Plan: | Miggelenbergweg 23 Hoenderloo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1373-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Miggelenbergweg 23 Hoenderloo
Op het perceel Miggelenbergweg 23 in Hoenderloo is een recreatieterrein met bedrijfswoning aanwezig. De activiteiten op het recreatieterrein zijn beeïndigd.
De gemeente is verzocht om medewerking te verlenen aan een transformatie van het recreatieterrein. Voor de transformatie is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit stedenbouwkundig plan voorziet in:
Dit bestemmingsplan maakt de hiervoor omschreven ontwikkelingen mogelijk.
Bron: google maps
Locatie: Miggelenbergweg 23 in Hoenderloo
Het perceel Miggelenbergweg 23 in Hoenderloo ligt in het plangebied van het bestemmingsplan 'Dorp Hoenderloo'. Dit bestemmingsplan is op 17 oktober 2013 onherroepelijk geworden. De locatie heeft de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor: verblijfsrecreatie in kampeermiddelen en recreatieverblijven, beroepsuitoefening aan huis, niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis, een bedrijfswoning, evenementen en nutsvoorzieningen.
Het perceel heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog'.
De toelichting vangt aan met een beschrijving in hoofdstuk 2 van de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 3 wordt nader in gegaan op de relevante planologische aspecten zoals milieu, waterhuishouding, natuur, archeologie en cultuurhistorie. In hoofdstuk 4 wordt de juridische planopzet beschreven. Dat wil zeggen: het karakter van het bestemmingsplan en een toelichting op de bestemmingen die in de regels van het plan zijn opgenomen.
In de Nationale Omgevingsvisie is 'Het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang (Nationaal belang 19).
Het is van nationaal belang de kernkwaliteiten van stad en land te waarborgen. Dit uit zich in bescherming van waardevolle, open en kwetsbare landschappen en bebouwde gebieden. Bij (stedelijke) groei, verdichting, transformatie of krimp moet rekening worden gehouden met unieke landschappelijke structuren en objecten, cultuurlandschappen (of onderdelen daarvan), archeologische monumenten, gebouwde of aangelegde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en (genomineerde) werelderfgoederen en wederopbouwgebieden van nationaal belang. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
Het Rijk geeft uitvoering aan dit nationaal belang samen met de provincies, die ook verantwoordelijk zijn. De regels voor bescherming van nationale landschappen zijn opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Het perceel Miggelenbergweg 23 ligt in de directe nabijheid van het Nationaal landschap Veluwe.
De toetsing van de functiewijziging aan de provinciale regels voor het Nationaal landschap is in paragraaf 2.2.1.2 beschreven.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De laatste wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland is op 1 februari 2022 in werking getreden.
In tegenstelling tot de Omgevingsvisie hebben de regels van de Omgevingsverordening
Gelderland een rechtstreekse doorwerking voor bestemmingsplannen.
De Omgevingsverordening schrijft voor dat de regio's een de verantwoordelijkheid dragen voor het opstellen van een regionale woonagenda, waarin de provinciale doelstellingen zijn opgenomen:
Deze doelen dienen in elke regionale woonagenda terug te komen in meetbare afspraken waarbij de vorm en omvang afhangen van de regionale opgave.
De provincie stelt de regionale woonagenda vast, als de agenda in overeenstemming is met de regionale opgave en het meest recente provinciale beleid.
Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
De Omgevingsverordening Gelderland bevat regels voor bescherming van Nationaal Landschap. Op grond van artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland mag een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap, maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, alleen bestemmingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van een Nationaal landschap niet aantasten. Activiteiten die deze kernkwaliteiten toch aantasten zijn alleen mogelijk als:
Kernkwaliteiten Nationaal Landschap
Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap 'Veluwe', deelgebied 'Veluwemassief'.
Afbeelding: Nationaal landschap 'Veluwe'
De kernkwaliteiten van het deelgebied 'Veluwemassief' zijn:
Toets
Het gebied van het Nationaal landschap 'Veluwe' valt vrijwel geheel samen met de
gebiedsaanduiding van de provinciale "Groene Ontwikkelingszone". De afwegingsformule hier is “ja, mits”, dat wil zeggen: ja voor ontwikkeling van functies die hier thuishoren, mits ontwikkelingen de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen, het functioneren als
netwerk versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren.
Het plangebied maakt deel uit van het gebiedsdeel Veluwemassief. Tegelijkertijd behoort het tot een van de dorpsenclaves binnen dit massief met een afwisseling van c.q. overgang tussen bossen, houtwallen en agrarische delen terwijl ook de (verblijfs)recreatie er een rol speelt. De schil rondom Hoenderloo, waartoe de Krim behoort, zou beschreven kunnen worden als het agrarisch woonlandschap De Krim.
De transformatie van het plangebied van een verblijfsrecreatieve bestemming naar een woonbestemming kan als “gebiedseigen” worden beschouwd, zodat aantasting van waarden beperkt blijft.
In artikel 2.39 van de Omgevingsverordening Gelderland is bepaald, dat voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op het Gelders natuurnetwerk wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in de bij de Omgevingsverordening
Gelderland behorende bijlage 'Kernkwaliteit Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone.
Er is geen sprake van nadelige gevolgen voor de oppervlakte als die in overeenstemming met paragraaf 2.6.2 van de Omgevingsverordening Gelderland worden gecompenseerd buiten het Gelders natuurnetwerk of in het Gelders natuurnetwerk op gronden die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan zijn aangeduid met code: N00.01.
In artikel 2.45 van de Omgevingsverordening Gelderland is geregeld dat bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling in het Gelders natuurnetwerk de initiatiefnemer onderzoek doet naar de te verwachten effecten van die activiteit of ontwikkeling op de kernkwaliteiten, oppervlakte en samenhang van het Gelders natuurnetwerk. Bij dat onderzoek moet in ieder geval worden betrokken de in het gebied aanwezige actuele en potentiële natuurwaarden, bij of krachtens de Wet natuurbescherming aangewezen beschermde soorten en soorten van nationale Rode lijsten en ecologische samenhang.
