direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Marknesse, uitbreiding bedrijventerrein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00511-VS01

Toelichting

De toelichting moet een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten geven. Met name een goede afstemming tussen de toelichting en de beide juridische onderdelen van het bestemmingsplan is van groot belang. De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt juridisch gezien geen deel uit van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In de gemeentelijke vestigingsvisie (GVV) is enkele jaren geleden aangegeven dat in Marknesse ruimte is voor een uitbreiding van het huidige bedrijventerrein in zuidelijke richting. Hiervoor zijn in 2008 door de gemeente Noordoostpolder de benodigde gronden reeds verworven. Marknesse is met Ens 1 van de 2 grootste dorpen in de gemeente Noordoostpolder. Daar waar het gemeentebestuur ervoor heeft gekozen om de lokale bedrijventerreinen in de 8 kleinere dorpen van de gemeente niet verder te laten groeien, is voor Ens en Marknesse besloten tot een beperkte en gerichte uitbreiding. Deels om tegemoet te komen aan de concrete uitbreidingswensen van zittende bedrijven, maar deels ook om nieuwe bedrijvigheid aan te trekken, die vanwege de ligging baat hebben bij vestiging nabij Kampen (het gunstig aan de N50 gelegen Ens) of het oude land van Steenwijk en Vollenhove (het strategisch gunstig gelegen en goed voorziene Marknesse). Voor deze specifieke potentiële nieuwe bedrijven is de ligging van Emmeloord dan net weer te ver weg.

Het totale plangebied voor de uitbreiding betreft ca. 16 ha. Echter, niet het gehele gebied is uitbreidingsgebied van het bedrijventerrein. Circa 6 ha van het plangebied behoort bij het bestaande bedrijventerrein waar reeds bedrijven gevestigd zijn. De daadwerkelijke uitbreiding betreft ca. 10 ha bruto bedrijventerrein.

Met de nieuw gekozen uitbreiding wordt aan de zuidwestkant aangesloten op het bestaande bedrijventerrein en aan de noordoostkant op de D.P.A. Weeverstraat. De stedenbouwkundige opzet geldt daarbij nog steeds als basis voor het nieuwe bestemmingsplan 'Marknesse, uitbreiding bedrijventerrein'. De stedenbouwkundige visie is opgenomen in Bijlage 12. Er is een aantal abstracte visie-schetsen gemaakt. Deze schetsen zorgen ervoor om grip te krijgen op de toekomstige ontwikkeling van het plangebied als bedrijventerrein. De bedrijventerreinen werden van vroeger uit nabij de vaart en de loswal geconcentreerd, vooral georiënteerd op de landbouw. Naderhand zijn de bedrijventerreinen uitgebreid en ontstonden er ook niet-agrarische bedrijven, zoals metaal- en bouwbedrijven, vooral gericht op de doorgaande wegen en niet op het water. Soms zijn er ook bedrijfswoningen bijgebouwd, die een scherp contrast met de hallen vormen. De locatie van het plangebied is gezien de ontwikkeling van Marknesse een logische plek. De visie heeft uiteindelijk geleid tot een drietal definitieve concept opties ten behoeve van uitbreiding. Hierbij is sterk rekening gehouden met de financiële uitvoerbaarheid en is nauw overleg gevoerd met de disciplines economische zaken, grondzaken en civiele techniek.

Het bestemmingsplan sluit wat gebruiksmogelijkheden aan bij het bestaande bedrijventerrein van Marknesse, en biedt ruimte aan bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1, 2 en 3 (met een bijbehorende grootste afstand voor milieuhinder van 50 meter) uit de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009".

Het grootste deel van het plangebied valt tegenwoordig onder de werking van de beheersverordening Landelijk Gebied. Om het plan logisch aan te laten sluiten op de plangrenzen van het actuele bestemmingsplan Marknesse (onherroepelijk geworden op 5 juli 2012), zijn daarin ook de gronden opgenomen die nu nog vallen onder de werking van een ouder, maar deels nog geldend bestemmingsplan genaamd 'Uitbreiding Bedrijventerrein Marknesse' (onherroepelijk geworden op 1 december 2000). Op grond van dit bestemmingsplan hebben enkele bedrijven zich reeds gevestigd in het noorden en noordwesten van het plangebied. Circa 6 ha van het plangebied behoort bij het bestaande bedrijventerrein waar reeds bedrijven gevestigd zijn. Door de resterende gronden van dat plan nu op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan komt het oude bestemmingsplan 'Uitbreiding Bedrijventerrein Marknesse' te vervallen. De daadwerkelijke uitbreiding betreft ca. 10 ha bruto bedrijventerrein.

Een actueel plan

Het bestemmingsplan is een belangrijk beleidsinstrument voor de gemeente en tevens het planologische juridisch bindend kader voor burgers. In het plan wordt het ruimtelijk beleid aangegeven voor (in beginsel) de komende tien jaar en het dient vooral als toetsingskader voor bouwplannen en de ruimtelijke inrichting van het gebied. Daarom is het voor bedrijven en burgers van belang dat het bestemmingsplan duidelijk aangeeft wat de ruimtelijke mogelijkheden zijn.

Digitaal uitwisselbare en vergelijkbare ruimtelijke plannen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Dit betekent dat het verplicht is om een nieuw (bestemmings)plan in digitale vorm vast te stellen. Ook moet van het plan een analoge versie op papier worden vastgesteld. De digitale aspecten omvatten het in digitale vorm vaststellen, beschikbaar stellen, kenbaar maken en verbeelden.

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Dit bestemmingsplan is digitaal opgezet conform de landelijk ontwikkelde standaard: het IMRO (InformatieModel Ruimtelijke Ordening). Zodoende is het mogelijk het plan digitaal uit te wisselen (met overheden) en digitaal te gaan raadplegen.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Marknesse, uitbreiding bedrijventerrein" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (en tevens een analoge verbeelding op papier) NL.IMRO.0171.BP00511-VS01 met legenda;
  • regels.

Voor de analoge verbeelding is de ondergrond van 28 september 2017 gebruikt.

Met de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. De bijbehorende legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen en de regels. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van het plan zijn weergegeven. Tevens worden enige juridisch-technische aspecten belicht.

1.3 Situering van het plangebied

Het plangebied sluit aan de zuidwestkant aan op het bestaande bedrijventerrein van Marknesse en aan de noordoostkant op de D.P.A. Weeverstraat. Een deel van de eerdere uitbreiding van het bedrijventerrein die grenst aan de D.P.A. Weeverstraat is opgenomen in het voorliggende plan. In Bijlage 11 Situering plangebied is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

1.4 Planregeling

De planregeling kenmerkt zich door gedetailleerde bestemmingen. Uitgangspunt is dat de gedetailleerde bestemming goed inzicht geeft in de gebruiks- en bouwmogelijkheden. De bij de bestemming behorende omschrijving beschrijft de gebruiksmogelijkheden en soms is met een aanduiding een afwijkende gebruiksmogelijkheid vastgelegd.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken alsmede een toelichting op de ligging en de planbegrenzing van dit plan. In hoofdstuk 2 volgt een historisch overzicht en een overzicht van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook wordt verslag gedaan van uitkomsten van onderzoek. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven. Van belang zijnde juridisch technische aspecten van de (juridisch bindende) regels worden in hoofdstuk 4 toegelicht. Gegevens over de voorbereiding van het plan en de uitvoerbaarheid sluiten deze toelichting af in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 2 Beleidskader en onderzoek

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.

2.2 Ruimtelijke ontstaansgeschiedenis

De gemeente Noordoostpolder ligt in Nederlands twaalfde provincie, Flevoland. De gemeente heeft een oppervlakte van 59.620 hectare en telt 46.658 inwoners per 1 augustus 2017 (bron: CBS).

Emmeloord fungeert als centrumplaats, omringd (op fietsafstand) door tien dorpen: Bant, Creil, Ens, Espel, Luttelgeest, Kraggenburg, Marknesse, Nagele, Rutten en Tollebeek. Sinds 1962 is de Noordoostpolder een zelfstandige gemeente. Het karakter van de gemeente is sterk agrarisch. De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:

  • groene lijsten: boerderijen en dorpen als groene eilanden in de open agrarische ruimte;
  • ringen: IJsselmeerdijk en voormalige Zuiderzeedijk en de dorpenringweg;
  • radialen: het assenkruis dat de dorpenringweg met Emmeloord verbindt;
  • hiërarchische en concentrische opbouw;
  • verkaveling volgens een modulair systeem op basis van een standaardkavel
    (300m x 800m).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00511-VS01_0001.jpg"

Historie

De Noordoostpolder vertoont duidelijke kenmerken van een rationeel landschap uit de 20e eeuw. Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Het polderconcept, de concentrische opbouw op verschillende niveaus, is kenmerkend voor de ruimtelijke structuur. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap zijn de Noordoostpolder (en Urk) in de rijksnota Belvedère gerangschikt onder de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden in Nederland.

Marknesse wordt al in 1132 genoemd op de bezittingenlijst van het Staverse klooster Sint Odulf. Waarschijnlijk lag het bij Urk en Schokland.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR), vastgesteld door de Minister op 13 maart 2012, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. De SVIR 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' is eind 2011 vastgesteld. In de SVIR is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking , die vastgelegd is in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 2.3.3.

In de SVIR schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen voor Nederland voor de middellange termijn (tot 2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken:

  • 4. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • 5. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • 6. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • 7. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • 8. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • 9. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarweg.
  • 10. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • 11. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 12. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling.
  • 13. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 14. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • 15. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • 16. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. Van herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied is in het voorliggende plan dan ook geen sprake.

2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoeder van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

De gehele Noordoostpolder, exclusief Urk en Schokland, is aangewezen als Wederopbouwgebied, op grond van het nationaal belang 10: 'Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'. In de Visie Erfgoed en Ruimte worden de kernkwaliteiten van deze gebieden toegelicht. Het Rijk zet in op bestuurlijke afspraken met gemeenten over een ontwikkelingsgerichte bescherming in bestemmingsplannen van deze wederopbouwgebieden.

