Plan: | Chw bestemmingsplan Woonwijken Kampen, 5e herziening Jan Ligthartstraat 5-7 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991345-VB01 |
Gemeente Kampen heeft in samenwerking met de Landstede Groep en Volleybalvereniging Reflex (nieuw)bouwplannen voor een sporthal en een aangrenzend sportveld aan de Jan Ligthartstraat in Kampen. De nieuwe sporthal wordt op de huidige locatie van het Ichthus College gebouwd. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan laat de voorgenomen activiteit niet toe. De nieuwe sporthal past niet in het geldende bestemmingsplan Woonwijken Kampen en het sportveld wordt voor een deel in de bestemming Groen gerealiseerd. Daarom is een nieuw bestemmingsplan vereist. Een bestemmingsplan met toelichting moet aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend plan voorziet hierin.
De Gemeente Kampen heeft zich aangemeld voor een proeftraject onder de Crisis en herstelwet (Chw). Via het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, de twaalfde tranche is het mogelijk om in aanloop naar de Omgevingswet te experimenteren met veranderende regelgeving. Het voorliggende bestemmingsplan is daar (mede) het resultaat van. Eén van de doelstellingen van de Chw is het vereenvoudigen van regelgeving. Met dit bestemmingsplan hebben we daar bijvoorbeeld invulling aan gegeven door dubbele regels te schrappen en waar mogelijk minder gebruikte regels te schrappen.
Ondanks dat de Crisis en herstelwet een grote mate van vrijheid geeft bij het maken van een plan, hebben we er voor gekozen zo dicht mogelijk bij de gebruikelijke 'RO Standaarden' (SVBP2012 en PRBP2012) te blijven. Hierdoor blijven de planregels zoveel mogelijk herkenbaar en is een goede verbeelding op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl mogelijk.
Op de volgende punten wijken we af van de gebruikelijke opzet:
Het Chw bestemmingsplan Chw bestemmingsplan Woonwijken Kampen, 5e herziening Jan Ligthartstraat 5-7 bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden en opstallen. In de regels geven we aan welke bouw en gebruiksregels er gelden. In de toelichting van het plan vallen de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en het vigerend beleid te lezen.
De regels zijn juridisch bindend net als de 'digitale' versie van de verbeelding op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Een niet juridisch bindende versie van de verbeelding (pdf) is te vinden in Bijlage 1 deze toelichting.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Kampen in de gemeente Kampen. Het plangebied heeft de kadastrale aanduiding gemeente Kampen, sectie P, nummer 4433 en een gedeelte van nummer 5642. De oppervlakte is ongeveer 12.000 vierkante meter. De locatie bestaat nu uit het huidige schoolgebouw van het Ichthus College en een gedeelte groen ten zuidoosten hiervan. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1. Locatie van het plangebied in de rode cirkel (bron: www.pdokviewer.nl).
De omgeving van het plangebied bestaat aan de zuid- en westzijde uit bebouwing en woonerven en aan de noord- en oostzijde uit water, groen en wegen.
Het plangebied is onderdeel van verschillende planologische regimes. Ten eerste geldt ter plaatse het bestemmingsplan Woonwijken Kampen dat is vastgesteld op 21 juli 2011. De locatie van het huidige schoolgebouw en de toekomstige sporthal is bestemd als 'Maatschappelijk'. De locatie voor het sportveld is momenteel deels bestemd als 'Maatschappelijk' en deels als 'Groen'. Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van het nu geldende bestemmingsplan.
Ten tweede geldt op de locatie een aantal parapluplannen:
Het eerste en laatst genoemde parapluplan zijn niet relevant voor dit bestemmingsplan, omdat dit bestemmingsplan niet over woningbouw gaat. Het parapluplan voor parkeren is wel relevant. Hierin is een regeling opgenomen voor parkeren en wordt verwezen naar de Parkeernormen nota gemeente Kampen. In paragraaf 4.9 toetsen we dit plan aan de gemeentelijke parkeernormen.
Ten derde geldt voor de locatie het Voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters. Dit voorbereidingsbesluit is door het Rijk genomen ter voorkoming van vestigen van hyperscale datacenters. Het voorbereidingsbesluit is niet relevant voor dit bestemmingsplan.
Tot slot wordt opgemerkt dat van woensdag 5 oktober tot en met dinsdag 15 november 2022 het bestemmingsplan Kampen en IJsselmuiden 2022 (binnenstad en woongebieden) als ontwerp ter inzage ligt. Dit plan is voornamelijk een actualisatie van bestaande situaties en regelingen waarbij op basis van de Crisis en herstelwet is bezien op welke wijze richting gegeven kan worden aan de uitgangspunten van een omgevingsplan. Het plan is nog niet vastgesteld. De in dit plan geformuleerde regels, worden in het voorliggende plan daar waar mogelijk toegepast.
Zoals ook al in de inleiding vermeld, overschrijdt het beoogde gebouw het huidige bouwvlak en de toegestane bouwhoogte zoals dat nu is opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Het sportveld valt binnen het vlak dat als 'Groen' is bestemd, en binnen deze bestemming is een sportveld niet toegestaan. Om deze redenen wordt dit bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 1.2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Woonwijken Kampen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In Hoofdstuk 2 komt de planbeschrijving aan bod. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevant beleid op rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de milieukundige- en ruimtelijke omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 gaan achtereenvolgens in op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
3. Sterke en gezonde steden en regio's;
4. Toekoms tbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie ineen, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Toetsing
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
Beleid De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
De eerste vraag bij de Laddertoets is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als:
"een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorgenomen ontwikkeling betreft het mogelijk maken van een gebouw met een grotere hoogte dan momenteel is toegestaan en buiten het bouwvlak dat in de huidige situatie is aangegeven. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw of groter beslag op de ruimte of dat er op een andere manier wezenlijke ruimtelijke effecten ontstaan door het plan, bijvoorbeeld door een functiewijziging. Van nieuw beslag op de ruimte is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Voorziet het plan in de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m². Voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.
Op basis van het nu geldende planologische regime is ter plaatse een schoolgebouw binnen het huidige bouwvlak van circa 3.750 m2 met een maximale hoogte van 7 meter toegestaan. Dit planvoornemen maakt een sporthal met een vloeroppervlakte van circa 2.240 m² en een maximale hoogte van 11 meter mogelijk. Hoewel de bebouwing hoger is, is er sprake van behoorlijke afname van bebouwingsoppervlakte.
Er is dan ook geen sprake van een mogelijkheid om in de toekomstige situatie meer bebouwing toe te staan dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime mogelijk was.
Echter, er is wel sprake van een functiewijziging in het plangebied. Het gebied is nu in gebruik als school en er zijn twee gymzalen. De school en gymzalen worden gesloopt en er wordt één nieuwe sporthal en een sportveld gerealiseerd. Vanwege het omvormen van een strook groen naar een maatschappelijke bestemming en het realiseren van het sportveld en omdat het sportveld en de sporthal niet alleen meer gebruikt zullen worden ten behoeve van de school is sprake van een nieuwe functie ten opzichte van het huidige gebruik. Daarom worden de planologische mogelijkheden van dit bestemmingsplan beschouwd als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is beperkt tot de gemeente Kampen. De sporthal en het sportveld worden overdag gebruikt door de school. 's Avonds en in het weekend worden de sporthal en het sportveld gebruikt door volleybalvereniging Reflex.
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven.
De aanwezige school heeft behoefte aan zalen en een sportveld voor bewegingsonderwijs. Deze zalen zijn er ook in de huidige situatie, maar de bebouwing is verouderd. Twee gymzalen worden gesloopt, er komt één moderne sporthal en een sportveld voor terug. De sporthal kan worden verdeeld in drie, afzonderlijke zaaldelen, het sportveld kan ook gebruikt worden voor bewegingsonderwijs.
Daarnaast geldt voor Volleybalvereniging Reflex dat deze op dit moment gebruik maakt van de Reflexhal aan de Dr. Damstraat in Kampen. Deze hal voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd.
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied ligt in het bebouwd gebied van Kampen, omringt door woonwijken en bebouwing van maatschappelijke functies. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Na toetsing van het plan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan worden geconstateerd dat de Laddertoets geen belemmering oplevert voor onderhavige ontwikkeling. Het plan voorziet in een behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 zijn de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel 2017 vastgesteld. Naar aanleiding van
monitoring en evaluaties zijn de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De 'Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening' is op 13 november 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel en in werking getreden op 1 december 2019.
