

Relevante uitgangspunten van de stikstofberekening zijn vastgelegd in de planregels van het bestemmingsplan in de vorm van voorwaardelijke verplichtingen (zie artikelen 6.5.8, 6.5.9 en 3.5.2). Daarmee is gewaarborgd dat conform deze uitgangspunten wordt gehandeld.

4.4 Duurzame verstedelijking

4.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Allereerst moet worden bepaald of hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Ingevolge art. 1.1.1 onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Bij dit landgoed wordt voorzien in de aanleg van woningen. Op basis van jurisprudentie is er pas sprake van een stedelijke ontwikkeling wanneer er sprake is van de realisatie van 12 of meer woningen. Dit initiatief voorziet in de realisatie van 9 woningen. De grens van 12 woningen wordt daarmee niet overschreden. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.

4.5 Archeologie

4.5.1 Beleid
4.5.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.5.1.2 Gemeentelijk beleid

Als vervolg op de Nota Apeldoorns Karakter! heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

4.5.2 Onderzoeksresultaten

Econsultancy heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in Archeologisch verkennend booronderzoek Landgoed Deelerwoud. Deze rapportage, gedateerd 9 december 2021, is opgenomen in bijlage 18 van de Bijlagen bij de toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Ter plaatse van de onderzoekslocaties is sprake van een intacte bodemopbouw. Om deze reden wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren. In dit kader is een programma van eisen voor archeologisch proefsleuvenonderzoek opgesteld. Dit programma van eisen is opgenomen in Bijlage 19. Het proefsleuvenonderzoek wordt conform dit programma van eisen uitgevoerd.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Wettelijk kader en beleid
4.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

4.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Bij de gemeentelijke Cultuur- en Erfgoednota Nota Apeldoorns Karakter!, die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld, hoort een cultuurhistorische beleidskaart. Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

4.6.2 Onderzoeksresultaten
4.6.2.1 Monumenten

Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen.

De rijke cultuurhistorie van het landgoed uit zich in eerste instantie door de aanwezigheid van een rijksmonument en negen gemeentelijke monumenten, waaonder de restanten van de historische tuin- en parkaanleg ontworpen door van L.A. Springer. Maar zit ook verborgen in een diepere laag. Er is een veelvoud aan (grotendeels) verdwenen maar nog leesbare elementen zoals de relicten van een schuilhut uit de Tweede Wereldoorlog en een beekloop met pompgebouw bij een Noors huisje.

Het landgoed draagt de zichtbare ontginningsgeschiedenis van een middeleeuws cultuurlandschap naar hedendaagse (20ste eeuwse) heidebebossing. Al deze sporen tezamen, met de verhalen die erbij horen, vertellen de geschiedenis van het landgoed.

De volgende elementen zijn aangemerkt als monument:

  • Het poortgebouw in Hoenderloo;
  • Het Landhuis: Huis Deelerwoud, met restanten van de historische tuin- en parkaanleg;
  • Het niet ingestorte deel van het voormalige koetshuis met woningen en kantoor;
  • ‘t Schot met nabijgelegen opfokstallen;
  • Het nog functionerende boerderijcomplex met graanschuur;
  • Functionerende watertoren;
  • Het niet ingestorte deel van de Varenna;
  • Herberg De Woeste Hoeve inclusief dienstwoning.

De monumenten, met uitzondering van het koetshuis worden gerestaureerd in het kader van dit initiatief. De ontwikkelingen die voorzien zijn binnen dit initiatief doen geen afbreuk aan de monumenten ter plaatse.

4.6.2.2 Cultuurhistorische analyse

Voor een beschrijving van de historische analyse van het landgoed en de cultuurhistorische waarden wordt hier verwezen naar de Toekomstvisie landgoed Deelerwoud (met name de hoofdstukken 2 en 3), die als bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen.

4.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor zijn rekening komt. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.

Er wordt geen exploitatieplan vastgesteld.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter bestemmingsplan

5.2.1 Inleiding

Bestemmingsplan Landgoed Deelerwoud is een bestemmingsplan, waarin deels de bestaande en deels de nieuwe situatie wordt vastgelegd.

In het plangebied is een aantal waarden te onderscheiden. Deze waarden zijn als gebiedsaanduidingen opgenomen in de regels en de plankaart. Uitgangspunt is, dat uitsluitend die waarden zijn opgenomen waarvoor daadwerkelijk beschermingsmaatregelen nodig worden geacht in de vorm van bijzondere bebouwings-/gebruiksbepalingen en/of een aanlegvergunningenplicht (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden). Dit is dan ook gekoppeld aan de genoemde waarden. De waarden zijn zo specifiek mogelijk aangeduid, om tot een zo gericht mogelijke bescherming te komen en te voorkomen dat gebieden onnodig worden belast met regelgeving (daarmee ook gerichter toezicht in het kader van handhaving mogelijk). De aanlegvergunningplicht is in hoofdzaak gekoppeld aan de waarden. Het gaat om de volgende waarden:

  • open landschap, ter plaatse van een oorspronkelijk open broekgebied;
  • archeologische waarden en archeologische verwachtingswaarden;
  • cultuurhistorisch gebied en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
5.2.2 Opzet van de planregels

Voor de opzet en inhoud van de regels en de verbeelding is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard en de recent vastgestelde bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente. De regels en verbeelding voldoen aan de wettelijke regelingen, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen.

In hoofdlijn is gekozen voor een opzet waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen enerzijds het feitelijke gebruik van de gronden en opstallen (de functies, bestemmingen) en anderzijds de te beschermen waarden. Het feitelijke gebruik wordt geregeld in de vorm van bestemmingen, de waarden in de vorm van dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. Voordeel is dat daarmee de opbouw van de verschillende bestemmingen goed op elkaar zijn afgestemd en de opbouw per bestemming inzichtelijker wordt. Per bestemming wordt de bestemmingsomschrijving gegeven evenals de bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels en specifieke gebruiksregels met de bijbehorende afwijking. De artikelen sluiten zo nodig af met wijzigingsbevoegdheden en aanlegvergunningen.


Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

INLEIDENDE REGELS
In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.


BESTEMMINGSREGELS

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan worden in de volgende paragraaf nader toegelicht.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden en wijzigingsbevoegdheid.


Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.


De bestemmingsomschrijving geeft per bestemming aan dat de op de plankaart aangewezen gronden naast de hoofdfunctie in veel gevallen zijn bestemd de verschillende nevenfuncties. Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding.


Verder zijn nadere eisen, afwijking en bebouwing, gebruiksbepalingen (specifiek), afwijkingen gebruik en aanlegvergunningen opgenomen. De aanlegvergunningplicht is met name gerelateerd aan de waarden.

ALGEMENE REGELS
Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.


Verder is de anti-dubbeltelbepaling onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan voor zover deze behoren tot categorie 1 van de bij de planregels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis, dan wel naar hun aard en invloed daarmee vergelijkbaar zijn. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

5.3.1 Agrarisch

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven, zorgboerderijen en nevenactiviteiten van categorie 1 conform de in de regelbijlage opgenomen lijst. Ook zijn toegestaan bedrijfswoningen (inclusief beroep aan huis), recreatief medegebruik en natuurbeheer. Cultuurhistorisch waardevolle panden zijn aangeduid als 'overige zone - cultuurhistorische bouwwerken'. Voor het bouwen van de bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn bouwregels geformuleerd. Ook zijn specifieke gebruiksregels geformuleerd. In een aantal gevallen kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning van de bouw- en gebruiksregels worden afgeweken.

5.3.2 Horeca

Op gronden met de bestemming Horeca zijn horecavormen in categorie 1 van de Lijst van toegelaten horecatypen toegelaten. Cultuurhistorisch waardevolle panden zijn aangeduid als 'overige zone - cultuurhistorische bouwwerken'. Bij omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de gebruiksregels en ook andere horecatypen worden toegelaten. Criterium voor het afwijken is dat de dan toegelaten horecavorm naar aard en invloed vergelijkbaar is met de bij recht toegelaten vormen.

Voor het bouwen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn bouwregels geformuleerd. In een aantal gevallen kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning van de bouw- en gebruiksregels worden afgeweken.

5.3.3 Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor bos en natuurgebied, bosbouw en houtproductie, extensief grondgebonden agrarisch medegebruik en recreatief medegebruik. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwwerken t.b.v. beheeractiviteiten en natuureducatie, ecoducten, etc. zijn bouwregels geformuleerd. Ook zijn specifieke gebruiksregels geformuleerd. In een aantal gevallen kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning van de bouw- en gebruiksregels worden afgeweken.

5.3.4 Wonen

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Onder voorwaarden zijn beroepsuitoefening aan huis en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Voor het bouwen van de gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn bouwregels geformuleerd. Ook zijn specifieke gebruiksregels geformuleerd. In een aantal gevallen kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning van de bouw- en gebruiksregels worden afgeweken.

5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen.

Het doel van de anti-dubbeltelregel (artikel 7) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een wijzigingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 8.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het lid geeft ook een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 8.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 9.1.1 en 9.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 9.1.2 en 9.2.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is. In lid 9.3 zijn regels opgenomen omtrent parkeren.

Artikel 17 bevat de algemene afwijkingsregels. Onder voorwaarden kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning van een aantal bestemmingsplanregels afwijken.

Artikel 18 geeft de mogelijkheid aan het bevoegd gezag om het plan middels een wijzingsbevoegdheid te wijzigingen.

Tot slot formuleert artikel 21 de regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden. De restricties voor het uitvoeren hiervan zijn veelal gekoppeld aan de hieronder besproken waarden en zones.

5.4.2 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

Open landschap

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - open landschap' zijn de gronden mede bestemd voor het in stand houden van de openheid van het landschap. Hier gelden regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

Cultuurhistorisch gebied

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch gebied' zijn de gronden mede bestemd voor behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden, waaronder in ieder geval wordt begrepen de ouderdom, zeldzaamheid en gaafheid van verscheidene cultuurhistorische warden. Het gebruik van gronden op een wijze die leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke cultuurhistorische kenmerken of cultuurhistorische waarden van het gebied is niet toegestaan.


Regeling karakteristieke panden

Op de plankaart hebben de karakteristieke panden de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorische bouwwerken' gekregen. In de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen waar deze aanduiding voorkomt is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding de gronden (ook) bestemd zijn voor behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden. Verder is bepaald dat het ter plaatse van die aanduiding verboden is de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te slopen zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Kort gezegd wordt deze vergunning alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen.

5.4.3 Procedureregels, overgangs- en slotregels

In artikel 19 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Artikel 20 geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 VOORBEREIDING VAN HET BESTEMMINGSPLAN

Bij de voorbereiding van de plannen voor landgoed Deelerwoud zijn omwonenden en andere belanghebbenden, zoals de provincie Gelderland, regelmatig betrokken geweest.

Zo heeft meerdere keren overleg plaatsgevonden met de Vereniging Hoenderloo's belang en de Hoenderlose Zaken Vereniging. Beide organisaties steunen de plannen volledig. Ook door middel van nieuwsbrieven worden de inwoners van Hoenderloo op de hoogte gehouden.

Omdat het gebied onderdeel uitmaakt van het Gelders NatuurNetwerk en de Groene Ontwikkelingszone zijn de plannen ook regelmatig onderwerp van overleg geweest met diverse afdelingen in het provinciehuis.