2.3.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

De Ladder voor Duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een wettelijke motiveringsplicht voor alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen, waaronder bedrijfslocaties, opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Doel van de Ladder is om zorgvuldig ruimtegebruik en een goede ruimtelijke ordening in de hand te werken. Dat betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld een bedrijventerrein, de behoefte binnen één planperiode aangetoond moet worden. Gemotiveerd kan worden dat deze behoefte niet redelijkerwijs op bestaande locaties kan worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door herstructurering, transformatie of invulling van leegstand. De precieze tekst in het Bro luidt als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Hieronder wordt toegelicht waarom dit bestemmingsplan aan de Ladder voldoet.

2.3.3.1 Behoefte uitbreiding bedrijventerrein Marknesse

Noordelijk Flevoland zit post-crisis economisch weer in de lift. Bedrijven groeien en investeren, de werkgelegenheid stijgt en het algehele ondernemerssentiment is positief. Dat is terug te zien in de vraag naar bedrijfsgrond. Waar in Noordelijk Flevoland tijdens de crisisjaren de uitgifte van grond op bedrijfslocaties opdroogde, is de laatste jaren weer een positieve ontwikkeling zichtbaar. Er dienen zich weer steeds vaker (vaak uit eigen gemeente afkomstige) bedrijven aan om bedrijfsgrond aan te kopen, zodat zij een uitbreiding, verplaatsing of nieuwe vestiging kunnen realiseren. Om aan deze vraag te kunnen voldoen is een voldoende aanbod van bedrijfskavels nodig.

De kwantitatieve uitbreiding van het bedrijventerrein is gebaseerd op historische uitgifte. De gemeente Noordoostpolder heeft de laatste 10 jaar, inclusief crisisjaren, gemiddeld 5,5 ha/jaar uitgegeven. De verkopen van de afgelopen jaren staan in de tabel hieronder.

 

Jaar   Verkoop gronden door gemeente  
2015   Ca. 6,2 ha.  
2016   Ca. 4.4 ha.  
2017   Ca. 6.9 ha.  
2018   Ca. 4.1 ha.  

Tegenover de ontwikkeling van de uitgifte en vraag staat een beperkt aanbod van bedrijfskavels. Op het huidige bedrijventerrein van Marknesse zijn alle beschikbare bedrijfskavels uitverkocht. Om aan de eerdergenoemde doelen te kunnen voldoen is de gemeente voornemens om het bedrijventerrein van Marknesse beperkt uit te breiden.

2.3.3.2 Voorgenomen uitbreiding in relatie tot actuele behoefte

Het totale plangebied voor de uitbreiding betreft ca. 16 ha. Echter, niet het gehele gebied is uitbreidingsgebied van het bedrijventerrein. Het grootste deel van het plangebied valt onder de werking van de beheersverordening Landelijk Gebied. Ook is een deels nog geldend bestemmingsplan genaamd 'Uitbreiding Bedrijventerrein Marknesse' (onherroepelijk geworden op 1 december 2000) van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan hebben enkele bedrijven zich reeds gevestigd in het noorden en noordwesten van het plangebied. Circa 6 ha van het plangebied behoort bij het bestaande bedrijventerrein waar reeds bedrijven gevestigd zijn. Door de resterende gronden van dat plan nu op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan komt het oude bestemmingsplan 'Uitbreiding Bedrijventerrein Marknesse' te vervallen. De daadwerkelijke uitbreiding betreft ca. 10 ha bruto bedrijventerrein. De grondvoorraad netto uitgeefbare bedrijfskavels betreft 7,2 ha. Van deze 7,2 ha. netto uitgeefbare kavel is reeds 1.8 ha. verkocht en tevens heeft een aangrenzend bedrijf te kennen gegeven dat zij een uitbreidingsbehoefte hebben van ca. 2 ha. Dit betekent dat er feitelijk een uitbreiding ontstaat van 3,4 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00511-VS01_0002.png"

2.3.3.3 Bouwen buiten bestaand stedelijk gebied

Uitgangspunt van het beleid van het Rijk is zuinig ruimtegebruik, zodat open ruimte tussen dorpen en steden behouden blijft. Dit bestemmingsplan maakt op bescheiden schaal ontwikkelingen mogelijk, die direct aansluiten op bestaand bebouwd gebied. Binnen de bestaande kern van Marknesse liggen geen mogelijkheden om bestaande bedrijven te laten groeien of nieuwe aan te trekken. Er is geen sprake van leegstand op het huidige bedrijventerrein die eerst nog opgevuld zou kunnen worden. De nodige ontwikkelmogelijkheden kunnen dus slechts geboden worden door de uitbreiding van het bedrijventerrein zoals dat in dit bestemmingsplan is beoogd.

2.3.3.4 Conclusie Ladder

Bedrijventerrein Marknesse is, samen met de bedrijventerreinen bij Ens en Emmeloord, vanwege de gunstige ligging benoemd tot groeilocaties voor bedrijventerreinen in de Gemeente Noordoostpolder. Maar het huidige bedrijventerrein van Marknesse is uitverkocht, terwijl er concrete belangstelling is vanuit het lokale bedrijfsleven. Op basis van het feit dat er vraag is naar meer grond vanuit ondernemers en meer gronden om uit te geven vanuit de gemeente zelf, is zeker te concluderen dat er een actuele vraag is naar meer grond. Uit de prognose blijkt dat het bestemmingsplan voorziet in de behoefte binnen één planperiode.
Doordat er op dit moment geen vrije ruimte meer is om in te breiden, is bouwen buiten bestaand stedelijk gebied de enige mogelijkheid om tegemoet te komen aan de ontwikkelbehoefte. Daarmee kan worden geconcludeerd dat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie
  • Regionale Kracht
  • Circulaire Economie
  • Landbouw: Meerdere Smaken


De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie FlevolandStraks. De ontwikkeling draagt bij aan de regionale kracht van stedelijke regio's. Het bedrijventerrein biedt vestigingsmogelijkheden voor bedrijven die een bijdrage kunnen leveren aan de (lokale) economie. Vooralsnog is de beleidsmatige kant van de Omgevingsvisie FlevolandStraks in uitwerking. Daarom wordt wat betreft het beleid nog verwezen naar het omgevingsplan Flevoland 2006.

2.4.2 Omgevingsprogramma Flevoland

op 27 februari 2019 is het Omgevingsprogramma Flevoland vastgesteld. Het Omgevingsprogramma is een verdere uitwerking van wat de provincie belangrijk vindt en wil doen om te zorgen voor een goede leefomgeving. Hierin staat beschreven wat het te voeren beleid is en welke maatregelen of acties we nemen om onze doelstellingen te kunnen bereiken. Dit kan gaan over bijvoorbeeld de ontwikkeling, het gebruik en beheer van onder andere wegen, natuur en bodem: de ‘fysieke leefomgeving’.

Ook aan werklocaties is aandacht besteed in het Omgevingsprogramma. Met het provinciaal locatiebeleid vervult de provincie een faciliterende, ondersteunende, gebiedsvertegenwoordigende en regisserende rol. Het locatiebeleid draagt bij aan de volgende doelstellingen:

  • versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland;
  • beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets;
  • efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen;
  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid

Het locatiebeleid voor het stedelijk gebied is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Daarbij moeten zowel kwantiteit als kwaliteit zodanig zijn dat het aansluit bij de regionale vragen een optimale bijdrage levert aan de vitaliteit van steden en dorpen.

Het locatiebeleid is verder uitgewerkt in de RO Visie Werklocaties. Met de RO Visie Werklocaties geeft de provincie met de betrokken gemeenten en andere partners een stimulans aan de noodzakelijke omslag: 'van overwegend nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen'. Toegroeien naar een sterke ruimtelijke kwaliteit draagt bij aan een gezonde 'marktspanning' en waardebehoud van vastgoed.

De uitgangspunten van de provincie zijn in acht genomen bij het opstellen van dit plan. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 2.4.5 waar de RO Visie Werklocaties aan bod komt.

2.4.3 Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011

Het beleid 'structuurvisie werklocaties Flevoland 2011' is aanvullend beleid op het boven genoemd Provinciaal Omgevingsplan. In dit aanvullende beleid stelt Provincie Flevoland rekening te houden met het vastomlijnde kader van de 'Gemeentelijke Visie op de Vestigingslocaties' waarbij wordt gekeken naar de geplande omvang van het bedrijventerrein en waarbij de ladder van duurzame verstedelijking wordt toegepast om overschot of een tekort aan bedrijventerrein te voorkomen. In paragraaf 2.3.3 is hier reeds aandacht aan geschonken.

2.4.4 Locatiebeleid Stedelijk Gebied 2011

Met het provinciaal Locatiebeleid Stedelijk Gebied geeft de provincie invulling op welke wijze er dient te worden omgegaan met betrekking tot de uitgangspunten zoals die zijn neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006 met betrekking tot het locatiebeleid stedelijk gebied.

In het locatiebeleid staan de volgende regels opgenomen voor bestaande en nieuw te ontwikkelen reguliere bedrijventerreinen;

  • Ten aanzien van kantooromvang geldt dat maximaal 50% kantoorhoudendheid op kavelniveau is toegestaan met uitzondering van van terrein waarbij een maximum van 70% op kavelniveau geldt;
  • Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt dat er een beeldkwaliteitsplan aan het plan wordt toegevoegd, indien het bedrijventerrein grenst aan een snelweg of provinciale weg;
  • Wat betreft de bereikbaarheid is het van belang dat er geparkeerd kan worden op eigen terrein, dat het terrein bij een hoge kantoorhoudendheid minimaal twee maal per uur wordt ontsloten met openbaar vervoer, dat er een goede verbinding met het wegennet is en dat er een goede fietsontsluiting is;
  • Dat er ten aanzien van de leefbaarheid voornamelijk bedrijven worden gevestigd in de milieucategorie 1, 2 en 3 van de VNG-bedrijvenstaat waarbij de voorkeur ligt op categorie 3.

Op dit nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein zal bovengenoemd locatiebeleid van de Provincie Flevoland in acht worden genomen.

2.4.5 Ruimtelijke Visie Werklocaties Flevoland

In de RO Visie Werklocaties, die 28 juni 2016 is vastgesteld, staat beschreven wat nodig is om te komen tot sterke werklocaties met toekomstwaarde in de provincie Flevoland.
Belangrijkste reden voor deze visie is, dat er sprake is van een nieuwe realiteit:
de afgelopen decennia is Flevoland sterk gegroeid. In de toekomst is de vraag echter minder groot dan in de vorige Visie Werklocaties Flevoland werd verwacht. Daarnaast is er sprake van een kwalitatief andere vraag. Hierdoor beantwoordt het aanbod van nu regelmatig niet meer aan de vraag van vandaag en morgen. Met de nieuwe Visie Werklocaties Flevoland wordt ingespeeld op deze nieuwe realiteit.