De thema’s die in de Omgevingsvisie aan bod komen zijn niet nieuw; het zijn thema’s waar de provincie zich al veel langer mee bezighoudt. De thema's bestaan uit duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
Duurzaamheid
Voor duurzaamheid hanteert de provincie de volgende definitie: ‘Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien’. De keuze voor duurzaamheid uit zich bijvoorbeeld in de grote aandacht voor de wateropgave en een belangrijke bijdrage aan reductie van broeikasgassen.
Ruimtelijke kwaliteit
De ambitie van de provincie is een kwaliteitsontwikkeling in gang zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling iets bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn de bestaande gebiedskenmerken het uitgangspunt. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit vooral versterken door deze gebiedskenmerken te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen.
Sociale kwaliteit
Voor sociale kwaliteit gaat over het welzijn van de mens. Hierbij spelen gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol. Ook spelen arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede hier een rol in.
Ruimtelijke kwaliteit moet gerealiseerd worden door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Relevante regels omgevingsverordening
In de omgevingsverordening staan geen specifieke regels die relevant zijn voor dit initiatief. Wel staat in artikel 2.1.5 onder lid 2 dat in het kader van toelichting op bestemmingsplannen inzichtelijk moet worden gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. Hierop wordt hieronder ingegaan.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan haar ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel).
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkómen. In de Omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:
Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden.
Omdat in dit geval sprake is van een ontwikkeling in stedelijk, bebouwd gebied, vraagt de toetsing aan de Ladder, zoals opgenomen in paragraaf 3.1.2 geen nadere onderbouwing op dit punt. Naast generieke beleidskeuze komen bij de OF-vraag ook gebiedsspecifieke beleidskeuzes aan de orde. Voor een deel gaat het om zwaarwegende publieke belangen die door nationale en europese regels worden geborgd. Er zijn ook gebiedsspecifieke beleidskeuzes die door de provincie zijn gemaakt en die zo zwaarwegend worden geacht dat bij de beantwoording van de OF-vraag geconcludeerd moet worden dat bepaalde initiatieven in bepaalde gebieden niet kunnen worden toegelaten. Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor de provincie gebiedspecifieke beleidskeuzes heeft opgelegd.
Waar - ontwikkelingsperspectieven
In de visie op de ruimte in Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Het plangebied ligt in de Stedelijke Omgeving, in het 'Ontwikkelingsperspectief Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken. Dit zijn gebieden rond binnensteden met diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Dit plan zorgt voor herstructurering en transformatie van het plangebied. Het plangebied wordt groener en er is sprake van vermindering van het verhard oppervlakte wat een positief effect heeft op het watersysteem. Daarnaast wordt de bebouwing in de campuszone nieuw of verbouwd, waardoor deze energie-efficiënter zijn.
Hoe - gebiedskenmerken
De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De gebiedskenmerken worden in vier lagen onderscheiden:
In de natuurlijke laag bevindt het plangebied zich in het gebied 'Oeverwallen'. De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan herstel van de natuurlijke variatie: bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal. In dit geval is het de binnenstad die op de oeverwal ligt.
Het plangebied zelf ligt in de zogenaamde 'laagveenontginningen'. De locatie maakt onderdeel uit van het in de jaren '70/80 verstedelijkte landschap ten zuidwesten van de binnenstad van kampen. De natuurlijke kwaliteiten en herkenbare structuren van de oeverwal zijn op deze locatie niet aanwezig. Wel is in het plan aandacht voor bestaande bomenstructuren. De gebouwen worden daarin ingepast.
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap is voor het plangebied geen specifieke aanduiding opgenomen.
Het bestemmingsplan ligt nabij gebied dat is ingedeeld in de categorie 'Woonwijk 1955 - nu'. De richting die in naoorlogse woonwijken wordt gekozen bij ontwikkelingen, is dat nieuwe bebouwing zich voegt in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar als onderdeel daarvan wel herkenbaar is. De sporthal en het sportveld passen qua aard, maat en karakter bij de campuszone, als groter, hoger gebouw met een publieke functie met groen daar omheen, rekening houdend met de woonwijk er naast.
4. Laag van de beleving
In de laag van de beleving is voor het plangebied geen specifieke aanduiding opgenomen.
Beleid
Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.
Kampen is volop in beweging. Op verschillende fronten en schaalniveaus wordt gewerkt aan een voortvarende ontwikkeling van deze historische stad en het karakteristieke omliggende landschap van de IJsseldelta. Deze ontwikkeling moet uiteraard een gezicht gaan krijgen door middel van grootschalige ontwikkelingen als project IJsseldelta Zuid en de Hanzelijn, maar net zo goed door middel van kleinschalige projecten binnen de stad, de omliggende dorpen en het landschap.
Een belangrijk thema van de structuurvisie is het zoeken naar een evenwicht tussen deze behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Daarbij is gekozen voor een insteek, waarbij niet ongebreideld wordt uitgebreid of ingebreid, maar zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap en als stad. Periodiek worden hiervoor de behoeftes bepaald. Op basis daarvan wordt stapsgewijs in kleine eenheden ontwikkeld, passend bij de maat en schaal van de gemeente Kampen. Geen grote ontwikkelingen in gang zetten die onomkeerbaar zijn, maar steeds een afgerond geheel maken.
Inzet is om de ontwikkelingsruimte in eerste instantie te zoeken binnen de bestaande stad en in de directe nabijheid, zodat in deze fase grootschalige uitbreidingen in het omliggende landschap niet noodzakelijk zijn. Het betreft met name herstructurering van bestaand gebied en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen.
Figuur 3.2. Uitsnede Stuctuurvisie Kampen 2030 met de globale ligging van het plangebied in de rode cirkel (bron: gemeente Kampen).
Toetsing
Voorliggend planvoornemen voorziet in de nieuwbouw van een schoolgebouw binnen de bebouwde kom van Kampen en op een locatie waar momenteel al een gebouw staat. Daarmee voorziet het initiatief in de door de gemeente gestelde doelen: het zoeken van ontwikkelingsruimte binnen bestaand bebouwd gebied, zodat uitbreidingen in het omliggende landschap niet nodig zijn.
Conclusie
Ten aanzien van het beleid van de gemeente zijn er geen belemmeringen
De gemeente Kampen is inmiddels bezig met het opstellen van een Omgevingsvisie. De gemeenteraad stelde de Ontwerp omgevingsvisie 1.0 op 3 maart 2022 vast. Naar verwachting wordt de Omgevingsvisie 1.0 in het najaar van 2022 vastgesteld.
In de Ontwerp Omgevingsvisie is hetzelfde standpunt opgenomen als waar in de alinea hiervoor naar is verwezen: ook in dit document is opgenomen dat de gemeente haar ruimtebehoefte zoveel mogelijk binnen de contouren van het bestaand stedelijk gebied wil oplossen. Door inbreiding of door transformatie van gebieden, en door het 'afronden' van de bestaande stad. De ontwikkeling van de nieuwe sporthal en het sportveld voldoet hieraan. Daarnaast sluit het proces van dit bestemmingsplan aan bij de ambitie om plannen in samenspraak met de omgeving te ontwikkelen en de verschillende belangen in beeld te brengen. Hoe dit precies heeft plaatsgevonden voor dit plan, is nader uitgewerkt in hoofdstuk 7.
Kampen is een oude Hanzestad die aan de benedenloop van de IJssel ligt. In de historische binnenstad zijn verschillende poorten en monumenten te vinden. Het landschap rondom Kampen kenmerkt zich door terpen, uiterwaarden en oude steden. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Kampen, aan de zuidoost kant van de historische binnenstad. Het gebied bestaat uit het schoolgebouw van het Ichthus College met aangrenzende parkeerplaatsen en het stuk groen ten zuidwesten van het gebouw. Het noordwestelijke deel van het gebouw bestaat uit een enkele bouwlaag en het zuidoostelijke deel uit twee bouwlagen. Het groen tussen het schoolgebouw en het naburige gebouw bestaat uit een grasveld met enkele solitaire bomen.
Figuur 2.1. Luchtfoto van het plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
Het plan maakt onderdeel uit van een grotere ontwikkeling, namelijk het creëren van een nieuwe campus, waarin onderwijs en sport in een groene setting ingepast zijn. De nieuwe sporthal en de te renoveren / verbouwen bestaande school geven samen vorm aan het vernieuwde bebouwingsbeeld langs de Jan Ligthartstraat en de Europa-allee.