Voor zover een nieuwe activiteit of ontwikkeling daar effect op kan hebben, worden bij het onderzoek ook betrokken de in het gebied aanwezige kwaliteit van lucht, water en bodem, mate van stilte, rust en duisternis, landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en bodemkundige waarden en het reliëf.
Artikel 2.48 van de Omgevingsverordening Gelderland regelt dat bij fysieke natuurcompensatie de initiatiefnemer onderbouwt op welke wijze de fysieke natuurcompensatie plaatsvindt. Dit moet worden vastgelegd in een compensatieplan. Het compensatieplan geeft in ieder geval inzicht in het verzekerd is dat de fysieke natuurcompensatie wordt uitgevoerd, hoe monitoring van en rapportage over de uitvoering van de fysieke natuurcompensatie worden uitgevoerd, hoe de natuur wordt ingericht en beheerd gedurende de ontwikkeltijd, de locatie waar de nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het Gelders natuurnetwerk plaatsvinden en de locatie waar gecompenseerd wordt.
Artikel 2.49 van de Omgevingsverordening Gelderland regelt de termijn waarbinnen fysieke natuurcompensatie moet zijn uitgevoerd. Deze termijn kan maximaal 5 jaar zijn, maar kan ook korter zijn.
In artikel 2.50 van de Omgevingsverordening Gelderland is aangegeven wat de omvang van de fysieke natuurcompensatie moet zijn. Voorgeschreven is dat de uitvoering van de compensatie moet worden gewaarborgd middels het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan of door het stellen van een voorschrfit aan de omgevingsvergunning.
Toets
Een deel van het plangebied heeft betrekking op gronden in het Gelders natuurnetwerk. Het gedeelte van het plangebied dat is aangewezen als Gelders natuurnetwerk is sinds 1983 nooit als natuur(terrein) ingericht geweest en sindsdien uitsluitend in gebruik als grasveld voor het recreatieterrein.
Luchtfoto 17 februari 2019: grasland met bestemming natuur (onderdeel GNN) in gebruik als
grasland voor recreatieterrein.
Geen nadelige gevolgen kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk
Er vindt geen vermindering van natuurareaal plaats. Waar geen woonbestemming nodig is wordt de bestemming 'Recratie - Verblijfsrecreatie' gewijzigd in de bestemming 'Natuur'. Het plangebied is geen onderdeel van Natura 2000. Daarnaast is het plangebied geen leefgebied van edelhert en wild zwijn.
De wijdere omgeving van het gebied kent onderdelen leefgebied van de das, maar ter plekke is dat niet het geval. Ook andere beschermde diersoorten zijn niet aan de orde, zie bijlage 8 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Ten opzichte van de aanwezige situatie zal de aantasting van rust, ruimte en donkerte verminderen of beperkt zijn.
Naast de ontwikkeling van nieuwe woningen wordt een versterking van kernkwaliteiten gerealiseerd door de ontwikkeling van heischraal grasland op de grondwal en het omvormen van van een deel van het plangebied tot kruiden- en faunarijk grasland. De vegetatietypen zullen tevens een bijdrage leveren aan een biotoop voor insecten en mogelijk reptielen.
Daarnaast zullen in en om het terrein de bestaande groenstructuren - in de vorm van houtwallen en hagen - worden versterkt en aangevuld. Ze zullen bijdragen aan de migratie- en foerageermogelijkheden voor de das.
Bij de inrichting van het natuurdeel wordt bijgedragen aan de ontwikkelingsdoelen voor natuur en landschap. Daarbij staat de ontwikkeling van bosranden/overgangen naar cultuurgronden, heide en schrale graslanden centraal.
In het bestemmingsplan wordt de versterking van de kernkwaliteiten gewaarborgd door het opnemen van de bestemmingen 'Groen - Landschapselement' en 'Natuur'.
Voor realisering van het inrichtingsplan en de instandhouding van het inrichtingsplan is een voorwaardelijke verplichting voor het hele plangebied opgenomen.
De nieuwe woningen worden 'gasloos' gebouwd. Het 'gasloos' bouwen draagt bij aan een vermindering van de stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura-2000 gebied 'Veluwe'.
In het plangebied worden natuurinclusieve maatregelen gerealiseerd. Deze maatregelen bestaan uit een beperking van de uitstraling van verlichting en realisering van verblijfsplekken voor de gierzwalu en vleermuizen. De natuurinclusieve maatregelen zullen waar mogelijk in de gevels van de nieuwe woningen worden geintegreerd.
Geen nadelige gevolgen oppervlakte
Vanwege een zorgvuldige stedenbouwkundige opzet en goede inpassing in het landschap is een klein gedeelte van de woningbouw op gronden in het GNN gesitueerd. Hierdoor neemt de oppervlakte van het GNN met circa 365 m² af. Daarnaast vermindert de oppervlakte aan natuur in het plangebied met circa 270 m². Het gedeelte GNN en de overige oppervlakte aan natuur, wordt in het plangebied ruimschoots gecompenseerd door toevoeging van natuur en dit als zodanig te bestemmen. De oppervlakte van de compensatie bedraagt circa 2.647 m². De gronden waarop de compensatie wordt gerealiseerd grenzen direct aan de gronden van het GNN. Zie bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Compensatieplan
Overeenkomstig het bepaalde in de Omgevingsverordening is een compensatieplan opgesteld. Dit compensatieplan is opgenomen in bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE REGELS. Het compensatieplan geeft inzicht in: hoe verzekerd is dat de fysieke natuurcompensatie wordt uitgevoerd, hoe monitoring van en rapportage over de uitvoering van de fysieke natuurcompensatie plaatsvinden, hoe de natuur wordt ingericht en beheerd gedurende de ontwikkeltijd, de locatie waar de nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het Gelders natuurnetwerk plaatsvinden en de locatie waar gecompenseerd wordt.