In de nieuwe visie staat onder andere de ladder voor duurzame verstedelijking centraal. Voor elke nieuw geplande ontwikkeling dient eerst deze ladder te worden doorlopen. Zoals gebleken is uit paragraaf 2.3.3 is het huidige bedrijventerrein in Marknesse uitverkocht, terwijl er wel concrete vraag is vanuit het lokale bedrijfsleven. Daarnaast is er op dit moment geen ruimte om in te breiden, waardoor uitbreiden buiten bestaand stedelijk gebied de enige mogelijkheid is om tegemoet te komen aan de ontwikkelbehoefte.

Daarnaast is het belangrijk om een omslag te maken van kwantiteit naar kwaliteit. Het aanbod overstijgt de vraag in steeds toenemende mate. De vraag naar werklocaties zal blijven groeien, maar dan wel op een structureel lager niveau. Om de kwaliteit van werklocaties te verbeteren kan gedacht worden aan het aanpakken van de bestaande voorraad (door bijvoorbeeld renovatie), het waar mogelijk schrappen van harde plannen die niet de beoogde kwaliteit opleveren en onder voorwaarden ruimte bieden voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad.

Voor de gemeente Noordoostpolder is in de visie opgenomen dat er voor de komende 10 jaar nog voldoende ruimte is om in de vraag te voorzien. Na het schrijven van dit beleid is echter gebleken dat het aanbod sneller is afgenomen dan verwacht en in het geval van bedrijventerrein Marknesse is het zelfs zo dat het bedrijventerrein volledig uitverkocht is.

In het voorliggend bestemmingsplan wordt in de geest van de RO Visie werklocaties gehandeld, onder andere door rekening te houden met de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (zie paragraaf 2.3.3) en de aandachtspunten, kansen en karakteristieken van Marknesse; de zogenaamd couleur locale. Er is daarnaast een nieuwe Gemeentelijke Visie Werklocaties Urk-Noordoostpolder, dit is een uitwerking van de provinciale visie waarin nadere afspraken staan uitgewerkt ten aanzien van bedrijvigheid. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 2.5.2.

2.4.6 Omgevingsverordening Flevoland

In de provinciale Omgevingsverordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap etcetera.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De Structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en de leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.

De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor ons toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten.

In de structuurvisie staat ten aanzien van het bedrijventerrein in Marknesse aangegeven dat een uitbreiding ten zuidoosten van het bestaande bedrijventerrein kan worden ontwikkeld. Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is een stedenbouwkundige visie opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 12.

2.5.2 Ruimtelijke Visie Werklocaties Noordelijk Flevoland

Noordelijk Flevoland zit post-crisis economisch weer in de lift. Bedrijven groeien en investeren, de werkgelegenheid stijgt en het algehele ondernemerssentiment is positief. Dat is terug te zien in de vraag naar bedrijfsgrond. Waar in Noordelijk Flevoland tijdens de crisisjaren de uitgifte van grond op bedrijfslocaties opdroogde, is de laatste jaren weer een positieve ontwikkeling zichtbaar. Daarnaast dienen zich steeds meer (vaak uit eigen gemeente afkomstige) bedrijven aan om bedrijfsgrond aan te kopen, zodat zij een uitbreiding, verplaatsing of nieuwe vestiging kunnen realiseren. Noordelijk Flevoland zit qua uitgifte nog niet op het niveau van voor de crisis, maar de uitgifte gaat harder dan waar beleidsmatig op gerekend is enkele jaren geleden. Het huidige toekomstbeeld is kortweg positiever dan dat het tijdens de crisis was.

De Visie Werklocaties richt zich op het beleid van formele bedrijventerreinen in Noordelijk Flevoland. Belangrijk hierbij is dat Noordelijk Flevoland de komende jaren economisch kan groeien, kansen kan pakken en bedrijven de ruimte kan geven. Belangrijk hierbij is:

  • dat nieuw aanbod van bedrijfsgrond meerwaarde heeft en opzichte van het bestaande aanbod;
  • dat ruimte kan worden geboden aan lokaal gebonden bedrijven;
  • dat werkgelegenheid lokaal behouden blijft;
  • dat de leefbaarheid in de kernen ook de komende jaren geborgd blijft;
  • dat de sterke positie van Noordelijk Flevoland voor onder meer Agrofood, Composieten, Maritiem, en Visserij verstevigt.

In de visie wordt gekeken naar de ontwikkelmogelijkheden van de verschillende werklocaties. Op de dorpslocaties zijn op dit moment vooral lokaal gebonden bedrijven gevestigd. De vestiging van deze bedrijven op deze locaties draagt bij aan de leefbaarheid en cohesie van het dorp. Er wordt naar gestreven om de lokale bedrijventerreinen in hun netto omvang te laten bestaan. De dorpslocaties worden niet zodanig uitgebreid dat de bedrijventerreinen in de dorpen ruimtelijk niet meer in verhouding staan tot hun omgeving.

Uitzondering op de regel zijn de bedrijventerreinen in Marknesse en Ens. Deze bedrijventerreinen worden gezien als overloopruimte voor de dorpslocaties. Daarmee willen de gemeentes wel verstandig omgaan. In Marknesse en Ens wordt casusgericht uitbreiding toegestaan, dus aan de hand van een concrete uitbreidingsbehoefte van een bestaand bedrijf. Eerder is al gebleken dat dit bij Marknesse het geval is. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan doorgaat op de ingeslagen weg.

Op dit moment staat tegenover de positieve ontwikkeling van de uitgifte en vraag een beperkt aanbod van (geschikte) bedrijfskavels. Het kwalitatief geschikt aanbod van bedrijfsgrond voor gegadigde bedrijven neemt met iedere uitgifte gestaag af. Het beeld is in zowel Noordoostpolder als Urk zeer specifiek. In Noordoostpolder is met name het grootschalige aanbod (>2 ha) voor de komende jaren beperkt, terwijl zich wel geïnteresseerde bedrijven van deze omvang melden voor uitbreiding, verplaatsing of nieuwe vestiging. Het gaat dan vaak om bedrijven die al in de gemeente gevestigd zijn en hier willen groeien. Daarnaast is er in Noordoostpolder ook beperkt uitbreidingsruimte beschikbaar op de bedrijfslocaties in de dorpen, waar zeer lokaal gebonden bedrijven gevestigd zijn en door willen groeien, al dan niet naar grotere omvang. Het gaat dan bijvoorbeeld om de ‘dorpsterreinen’ in Creil, Rutten, Marknesse en Ens.

Het beperkte kwalitatief beschikbare aanbod werkt beklemmend voor de economische ontwikkeling en de ambities in Noordelijk Flevoland. De bestaande bedrijfslocaties huisvesten veel bedrijven die een sterke lokale binding hebben, bijvoorbeeld door historie of binding met andere bedrijven en de sterke clusters in de regio. Ook gaat het vaak om bedrijven met een belangrijke meerwaarde voor de leefbaarheid van de kernen, bijvoorbeeld vanwege het bieden van lokale werkgelegenheid of via sponsoring van het lokale verenigingsleven.

Noordelijk Flevoland heeft ruimte nodig om ambities waar te maken. Daarvoor moet echter wel ruimte beschikbaar zijn. Noordelijk Flevoland heeft de ambitie om de bedrijven die bij hen passen en horen op een goede manier te huisvesten. Daarvoor hebben ze de laatste jaren niet stilgezeten. In Noordoostpolder wordt gewerkt aan onder andere de uitbreiding van bedrijventerrein Marknesse.

We staan in Marknesse en Ens casusgericht uitbreiding toe, dus aan de hand van een concrete uitbreidingsbehoefte van een bestaand bedrijf. Die lokale binding van het bedrijf hoeft overigens niet te blijken uit de afzetmarkt; een (om welke reden dan ook) lokaal gebonden bedrijf kan ook op internationaal marktniveau opereren. In de Ruimtelijke Visie Werklocaties is de de uitbreiding van het bedrijventerrein dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt opgenomen. Daarmee past deze voorgenomen ontwikkeling binnen de kaders van de visie.

2.5.3 Duurzame gemeente

De gemeentelijke organisatie wil zelf het goede voorbeeld geven op het gebied van milieu en duurzaamheid. Zij wil zorgen voor een goed bedrijfsintern milieuzorgsysteem, diensten en producten zoveel mogelijk duurzaam inkopen, energiegebruik van gemeentelijke gebouwen verminderen en energie gebruiken die duurzaam is opgewekt.

De provincie Flevoland en de gezamenlijke Flevolandse gemeenten, verenigd in het Netwerk Duurzaam Bouwen Flevoland, hebben het manifest "Nieuw Flevolands Peil" opgesteld. Op 10 juni 2005 hebben de opstellers, partijen uit de bouwwereld, energie- en waterleidingbedrijven en de vereniging Natuur en Milieu Flevoland het manifest ondertekend. De ondertekening van het manifest vormt het startsein om te komen tot regionale afspraken die leiden tot woningen en een woningomgeving waar het prettig, gezond en comfortabel wonen is. Het manifest en de te maken afspraken richten zich zowel op nieuwbouw als op bestaande bouw.

2.5.4 Welstandsnota: Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid

Op 29 november 2016 heeft de gemeenteraad de welstandsnota 'Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid' vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder en voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:

  • De cultuurhistorische betekenis van de bebouwing;
  • De zichtbaarheid van de bebouwing vanuit belangrijke openbare ruimtes.

Op basis van deze criteria is besloten dat in de volgende gebieden welstandstoezicht blijft gelden:

  • De kernen en beeldbepalende gebieden van Emmeloord;
  • De dorpskernen en beeldbepalende gebieden van Marknesse, Ens, Luttelgeest, Bant, Creil, Espel, Tollebeek, Kraggenburg en Rutten;
  • Nagele en Schokland in zijn geheel;
  • Het Landelijk Gebied.