De te renoveren / verbouwen bestaande school is het deel aan de Jan Ligthartstraat 1. Dit gebouw wordt tot casco teruggesloopt en deels weer nieuw aangebouwd. De sport- en spelzaal blijft bestaan. Dit deel vormt geen onderdeel van dit bestemmingsplan.
In het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, wordt het huidige schoolgebouw van Ichthus College aan de Jan Ligthartstraat 3 en 5 volledig gesloopt. Een deel van deze locatie wordt in de nieuwe situatie gebruikt voor de sporthal. Het sportveld wordt hiernaast gerealiseerd. Ten noordwesten van de sporthal komen fietsparkeerplaatsen en reguliere parkeerplaatsen.
De sporthal zal uit een enkele zaal bestaan die desgewenst in drieën kan worden opgesplitst. Verder zijn een kantine, kleedkamers en bergingen onderdeel van het gebouw. Bij de kantine van het gebouw wordt een terras gerealiseerd.
De totale oppervlakte van het nieuwe gebouw zal circa 2.240 vierkante meter bedragen en wordt maximaal 12 meter hoog. Het hogere deel van het gebouw wordt zoveel mogelijk aan de zijde van de Europa-Allee gesitueerd. Het gebouw als geheel wordt ook zoveel mogelijk richting de Europa-Allee gesitueerd.
Op onderstaande afbeelding is de toekomstige situatie weergegeven: rechts is de te renoveren / verbouwen deel aan de Jan Ligthartstraat 1 te zien, met daarnaast de sport- en spelzaal; links is de nieuw te bouwen sporthal en het sportveld te zien
Figuur 2.2. Situatieschets d.d. 23 februari 2022 (bron: Studio Nuy Van Noort).
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ).
Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Toetsing
De gemeente Kampen heeft een archeologische verwachtingskaart. Op de archeologische verwachtingskaart ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachting. De kans dat hier archeologische resten in de bodem aanwezig zijn wordt klein geacht. Regelgeving ten aanzien van locaties met een lage verwachting zijn opgenomen in de Erfgoedverordening uit 2011. Deze regelgeving is niet door vertaald naar het bestemmingsplan. De planomvang blijft beneden de ondergrenzen die voor dit soort zones gelden, zodat er in verband met onderhavig plan geen eisen vanuit archeologische monumentenzorg gelden. Wel blijven artikelen 5.10 & 5.11 uit de Erfgoedwet 2016 van toepassing: Indien bij de werkzaamheden zaken van oud cultuurhistorisch belang gevonden worden, dient het bevoegd gezag hiervan in kennis gesteld te worden. Het bevoegd gezag is in dit geval de gemeente.
Conclusie
Er worden door het plan geen archeologische waarden geschaad. Het plan is daarmee voor deze aspecten uitvoerbaar.
Toetsingskader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Toetsing
In de historische binnenstad van Kampen zijn verschillende poorten en monumenten te vinden. De grens tussen de historische binnenstad en latere uitbreidingen van de stad ligt ten noordoosten van het plangebied. Bebouwing rondom het plangebied bestaat voornamelijk uit moderne woningen en grotere gebouwen als De Vijverhof en de brandweerkazerne. In de directe omgeving van het plangebied zijn alleen de Wortmanflats aangeduid als karakteristiek. De realisatie van de sporthal en het sportveld leiden niet tot aantasting van de karakteristieke kenmerken van deze flats. Andere karakteristieke panden, monumenten of cultuurhistorische waarden zijn niet aanwezig.
In het plangebied zelf zijn geen als zodanig aangewezen karakteristieke of monumentale gebouwen aanwezig die verloren gaan door de sloop van de bestaande bebouwing.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor het voornemen.
Toetsingskader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Toetsing
Op 13 oktober 2022 is door Ingenieursbureau MUG een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige onderzoeksrapportage is als Bijlage 2 aan het plan toegevoegd.
Na raadpleging van historisch kaartmateriaal blijkt dat de locatie voor 1969 geen specifieke bestemming heeft gehad. Het terrein maakte hiervoor deel uit van een agrarisch perceel. Tot de realisatie van de school had de omgeving voornamelijk een agrarische bestemming met enkele kavelsloten die voor de bouw van de school zijn gedempt. Gedurende de periode vanaf de bouw van de school en verbouwing in 1999 zijn er geen noemenswaardige wijzigingen ten aanzien van de indeling van het terrein.
Uit navraag bij de Omgevingsdienst IJsselland en gemeente Kampen blijkt dat sprake is van twee ondergrondse brandstoftanks die niet meer in gebruik zijn. De aanwezige ondergrondse brandstoftank ter plaatse van Jan Ligthartstraat 5 is in 1994 inwendig gereinigd en gevuld met zand. Uit het KIWA-certificaat blijkt dat de bodem rondom de gesaneerde tank niet verontreinigd is met product uit de tank. Ter plaatse van Jan Ligthartstaat 7 blijkt dat deze in 1983 is verwijderd.
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is de onderzoekslocatie vooralsnog als onverdacht voor enige noemenswaardige vorm van bodemverontreiniging beschouwd. Tevens is vooralsnog de onderzoekslocatie als onverdacht beschouwd voor de aanwezigheid van asbest.
Voorafgaand aan de veldwerkzaamheden heeft er een locatie-inspectie plaatsgevonden. Hierbij zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen waargenomen. Verder zijn zintuiglijk op het maaiveld geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
Het verrichten van de boringen en het plaatsen van de peilbuizen is op 24 en 25 augustus 2022 uitgevoerd. In de ondergrond zijn nog sporen aan bakstenen waargenomen. Ter plaatse van boring 27 is in de ondergrond een volledig baksteen houdende laag aangetoond circa 1,5 meter onder maaiveld. Analytisch zijn in de onderzochte grondmonsters van de boven- en ondergrond overwegend licht verhoogde gehalten aan PCB's PAK en zware metalen aangetoond die de achtergrondwaarde licht overschrijden.
Aan de hand van de opgestelde boorprofielen kan worden afgeleid dat ter plaatse van de slootdempingen in het ontgraven materiaal geen bijmenging aan bodemvreemd materiaal is waargenomen. Het vermoeden dat de watergangen zijn gedempt met gebiedseigen grond wordt daarmee bevestigd. Gezien er geen aanwijzingen zijn op de aanwezigheid van enige vormen van bodemverontreiniging zijn derhalve geen aanvullende grondmonsters geanalyseerd. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium ten opzichte van de streefwaarde aangetoond.
Aan de hand van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat er in de bodem geen verhoogde gehalten met barium zijn aangetoond waardoor een eventuele verontreiniging niet vanaf het maaiveld in de bodem is terechtgekomen. Op basis hiervan is de verhoogde concentratie aan barium als verhoogde achtergrondconcentratie beschouwd, waarbij van een locatiespecifieke verontreiniging geen sprake is (natuurlijke oorsprong). De overige onderzochte parameters uit het standaardpakket zijn niet in verhoogde mate aangetoond. Overall kan gesteld worden dat door middel van onderhavig onderzoek de milieuhygiënische kwaliteit van grond als grondwater in voldoende mate is onderzocht. De hypothese dat de onderzoekslocaties als onverdacht kon worden beschouwd, dient te worden verworpen. Ondanks de licht verhoogde gehalten in de boven- en ondergrond vormt dit geen aanleiding tot het uitvoeren van nadere onderzoek.
Conclusie
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen werkzaamheden binnen het plangebied.
Wel is er één aandachtspunt voor de sloopwerkzaamheden. Uit beschikbaar gestelde gegevens van gemeente Kampen blijkt dat ter plaatse van Jan Ligthartstraat 5 en 7 ondergrondse brandstoftanks aanwezig zijn geweest. De exacte ligging van de ondergrondse tanks is onbekend. Met de sloop dient men hier extra op verdacht te zijn.
Toetsingskader Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Toetsing
Soortenbescherming
Omdat het planvoornemen leidt tot sloop van het huidige schoolgebouw is een ecologische quickscan uitgevoerd ten aanzien van soortenbescherming. Deze quickscan is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.