Realisering van het compensatieplan wordt met een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan gewaarborgd.
In artikel 2.52, lid 1, van de Omgevingsverordening Gelderland is bepaald dat voor zover een bestemmingsplan van toepassing is op locaties binnen de Groene ontwikkelingszone, laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen van de Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat.
Op grond van artikel 2.52, lid 2, van de Omgevingsverordening Gelderland kunnen Gedeputeerde Staten van regels vaststellen om de versterking uit te werken. Op 31 mei 2022 hebben Gedeputeerde Staten de regels voor versterking vastgesteld. Deze regels zijn op 10 juni 2022 van kracht geworden. De versterkingsopgave wordt uitgedrukt in punten op basis van een verliesfactor en impactfactor. Voor het berekenen van de versterkingsfactor wordt gebruik gemaakt van rekentabellen.
Kernkwaliteiten Groene Ontwikkelingszone (GO).
De kernkwaliteiten voor de Groene Ontwikkelingszone (GO) zijn aangegeven in bijlage 5 van de provinciale Omgevingsverordening. De kernkwaliteiten zijn beschreven op het niveau van deelgebieden. Het plangebied ligt in deelgebied 75 'Ugchelse Bos - Spelderholt'. Niet alle kernkwaliteiten van het deelgebied 'Ugchelse Bos - Spelderholt' zijn van toepassing voor het plangebied. De kernkwaliteiten die op het plangebied van toepassing zijn:
Geen aantasting kernkwaliteiten
Er vindt geen vermindering van natuurareaal plaats. Waar geen woningbestemming nodig is wordt de bestemming 'Recratie - Verblijfsrecreatie' gewijzigd in de bestemming 'Natuur'. Het plangebied is geen onderdeel van Natura 2000. Daarnaast is het plangebied geen leefgebied van edelhert en wild zwijn.
De wijdere omgeving van het gebied kent onderdelen leefgebied van de das, maar ter plekke is dat niet het geval. Ook andere beschermde diersoorten zijn niet aan de orde, zie bijlage 8 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Ten opzichte van de aanwezige situatie zal de aantasting van rust, ruimte en donkerte verminderen of beperkt zijn. Dit zal met aanvullende maatregelen t.a.v. de verlichting zoveel als mogelijk beperkt worden. Van de hierboven genoemde ecosysteemdiensten is ter plekke geen sprake.
Versterking kernkwaliteiten
Naast de ontwikkeling van nieuwe woningen wordt een versterking van kernkwaliteiten gerealiseerd. Door de ontwikkeling van kruiden- en faunarijk grasland, geflankeerd door een verhoogde wal met heischrale vegetatietypen.
De voornoemde vegetatietypen zullen tevens een bijdrage leveren aan een biotoop voor insecten en mogelijk reptielen.
Daarnaast zullen in en om het terrein de bestaande groenstructuren – in de vorm van houtwallen en hagen- worden versterkt en aangevuld. Ze zullen bijdragen aan de migratie- en foerageermogelijkheden voor de das.
Voor het plangebied is een berekening gemaakt op basis van de provinciale rekentabellen, bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Op basis van de rekentabellen moeten in het plangebied circa 872 versterkingspunten worden gerealiseerd. Uit de berekening blijkt dat in totaal 1020 versterkingspunten worden gerealiseerd.
In het bestemmingsplan wordt de versterking van de kernkwaliteiten gewaarborgd door het opnemen van de bestemmingen 'Groen - Landschapselement' en 'Natuur'.
Voor realisering van het inrichtingsplan en de instandhouding van het inrichtingsplan is een voorwaardelijke verplichting voor het hele plangebied opgenomen.
De nieuwe woningen worden 'gasloos' gebouwd. Het 'gasloos' bouwen draagt bij aan een vermindering van de stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura-2000 gebied 'Veluwe'.
In het plangebied worden waar mogelijk natuurinclusieve maatregelen gerealiseerd. Deze maatregelen kunnen bestaan bestaan uit een beperking van de uitstraling van verlichting en realisering van verblijfsplekken voor de gierzwalu en vleermuizen. Indien mogelijk worden natuurinclusieve maatregelen in de gevels van de nieuwe woningen geïntegreerd.
Impressie: vleermuisverblijf in gevel.
Samenhang
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Dorp Hoenderloo' en heeft twee bestemmingen: 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en 'Natuur'. De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' heeft een oppervlakte van circa 1,4 hectare en de bestemming 'Natuur' heeft een oppervlakte van circa 0,8 hectare.
Op voornoemde bestemmingen mag bebouwing uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij een bebouwingspercentage in acht moet worden genomen.
Op de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' zijn twee bouwvlakken aanwezig: een bouwvlak met een oppervlakte van circa 90 m², bebouwingspercentage 30, en een bouwvlak met een oppervlakte van circa 385 m², bebouwingspercentage 70.
Op de bestemming 'Natuur' zijn geen bouwvlakken opgenomen. Dit betekent dat op deze bestemming geen gebouwen kunnen worden gerealiseerd.
Op de bestemmingen 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en 'Natuur' zijn nauwelijks oppervlakteverhardingen aanwezig.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in omvorming van een recreatieterrein met 16 vaste plekken naar een woonomgeving met 15 woningen, waarbij de bestaande bedrijfswoning wordt gehandhaafd.
De ontwikkeling wordt grotendeels op de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en voor een klein deel op de bestemming 'Natuur' gerealiseerd.
De totale oppervlakte van de nieuwe woningen bedraagt circa 650 m² (exclusief de oppervlakten van bijgebouwen). De oppervlakte van de te realiseren openbare parkeerplaatsen bedraagt in totaal circa 300 m². Daarnaast wordt een toegangsweg naar de woningen gerealiseerd.