Op basis van deze criteria is besloten dat voor de dorpskern van Marknesse welstandstoezicht blijft gelden. Het plangebied ligt echter buiten de dorpskern van Marknesse en ligt dus in het welstandsvije gebied. Hier geldt geen welstandsbeleid. Voor het plangebied is wel een stedenbouwkundige visie opgesteld ten aanzien van de beeldkwaliteit van het bedrijfsgebouw en de inrichting van de bedrijfspercelen. Bij de realisering van bedrijfsgebouwen zal rekening worden gehouden met de stedenbouwkundige visie die is opgenomen in Bijlage 12.

2.5.5 Archeologie

Op 4 oktober 2007 heeft de gemeenteraad de archeologische basis- en beleidsadvieskaart inclusief bijbehorende rapportage vastgesteld als gemeentelijk toetsingskader. In 2018 is deze kaart geactualiseerd middels het rapport 'Erfgoed in de polder!' Op de archeologische beleidsadvieskaart is duidelijk aangegeven in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Ook wordt vermeld in welke mate er archeologische waarden verwacht worden of beschermd zijn.

Het te ontwikkelen gebied bedrijventerrein Marknesse betreft een gebied met een "lage archeologische verwachtingswaarde" volgens de archeologische basis- en beleidsadvieskaart. Dit houdt in dat voor de aanleg van het bedrijventerrein Marknesse geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

2.6 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is in 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en geïmplementeerd in de Wet op de Waterhuishouding. Het doel van deze richtlijn is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater en het bevorderen van duurzaam gebruik van water. Het basisprincipe van het nationaal en Europees beleid: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit). In het nationaal beleid komt het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer naar voren.


In het Waterbeheerplan 2016-2021 is het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland weergegeven. De gemeente Noordoostpolder en het Waterschap Zuiderzeeland beschikken gezamenlijk over het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder. De uitgangspunten uit het waterplan zijn vastgelegd op waterplankaarten. Aan de hand van opgestelde waterplankaarten (watersysteem, waterkwaliteit, riolering, drooglegging) worden de huidige situatie en toekomstige streefbeelden toegelicht.


In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en kent één watervergunning (met de gemeente als loket).

2.7 Waterparagraaf

Beleid gemeente Noordoostpolder en waterschap Zuiderzeeland

De watervisie van de gemeente Noordoostpolder is opgenomen in het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder (april 2006). Als aanvulling op dit plan is in 2011 door het waterschap Zuiderzeeland en de gemeente Noordoostpolder een bestuurlijke "Maatwerkovereenkomst stedelijk water" ondertekend. Door ondertekening van deze bestuursovereenkomst zijn tussen de waterbeheerder en de gemeente afspraken gemaakt over de invulling van de gezamenlijke taakuitoefening voor het beheer en onderhoud van het stedelijk water. De beoogde doelen op strategisch, tactisch en operationeel niveau ten aanzien van het stedelijk water zijn daardoor beter verankerd.


Verdere actualisatie met het oog op onder andere de klimaatadaptatie is verwerkt in het gezamenlijk met het Waterschap Zuiderzeeland opgesteld Watertakenplan Noordoostpolder 2019-2024. Op grond van de Waterwet is er voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het "gebiedseigen water" wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).


Waterrelevant beleid

  • Het waterbelang is sinds 1 november 2003 door middel van de Watertoets verankerd in het "Besluit ruimtelijke ordening".
  • In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt ingezet op dertien nationale belangen, waarin het Rijk heldere ambities stelt naar 2040. Daarvoor heeft het Rijk een "ladder voor duurzame verstedelijking" opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).


Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).

Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

Deze beide strategieën zijn vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012).


De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen, waarmee rekening moet worden gehouden bij het uitbreiden van het bedrijventerrein in Marknesse. Bij de inrichting van de stedenbouwkundige inrichting van dit uitbreidingsplan is rekening gehouden met de wijze waarop op deze locaties wordt omgegaan met water ten aanzien van:

  • 1. Veiligheid;
  • 2. Voldoende water;
  • 3. Schoon water.

Proces van de Watertoets

Aan de hand van de beslisboom (figuur 2 blz. 15) uit het Waterkader van het Waterschap Zuiderzeeland, zoals op 11 juli 2013 door het college van Dijkgraaf en Heemraden vastgesteld, moet voor het voorliggende plan de "normale procedure" worden gevolgd. Bij het opstellen van de waterparagraaf is, in zoverre relevant, rekening gehouden met de randvoorwaarden zoals opgenomen in het genoemd Waterkader van het Waterschap Zuiderzeeland. De uitgevoerde watertoets is opgenomen in Bijlage 13.


De waterbeheerder is in een vroegtijdig stadium betrokken bij het bepalen van het waterrelevant beleid voor het plangebied van het uit te breiden bedrijventerrein in Marknesse.


Beschrijving van het watersysteem

  • 1. Veiligheid/Waterkeringen

Het plan ligt niet binnen de kern-, vrijwarings- of buitenbeschermingszone van een waterkering. Daarom is het plan niet van invloed op de veiligheid van een waterkering.

  • 2. Voldoende Water


Wateroverlast

Voor het ontwikkelen van uitbreiding in het plangebied wordt het principe "waterneutraal bouwen" gevolgd. Bij toename van het verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie, moet rekening worden gehouden met compenserende maatregelen om piekafvoeren te kunnen opvangen. Hiervoor wordt in het plangebied een nieuwe watergang gegraven om piekafvoeren voldoende te kunnen bergen en afwenteling naar de directe omgeving te vermijden.

Voor de compensatie van de toename van het verhard oppervlak (>750 m2 in nieuw stedelijk gebied) in het peilgebied van de Hoge Afdeling (-4,50 m NAP) wordt een compensatie gevraagd van 5%. Het totale grondoppervlak voor het bedrijventerrein (bestaand + nieuw uitgeefbaar) bedraagt circa 349.000 m2. Het bestaand en nieuw aan te leggen verhard oppervlak is circa 243.000 m2. Volgens de bergingsnorm vraagt het plangebied 5% x 243.000 m2 om voor 12.153 m2 watercompenserende maatregelen uit te voeren.

In de bestaande situatie bevindt zich op het bedrijventerrein al circa 9.328 m2 water. Om te kunnen voldoen aan de watercompensatie door het uitbreiden van de hoeveelheid verhard oppervlak komt het bedrijventerrein nog een wateroppervlak van circa 2.825 m2 tekort. Door de te graven nieuwe watergang van circa 2.970 m2 wordt in de nieuwe situatie ruimschoots voldaan aan de gevraagde watercompensatie. Hierbij is uitgegaan van een schatting van het aantal vierkante meters. Bij de vergunningaanvraag wordt de exacte compensatieopgave duidelijk.


Goed functionerend watersysteem

Het plangebied voor de uitbreiding van het bedrijventerrein in Marknesse bevindt zich op dit moment in de Tussenafdeling (peilgebied TA 02 met een streefpeil voor zomer/winter van -5.00 m NAP). In de te wijzigen situatie wordt het uit te breiden bedrijventerrein gevoegd bij het al bestaande peilvak voor het bedrijventerrein Expansie Marknesse. Het streefpeil op het bedrijventerrein maakt onderdeel uit van de Hoge Afdeling, waarvoor in de zomer- en winterperiode het oppervlaktewatersysteem zich bevindt op -4.50 m NAP. Voor de berging wordt gebruik gemaakt van een flexibel peil door de aanwezigheid van een regelbare stuw, waarmee het peil kan worden opgezet naar -4.10 m NAP. De regelbare stuw zorgt voor een te reguleren afvoer naar de Marknesservaart van 1,5 l/sec/ha.


De toplaag bestaat tot een diepte van ongeveer 2,0 m onder het maaiveld uit klei, zwak zandig, matig humeus, met op 2,0 meter en dieper onder het maaiveld uit zand matig fijn. Het eerste watervoerende pakket bestaat uit zanden van de Formatie van Twente en heeft een dikte van circa 14 meter. De eerste scheidende laag (beginnend bij circa 16 m -mv) bestaat uit klei en/of leem van de Eemformatie. Deze laag heeft een dikte van enkele meters.


Ten opzichte van de bestaande maaiveldhoogte, wordt de toekomstige maaiveldhoogte van circa -3.35 m NAP verhoogd naar -3.00 m NAP. De grond wordt opgehoogd met vrijkomende gronden bij het ontgraven van de cunetten (ontgraven tot het zandpakket) en de nieuwe watergang. Uit onderstaande tabel kan afgeleid worden dat bij een maximale peilopzet van -4.10 m NAP nog voldoende wordt voldaan aan de hiervoor toegepaste ontwateringseisen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00511-VS01_0003.png"

Uitbreiding van het te ontwikkelen bedrijventerrein geeft geen aanleiding dat structureel nadelige gevolgen te verwachten zijn voor en door (grond)water in de omgeving. De watergangen met een peilniveau van -5.00 m NAP en -4.10 tot -4.50 m NAP staan daarvoor onderling niet met elkaar in verbinding. De bestaande kavelsloot aan de oostzijde van het bedrijventerrein met een agrarische functie wordt geherprofileerd en verbreed. De aanwezige bestaande dammen verliezen na de nieuwe inrichting haar functie, waardoor deze verdwijnen en bestaande duikers worden verwijderd. In oost-west richting wordt een nieuwe kavelsloot gegraven om voor het agrarisch gebied het peil van -5.00 m NAP intact te houden.

Met het oog op de uiteindelijke overname van het beheer en onderhoud van nieuw stedelijk water wordt het waterschap betrokken bij de uitwerking naar een definitief ontwerp van het watersysteem. Dit definitieve ontwerp behoeft de ambtelijke goedkeuring van het waterschap om overname uiteindelijk mogelijk te maken.

  • 3. Schoon water


Goede structuurdiversiteit

Bij de inrichting van het bestaande watersysteem wordt gestreefd naar het behouden van een ecologisch gezond watersysteem.


Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt, waardoor alle verharde nieuw aan te leggen en te bouwen oppervlakken als relatief schoon kunnen worden aangemerkt.

Goed omgaan met afvalwater

Voor het bedrijventerrein Marknesse kan het vrijkomend stedelijk afvalwater onder vrij verval worden afgevoerd naar het bestaande rioleringsstelsel van Marknesse, afvoerend via het bestaand rioolgemaal Expansie naar het transportgemaal van het Waterschap Zuiderzeeland aan de Emmeloordseweg.