Uit de quickscan blijkt dat de werkzaamheden mogelijk een verstorende werking hebben op vleermuisverblijfplaatsen in het schoolgebouw en nesten van algemene broedvogels binnen het plangebied. Hiermee moet rekening worden gehouden door werkzaamheden buiten de broedperiode van vogels en de actieve periode van vleermuizen uit te voeren. In 2022 wordt is nader onderzoek naar vleermuizen gedaan om te bepalen of en hoeveel vleermuisverblijfplaatsen in het schoolgebouw aanwezig zijn. De rapportage van dit onderzoek als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Uit het onderzoek is gebleken dat zowel gewone dwergvleermuizen als ruige dwergvleermuizen een verblijfplaats in de gebouwen bezet. Er is daarom een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig. Er is in het plangebied voldoende ruimte om eventueel mitigerende maatregelen te nemen. Daarom vormt dit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Zorgplicht
Tevens moeten de maatregelen in het kader van de zorgplicht worden opgevolgd om onnodig doden van algemene soorten zoogdieren te voorkomen. In de bermen en het grasveld kunnen vrijgestelde soorten zoogdieren voorkomen. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om gras een week voorafgaand aan de uitvoering te maaien, zodat de dieren zelf het plangebied verlaten.
Gebiedsbescherming en stikstofdepositie
In een memo gebiedsbescherming, opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting, en door middel van een AERIUS-berekening, opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting, is getoetst of er ten aanzien van gebiedsbescherming aandachtspunten of verplichtingen gelden voor dit plan.
Uit de memo gebiedsbescherming blijkt dat in het kader van gebiedsbescherming van de Wnb geen nadere analyse noodzakelijk is. Ook uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen sprake is van een stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stiktofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten in Natura 2000-gebieden. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Conclusie
Voor een toetsing aan de soortenbescherming van Wnb is, op basis van het uitgevoerde veldbezoek en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit het vleermuisonderzoek dat in 2022 is gedaan, is gebleken dat vleermuisverblijfplaatsen in het schoolgebouw aanwezig zijn. Hiervoor wordt een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Ten aanzien van gebiedsbescherming is er geen aanleiding tot nadere analyse of een vergunning op grond van de Wnb.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit). Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Toetsing
Inrichtingen en buisleidingen
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl), blijkt dat zich in of in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen en buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. De dichtstbijgelegen risicovolle inrichting volgens de risicokaart betreft een ammoniakpunt op het adres IJsseldijk 31 in Kampen. Deze locatie bevindt zich op 1,2 kilometer afstand ten zuidwesten van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee niet in het invloedsgebied van de risicobron.
Transport
Spoor
Op meer dan 1,8 kilometer afstand, ten zuiden van het plangebied, bevindt zich de spoorlijn tussen Zwolle 18 en Lelystad. De spoorweg heeft geen PR-max (veiligheidszone, gelijkgesteld aan de plaatsgebonden risicocontour 10-6) en een invloedsgebied (1%-letaliteitsgrens groepsrisico) van 200 meter. De spoorweg bevindt zich dus ruimschoots op voldoende afstand en een nadere verantwoording is niet nodig.
Weg
Circa 1,2 kilometer ten westen van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N50. Deze weg is opgenomen in het provinciaal Basisnet Overijssel. Het plangebied ligt ruimschoots buiten de veiligheidszones van deze weg. Nadere verantwoording van het risico voor de provinciale wegen is niet noodzakelijk.
Water
De IJssel vormt ook een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Ook deze route is op grote afstand van het plangebied gelegen, circa 1 km. Ook voor deze risicobron is nadere verantwoording van het risico niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. Als er geluidgevoelige bebouwing binnen de zone van de weg wordt gebouwd, dient er akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Toetsing
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bebouwing mogelijk. Toetsing aan de Wet geluidhinder is daarom niet nodig. Toch is het thema geluid voor de ontwikkeling een belangrijk aandachtspunt. Andersom kan de sporthal met de installaties, aan- en afrijdend verkeer, parkerende auto's en stemgeluid, geluidhinder veroorzaken op de omgeving. Om dit te onderzoeken, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Omdat in het onderzoek niet zozeer wordt getoetst aan de Wet geluidhinder, maar aan de milieunormen die gelden voor de sporthal en het sportveld zelf, wordt op dit akoestisch onderzoek ingegaan in paragraaf 4.8. In deze paragraaf wordt ingegaan op alle relevante milieuaspecten voor de activiteit op de omgeving.
Conclusie
Het aspect geluid in relatie tot de Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.
NSL/nibm
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van drie procent verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 microgram per kubieke meter NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10,vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Toetsing en conclusie
In het verkeersonderzoek voor de ontwikkeling (zie ) wordt ingegaan op de verkeersgeneratie door de ontwikkeling. Het onderzoek gaat in op de ontwikkeling van de sporthal en het sportveld en gaat daarnaast ook in op de renovatie en uitbreiding van het Ichthus College aan de Jan Ligthartstraat 1 (naast het plangebied van dit bestemmingsplan). In het onderzoek staat dat het Ichtus College qua leerlingenomvang gelijk zal blijven aan de huidige situatie en daarom zal de renovatie en uitbreiding niet tot extra verkeersbewegingen leiden. Voor de sporthal geldt dat de verkeersgeneratie op een maatgevende dag uit gemiddeld 252 verkeersbewegingen bestaat. Om na te gaan of het plan in dit geval als 'niet in betekenende mate' kan worden beschouwd, is de NIBM-tool 2022 ingevuld.
Uit de NIBM-tool blijkt dat het plan als 'niet in betekenende mate' kan worden beschouwd. Nader onderzoek is niet nodig. Het thema luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet men aantonen dat een goed leefmilieu mogelijk blijft. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mag men omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aantasten door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Het aspect milieuzonering is dus tweeledig.
Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:
De onderstaande toetsing bevat een onderdeel dat aandacht besteedt aan bedrijven en functies in de omgeving die al dan niet hinder kunnen ondervinden van dit project alsook in hoeverre het project al dan niet hinder kan ondervinden als gevolg van bedrijven en functies in de omgeving.
Toetsing
Gebiedstype
Ten eerste is het noodzakelijk om te bepalen met wat voor type gebied er bij dit planvoornemen sprake is. Ten aanzien van het hanteren van richtafstanden is immers van belang of sprake is van het gebiedstype 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een schoolgebouw en een gedeelte groen, aangrenzend aan een woonwijk. Daarnaast komen er andere functies voor zoals een brandweerkazerne, een woonzorgcomplex. Daarom is het plangebied te classificeren als 'gemengd gebied'.
Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving
De sporthal en het sportveld zelf zijn geen milieugevoelige functies. Het is daarom niet nodig te onderzoeken welke bedrijven en functies er in de omgeving zijn die mogelijk effect kunnen hebben op het plangebied.
Hinder als gevolg van het onderhavige plan
De tweede vraag betreft of in of nabij het plangebied functies aanwezig zijn die als gevolg van het onderhavige planvoornemen hinder zouden kunnen ondervinden. Voor die vraag is het van belang om helder te hebben in welke planologische mogelijkheden dit bestemmingsplan voorziet. Het gaat om de bouw van een sporthal waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt. Voor een veldsportcomplex met verlichting is in de VNG-brochure een afstand opgenomen van 50 meter vanwege geluid. Er is geen sportveld zonder verlichting opgenomen in de VNG-brochure, maar aangenomen kan worden dat deze afstand kleiner kan zijn omdat er op een sportveld zonder verlichting 's avonds weinig tot geen activiteiten mogelijk zijn.
De afstand tussen de sporthal en de dichtstbij gelegen woningen aan de overzijde van de Jan Ligthartstraat is 50 meter. De afstand tussen het sportveld en de woningen is circa 30 meter. Deze afstand wordt als voldoende beschouwd op basis waarvan een goed woon- en leefklimaat verwacht kan worden.
Om zeker te zijn dat er geen geluidshinder zal ontstaan en vanwege zorgen uit de omgeving, is het geluidsaspect ter aanvulling op bovenstaande, nader onderzocht.
Geluidsonderzoek
Binnen de sporthal en op het sportveld zullen sporters actief zijn. Daarnaast zal het plan verkeer aantrekken, zal muziek binnen weergegeven kunnen worden, onder meer vanwege de volleybalwedstrijden in de sporthal. Ook zullen diverse technische installaties voor de verwarming en ventilatie worden geplaatst.