Er is sprake van een verandering van het karakter van het gebied, maar niet van een verandering die het karakter van het gebied wezenlijk aantast. De omgeving (Brouwersweg en Miggelenbergweg) van het plangebied wordt gekwalificeerd als een woonomgeving. De ontwikkeling voorziet in toevoeging van de woonfunctie aan de bestaande woonomgeving. Hierdoor wordt de ontwikkeling als 'gebiedseigen' gekwalificeerd.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2.52 van de provinciale Omgevingsverordening.
In de Woonagenda Cleantech Regio van de Regio Stedendriehoek is een uitwerking van de provinciale koers “Ruimte voor goed wonen”, waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's “sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland”. Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op Wonen en zorg.
De Regio zet in op goede toevoegingen aan de woningvoorraad, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat mede door de hoge instroomde druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de “Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2014” en het “Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024” van de Regio Stedendriehoek. Nadat de gemeenteraden hiermee hebben ingestemd kan deze regionale woonagenda worden vastgesteld door het college van Gedeputeerde Staten. Na de vaststelling wordt er een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen
Op 1 maart 2018 is de "Verordening Groene Balans: compensatie en verevening van groene
waarden" in werking getreden. De verordening strekt tot compensatie of verevening bij ruimtelijke ontwikkelingen, op basis van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning, die ten koste gaan van natuur of de kernkwaliteiten van een gebied.
Compensatie is aan de orde als een bestemming bos en/of natuur geheel of gedeeltelijk moet verdwijnen. Compensatie dient plaats te vinden ter plaatse van de locatie of aansluitend aan de locatie.
Van verevening is sprake bij een wijziging c.q. herziening van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning binnen de Groene Ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening. Een ruimtelijke ingreep is alleen toegestaan wanneer tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het gebied substantieel wordt versterkt.
Toets
Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap en de Groen ontwikkelingszone, als bedoeld in de provinciale Omgevingsverordening.
Op grond van artikel 3.1 van de verordening is verevening van toepassing op de wijziging c.q. herziening van een bestemmingsplan binnen de Groene ontwikkelingszone. In dat geval geldt dat een ruimtelijke ingreep alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt. De voorwaarden voor verevening zijn opgenomen in artikel 3.2 van de verordening:
Op grond van artikel 3.3, lid 4 van de Verordening zijn ruimtelijke ontwikkelingen ter plaatse van en binnen terreinen met een bestaande verblijfsrecreatieve bestemming slechts mogelijk bij versterking van kernkwaliteiten op basis van een maatwerkbeoordeling, rekening houdend met de impact van de maatregelen in relatie tot de mogelijkheden van versterking van kernkwaliteiten ter plaatse.
In het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende stedenbouwkundige en landschapsarchitectonisch plan, bijlage 5 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, is op basis van maatwerk, aan de criteria voor verevening als bedoeld in de Verordening Groene Balans voldaan en is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de uitgangspunten van de Verordening Groene Balans.
De gemeenteraad van Apeldoorn heeft op 18 april 2019 de 'Apeldoornse Woonagenda' vastgesteld. In de 'Apeldoornse Woonagende is een drietal speerpunten opgenomen:
Een concreet actiepunt is specifieke aandacht voor woningbouw in alle dorpen. In de woningbouwprogrammering hebben de dorpen dezelfde positie als de stad. Binnen de programmering is ruimte voor kleinschalige initiatieven. Die ruimte wordt bepaald op basis van de actuele behoefte.
Burgemeester en wethouders hebben op 5 februari 2019 de beleidsregel 'Afwegingskader woningbouw 2018 - 2027' vastgesteld. De gemeente wil dat de juiste woningen op de juiste plek worden gebouwd. Het Afwegingskader Woningbouw geeft de prioritering voor woningbouw aan. Doel daarvan is het bevorderen van kansrijke initiatieven en versnellen van de bouw van woningen. De kaders die in de Structuurvisie, de Woonagenda en de Regionale Woonagenda zijn vastgesteld vormen de basis voor het Afwegingskader Woningbouw. Door het prioriteren en richting geven aan de woningbouw kan de gemeente adaptief en flexibel inspelen op de woningbehoefte. Het Afwegingskader Woningbouw geeft ook duidelijkheid en richting aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven in wil vullen. Het Afwegingskader gaat over de programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen.
Toets
Het project past in de categorie (kleinschalige) innovatieve initiatieven. Er is sprake van een transformatie van recreatie naar wonen, de woningen worden voor 2027 gerealiseerd en het aantal woningen dat wordt gerealiseerd is lager dan 30. Daarnaast worden de woningen gasloos gebouwd (wettelijke verplichting).
In het plangebied wordt een mix van woningen gerealiseerd: goedkoop, middelduur en duur. Hierdoor is een deel van de woningen bereikbaar voor jongeren. Het project levert een bijdrage aan de leefbaarheid van het dorp Hoenderloo.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). Deze Verkeersvisie is een uitwerking van de gemeentelijke Structuurvisie 2030 Buitenstad voor het onderdeel mobiliteit. De gemeentelijke Structuurvisie 2030 Buitenstad noemt vier ambities voor de gemeente Apeldoorn:
Deze ambities zijn in de Verkeersvisie 2016-2030 uitgewerkt voor het onderdeel mobiliteit. Voor het plangebied is de ambitie Comfortabele gezinsstad van belang. Apeldoorn heeft de ambitie om voor gezinnen een aantrekkelijke stad te zijn. Het aantal inwoners zal de komende jaren groeien en het aantal ouderen zal toenemen. Voor mobiliteit betekent een comfortabele gezinsstad dat iedereen (van 8 tot 88 jaar) zich veilig kan verplaatsen en er sprake is van een bereikbare, leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel vanwege het duurzame karakter, gezondheidsredenen en de relatief korte afstanden. Ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen
In de Verkeersvisie zijn de ambities uit de structuurvisie vertaald in de volgende kernopgaven:
Drie aspecten lopen als een rode draad door de uitvoering van deze kernopgaven:
De verkeersvisie gaat voornamelijk over de hoofdinfrastructuur voor fiets, bus en auto en dus niet over kleine straatjes zoals in het plangebied wordt gerealiseerd. Voor het plangebied is met name een veilige duurzame inrichting van de openbare ruimte van belang. Hierbij hoort een goede bereikbaarheid naar de omliggende straten en een veilige woonomgeving.