Het schone regenwater afkomstig van de daken en bestratingen wordt in het plangebied door middel van een afzonderlijk regenwaterriool afgevoerd naar de nieuw te graven watergang. Door middel van een duiker staat deze watergang in verbinding met de bestaande waterpartij op het bedrijventerrein. Door de regenwateruitmonding aan te leggen aan het eind van de doodlopende watergang, vindt tijdens regen voldoende verversing van deze watergang plaats. De aanlegdiepte van het regenwaterriool wordt voldoende diep aangelegd om eventueel drainage vanaf particuliere percelen op dit riool te kunnen aansluiten.

2.8 Milieuaspecten

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan moet worden nagegaan of er bronnen zijn en zo ja, welke, die in of nabij het plangebied een belemmering (kunnen) vormen met name ten opzichte van de in het plan opgenomen gevoelige functies zoals wonen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:

  • a. bodem;
  • b. geluid (Wet geluidhinder);
  • c. hinder in de relatie bedrijven en gevoelige functies;
  • d. luchtkwaliteit.
2.8.1 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem. Dit onderzoek is in juni 2009 uitgevoerd door Hunneman Milieu Advies Raalte BV. De conclusie van dit onderzoek luidt als volgt:

"Tijdens het veldonderzoek zijn op of in de bodem zintuiglijk geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen.

In de vaste bodem zijn licht verhoogde gehalten aan kwik en /of zink aangetoond. In het grondwater zijn licht tot matig verhoogde gehalten aan barium en lokaal een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. De licht tot matig verhoogde gehalten aan barium betreffen naar verwachting van nature verhoogde gehalten. De overige licht verhoogd aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrond- c.q. streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan, naar onze mening vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren voor de voorgenomen aan-/verkoop van de locatie."

Zie voor een uitvoerige beschrijving het rapport 'Verkennend bodemonderzoek op de locatie aan de Voorsterweg te Marknesse' van juni 2009, geschreven door Hunneman Milieu Advies Raalte BV (Bijlage 3). Dit rapport is opgesteld in 2009. In principe is dit onderzoek verouderd. Er hebben in tussentijd echter geen activiteiten in het plangebied plaatsgevonden waardoor de grond verontreinigd zou kunnen raken. Vandaar dat de resultaten uit dit onderzoek nog steeds gebruikt kunnen worden voor dit bestemmingsplan.

Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een reguliere omgevingsvergunning altijd wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.

2.8.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidshinder. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieu- belastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Wegverkeer

Uit de Wet geluidshinder vloeit voort dat in beginsel iedere weg een geluidszone heeft. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidsgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten.

In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn woningen niet toegestaan en worden er ook geen andere geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Daarom is er voor dit bestemmingsplan geen nader geluidsonderzoek noodzakelijk.

2.8.3 Hinder

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen.

Doelstelling van het bestemmingsplan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd en geregeld. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bedrijfsbestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Onderzocht moet dus worden wat – vooral in verband met de nabije aanwezigheid van gevoelige bebouwing of functies (als wonen) – de uitstralingseffecten van bedrijfsactiviteiten zijn en of dan in de nabijheid nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader worden in de VNG- brochure "Bedrijven en milieuzonering" richtafstanden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent Staten van Bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven.

Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie en grootste richtafstand

  • 1, 10 meter
  • 2, 30 meter
  • 3.1, 50 meter
  • 3.2, 100 meter

De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende "grootste afstand" niet mag worden overschreden indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:

  • bedrijfsgrootte, productiecapaciteit opgesteld vermogen, aantal productiemedewerkers, terreinoppervlakte en dergelijke;
  • verouderingsgraad, nieuwe ontwikkelingen;
  • productiewijze.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (o.a. Activiteitenbesluit, Wet Milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.

Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit

Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) in werking getreden. Dit besluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Inrichtingen die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen milieuvergunning nodig, maar moeten wel voldoen aan de voorschriften van het besluit. In de huidige systematiek vallen alle Wet-milieubeheerinrichtingen onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit, tenzij ze zijn uitgezonderd.

Relatie bedrijfsactiviteiten/woningen

In het nieuw te ontwikkelen plangebied zijn geen (bedrijfs-)woningen toegestaan. In dit plan hoeft wat betreft de bedrijfsactiviteiten dan ook geen rekening te worden gehouden met woningen.

Relatie met omgeving

In een ruime straal om het plangebied zijn enkele agarische en/of bedrijfswoningen aanwezig, die mogelijk hinder kunnen ondervinden van de toekomstige bedrijfsactiviteiten die binnen het plangebied mogen worden ontwikkeld. Het betreft enkele bedrijfswoningen op het bestaande bedrijventerrein Marknesse en enkele (voormalige) agrarische bedrijfswoningen aan de Voorsterweg en Vollenhoverweg. Omdat de afstand tussen het plangebied en deze woningen overal groter is dan 100 meter (de richtafstand die hoort bij de maximaal in het plangebied toelaatbare milieucategorie), is hinder vanaf het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein op deze woningen niet te verwachten.

2.8.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).


Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.


Gezien het feit dat de voorgestane ontwikkeling niet is onder te brengen in één van de hiervoor aangegeven criteria is besloten om nader onderzoek te doen naar het aspect luchtkwaliteit. Dit is onderzocht. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. De conclusies van dit onderzoek zijn navolgend weergeven.

Samenvatting en conclusie

De gemeente Noordoostpolder is voornemens het bedrijventerrein Marknesse uit te breiden. Het betreft een gebied ten zuiden van het reeds aanwezige bedrijventerrein en sluit daarop aan. Het plan omvat een gebied van circa 21 hectare. Op grond van het bestemmingsplan zijn voor het gebied bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.1. Detailhandel is daarbij niet toegestaan met uitzondering van productiegebonden detailhandel, detailhandel in auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen. Bedrijfskantoren zijn toegestaan, bedrijfswoningen echter niet. Om de luchtemissies tot het minimale te beperken worden ook bedrijven uit energiesector en chemische bedrijven uitgesloten.


De voorgenomen uitbreiding zal leiden tot extra directe (industriele bronnen) en indirecte (aantrekkende werking wegverkeer) uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.

In het luchtkwaliteitsonderzoek is bepaald of het project 'in betekenende mate bijdraagt' aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Wanneer dit het geval is, zal toetsing plaatsvinden aan de normen voor NO2, PM10 en PM2,5 uit Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de heersende luchtkwaliteit ter plekke van het plangebied in kaart gebracht en beoordeeld. Dit is gedaan voor zowel het jaar van vaststellen bestemmingsplan, als 10 jaar na vaststellen bestemmingsplan.


De berekeningen zijn verricht conform Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De resultaten van dit onderzoek worden getoetst aan de normen uit Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).


De belasting van de omgeving rondom de bronnen van het bedrijventerrein is berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het Nieuw Nationaal Model (NNM). Dit model komt overeen met Standaardrekenmethode 3 uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De verspreidingsberekeningen voor de omliggende wegen zijn verricht volgens Standaardrekenmethode 1 en 2. De gebruikte PC-applicatie is Geomilieu (versie 4.30), rekenmodule Stacks.


De luchtkwaliteit rondom het plangebied en omliggende wegen in 2018 en 2028 is beoordeeld op locaties waar het toepasbaarheidsbeginsel en blootstellingscriterium gelden. In principe gaat het om (recreatie)woningen en gevoelige bestemmingen. De woningen en gevoelige bestemmingen zijn geselecteerd op basis van verblijfsfunctie conform de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).


Luchtkwaliteit in 2018

De jaargemiddelde NO2-concentratie in de huidige situatie bedraagt ten hoogste 10,6 ƒÊg/m3. Hiervan is 9,9 ƒÊg/m3 de aanwezige achtergrondconcentratie in 2018 en 0,7 ƒÊg/m3 is de bijdrage van wegverkeer. De jaargemiddelde NO2-concentratie in de plansituatie bedraagt ten hoogste 11,0 ƒÊg/m3. Hiervan is 9,9 ƒÊg/m3 de aanwezige achtergrondconcentratie in 2018 en 1,1 ƒÊg/m3 is de bijdrage van bedrijventerrein en wegverkeer. Uit de berekeningsresultaten volgt dat de jaargemiddelde NO2-toename in de plansituatie ten opzichte van de huidige situatie maximaal 0,5 ƒÊg/m3 is. Deze toename is lager dan 1,2 ƒÊg/m3. Derhalve is de NO2-bijdrage niet in betekenende mate (NIBM) en hoeft niet te worden getoetst aan de normen uit Titel 5.2 van de Wet milieubeheer.


In de huidige situatie bedraagt de jaargemiddelde PM10-concentratie ten hoogste 15,7 ƒÊg/m3. De PM10- concentratie wordt nagenoeg volledig bepaald door de achtergrondconcentratie. De jaargemiddelde PM10- concentratie in de plansituatie bedraagt ten hoogste 15,8 ƒÊg/m3. Hiervan is 15,7 ƒÊg/m3 de aanwezige achtergrondconcentratie in 2018 en 0,1 ƒÊg/m3 is de bijdrage van het bedrijventerrein en wegverkeer. Uit de berekeningsresultaten komt naar voren dat de jaargemiddelde PM10-toename in de plansituatie ten opzichte van de huidige situatie maximaal 0,1 ƒÊg/m3 is. Deze toename is lager dan 1,2 ƒÊg/m3. Derhalve is de PM10-bijdrage niet in betekenende mate (NIBM) en hoeft niet te worden getoetst aan de normen uit Titel 5.2 van de Wet milieubeheer.


In de huidige situatie bedraagt de jaargemiddelde PM2,5-concentratie ten hoogste 9,1 ƒÊg/m3. Ook voor de PM2,5 geldt dat de jaargemiddelde concentratie nagenoeg volledig door de achtergrondconcentratie wordt bepaald. De jaargemiddelde PM2,5-concentratie in de plansituatie bedraagt ten hoogste 9,2 ƒÊg/m3. Hiervan is 9,1 ƒÊg/m3 de aanwezige achtergrondconcentratie in 2018 en 0,1 ƒÊg/m3 is de bijdrage van het bedrijventerrein en wegverkeer.


De jaargemiddelde PM2,5-concentratie voldoet zowel in de huidige situatie als in de plansituatie ruimschoots aan de grenswaarde van 25 ƒÊg/m3.