Doel van het onderzoek is het beoordelen van de veroorzaakte geluidsniveaus op de omliggende woningen ten gevolge van activiteiten binnen het plan. Hiertoe is door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV op 13 december 2022 een geluidsonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is als Bijlage 7 aan het plan toegevoegd.
Voor het onderzoek is gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In de afweging is geluid een belangrijke component. De inrichting zal ook moeten voldoen aan de voorwaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. De situatie is als totaal 'worst case' berekend met de gelijktijdigdheid van de geluidsbronnen, maar ook de optie met ligging van een beachvolleybalveld aan de zijde van de woningen. De conclusies zijn als volgt:
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit bestemmingplan mogelijk maakt, mits rekening wordt gehouden met de hogere geluidbelasting op de omgeving op wedstrijdzaterdagen.
Verkeer
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Voor het plan is een verkeersonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat, op basis van de CROW-publicatie, een sporthal 9,1 tot 10,8 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo met zich mee. In het verkeersonderzoek wordt uitgegaan van het maximum aantal verkeersbewegingen van 10,8 per 100 m² bvo, vanwege het feit dat de bereikbaarheid per openbaar vervoer matig is en het feit dat het eerste herenteam van volleybalvereniging Reflex regionaal speelt en daardoor mogelijk meer verkeer genereert dan een gemiddelde sporthal. Voor de sporthal met een oppervlakte van 2.109 m² bvo geldt dat dit dus leidt tot maximaal 228 extra voertuigbewegingen per etmaal op een weekdag. Omdat het complex in de weekenden ook voor wedstrijden door de volleybalvereniging wordt gebruikt, komt dit op een maatgevende dag neer op 252 extra voertuigbewegingen per etmaal.
De wegen waarop het plangebied is ontsloten, de Jan Ligthartstraat via de rotonde Kalmoessingel en rotonde Lovinkstraat, heeft voldoende capaciteit om deze verkeersgeneratie aan te kunnen. Woonstraten zoals de Jan Ligthartstraat hebben een capaciteit van circa 4.000 motorvoertuigen per etmaal. De Jan Ligthartstraat wordt in de huidige situatie gebruikt door circa 1.000 motorvoertuigen. Dat betekent dat de wegen rondom het plangebied voldoende capaciteit hebben om een verkeerstoename op te vangen.
In het verkeersonderzoek zijn verschillende varianten van ontsluiting van het gebied onderzocht.Vooralsnog gaan we uit van 'scenario 1', wat gelijk is aan de huidige situatie. Het verkeer wordt afgewikkeld over de bestaande wegenstructuur waar, zoals gezegd, voldoende restcapaciteit beschikbaar is. De toename van het verkeer vanwege de sporthal wordt verdeeld over de Jan Ligthartstraat en de Wortmanstraat en is een goede fietsontsluiting via de Jan Ligthartstraat en Europa-Allee.
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met overlast van licht door koplampen op nabijgelegen woningen en gebouwen. Zo wordt er in het ontwerp rekening mee gehouden dat tijdens het af- en aanrijden op het terrein geen directe en langdurige lichtuitstraling op de naburige woningen en gebouwen plaatsvindt.
Parkeren
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Het gaat om de bouw van een sporthal met een oppervlakte van 2.109 m² bvo. Op basis van de Nota Parkeernormen (Gemeente Kampen, juni 2020) bestaat de parkeerbehoefte bij een sporthal uit 2,9 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. De gemiddelde parkeernorm betreft dus in totaal 61,2 parkeerplaatsen. Deze parkeervraag komt naar verwachting alleen tijdens het weekend voor als Heren 1 thuis speelt (drie keer per kwartaal). Op de overige momenten is de parkeervraag, rekening houdend met het hoge aandeel fietsers in Kampen, lager. Tijdens een toernooi of sportevenement is parkeren eventueel ook mogelijk aan het Burgemeester Berghuisplein.
Op basis van het specifieke gebruik van de sporthal is op de aanwezigheidspercentages op een tweetal momenten afgeweken. Zo is de aanwezigheid op de werkdagochtend en -middag aangepast van 50% naar 5%. Hier is voor gekozen omdat overdag uitsluitend het naastgelegen Ichthus College gebruik maakt van de sporthal. Er wordt op deze momenten dan ook geen overig gemotoriseerd verkeer aangetrokken. Op momenten waarop de parkeervraag het hoogste is, is er een vraag van 62 aanwezig.
Het te realiseren parkeerterrein dient dan ook te voorzien in minimaal 62 parkeerplaatsen. Er worden 99 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er wordt voldaan aan de behoefte.
Verder wordt 250 m² ruimte voor fietsparkeren gerealiseerd. Op basis van kencijfers van de CROW kan uitgegaan worden van gemiddeld 2,5 fietsparkeerplaatsen per 100 m² bvo. Dit betekent dat er bij de sporthal circa 53 fietsenrekken moeten komen. Met een oppervlakte van 250 m² voor de fietsenstalling, wordt hier aan voldaan.
Conclusie
Wat betreft het aspect verkeer en parkeren is het planvoornemen uitvoerbaar.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Op 19 mei 2022 is een digitale watertoets uitgevoerd waarmee het plan voorgelegd is aan waterschap Drents Overijsselse Delta. Uit de watertoets komt naar voren dat het plangebied een invloedszone van een A-watergang raakt. Daarnaast maakt het plangebied onderdeel uit van een gebied dat is aangewezen als overstroombaar gebied.
Figuur 4.1. Invloedszone van A-watergangen (oranje)
Op basis van de ingevoerde gegevens in de digitale watertoets heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie opgesteld. Het waterschap verzoekt de uitgangspunten in de waterparagraaf te verwerken en per onderdeel aan te geven welke effect het heeft op het plangebied of op welke manier aan de eis wordt voldaan.
De uitgangspuntennotitie is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. Onderstaand wordt per uitgangspunt beschreven hoe hiermee om wordt gegaan in het plan
Watersysteem
Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang. Een primaire A-watergang is een watergang met een afvoer van meer dan 25 L/s gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar en een watergang waar het waterschap verantwoordelijk is voor de inrichting en het onderhoud. Op onderstaande afbeelding is de ligging en de beschermingszone van de watergang weergegeven.
Figuur 4.2 Uitsnede legger waterschap, in blauw de primaire A-watergang, in rood de beschermingszone (bron: waterschap Drents Overijsselse Delta)
In de uitgangspuntennotitie is opgenomen dat de functie van deze watergang te allen tijde moet worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
Relatie met het plan
Op basis van de terreininrichting lijkt een deel van een wandelpad binnen de beschermingszone van de aanwezige primaire A-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta te liggen. Voor werkzaamheden binnen deze bschermingszone is een Watervergunning nodig die te zijner tijd aangevraagd moet worden. Het hemelwater kan op de watergang geloosd worden.
Andere wijzigingen aan het watersysteem zoals dempen, verleggen of graven van wateren zijn in het plan niet van toepassing.
Waterveiligheid
Uit de uitgangspuntennotitie blijkt dat het plangebied in een dijkringgebied ligt. Als er gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft. Hieronder de overstromingsrisicoparagraaf.
Overstromingsrisicoparagraaf
Quickscan
Het plangebied is gelegen in dijkringgebied 11. Sinds de actualisatie van de Waterwet in 2017 spreekt men niet meer over dijkringen, maar over dijkringgebieden en dijktrajecten.
Dijkringgebied 11 bestaat uit de dijktrajecten 11-1, 11-2 en 11-3. Deze dijktrajecten worden grofweg omsloten door de IJssel aan de oostzijde en door het Vossemeer / Drontemeer aan de westzijde. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen 'meergedomineerd' en 'riviergedomineerd' zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau. De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.
Figuur 4.3 Dijktrajecten (bron: Waterveiligheidsportaal.nl)
Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.
'Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied' van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een Overstromingsrisicoparagraaf moet worden opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.
Het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied. Zie afbeelding hieronder (uitsnede kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel).
Figuur 4.4 Watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel (bron: Provincie Overijssel)
Risico-inventarisatie
Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als :"kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade". Op de Atlas Leefomgeving staat het plangebied aangemerkt als kleine kans : 1/300 tot 1/3000 per jaar.
Figuur 4.5 Overstromingskans (bron: Interprovinciaal Overleg (IPO), 2021)
Voor de laagste gedeeltes van het plangebied wordt een maximale waterdiepte geschat op 1,5 tot 2,0 meter (blauw op onderstaande figuur) en 2,0 tot 5,0 meter (paars op onderstaande figuur).