Op grond van een wijziging van de Woningwet op 29 november 2014 hebben de stedenbouwkundige voorschriften (o.a. regeling parkeren) hun werking verloren. Als gevolg van de wetswijziging moeten parkeernormen voortaan in bestemmingsplannen worden opgenomen.
Op 21 maart 2019 heeft de gemeente de 'Beleidsregel parkeren', bijlage 4 van de BIJLAGEN BIJ DE REGELS, vastgesteld. De 'Beleidsregel parkeren' voorziet in een regeling voor het realiseren van een voldoende aantal parkeerplaatsen voor ontwikkelingen. In het bestemmingsplan wordt met een dynamische verwijzing verwezen naar de 'Beleidsregel parkeren'. Door middel van deze verwijzing wordt gewaarborgd dat bij een ontwikkeling een voldoende aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien sprake is van bouwactiviteiten dient een omgevingsvergunning, activiteit bouwen, te worden aangevraagd. Indien het bouwwerk bestemd is voor het verblijf van mensen is ook in dit kader de uitvoering van een bodemonderzoek verplicht. Een uit te voeren bodemonderzoek moet aan de volgende eisen voldoen:
Er dient een vooronderzoek op basisniveau NEN 5725 te worden uitgevoerd, met aandacht voor asbest. Dit onderzoek moet worden gevolgd door een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Verder dient er, als blijkt dat de locatie verdacht is op het voorkomen van asbest in de bodem, een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 te worden uitgevoerd.
Het verkennend bodemonderzoek is combinatie met het verkennend asbest onderzoek uitgevoerd door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV, bijlage 3, van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, kan gebruikt worden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 15 mei 2019, kenmerk: 190207/dh/sh, opgesteld door Hunneman Milieu Advies en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodem- en asbestonderzoek weergegeven.
Zintuigelijk zijn in het met grind verharde pad sporen puin en brokken asfalt aangetroffen. In de bodem is zintuigelijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. In de ondergrond zijn voor de onderzochte stoffen geen verhoogde gehalten aangetoond. Zintuigelijk zijn geen asbest verdachte materialen waargenomen. Analytisch is in de bovengrond plaatselijk een gewogen gehalte aan asbest gemeten van 38 mg/kg.ds. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
Het bodemonderzoek is op 5 september 2019 beoordeeld door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel (OVIJ). De OVIJ heeft vastgesteld dat de bodem, op basis van de uitgevoerde onderzoeken en overige beschikbare informatie geschikt is voor de toekomstige functie. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen aanleiding voor nader onderzoek.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
In de omgeving van het plangebied zijn geen milieubelastende bedrijven of inrichtingen met een milieuzone aanwezig.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve worden alleen de wegen beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de Miggelenbergweg en de Brouwersweg. Voor beide wegen geldt ter hoogte van het plangebied een snelheidsregime van 30 ten hoogste kilometer per uur. Een gedeelte van de Brouwersweg is gezoneerd in de zin van de Wet geluidhinder.
In de rapportage d.d. 17 oktober 2019, kenmerk 19-052, opgesteld door Adviesburo van der Boom en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van Miggelenbergweg en de Brouwwersweg berekend. In de rapportage is ook een inzicht gegeven in de geluidbelasting op de gevels van woningen als gevolg van wegverkeerslawaai op het gedeelte van de Brouwersweg en de Miggelenbergweg waar een sneldheidsregime van ten hoogste 30 kilometer per uur geldt.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
Uit de rapportage blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen maximaal 35 dB. Hierdoor is de berekende waarde lager dan de in de Wet geluidhinder voorgeschreven grenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting op de gevels van de woningen voldoet aan de Wet geluidhinder.
Een nader onderzoek naar de verkeersaantrekkende werking van de te realiseren woningen is niet nodig, omdat het aantal woningen beperkt is en er bij het kampeerterrein ook sprake was van een verkeersaantrekkende werking.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt realisering van maximaal 15 woningen en omzetting van de bestemming van de bestaande woning van bedrijfswoning naar reguliere woning. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeleing Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied.
Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
In de directe omgeving van het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig:
Risicobron | PR 10-6 contour | PAG | Invloedsgebied | Afstand tot plangebied |
Rijksweg A50 | 30 | 855 | ±4000 m | |
Provinciale weg N304 Hoenderloo-Otterlo |
- | - | 355m | ± 1200 m |
Propaantank/ camping Spoekweg | - | 150 | ±1300 m |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour 10 -6 contour en het plasbrandaandachtsgebied.
Bevi
In de nabijheid van Miggelenbergweg 23 bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi en bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Het Bevi vormt geen belemmering voor het plangebied.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van Miggelenbergweg 23 bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. De procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen.
Onderzoeksresultaten
Heb bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten D 11.2 (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject), maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Daarom is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld, bijlage 6 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Conclusie
Op 14 oktober 2022 is door het bevoegd gezag een besluit genomen over de aanmeldnotitie m.e.r. Vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hoeft geen MER te worden opgesteld. Het besluit is opgenomen in bijlage 7 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Miggelenbergweg 23 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 2 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.
Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die in het streekplan is vastgelegd. Er zijn géén gegevens van peilbuizen in de omgeving. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door infiltratie van hemelwater zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Er bevindt zich géén oppervlaktewater in en om het plangebied. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een vuilwaterrioolstelsel waarmee alleen huishoudelijk afvalwater kan worden afgevoerd. Hemelwaterafvoer is niet toegestaan en het rioolstelsel is ook niet ontwerpen op het verwerken van regenwater.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen. In dit plangebied wordt het hemelwater opgevangen in greppels en laagtes en infiltreert vervolgens in de bodem.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing kan worden aangesloten op het vuilwaterstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Programma Aanpak Stikstof
Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) diende als basis voor het geven van toestemming voor activiteiten die stikstof uitstoten. Het is een systeem dat aan de ene kant ruimte biedt aan activiteiten die stikstof veroorzaken en aan de andere kant maatregelen bevat om de nadelige gevolgden van stikstof op natuurgebieden te verminderen. Het PAS loopt daarbij vooruit op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden en geeft daarbij 'vooraf' toestemming aan nieuwe activiteiten. Bij uitspraak van 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat het PAS niet (meer) als basis voor toestemming voor nieuwe activiteiten mag worden gebruikt.
Gevolg van de uitspraak is dat iedere toename van stikstof in beginsel vergunningplichtig is ingevolge de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 90 meter van het het Natura-2000 gebied Veluwe. Op het Natura-2000 gebied kunnen negatieve effecten ontstaan (stikstofdepositie, toename van geluid en licht).
Onderzocht is wat de effecten van de ontwikkeling op het Natura-2000 gebied zijn. Dit onderzoek is uitgevoerd door Econsultancy en is opgenomen in bijlage 8, van de BIJLAGEN BIJ
DE TOELICHTING.
Conclusie van het onderzoek is, dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen door oppervlakteverlies en versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door geluid, trillingen, licht en mechanische effecten op voorhand redelijkerwijs zijn uit te sluiten.
Voor wat betreft verstoring door licht wordt geadviseerd om werkzaamheden bij daglicht uit te voeren en/of verstoring te voorkomen door het goed afstellen van verlichting (met bijvoorbeeld afschermde armaturen en die alleen te richten op plekken waar dat nodig is. Verlichting mag niet worden gericht op het Natura-2000 gebied).
Stikstofdepositie
Op basis van vaste jurisprudentie van de Raad van State moet voor de referentiesituatie worden uitgegaan van de feitelijk legale planologische situatie. Dat wil zeggen dat het feitelijk gebruik plaatsvindt en dat dat gebruik plaatsvindt overeenkomstig het geldende bestemmingsplan.
In het plangebied wordt geen camping (meer) geëxploiteerd. Hierdoor is geen sprake (meer) van een feitelijk gebruik.
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Dorp Hoenderloo', vastgesteld op 17-10-2013, NL.IMRO.0200.bp1128-vas1, heeft het deel van het plangebied waarop de campingactiviteiten plaatsvinden de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Er is wel sprake van een legaal planologische situatie.
Bij uitspraak van 1 september 2021, zaaknummer: 202002509/1/R1, van de Raad van State is het mogelijk om activiteiten die (al) feitelijk zijn beëindigd op te nemen in de referentiesituatie. Voorwaarde is dat onomstotelijk moet vaststaan dat de activiteit uitsluitend is beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.
Dat betekent dat uit een schriftelijk stuk moet blijken dat de activiteit uitsluitend is beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. Verder moet zijn uitgesloten dat de activiteit sowieso zou zijn beëindigd voor de peildatum. Verder is vereist dat in de periode tussen de beëindiging van de activteit en besluitvorming door de gemeenteraad over het bestemmingsplan, geen andere stikstofveroorzakende activiteiten zijn ontplooïd op het betreffende perceel.
Wanneer aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Wet natuurbescherming en kan de activiteit worden meegenomen in de referentiesituatie. Als een dergelijke activiteit namelijk niet mee zou kunnen worden genomen, kan dat er toe leiden dat een activiteit langer moet worden voortgezet, enkel om de mogelijkheid van interne saldering te behouden. Hiermee zijn de beschermde natuurwaarden in het Natura-2000 gebieden niet gebaat.
Tussen de eigenaar van de gronden van het plangebied en de initiatiefnemer is op 29 oktober 2018 een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor realisering van circa 15 woningen in het plangebied. Op 29 oktober 2018 is met de eigenaar van de gronden in het plangebied een anterieure overeenkomst gesloten voor het bouwen van maximaal 15 woningen.
De eigenaar van het perceel was niet voornemens om de bedrijfsactiviteiten in het plangebied in een eerder stadium te beëindigen. De bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt op basis van hetgeen is afgesproken in de samenwerkingsovereenkomst. In de samenwerkingsovereenkomst is de datum van 1 oktober 2018 opgenomen als datum waarop de bedrijfsactiviteiten in het plangebied moeten zijn beëindigd.
Op het perceel zijn, na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten, geen andere stikstofveroorzakende activiteiten ontplooïd. De gronden bestaan uit gransland en functioneren tot op heden als zodanig.
Op basis van bovenstaande motivering is het mogelijk om de bedrijfsactiviteiten van de camping op de gronden binnen het plangebied mee te nemen in de referentiesituatie.
Onderzocht is of stikstofdepositie negatieve gevolgen heeft voor het stikstofgevoelige habitatypen. Door Econsultancy is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 11 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Voor het bestemmingsplan is een aeriusberekening gemaakt voor:
Uit de verschilberekening voor de aanlegfase en uit de verschilberekening voor de gebruiksfase blijkt dat in beide situaties sprake is van een afname van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie.
Hierdoor zijn significant negatieve effecten als gevolg van de aanlegfase en de gebruiksfase uitgesloten en is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.
De verschilberekeningen zijn opgenomen in bijlage 11 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Soortenbescherming
Op 13 juli 2020 is door Kalis Natuur & Ondernomen een quick scan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Dit onderzoek heeft kenmerk 2019-003, versienummer D2, bijlage 12 van deBIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Conclusie van de quick scan is dat er geen aanleiding is voor het uitvoeren van een nader ecologisch onderzoek voor vogels, vleermuizen, kleine marterachtigen of beschermde flora.