Luchtkwaliteit in 2028

De jaargemiddelde NO2-concentratie in de autonome situatie bedraagt ten hoogste 7,4 ƒÊg/m3. Hiervan is 7,3 ƒÊg/m3 de aanwezige achtergrondconcentratie in 2028 en 0,1 ƒÊg/m3 is de bijdrage van wegverkeer. De jaargemiddelde NO2-concentratie in de plansituatie bedraagt ten hoogste 7,7 ƒÊg/m3. Hiervan is 7,3 ƒÊg/m3 de aanwezige achtergrondconcentratie in 2028 en 0,4 ƒÊg/m3 is de bijdrage van het bedrijventerrein en wegverkeer. Uit de berekeningsresultaten volgt dat de jaargemiddelde NO2-toename in de plansituatie ten opzichte van de autonome situatie ten hoogste 0,3 ƒÊg/m3 bedraagt. Deze toename is lager dan 1,2 ƒÊg/m3. Derhalve is de NO2-bijdrage niet in betekenende mate en hoeft niet te worden getoetst aan de normen uit Titel 5.2 van de Wet milieubeheer.


In zowel de autonome situatie als in de plansituatie bedraagt de jaargemiddelde PM10-concentratie ten hoogste 13,8 ƒÊg/m3. De PM10- concentratie wordt nagenoeg volledig bepaald door de achtergrondconcentratie. Uit berekeningsresultaten blijkt dat de jaargemiddelde PM10-concentratie in de autonome situatie en de plansituatie nagenoeg gelijk is met uitzondering van een toetspunt. Op dit toetspunt is een toename van 0,1 ƒÊg/m3 berekend ten opzichte van de autonome situatie. Deze toename is lager dan 1,2 ƒÊg/m3. Derhalve is de PM10-bijdrage niet in betekenende mate en hoeft niet te worden getoetst aan de normen uit Titel 5.2 van de Wet milieubeheer.

In de autonome situatie bedraagt de jaargemiddelde PM2,5-concentratie ten hoogste 7,4 ƒÊg/m3. Deze concentratie wordt nagenoeg volledig bepaald door de achtergrondconcentratie. De jaargemiddelde PM2,5- concentratie in de plansituatie bedraagt ten hoogste 7,5 ƒÊg/m3. Hiervan is 7,4 ƒÊg/m3 de aanwezige achtergrondconcentratie in 2028 en 0,1 ƒÊg/m3 is de bijdrage van bedrijventerrein en wegverkeer. De jaargemiddelde PM2,5-concentratie voldoet zowel in de autonome situatie als in de plansituatie ruimschoots aan de grenswaarde van 25 ƒÊg/m3.


De jaargemiddelde concentraties in 2028 zullen lager zijn dan in 2018. Door strengere emissienormen, zuinige installaties en schoner verkeer (lagere emissiefactoren), is de achtergrondconcentratie in de toekomst lager.


Uit het onderzoek volgt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de planvorming.


Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat zowel de huidige situatie als de toekomstige na realisatie van de plannen niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

2.9 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante negatieve gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. Ten aanzien van de beschermde gebieden heeft een effectbeoordeling van het aspect natuur plaatsgevonden. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 4 met bijhorende aeriusberekening die is opgenomen in Bijlage 2. Uit deze berekening blijkt dat het bestemmingsplan geen significant negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden. Verder is er ten aanzien van de beschermde soorten een ecologische quickscan uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 10. De conclusies en vervolgstappen ten aanzien van dit onderzoek staan navolgend benoemd.

Conclusie beschermde gebieden

De beoogde planontwikkeling leidt niet tot aantasting van leefgebied van strikt beschermde soorten, een ontheffing soortbescherming is hierdoor ook niet aan de orde. Door inrichtingswerkzaamheden kunnen echter wel leiden tot het aantrekken van beschermde soorten, met name de rugstreeppad. Tevens kan de inrichting een effect hebben op het gebruik van de aangrenzende Zwolse Vaart door vleermuizen, wanneer de lichtbelasting hier toeneemt. Dit is niet alleen vanuit soortbescherming een aandachtspunt, maar ook vanuit de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Hierin is de Zwolse Vaart ook beschreven als belangrijke verbinding en leefgebied voor watervleermuis en meervleermuis. Door de Zwolse Vaart af te schermen met opgaande vegetatie langs de oever, kan dit (eenvoudig) voorkomen worden, waardoor op zowel beschermde soorten als kenmerkende waarden van het NNN geen effecten optreden. Zoals uit de Aeriusberekening blijkt, zijn er geen negatieve effecten te verwachten voor Natura 2000-gebieden.


Conclusie beschermde soorten

Op basis van de quickscan zijn met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde flora en fauna de volgende conclusies te trekken:

  • De aanwezige watergangen worden mogelijk nog steeds gebruikt als voortplantingsbiotoop van de habitatrichtlijnsoort rugstreeppad.
  • In de oevers van de watergangen zijn veel muizenholen aangetroffen, ook zijn op enkele locaties zand, grint en puinhopen aangetroffen waar de rugstreeppad zich kan verschuilen en het plangebied aangemerkt kan worden als geschikt landhabitat.
  • In en rond het plangebied is geschikt broedbiotoop voor een aantal broedvogels van de Habitatricht-lijn en/of Vogelrichtlijn aanwezig zoals: gele kwikstaart, scholekster, graspieper, grasmus, fitis, merel en winterkoning.
  • De Zwolse Vaart (deels binnen het plangebied) wordt mogelijk gebruikt als vliegroute voor vleermuizen.
  • Uitvoering tijdens het broedseizoen kan verstoring of vernietiging van nesten betekenen voor de broedvogels in het plangebied en in de directe omgeving;
  • Er moet rekening worden gehouden met aanwezige vliegroutes van vleermuizen over de Zwolse vaart. Met de inrichting van het plangebied en tijdens de uitvoeringsfase moet uitstraling van licht over het wateroppervlak worden voorkomen.
  • Voor overige mogelijk in het plangebied aanwezige soorten (egel, bosmuis, veldmuis, bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander) geldt een vrijstelling. Voor deze soorten is de zorgplicht van kracht (Wet natuurbescherming artikel 1.11).

Benodigde vervolgstappen

  • Het plangebied is mogelijk nog steeds leefgebied van de habitatrichtlijnsoort rugstreeppad. Een nader onderzoek naar deze soort is noodzakelijk.
    • 1. Onderzoek naar rugstreeppadden vindt plaats doormiddel van 3 bezoeken in de periode half april tot en met mei waarbij geluisterd wordt naar kooractiviteit van de padden. Aanvullend kan in de wateren in de periode juni tot en met augustus gezocht worden naar eisnoeren en larven en kunnen enkele hopen zand, grind en puin worden onderzocht op volwassen padden. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 en hier wordt verder op ingegaan in deze paragraaf.
  • Omdat in het plangebied zowel Vogelrichtlijnsoorten als Habitatrichtlijnsoorten voorkomen, dient verstoring tijdens het broedseizoen geheel te worden voorkomen. Om negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden op de aanwezige broedvogels te voorkomen, dient te worden gewerkt buiten het broedseizoen (buiten de periode 15 maart t/m 31 juli).
  • Uitstraling van verlichting op de Zwolse Vaart moet zoveel mogelijk worden beperkt, vanwege de mogelijke aanwezigheid van een vliegroute van vleermuizen.
  • Voor soorten waarvoor een vrijstelling geldt, is de zorgplicht van kracht. De zorgplicht houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel, als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen. Dit kan door de werkzaamheden als volgt uit te voeren:
    • 1. Werk in één richting. Hierdoor kunnen eventuele grondgebonden zoogdieren zelfstandig het gebied verlaten.
    • 2. Om doding/beschadiging van watergebonden fauna te voorkomen, worden de werkzaamheden uitgevoerd in de richting van watergangen die gehandhaafd blijven
    • 3. De werkzaamheden worden uitgevoerd bij een watertemperatuur van niet hoger dan 20 graden Celsius en niet lager dan 4 graden Celsius. De luchttemperatuur moet boven het vriespunt liggen en er mag geen ijs aanwezig zijn in de watergang. Takken, strooisellagen en bladhopen in de directe omgeving van het plangebied worden niet verwijderd, maar ontzien, in verband met mogelijke overwinteringsplaatsen van amfibieën.
    • 4. De bagger wordt minimaal 1 dag naast de watergang gedeponeerd zodat insecten en amfibieën terug naar de watergang kunnen kruipen.

Nader onderzoek rugstreeppad

Er heeft nader onderzoek naar de rugstreeppad plaatsgevonden. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8.

Rugstreeppad
In het jaar 2018 heeft geen voortplanting van rugstreeppadden in het plangebied plaatsgevonden. De watergangen stonden dankzij extreme hitte en droogte eind mei al nagenoeg droog. Het jaar 2018 kan niet doorgaan voor een (klimatologisch) representatief jaar, echter de waarneming van zich voortplantende rugstreeppadden in april (toen de klimatologische omstandigheden nog vrij gemiddeld waren) buiten het plangebied is veelzeggend. Blijkbaar waren de omstandigheden in de nabijgelegen watergangen in het vroege voorjaar gunstiger dan in het plangebied.


Deze voortplantingslocatie buiten het plangebied wordt door de ontwikkeling van het bedrijventerrein niet aangetast. Het is wel mogelijk dat de betreffende voortplantingslocatie door huidige ontwikkelingen wordt aangetast (er is een nieuwe loods in aanbouw). Het effect kan zijn dat rugstreeppadden volgend jaar genoodzaakt zijn een nieuwe voortplantingslocatie te zoeken. De ondiepe poel bij discotheek Chez Andre is in 2018 geëgaliseerd. Deze locatie is ongeschikt geworden waardoor er een alternatieve voortplantingslocatie minder is.


Wanneer het huidige plangebied wordt ontwikkeld gaat dit gepaard met graafwerkzaamheden. Wanneer onzorgvuldig wordt gewerkt en er locaties ontstaan waar plassen ontstaan is de kans groot dat rugstreeppadden terugkeren naar het plangebied. Wanneer rugstreeppadden terugkeren is de kans op het doden van dieren groot, waardoor werkzaamheden mogelijk stilgelegd moeten worden en alsnog een ontheffing moet worden aangevraagd.