Figuur 4.6: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak (bron: Interprovinciaal Overleg (IPO), 2021)
Doorbraakscenario's
Voor dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij Kampen. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied geschat tussen de 0 en 6 uur.
Figuur 4.7 Tijd tot overstroming voormalig dijkring 10 na dijkdoorbraak bij Kampen (bron: Provincie Overijssel)
Geschiktheidsbeoordeling/maatregelen
Dijkring 11 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang.
Bij een overstroming is het niet mogelijk om te schuilen op de begane grond of op de 1e verdieping. Aangeraden wordt om voorzieningen aan te brengen waarbij een vluchtroute naar het dak mogelijk wordt gemaakt. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie. Evacuatie kan vroegtijdig plaatsvinden via de Europa-allee en Flevoweg richting de N50 of richting de Noordoostpolder. In een situatie waarin ook de Flevoweg niet meer begaanbaar is, kan geëvacueerd worden richting de Hanzewijk. De Hanzewijk overstroomt niet in een scenario met kleine kans op overstroming.
Wateroverlast
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:
Compensatie bij herstructurering
Bij een herstructurering neemt vaak per saldo het verharde oppervlak niet toe of af. Toch zal het toekomstige gebied moeten voldoen aan het watersysteem zoals dat tegenwoordig wordt voorgesteld waarin rekening is gehouden met klimaatverandering. Het waterschap adviseert onderstaande stappenplan te doorlopen bij herstructurering of reconstructies in bestaande stedelijk gebied:
Om grondwateroverlast te voorkomen wordt een aanleghoogte van gebouwen geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren.
Relatie met het plan
Hieronder wordt ingegaan op de vijf punten zoals hierboven genoemd. Tot slot wordt ingegaan op de geadviseerde aanleghoogte.
Figuur 4.8 Uitsnede stresstest gemeente Kampen (bron: gemeente Kampen)
In tegenstelling tot de door het waterschap geadviseerde afstand van minimaal 80 cm adviseert de gemeente Kampen een aanleghoogte van minimaal 100 cm ten opzichte van de GHG. Bij de realisatie van de sporthal wordt rekening gehouden met deze geadviseerde hoogte.
Riolering
Beleid en regelgeving
Rioolcapaciteit
Relatie met het plan
De leerlingen van de Jan Ligthartstraat 5 verhuizen naar de Jan Ligthartstraat 1. Het aantal leerlingen en docenten wijzigt per saldo niet, en daarmee wijzigt de druk op het rioolstelsel door de school ook niet. Het toevoegen van de sporthal leidt wel tot extra belasting op het rioolstelsel. Echter, wanneer de leerlingen van de school gebruik maken van de sporthal, zijn ze niet aanwezig op de Jan Ligthartstraat 1. En wanneer de trainingen en wedstrijden van Reflex plaatsvinden ('s avonds en in het weekend), is de school alleen bij incident in gebruik. Hiermee is er met het huidige rioolstelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie voldoende capaciteit. De maximale lozingscapaciteit van de sporthal bedraagt 7,0 l/s.
Beheer-onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is.
Relatie met het plan
In het plan wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk. In dit geval vinden er geen werkzaamheden plaats binnen de aangegeven zones. Beheer van de A-watergang is mogelijk vanaf de kant. Er blijft een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de boveninsteek van de watergang beschikbaar.
Waterkwaliteit
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. Het hemelwater wordt afgevoerd op oppervlaktewater, op de watergang langs de Europa-Allee, net als in de huidige situatie. Om die reden moet speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
Conclusie
Wat betreft het aspect water is het planvoornemen uitvoerbaar.
In het plan wordt op verschillende manieren rekening gehouden met duurzaamheid. Zo wordt het dak van de nieuwe sporthal voorzien van zonnepanelen. Ook wordt gebruik gemaakt van klimaatinstallaties waarmee het gebouw duurzaam verwarmd wordt. Er wordt gebruik gemaakt van warme (en koude) opwekking en er wordt een lucht/water warmtepomp toegepast. Een en ander wordt nader uitgewerkt in het definitief ontwerp van de ontwikkeling.
Toetsingskader
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:
Het doel van de m.e.r. is om het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling. Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de drie volgende hoofdcriteria:
Het Besluit m.e.r. is op 7 juli 2017 gewijzigd. Één van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid van het Besluit m.e.r. Uitzondering hierop zijn ontwikkelingen waarvoor de initiatiefnemer het bevoegd gezag is.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planMER-plichtig (onderdeel C en D), projectMER-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In onderdeel D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. De drempelwaarden liggen op een oppervlakte van 100 hectare, een aaneengesloten gebied met 2.000 woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De stedelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is van zodanige omvang en is dus niet rechtstreeks planMER-, projectMER of m.e.r.-beoordelingsplichtig.
In dit geval is de gemeente Kampen initiatiefnemer én bevoegd gezag voor de ontwikkeling. Een aanmeldnotitie (en separaat besluit) is in dat geval niet nodig, wel is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. Daarom gaan we in deze paragraaf in op de drie hoofdcriteria zoals hiervoor genoemd.
Kenmerken van het project
Het bestemmingsplan maakt de transformatie van een schoollocatie naar een sporthal met sportveld mogelijk. Het gebied is nu voor het grootste deel bebouwd, in de toekomstige situatie nemen de bouwmogelijkheden af. In die zin wordt de invulling van het gebied enerzijds minder belastend voor de omgeving. Vanwege de realisatie van het sportveld en mogelijke toename van geluid op de omgeving hierdoor, kan het plan anderzijds wel tot effect op de omgeving leiden. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie ook paragraaf 4.8). Uit het onderzoek blijkt dat er kan worden voldaan aan de standaard richtwaarden die voor geluid worden aangehouden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit de kenmerken van het project worden geen belangrijke milieueffecten verwacht.
Plaats van het project
Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied, tussen scholen en maatschappelijke functies en grenzend aan een woonwijk. Met de beide belangen (mogelijkheden functies en hinder woningen) is in de planvorming rekening gehouden. Het plan ligt niet nabij gevoelige gebieden, zoals bedoeld in de EEG-richtlijn.
Kenmerken potentiële effecten
De transformatie van de schoollocatie naar een locatie voor een sporthal en sportveld leidt uitsluitend tot lokale effecten. Onder kopje 'Kenmerken van het project' wordt ingegaan op potentieel effect vanwege geluid door buitenactiviteiten op het sportveld. Anders dan deze effecten en effecten die enkel optreden tijdens de realisatie van het plan, worden geen effecten verwachten.
Conclusie
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat gelet op de kenmerken van het plan, de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een MER-procedure.
Het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Woonwijken Kampen, 5e herziening Jan Ligthartstraat 5-7' dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaardregels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. Qua vormgeving en planregels is zo veel mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen. Omdat het plangebied zich binnen de grenzen van het conserverende bestemmingsplan 'Chw Kampen en IJsselmuiden (binnenstad en woongebieden) bevindt, is de systematiek uit dat plan ook in het onderhavige bestemmingsplan toegepast.
Toelichting op de opbouw van een artikel in de regels voor enkelbestemmingen:
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar soms ook op meerdere plaatsen voorkomen. Veel voorkomende regels die min of meer bij alle bestemmingen weer terugkomen hebben we in de regels apart gezet onder Hoofdstuk 3 Algemene regels. Op deze manier ziet u bij de digitale versie van het plan, wanneer u de bestemming aanklikt op adres of bestemmingsvlak, zoveel mogelijk informatie die daar van toepassing is zonder dat u hoeft door te klikken.
De opbouw van een artikel over een bestemmingsregel ziet er als volgt uit (dit is geen limitatieve opsomming, als iets niet van toepassing is, wordt het niet meegenomen):
Bestemmingsomschrijving:
In dit bestemmingsartikel geven we een nadere omschrijving van de functie(s) die men kan gebruiken op de gronden met die bestemming. De hoofdfunctie noemen we eerst. Wanneer van toepassing, maken we aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar omvat ook inrichtingsaspecten.
Bouwregels:
Hierin staan regels die voor alle 'bouwwerken' op de gronden waarop de bestemming ligt van toepassing zijn.