Geadviseerd wordt om bij de nieuwbouwplannen rekening te houden met gebouwbewonende
soorten (huismus en vleermuizen), door bijvoorbeeld het toepassen van natuurinclusieve bouw, kunnen deze soorten in de toekomst een nieuwe duurzame vaste rust- en verblijfplaats krijgen.
Wanneer er licht in de vorm van lantarenpalen gebruikt wordt dan heeft een vleermuisvriendelijke armatuur en bijbehorend lichttype de voorkeur. Vleermuizen kunnen het plangebied als onderdeel van hun territorium gebruiken.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Het bestemmingsplan maakt het bouwen van 15 woningen mogelijk. Om de woningbouw mogelijk te maken is een functiewijziging van een recreatieve bestemming naar een woonbestemming nodig. De oppervlakte van de functiewijziging bedraagt meer dan 500 m². Er is sprake van een substantiële functiewijziging.
Het betreft het bouwen van 15 woningen. Op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet realisering van meer dan 11 woningen en/of een (substantiële) functiewijziging van meer dan 500 m² als een stedelijke ontwikkeling worden gekwalificeerd. Als gevolg hiervan is artikel 3.1.6., tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening is van toepassing.
Programma
Het bestemmingsplan voorziet in een programma VOOR 15 grondgebondenwoningen in verschillende woningtypen en prijscategorieën. Er wordt een rijtje van 5 woningen, 8 rug-aan-rug woningen en 1 twee-onder-één-kapwoning woningen gerealiseerd. De rug-aan-rug woningen zijn woningen geschikt voor 1-2 persoonshuishoudens waaronder starters op de woningmarkt.
Stedelijke ontwikkeling
De ontwikkeling vindt plaats aan de noord-oostkant van de dorpskern Hoenderloo. Het plangebied is op dit moment in gebruik als Camping en heeft een landelijke uitstraling. De gronden in het plangebied hebben op grond van het bestemmingsplan een recreatie-verblijfsrecreatie bestemming. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaand stedelijk gebied.
Behoefte
De woningvoorraad in Hoenderloo bestaat vooral uit grondgebonden dure koopwoningen. In de laatste jaren zijn met het nieuwbouwprogramma 39 woningen in Hoenderloo opgeleverd, waarvan 12 in het dure koopsegment, 15 in het middeldure koopsegment en 12 in het sociale huursegment. In het plangebied worden 6 sociale grondgebonden koopwoningen, 7 middeldure grondgebonden woningen en 2 dure grondgebonden woningen gerealiseerd. Met dit aanbod wordt tegemoet gekomen aan de vraag naar grondgebonden sociale koopwoningen en grondgebonden middeldure woningen in Hoenderloo.
In het restant van het nieuwbouwprogramma voor Hoenderloo is een aantal van 57 woningen opgenomen. Verdeeld naar segmenten gaat het om 18 dure koopwoningen, 15 middeldure koopwoningen, 8 sociale koopwoningen en 16 sociale huurwoningen.
In dit aantal zijn de 15 woningen in het plangebied inbegrepen. Met name de 6 sociale koopwoningen en 7 middeldure koopwoningen in plan Miggelenbergweg 23 dragen bij aan de differentiatie in het woningbouwprogramma voor Hoenderloo.
Buiten stedelijke gebied
Het recreatieterrein ligt buiten stedelijk gebied. Binnen het stedelijk gebied van Hoenderloo is geen locatie beschikbaar die ruim genoeg is voor het bouwen van in totaal 15 woningen.
De gemeenteraad heeft op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Econsultancy heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in het rapport "Arcehologisch bureau- en verkennend booronderzoek Miggelenbergweg 23 in Hoenderloo". Deze rapportage is opgenomen in bijlage 13 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder beschreven.
Bureauonderzoek
Het plangebied ligt op een glooïng van hellingafspeolingen, binnen een droogdal. In het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum was dit dal mogelijk watervoerend. De vlakkere terreindelen nabij de dalbodem vormden gunstige verblijfslocaties voor jagers-verzamelaars. Eventuele resten bestaan overwegend uit vuursteenvindplaatsen, eventueel aangevuld met sporen zoals haardkuilen.
In de periode vanaf het Neolithicum t/m de Vroege-Middeleeuwen vormden de glooïngen van hellingafspoelingen mogelijk eveneens een gunstige bewoningslocatie. Er zijn in het verleden vondsten gedaan op deze eenheden, maar minder dan in andere eenheden zoals de daluitspoelingswaaiers.
De verwachting voor de Late-Middeleeuwen en de Nieuwe tijd is laag. Op basis van historisch kaartmateriaal was het plangebied in het begin van de 19e eeuw onontgonnen en gelegen in een heidegebied. In de tweede helft van de 19e eeuw heeft vermoedelijk enige tijd een huis gestaan in het midden van het plangebied, maar dit is aan het eind van die eeuw weer verdwenen. Hierna was het plangebied tot aan het eind van de 20e eeuw in agrarisch gebruik.
De archeologische resten wroden direct aan of onder het maaiveld verwacht. de vondstenlaag wordt verwacht van het maaiveld en archeologische sporen (uitgezonder diepe paalsporen en waterputten) worden binnen 50 cm. hieronder verwacht. Het vondstmateriaal bestaat hoofdzakelijk uit aardewerk- en.of voorsteenstrooïngen.
Veldonderzoek
Tijdens booronderzoek is zwak siltig, zwak tot matig grindig, matig grof zand aangetroffen, dat is geïnterpreteerd als een pakket hellingafspoelingsafzettingen. Dit pakket wordt afgedekt door een 30 à 50 cm dikke bouwvoor van matig humeus, donkergrijs zand. In de meeste boringen is het oorspronkelijke podzolprofiel nog (deels) intact.
Conclusie bureau- en veldonderzoek
Aangezien de bodem in vrijwel alle boringen nog grotendeels intact is, blijft de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting gehandhaafd. Daarom is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk.