Rugstreeppadden planten zich niet voort in het plangebied. Een ontheffingsaanvraag is niet aan de orde. Wel zijn er maatregelen nodig in de aanlegfase om rugstreeppadden te weren.


Het is noodzakelijk om een ecologisch werkprotocol op te stellen om maatregelen vast te leggen die kunnen voorkomen dat rugstreeppadden zich hervestigen in het plangebied. Maatregelen bestaan onder meer uit het vermijden van het ontstaan van plassen water in het plangebied en het aanleggen van een amfibieënscherm.


Daarnaast adviseren we om het bedrijventerrein natuurinclusief in te richten. Op het bedrijventerrein kunnen hiertoe poelen en of sloten met een waterstand van minimaal 10 cm worden aangelegd. Deze poelen en/of sloten moeten vrij van vis blijven en ten minste tot eind juli waterhoudend zijn. Indien gekozen wordt voor sloten dan is het voor de rugstreeppad belangrijk dat deze ook plas-draszones hebben. Poelen kunnen eenvoudig worden aangelegd door middel van het plaatsen van een ondiepe betonnen bak. Sloten en poelen dienen in het najaar geschoond te worden. Geschikte schuil- en overwinteringsplekken bestaan uit zand- en stenenhopen.


Meervleermuis

De Zwolse vaart ligt deels in het plangebied. De vaart is onderdeel van een essentiële vliegroute van meervleermuizen. Essentiële vliegroutes van meervleermuizen zijn een essentieel onderdeel van het leefgebied en zijn net als verblijfplaatsen beschermd.


De soort meervleermuis is een lichtschuwe soort. Wanneer er licht uitstraalt over de Zwolse vaart kan het effect zijn dat meervleermuizen de Zwolse vaart vermijden en kilometers om moeten vliegen. Dit kan een zeer nadelig effect hebben op kolonies in de omgeving en wordt gezien als een overtreding van de Wet natuurbescherming.


Het verwijderen van de brede rietkraag langs de Zwolse vaart kan resulteren in meer wind en minder voedselaanbod voor meervleermuizen waardoor de kwaliteit van de vaart als vliegroute en foerageergebied afneemt. De rietkraag moet daarom behouden blijven.

Negatieve effecten op de vliegroute Zwolse vaart moeten vermeden worden. Er wordt vanuit gegaan dat de werkzaamheden bij daglicht plaatsvinden. Bij de inrichting van het plangebied moet rekening worden gehouden met deze vliegroute. Er mag geen lichtuitstraling plaats vinden over de Zwolse vaart. De rietstrook moet daarom behouden blijven. Een eenvoudige oplossing om lichtuitstraling te voorkomen is het plaatsen van een bomensingel zoals rondom de aangrenzende kavel van beheer maatschappij Mulders is gedaan (zie Figuur 5). Een aanvullende oplossing is om alleen gebruik te maken van amberkleurige verlichting. Meervleermuizen en andere soorten vleermuizen nemen het rood/oranje spectrum van licht slecht waar.


Indien lichtverstrooiing over de Zwolse vaart niet voorkomen kan worden, dient alsnog een ontheffingsaanvraag te worden ingediend.

2.10 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd voor de voorgenomen activiteit. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 1. Beoordeeld is of de voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen met zich meebrengt.

Uit het onderzoek blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het doorlopen van een m.e.r.-procedure is om deze reden niet noodzakelijk. Verder zijn er geen andere projecten te verwachten die mede-effect veroorzaken op de criteria zoals behandeld in deze m.e.r.-beoordeling. Cumulatieve effecten worden daarom uitgesloten.Uit de uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat voor de voorgenomen activiteit geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig is, vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige milieugevolgen.

2.11 Cultuurhistorie/archeologie

Aspecten van de cultuurhistorie zijn archeologie, historische geografie en historische bouwkunde. Samengenomen leveren ze een meerwaarde op. Vooral bij ontwikkelingen dient te worden bezien in hoeverre aanwezige cultuurhistorische waarden kwetsbaar zijn voor geplande bodemingrepen. Niet ongebruikelijk is dat dan aangegeven wordt op welke manier de cultuurhistorische waarden behouden, hersteld of verder ontwikkeld kunnen worden.


Cultuurhistorie

In het plangebied bevinden zich geen rijks-, provinciale- of gemeentelijke monumenten. Ook zijn er geen ander cultuurhistorische waarden in het plangebied bekend.

Archeologie

Archeologische waarden worden in toenemende mate in de planvorming betrokken. Een instrument hiervoor is de Archeologische monumentenkaart (AMK), hierop zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.

Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007 ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen.

Het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein ligt volgens de gemeentelijke archeologische basis- en beleidsadvieskaart in een lage archeologische verwachtingszone zone. Dit houdt in dat er zeer waarschijnlijk geen archeologische vondsten zullen worden gedaan in het gebied. Nader archeologisch onderzoek is op basis van deze verwachtingswaarde niet noodzakelijk. Het opnemen van een aanlegverguningplicht in de bestemmingsplanregels kan daarom achterwege blijven. Tijdens de uitvoering kunnen in het plangebied toch archeologische waarden worden aangetroffen. In de Erfgoedwet is aangegeven dat de uitvoerder de plicht heeft om eventuele archeologische vondsten tijdens de werkzaamheden te melden bij het college van Burgemeester en Wethouders.

2.12 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. VROM coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • 1. inrichtingen.
  • 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
  • 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Binnen het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig en op grond van het voorliggende bestemmingsplan wordt de mogelijke vestiging van Bevi-inrichtingen op het bedrijventerrein Marknesse ook niet mogelijk gemaakt.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hier geldt eveneens een grenswaarde en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico alsmede een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico voor het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening. Voor de verantwoordingsplicht is een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden. Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter.

Binnen het plangebied is een aardgastransportleiding aanwezig.Het gaat om leiding N-500-50 met een diameter van 219.10 mm en een werkdruk van 40 bar. De risico's die worden veroorzaakt door een hogedruk aardgasleiding zijn van deze gegevens afhankelijk. Door ingenieursbureau Grontmij (zie Bijlage 5) zijn in het kader van het bestemmingsplan Emmeloord, bedrijventerrein Nagelerweg in 2012 het PR en GR van deze leiding reeks berekend. Deze berekening is nu niet actueel meer, maar hier kan nog wel naar worden verwezen. De plannen zijn in tussentijd namelijk niet gewijzigd.

Uit de berekeningen blijkt dat het PR voldoet aan de grenswaarde en de richtwaarde (PR 10-6). Er doen zich geen knelpunten voor. Dit geldt ook voor het GR. Uit berekeningen blijkt dat het GR binnen 10% van de oriëntatiewaarde blijft. Omdat binnen het invloedsgebied (beperkt)kwetsbare objecten aanwezig zijn, is de verantwoordingsplicht van toepassing. In aanmerking genomen dat het berekende GR zeer laag ligt en er zich in de autonome situatie geen knelpunten voordoen, wordt het niet opportuun geacht maatregelen te treffen. Dit is ook nader onderbouwd in de M.e.r. -scan die is opgenomen in Bijlage 7.

In het plangebied is een aardgastransportleiding aanwezige waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het betreft een gasleiding N-500-50 met een uitwendige diameter van 4.6 inch en een werkdruk van 40 bar. De PR10-6 contour van deze leiding ligt op een afstand van 0 meter. De ingreep betreft de functiewijziging van een agrarische bestemming naar een bestemming bedrijventerrein. Als gevolg hiervan neemt de bevolkingsdichtheid toe. Dit kan effect hebben op het groepsrisico van de buisleiding. De groepsrisico ligt ver onder de oriëntatiewaarde. In het bestemmingsplan wordt de ligging van de leiding aangegeven. Ten behoeve van het onderhoud van de leiding wordt rekening gehouden met een belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook bedraagt tot 40 bar 4 meter aan weerszijden van een buisleiding, vanaf 40 bar 5 meter, gemeten uit het hart van de leiding. Gezien het feit dat de PR10-6 contour op de hart van de leiding ligt en de toename van het groepsrisico ver onder de oriëntatiewaarde ligt kan voor het aspect 'externe veiligheid' belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten worden.

Het Bevi schrijft voor dat indien een bestemmingsplan wordt vastgesteld, tevens verantwoording wordt afgelegd. Voor het verantwoordingstraject wordt verwezen naar het op 29 oktober 2012 afgeronde en daarom nog actuele externe veiligheidsonderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan Emmeloord, bedrijventerrein Nagelerweg. De delen van het onderzoek die betrekking hebben op de in het plangebied voorkomende leiding N-500-50 zijn als bijlage opgenomen bij deze toelichting.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

De routering gevaarlijke stoffen wordt sinds 1 augustus 1996 geregeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeente wegen worden aangewezen. Op basis van artikel 18 van deze wet is de gemeenteraad bevoegd wegen of weggedeelten aan te wijzen waarvoor een routeplicht geldt. Deze route dient echter aan te sluiten op die route, die in dat kader door het rijk en de provincie is vastgesteld.

Voor Marknesse is er geen route aangewezen. In dat geval dient altijd de kortste route vanaf het hoofdwegennet (snelweg) naar het afleverpunt gezocht te worden. De intensiteit van mogelijke transporten is echter dermate laag dat er - gezien de aard van de vervoerde stoffen - geen problemen zijn ten aanzien van dit aspect aan in Marknesse. In het kader van het provinciale uitvoeringsprogramma externe veiligheid wordt er nog onderzoek uitgevoerd naar alle transportroutes voor gevaarlijke stoffen binnen de gemeente Noordoostpolder.

Ook uit het ontwerp van het Basisnet Weg blijkt dat zowel geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen alsook de in het plangebied gelegen wegen een 10-6-risicocontour heeft. Marknesse vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico.

Uit het ontwerp van het Basisnet Water blijkt eveneens dat er geen wateren in de directe omgeving van zijn die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.

Marknesse is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt in dit kader dan ook geen risico voor de planontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

2.13 Verkeer en parkeren

In het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) worden beleidskaders voor wat betreft het verkeer en vervoer voor de gehele gemeente in brede zin behandeld.