In het voorliggende bestemmingsplan komen alleen bouwregels van Bouwregels, categorie B voor. Deze regels zijn onder meer van toepassing op de bestemming 'Maatschappelijk'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, moet voldoen staat ook in deze regels. De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte geven we in meters weer en een eventuele dakhelling in graden.
Specifieke gebruiksregels:
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking sluiten we in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels enkele vormen van gebruik in ieder geval uit. Dit zijn gebruiksvormen, die we pertinent niet toestaan. Dit betekent niet dat we vervolgens gebruiksvormen die niet specifiek staan benoemd wel toestaan. Het gaat om gebruik dat we in ieder geval niet toestaan.
Afwijken van de specifieke gebruiksregels:
Bij specifieke gebruiksregels staat bij een aantal bestemmingen een bevoegdheid om af te kunnen wijken en ander gebruik toe te staan. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid staan vervolgens de criteria waaraan we toetsen om met succes af te kunnen wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Deze regeling is te vinden in Artikel 1 Begrippen.
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 zijn conform de SVBP2012 overgenomen.
Deze regeling is te vinden in Artikel 2 Wijze van meten.
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.
In het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Woonwijken Kampen, 5e herziening Jan Ligthartstraat 5-7' is de volgende enkelbestemming opgenomen.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 3 Maatschappelijk
Deze bestemming is opgenomen vanwege het maatschappelijke karakter van de functie. De sporthal en het sportveld zullen hoofdzakelijk gebruikt worden door het Ichtuscollege en de volleybalvereniging. Bij de maatschappelijke voorzieningen is ondersteunende horeca en detailhandel mogelijk.
Naast de enkelbestemmingen komen er in het plangebied ook gebiedsaanduidingen voor. Deze regels geven aanvullende bepalingen op specifieke thema's. In het verleden werd ook wel gesproken over zogenaamde 'beschermlagen'. Het gaat in dit plan om de gebiedsaanduidingen:
overige zone - aandachtsgebied kleine overstromingskans
overige zone - aandachtsgebied waterberging
overige zone - evenemententerrein 1
overige zone - parkeren rest bebouwde kom
In hoofdstuk 3 van de planregels staan de algemene bouwregels.
De algemene bouwregels staan in Artikel 4 Algemene bouwregels
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moeten we op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opnemen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Overige algemene bouwregels
Hierbij gaat het om algemene bouwregels en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit artikel.
Bouwwerken in het voorerfgebied
Om ongewenste ontwikkelingen in het straatbeeld en beperking in gebruiksmogelijkheden van (aangrenzende) percelen te voorkomen hebben we in dit plan overige algemene bouwregels opgenomen. Hierin staan verboden voor bouwwerken binnen alle enkelbestemmingen. Bijvoorbeeld zonnepanelen, buitenunits en vergelijkbare installaties mogen niet in het voorerfgebied. In verband met privacy en overlast zijn balkons en dakterrassen niet toegestaan.
Dakterrassen
Voor elke bestemming geldt dat we nieuwe dakterrassen, balkons of andere niet op de grond gelegen, uitpandige buitenruimtes, op hoofdgebouwen en daarbij behorende bouwwerken niet toestaan. Dit verbod is overgenomen uit voorheen geldende bestemmingsplannen. Dit vanwege de negatieve invloed op stedenbouwkundige kwaliteiten, cultuurhistorische waarden van bijvoorbeeld de binnenstad, gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de aantasting van een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden.
Bij nieuwbouw kan men deze voorzieningen in het ontwerp afstemmen met de stedenbouwkundige eisen en rekening houden met privacy en de omliggende percelen.
Deze regeling is te vinden in Artikel 5 Bouwregels, categorie B en betreft de bouwregels voor de bestemming:
Bouwregels
Binnen de bouwregels van deze categorie zijn enkele gebiedsaanduidingen opgenomen, zie Gebiedsaanduidingen. Daarnaast is specifiek voor de gronden ter plaatse van het sportveld de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - lichtmast' van toepassing. Dit betekent dat lichtmasten ten behoeve van het sportveld niet zijn toegestaan.Reguliere straatverlichting valt daar niet onder.
Gebouwen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De bouwmassa bestaat uit het grondoppervlak van de bebouwing en de hoogte. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende delen van het hoofdgebouw. Zo wordt aan het sportgedeelte (sportzaal) van de sporthal een hogere hoogte toegekend dan aan de berging, kantine en kleed- en overige ruimtes. Voor de installaties wordt eveneens een passende hoogte vastgelegd.
Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken van ondergeschikte aard mogen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte bedraagt 3 m. De oppervlakte is begrensd tot 50 m² .
De algemene gebruiksregels zijn opgenomen in Artikel 6.
Deze regeling is te vinden in Artikel 7 Regeling klimaat.
Wij willen borgen dat klimaatadaptatie een integraal onderdeel is van beleid en handelen van de gemeente. Om deze reden hebben we klimaatadaptatie als leidend principe meegenomen in de omgevingsvisie. In het omgevingsplan werken we de verschillende aspecten van klimaatadaptatie verder uit.
Beleidsregels met betrekking tot klimaat gelden nu alleen nog binnen de afwijkingensfeer. Ontwikkelingen die niet passen binnen het bestemmingsplan toetsen we aan de mate waarin ze de klimaatbestendigheid beïnvloeden. De beleidsregels leggen we in een later stadium vast in een bouwsteen waarmee ze ook gaan gelden voor ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.
Toetsen van de mate waarin klimaatbestendigheid wordt beïnvloed gaat aan de hand van hemelwaterberging, overstromingsrisico en hittestress. Voor hemelwaterberging kijken we of het verhard oppervlak toeneemt en of er voldoende hemelwaterberging in de ontwikkeling is meegenomen om toename van verhard oppervlak te compenseren. Voor het overstromingsrisico kijken we met gebruik van overstromingskaarten of de ontwikkeling zich in overstromingsgevoelig gebied bevindt en of de ontwikkeling met het oog op het overstromingsrisico wenselijk is. Voor hittestress kijken we naar hittekaarten om te kijken of het gebied gevoelig is voor hittestress en vooral of de ontwikkeling de kans op hittestress zal doen toenemen. (hoe meer steen hoe meer hittestress).
In deze regel staan verwijzingen naar de criteria uit de Beleidsregels klimaatadaptatie'. Aan deze criteria toetsen we wanneer er wordt afgeweken van dit bestemmingsplan. De kapstok hiervoor is artikel Artikel 11 Algemene toetsingscriteria voor afwijkingen.
Maatgevend is de regeling zoals die geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
Provinciaal kader beleid overstromingen
In het ORBP (overstromingsrisicobeheerplan) zijn landelijk de vereisten van de EU Richtlijn Overstromingsrisico's uitgewerkt. Daarin staat dat provincies en gemeenten de gevolgen van overstromingen via hun ruimtelijke plannen kunnen beperken door gebruik van risicovolle gebieden te reguleren. Met zones is aangegeven waar bepaalde typen van gebruik niet of alleen onder voorwaarden zijn toegestaan. Gebieden in bestemmingsplannen die betrekking hebben op overstroombaar gebied staan als zodanig op de kaart op het geoportaal van de Provincie. In deze gebieden, passen alleen nieuwe stedelijke functies als in het desbetreffende bestemmingsplan dusdanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd' .
Deze regeling is te vinden in Artikel 8 Regeling parkeren en laden en lossen
In deze regels hebben we de in 2020 door het college van B&W vastgestelde nota Parkeernomen verwerkt. Nieuw of gewijzigd gebruik van een (bouw) perceel en daarbijbehorende bouwwerken staan we alleen toe als men voldoende parkeergelegenheid en of ruimte voor laden en lossen op eigen terrein mogelijk maakt en houdt. Op enkele plaatsen in de binnenstad is sprake van de lijst ' nulvergunningen'. In dat geval is het niet mogelijk voor bewoners ter plaatse een parkeervergunning te ontvangen.
Opheffen van bestaande parkeerplaatsen is strijdig. Nieuw of gewijzigd gebruik van gronden en of bouwwerken zonder daarbij voldoende parkeergelegenheid te realiseren is ook strijdig.
Bevoegd gezag kan via het verlenen van een omgevingsvergunning van het strijdig gebruik afwijken als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en of ruimte voor laden en lossen. Dit kan alleen in bijzondere omstandigheden of als het voldoen aan de bepalingen op overwegende bezwaren stuit.