Proefsleuvenonderzoek
In vervolg op de conclusies in het bureau- en veldonderzoek is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het proefsleuvenonderzoek is gedateerd 1 oktober 2019 en heeft kenmerk: 9381.005. De rapportage is opgenomen in bijlage 14 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn drie proefsleuven van 8 x 4 meter aangelegd met een gezamenlijke oppervlakte van circa 96 m². Deze oppervlakte bedraagt 10% van de totoale oppervlakte van de drie toekomstige bouwblokken.De proefsleuven hadden een diepte van circa 50 centimeter onder maaiveld. In de drie proefsleuven zijn geen archeologische sporen en vondsten aangetroffen.
Selectiebesluit
Op 1 oktober 2019 is voor het archeologisch onderzoek een selectiebesluit genomen. Vanwege het ontbreken van archeologische sporen of een vindplaats in het plangebied is verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Voor archeologie wordt het gebied vrijgegeven.
Het selctiebesluit is opgenomen in bijlage 15 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Als gevolg van het selectiebesluit van 1 oktober 2019 wordt op de plankaart geen aanduiding voor 'archeologie opgenomen.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Bij de gemeentelijke Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter!, die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld, hoort een cultuurhistorische beleidskaart. Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Implementatienotitie modernisering monumentenzorg
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Het plangebied ligt in een zone met 'hoge attentiewaarde'. Vanwege de 'hoge attentiewaarde' van het gebied is in juni 2010, in opdracht van de gemeente Apeldoorn, een cultuurhistorische analyse voor Hoederloo opgesteld, bijlage 16 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Cultuurhistorie is een van de meest bepalende factoren is voor de ruimtelijke indentiteit.
Een cultuurhistorische analyse is een handreiking voor toekomstige ontwerpvoorstellen en levert bouwstenen voor het bestemmingsplan, welstands- en monumentenbeleid.
In de cultuurhistorische analyse voor Hoenderloo is als aanbeveling opgenomen, dat het stelsel van open ruimtes van groot belang is voor de ervaring van de landschappelijke situering van Hoenderloo en dat met deze open ruimtes zorgvuldig dient te worden omgegaan. Het is niet zozeer de bebouwing, maar vooral de situering van de bebouwing die onderscheidend is. Het stelsel van open ruimtes dient te worden gerespecteerd en behouden en er kan geen bebouwing worden toegevoegd. Buiten dit stelsel kan wel gebouwd worden, mits zorgvuldig ingepast in de omgeving.
Toets
De locatie van het plangebied bevindt zich buiten de structuur van de open ruimtes. Voor locaties buiten de open ruimtes geldt dat bebouwing zorgvuldig in de omgeving wordt ingepast.
Voor de locatie is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit stedenbouwkundig plan is op genomen in bijlage 5 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING en vertaald in het bestemmingslan. In dit stedenbouwkundig plan en dus ook het bestemmingsplan zijn de landschappelijke structuren en de kamerstructuur van het landschap in Hoenderloo gerespecteerd.
Op 29 oktober 2018 is met iniatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Door het sluiten van deze anteriuere overeenkomst is het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd (artikel 6.12, lid 2, onder a., Wet ruimtelijke ordening).
De anterieure overeenkomst dient mede te worden aangemerkt als een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.4a, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (planschade).
Nu het verhaal van kosten anderszins is verzekerd zal geen exploitatieplan worden vastgesteld.
In hoofdstuk 1 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 2 gaat nader in op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. Hoofdstuk 3 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 4.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 4.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 4.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Miggelenbergweg 23 Hoenderloo is een ontwikkelplan. Daarmee wordt bedoeld dat de nieuwe situatie wordt vastgelegd en voorzien van een actuele regeling.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Deze bestemming is opgenomen voor alle groen- en landschapsvoorzieningen en -beplantingen van enige omvang. Hier mogen geen gebouwen worden opgericht, maar wel bouwwerken van maximaal 2 m hoog.
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor aanleg, behoud, bescherming, instandhouding en versterking van natuurwaarden.
Hier mogen geen gebouwen worden opgericht, maar wel bouwwerken van maximaal 2 m hoog. Voor realisering van werken, geen bouwwerken zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen.
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Op de bestemming is een andere aanduiding aangegeven. Dit betreft de aanduidingen: aaneengebouwd, twee-aaneengebouwd en vrijstaand. Woningbouw mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak plaatsvinden. De maximale goot- en bouwhoogte is per bouwvlak aangegeven.
De regeling voor het bouwen van bijgebouwen is opgenomen in een specifieke tabel.
Om te voorzien in een voldoende aantal parkeerplaatsen per woning is in artikel 9.3 van de Algemene gebruiksregels een regeling voor het parkeren opgenomen.
overige zone - vastgestelde archeologische waarden
In het plangebied is archeologisch onderzoek verricht. Er is een bureauonderzoek, een booronderzoek en een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Er zijn geen archeologische sporen (mogelijke vindplaatsen) aangetroffen. Voor wat betreft archeologie is het plangebied vrijgegeven.
Op basis van de onderzoeken en het niet aantreffen van archeologische sporen (mogelijke vindplaatsen) in het plangebied zijn de archeologische waarden van het plangebied voldoende vastgesteld. Om deze reden wordt volstaan met het opnemen van de gebiedsaanduiding 'overige zone - vastgestelde archeologische waarden'.
overige zone - voorwaardelijke verplichting
Middels deze voorwaardelijke verplichting wordt gewaarborgd dat het stedenbouwkundig plan, Bijlage 1, van de BIJLAGEN BIJ DE REGELS, daadwerkelijk wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Er wordt een termijn gesteld waarbinnen het voornoemde stedenbouwkundige plan moet zijn gerealiseerd en in stand moet worden gehouden.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 8.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 8.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 9.1.1 en 9.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 9.1.2 en 9.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 16 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Aan de nieuwe woonpercelen in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.4.5 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.