Binnen het plangebied zijn in de huidige situatie geen wegen aanwezig. De belangrijkste toegangsweg naar het plangebied betreft de Vollenhoverweg (N331). Als gevolg van de functiewijziging van agrarisch gebied naar een bestemming bedrijventerrein neemt de verkeersintensiteit van en naar het plangebied toe.

Op de navolgende afbeelding wordt inzicht gegeven in de huidige en toekomstige verkeersintensiteiten op de Vollenhoverweg.


afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00511-VS01_0004.png"

Afbeelding: Verkeersintensiteiten

De capaciteit van de Vollenhoverweg bedraagt 15.000 voertuigen/etmaal. Gezien de toename van het verkeer en het feit dat de belangrijkste weg naar het plangebied voldoende capaciteit heeft, worden voor het aspect ‘verkeer’ belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten.

Het bestemmingsplan regelt het gebruik van de gronden in een gebied met uitsluitend bedrijvigheid. Het parkeren zal voornamelijk plaatsvinden op eigen terrein.

2.14 Handhaving

Handhaving betekent eigenlijk "in stand houden". Het woordenboek geeft daarbij als voorbeeld "de orde handhaven". De overheid handhaaft echter ook wetten, regels en beleidsnota's.

In het "Handhavingsbeleidsplan Noordoostpolder 2016 – 2019 " heeft de gemeente Noordoostpolder zich tot doel gesteld een kader voor het beleid voor effectief en efficiënt toezicht op en handhaving van regelgeving voor de fysieke leefomgeving en het leveren van een concreet en praktisch basisdocument voor verdergaande professionalisering en realisatie van de wettelijk vereiste kwaliteit van het toezicht en de handhaving zoals genoemd in onderstaande uitgangspunten.

Uitgangspunten van het beleid zijn:

  • integraal, programmatisch en klantgericht werken;
  • de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hoofdstuk 5, bestuursrechtelijke handhaving;
  • het Besluit omgevingsrecht (Bor); hoofdstuk 7, kwaliteitseisen handhaving;
  • de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor); hoofdstuk 10, kwaliteitseisen handhaving;
  • Gemeenschappelijk Kader Flevoland 2013;
  • de organisatie-uitgangspunten van team Handhaving (structuur en bedrijfsvoering);
  • Coalitieakkoord 2014 – 2018, De kracht van Noordoostpolder.

In het handhavingsbeleid staat dat handhaving plaatsvindt op het terrein van ruimtelijke plannen.

Hoofdstuk 3 Het plan

3.1 Planbeschrijving

Er is een stedenbouwkundige visie gerealiseerd die als onderlegger dient van dit bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt verder inzicht gegeven in de bestemmingen die voor de in het plangebied aanwezige gronden zijn gekozen. Voor zo ver nodig worden deze bestemmingen en de daarbij behorende regels in het volgende hoofdstuk nader toegelicht.

Daarnaast wordt met dit plan beoogd voor de thans bestaande situatie kaders te bieden voor het behoud van een goed woon- en leefklimaat.

3.2 Stedenbouwkundige visie

Er is een aantal abstracte visie-schetsen gemaakt. Deze schetsen zorgen ervoor om grip te krijgen op de toekomstige ontwikkeling van het plangebied als bedrijventerrein. Het betreft een vertaling naar waar wij als gemeente naar toe willen. Zo komen wij makkelijker tot een juiste invulling op detailniveau. Zie Bijlage 12. Stedenbouwkundige visie voor een uitwerking. De bedrijventerreinen werden van vroeger uit nabij de vaart en de loswal geconcentreerd, vooral georiënteerd op de landbouw. Naderhand zijn de bedrijventerreinen uitgebreid en ontstonden er ook niet agrarische bedrijven, zoals metaal/bouw bedrijven, vooral gericht op de doorgaande wegen en niet op het water. Soms zijn er ook bedrijfswoningen bijgebouwd, die een scherp contrast met de hallen vormen. De locatie van het plangebied is gezien de ontwikkeling van Marknesse een logische plek. De visie heeft uiteindelijk geleid tot een drietal definitieve conceptopties ten behoeve van uitbreiding. Hierbij is sterk rekening gehouden met de financiële uitvoerbaarheid en is nauw overleg gevoerd met de disciplines economische zaken, grondzaken en civiele techniek.

  • Definitieve conceptoptie A: Bedrijventerrein met groen en water als waterberging, openbaar gebied en/of verhuur ten behoeven van speciale evenementen.
  • Definitieve conceptoptie B: Bedrijventerrein met bevaarbaar water, meeverkopen, waterberging in de groene mantel.
  • Definitieve conceptoptie C: Bedrijventerrein met groen en waterberging gecombineerd met bevaarbaar water.

3.3 Bestemmingsplan en de veranderingen

De juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan zijn de verbeelding (plankaart) en de regels.

Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan, hetgeen inhoudt dat per bestemming tot in detail inzicht wordt gegeven in de gebruiks-en bouwmogelijkheden. Die gebruiksmogelijkheden worden in de bestemmingsomschrijving benoemd.

3.4 Bestemmingen en aanduidingen

De in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn:

  • Bedrijventerrein - 3
  • Bos;
  • Groen;
  • Verkeer;
  • Water;
  • Leiding-Gas.

Voorts is in het plan sprake van gebieds-, functie-, bouw- en maatvoerings- aanduidingen. Die aanduidingen worden in de regels verklaard.

Hoofdstuk 4 De regels

4.1 Algemeen

De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan.

4.2 De regels

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemeen bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Deze wet beoogt de samenvoeging van stelsels opdat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning.

Op basis van de Wabo is een algemene maatregel van bestuur (amvb) opgesteld voor activiteiten waarvoor geen verbod geldt. Die amvb (Besluit omgevingsrecht) is de opvolger van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.

In dit bestemmingsplan is in bescheiden mate ingespeeld op deze regelgeving met begripsbepalingen (onder andere achtererfgebied) en te verwachten regels met betrekking tot vergunningvrij bouwen en gebruik. Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan ontheffingsbepalingen opgenomen.

De bevoegdheid om ontheffing van bepaalde normen te verlenen is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering ervan berust bij burgemeester en wethouders. Deze flexibiliteitsbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij ontheffingverlening de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen zorgvuldig te vergaren.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen en in hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel.

4.3 Nadere toelichting op de regels

Bedrijventerrein - 3

Deze gronden zijn bestemd voor bedrijvigheid tot en met categorie 3.1. Met aanduidingen zijn eventueel bijzondere dan wel zwaardere functies aangegeven.

In beginsel zijn detailhandelsbedrijven niet toegestaan, met uitzondering van detailhandelsactiviteiten op het gebied van de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwvoertuigen (ABC-goederen) en grove bouwmaterialen alsmede detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of gemonteerd. Het verkooppunt van motorbrandstoffen is geregeld door het opnemen van een aanduiding op de plankaart.

Voor een nadere beoordeling over de toelaatbaarheid van de bedrijven is een Staat van Bedrijfsactiviteiten van belang. Naast een omschrijving van de soort/aard van toelaatbaar te achten bedrijven bevat deze Staat indicaties voor de in acht te nemen afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben betrekking op dan wel vloeien voort uit bepaalde activiteiten van het gemiddeld te achten bedrijf in die sector.

Om op eenvoudige wijze te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen, is dan ook een ontheffingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Via ontheffing kunnen bedrijven worden toegelaten die naar de aard van de bedrijvigheid alsmede qua bedrijfsomvang vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven. Voorwaarde is wel dat deze bedrijven qua hinder en of gevaar geen onevenredige afbreuk doen aan het woonleefmilieu.

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, behalve de bestaande bedrijfswoningen. Deze zijn expliciet in het plan aangeduid.

Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat de vestiging van Wgh-inrichtingen is uitgesloten. Deze bedrijven komen in het plangebied niet voor, noch zijn zij daar gewenst. Dit geldt ook voor Bevi-inrichtingen.

Bos en Groen

De groenvoorzieningen en bos/beplantingsstroken die structuurbepalend zijn voor het plangebied zijn als zodanig bestemd. Binnen deze bestemmingen zijn onder meer voet- en fietspaden, sport- en speelvoorzieningen, water en dergelijke toegestaan. De regels laten ruimte voor de realisering van een (bovenwijkse) sport- en speelvoorziening. Tevens is binnen deze bestemmingen de aanleg van waterberging mogelijk.

Verkeer

Deze bestemming heeft betrekking op alle (openbare) verkeers- en parkeervoorzieningen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn. Deze meer globale wijze van bestemmen maakt enige flexibiliteit binnen het openbaar gebied mogelijk.

Water

Hoofdwatergangen, waterpartijen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen zijn als zodanig bestemd. Ook bruggen, duikers, beschoeiingen en dergelijke zijn toegelaten.

Leiding-Gas

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding en bescherming van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

In het Besluit ruimtelijke ordening is een gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk, dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regelen in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een afwijking mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van ontheffing zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.

Overgangsregels

Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Hoofdstuk 5 Voorbereiding plan en uitvoerbaarheid

5.1 Voorbereiding

5.1.1 Maatschappelijke betrokkenheid

In de toelichting van een bestemmingsplan moet ook zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

5.1.2 Overleg

Het voorontwerp is op de gebruikelijke wijze voor vooroverleg aangeboden aan onder meer de provinciale diensten en het Waterschap. De reacties van de provincie en het waterschap zijn verwerkt in dit bestemmingplan.

5.1.3 Ontwerp

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.

Het ontwerp is op de in de gemeente gebruikelijke wijze voor inspraak ter inzage gelegd. Op dit ontwerp is één zienswijze binnengekomen van de Provincie Flevoland. De zienswijze is als bijlage opgenomen in dit plan.

De zienswijze had met name betrekking op de stikstofemissie in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof. Het plan zou te hoge stikstofemissies hebben, waardoor er negatieve effecten zouden optreden voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Uit de stukken bleek dat er bij de Aerius-berekeningen is uitgegaan van een plangebied van 20 ha, terwijl er uitgegaan moet worden van 10 ha. Uit de nieuwe berekening blijkt dat er geen sprake is van negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Daarnaast ontbrak een goede motivering in het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Deze motivering is aangevuld, afgestemd met de provincie en opgenomen in dit bestemmingsplan.

5.2 Uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 3.1.6. van het Bro geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Op grond van artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Voor dit plan is een grondexploitatieplan opgesteld. Hieruit blijkt dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.