Afwijken bij bijzondere omstandigheden
Hiernaast is een hardheidsclausule opgenomen. Volgens jurisprudentie moet deze afwijkingsmogelijkheid alleen in bijzondere gevallen en dus terughoudend worden toegepast. Dit betreft vooral de situatie waarbij het voor een bouwinitiatief of ruimtelijke ontwikkeling het ruimtelijk of financieel-economisch niet mogelijk is om op of buiten het eigen terrein (volledig) te voorzien in de parkeerbehoefte, terwijl dit initiatief of deze ontwikkeling van maatschappelijk of van algemeen belang is.
Bijvoorbeeld een project dat in de gemeente de werkgelegenheid aanzienlijk vergroot of voorziet in een nieuwe maatschappelijke voorziening die we wenselijk vinden. In de omgevingsvergunning voor een dergelijk project kunnen we ervoor kiezen een lagere parkeernorm te gebruiken.
Hierbij gelden wel de volgende voorwaarden:
Van voldoende parkeerkeergelegenheid en of ruimte voor laden en lossen is sprake als wordt voldaan aan de normen in het door het college van B&W vastgestellde nota parkeernormen in 2020.
Deze regeling is te vinden in Artikel 9 Regeling evenementen
In deze integrale regeling hebben we aansluiting gezocht bij de regels over evenementen in de Algemene Plaatselijke verordening, het evenenementenbeleid en beleidsregels voor evenementen. We maken onderscheid tussen grote, middelgrote en kleine evenementen. Deze begrippen staan in de begripsomschrijving. Aan de hand van een puntenberekening bepalen we wat voor evenement het is. Geluidsbelasting, bereikbaarheid, aantal bezoekers, de duur van het evenement, overlast voor de omgeving, eindtijden, locatie, openbare orde en doelgroep bepalen de classificering. Een klein evenement vraagt een andere aanpak dan een groot evenement. Grote evenementen hebben vaak ook een grote impact op de leefomgeving. Het beslaat vaker een groot gebied, er spelen grote risico’s op gebied van openbare orde en veiligheid en er moeten aanvullende verkeers- en veiligheidsmaatregelen worden genomen.
Kleine evenementen
In dit plan zijn alleen kleine evenementen toegestaan. Een aantal randvoorwaarden op grond van de Zondagswet en gemeentelijke beleid ten aanzien van de zondag zijn van toepassing. Voor een aantal kleine evenementen is ook geen evenementenvergunning vereist op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening. Als er wel een evenementenvergunning vereist is, toetsen we op onderdelen als parkeren, verkeer, veiligheid, geluidsuitstraling en bereikbaarheid voor hulpdiensten.
Deze regeling is te vinden in Artikel 10 Algemene afwijkingsregels.
In deze regels staat de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria voor het toepassen van deze afwijkingsregels staan hier ook in. De afwijkingsregels zijn grotendeels vergelijkbaar met de regels uit de hiervoor geldende plannen maar op een aantal punten geactualiseerd. Zo hebben we zonnepanelen en buitenunits (voor bijvoorbeeld warmtepompen) opgenomen in de tekst.
Deze regeling is te vinden in Artikel 11 Algemene toetsingscriteria voor afwijkingen
In dit bestemmingsplan kiezen we ervoor om de toetsingscriteria voor de afwijkingen zoveel mogelijk samen te trekken in een artikel. Hierdoor vergroten we de eenduidigheid tussen de artikelen. Ten opzichte van de voorgaande plannen hebben we twee criteria toegevoegd:
Dit laatste criterium is toegevoegd omdat in de jurisprudentie inmiddels een vaste lijn is ontstaan dat niet meegewerkt kan worden aan plannen die evident in strijd zijn met het privaatrecht. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het burenrecht (titel 4, boek 5 B.W.) of aan specifiek vastgelegde afspraken over het gebruik van een perceel. Per geval zal dit onderdeel worden beoordeeld.
Deze regeling is te vinden in artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Deze regel maakt het mogelijk bestemmings- en bouwvlakken onder de in deze regel omschreven voorwaarden te wijzigen. Ook is het mogelijk om aanduidingen toe te voegen of te verwijderen.
Het overgangsrecht zoals in het Bro staat voorgeschreven is van toepassing.
Als laatste nemen we de slotregel op. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan en de vaststellingregel van het plan.
De bestemmingsregels zijn op een dusdanige manier opgeschreven, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor iedereen duidelijk kan zijn. Dit ligt met name in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming staat van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg worden gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan naar de volgende instanties gezonden:
Provincie Overijssel
Bij e-mailbericht van 4 augustus 2022 heeft de provincie Overijssel in het kader van de voorkantbenadering een eerste reactie gegeven. Aangegen is dat het om een binnenstedelijke opgave gaat waar met name de aandacht moet uitgaan naar de Waterparagraaf. Hoe ga je om met de scenario's voor overstroming.
In het ontwerpbestemmingsplan is in paragraaf 4.10 stilgestaan bij de overstromingsrisico's,
Voor wat betreft Gebiedsbescherming (stikstof), is geadviseerd dit in een zo vroeg mogelijk stadium in beeld te hebben.
Op basis van de Aeriuscalculator zijn voor de rekenjaren 2023 (aanlegfase) en 2024 (gebruiksfase) berekeningen gemaakt om na te gaan of stikstofgevoelige gebieden op basis van de voorgestane ontwikkeling belast worden met stikstof. Op basis van de berekening is geconcludeerd dat er geen negatief effect optreedt in de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden (0,00 mol N/ha/jaar).
De Aerius Calculator en Aerius Monitor worden op 26 januari geactualiseerd naar versie 2022. Daarin worden ook de gevolgen van het ‘Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijnen vanwege aanwezige waarden’ meegenomen. Tot die tijd kan de huidige versie van AERIUS Calculator gebruikt blijven worden, rekening houdend met dit Wijzigingsbesluit. Voor vaststelling van het bestemmingsplan zal daarom nog een keer een Aeriusberekening uitgevoerd worden.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Bij e-mailbericht van 21 maart 2023 heeft het Waterschap aandacht gevraagd voor het vasthouden en vertraagd afvoeren van het hemelwater.
Tijdens een regulier overleg met WDOD is aangegeven dat er geen toename verhard oppervlak wordt gerealiseerd en dat afvoer van water minimaal gelijk blijft als in de huidige situatie. Het water wordt afgevoerd middels twee bestaande uitlaten op de watergang.
Met de aanleg van het sportveld wordt in de nieuwe situatie een afname van verhard oppervlak gerealiseerd. Dit betekent dat er uiteindelijk minder water afgewenteld wordt dan in de huidige situatie.
Op verschillende momenten is vanaf mei 2021 overleg gepleegd met de omwonenden van de nieuwe te bouwen sporthal en het aan te leggen sportveld. Tijdens die momenten is uitleg gegeven over de beoogde nieuwbouw, is informatie opgehaald en zijn zorgen meegenomen. De belangrijkste zorg- en aandachtspunten voor de (ver)nieuwbouw van het Ichthus College vanuit de bewoners, die uit deze bijeenkomsten naar voren kwamen, zijn:
De aangeleverde input en de uitgesproken zorgen zijn besproken met diverse partijen en meegenomen in de verdere uitwerking van het plan. Van de bijeenkomsten en van wat gedeeld is,is een participatieparagraaf opgesteld. Deze als als Bijlage 11 aan de toelichting gekoppeld.
Het ontwerpbestemmingsplan met daarin de verwerkte participatie/inspraak heeft van 1 februari 2023 tot en met 15 maart 2023 ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn zienswijzen ingekomen. De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Zienswijzennota Chw bestemmingsplan Woonwijken Kampen, 5e herziening Jan Ligthartstraat 5-7. Deze Zienswijzennota is als Bijlage 12 aan deze toelichting gekoppeld.
Conform artikel 3.1.6 lid 1 onder f van het Besluit ruimtelijke ordening dient onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid kan worden gesteld dat het bestemmingsplan de bouw van een sporthal met bijbehorende sportveld voor het Ichtuscollege en volleybalvereniging Reflex uit Kampen bevat.
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Aangezien het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van een hoofdgebouwen, is sprake van een plan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In beginsel moet op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening voor het plan een exploitatieplan worden vastgesteld. Van deze verplichting kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle gronden zijn in eigendom van de gemeente Kampen. Deze ontwikkeling valt onder de grondexploitatie van de gemeente Kampen en is financieel sluitend. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.