direct naar inhoud van Regels
Plan: Reeve
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991216-VB01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In de regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Reeve met identificatienummer NL.IMRO.0166.00991216-VB01 van de gemeente Kampen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengesloten woningen

twee of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd;

1.6 aan-huis-verbonden beroep

een beroep dat door de bewoner in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie vergelijkbaar is, zoals een kledingmakerij, kantoor aan huis, (para-)medische hulpverlening en andere daarmee vergelijkbare activiteiten, waarbij in ieder geval seksinrichtingen zijn uitgesloten;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 archeologische deskundige

de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat mag worden bebouwd;

1.13 bed and breakfast

het bieden door de bewoner van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt in of bij een woning, waarbij in de ruimte die gebruikt wordt voor Bed & Breakfast geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig is;

1.14 bedrijf

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt;

1.15 bedrijfsgebouw

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;

1.16 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor één huishouden van personen, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.17 begane grondlaag

de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;

1.18 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd overeenkomstig het voorheen geldend bestemmingsplan dan wel overeenkomstig een verleende omgevingsvergunning, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend bestemmingsplan dan wel een verleende omgevingsvergunning;
1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.22 bijgebouw

een gebouw dat zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwvlakgrens

De grens van en bouwvlak.

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 bovengrens waterkering

afgewerkt maaiveld op de klimaatdijk als bedoeld in Bijlage 3 van de planregels.

1.32 bruto-vloeroppervlakte (b.v.o)

de som van de binnenwerks gemeten vloeroppervlakten van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.33 cultuurhistorische waarden

de waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

1.34 dagrecreatie

verblijf buiten de woning voor recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting mee gepaard gaat;

1.35 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 dienstverlening

het verlenen van commerciële en/of maatschappelijke diensten aan derden;

1.37 extensieve recreatie

recreatie in de open lucht, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen, fietsen, verpozen en varen, waarbij tevens in het algemeen relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid en die plaatsvinden in een gebied met daarbij behorende voorzieningen zoals paden en steigers;

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.40 gestapelde woning

een woning onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt

1.41 grondgebonden agrarisch gebruik

agrarisch gebruik waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel, dan wel hobbymatig agrarisch gebruik;

1.42 grondgebonden woning

een gebouw, dat uitsluitend één woning omvat;

1.43 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel of bestemmingsvlak door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.44 hoofdverblijf

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;

1.45 hoofdwortelgestel

het wortelgestel met aanhangende grond van een groenvoorziening die in volwassen toestand bij omwaaien loskomt;

1.46 horeca, categorie 1

vormen van horeca gericht op het bereiden of verstrekken van etenswaren voor consumptie ter plaatse en welke qua openingstijden nagenoeg aansluiten bij winkelvoorzieningen. Hieronder worden in ieder geval verstaan een broodjeszaak, croissanterie, bistro, crêperie, lunchroom, koffie-/theehuis, koffiebar, tearoom of ijssalon;

1.47 horeca, categorie 2

vormen van horeca gericht op het bereiden of verstrekken van etenswaren voor consumptie ter plaatse en voor elders dan ter plaatse, welke qua openingstijden afwijken van de openingstijden van winkelvoorzieningen, in die zin dat ze ook in de avonduren zijn geopend. Hieronder worden in ieder geval verstaan een hotel, restaurant, traiteur, cafetaria, snackbar, grillroom, shoarmazaak, fast-foodrestaurant, automatiek, snelbuffet of proeflokaal;

1.48 horeca, categorie 3

vormen van horeca gericht op het verstrekken van dranken of het ten gehore brengen van muziek en gelegenheid geven tot dansen met een dansvloeroppervlak kleiner dan 10 m2, zoals een bar-dancing, café, bar of bierhuis. Een biljartcentrum en zaalverhuur voor feesten en partijen worden ook tot deze categorie gerekend;

1.49 horeca, categorie 4

vormen van horeca gericht op het verstrekken van dranken of het ten gehore brengen van muziek en gelegenheid geven tot dansen met een dansvloeroppervlak groter dan 10 m2, zoals een discotheek;

1.50 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf gericht op het houden van dieren in gebouwen;

1.51 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist;

1.52 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.53 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

dienstverlenende bedrijvigheid of ambachtelijke bedrijvigheid dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en welke een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.54 landschappelijke waarde

de aan een gebied toebehorende waarde die wordt gekenmerkt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur ter plaatse van het waarneembare deel van het aardoppervlak van dat gebied;

1.55 ligplaats

de ruimte die door een plezier- of vrachtvaartuig, al dan niet met tussentijdse onderbrekingen, wordt ingenomen, waarbij het vaartuig gedurende het gebruik van de ligplaats direct met het land is verbonden;

1.56 maatschappelijke voorziening

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van niet-commerciële dienstverlening, daaronder tevens zorgwoningen begrepen, als ook ondergeschikte kantoren, detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.57 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, voorkomende in dat gebied;

1.58 normale onderhoud en/of de normale exploitatie

het onderhoud en/of de exploitatie, dat in verband met alle ter plaatse voorkomende bestemmingen en aanduidingen regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming dan wel aanduiding behoren;

1.59 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.60 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.61 onderkomen

een voor verblijf geschikte voorziening, waaronder begrepen een al dan niet aan zijn bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, caravan, woon- of stacaravan, chalet alsmede een tent;

1.62 ondergeschikte horeca

horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit;

1.63 ondergeschikte detailhandel

niet-zelfstandige detailhandel, uitsluitend zijnde detailhandel die wordt of is gerealiseerd ondersteunend aan de hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is;

1.64 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.65 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkudig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.66 peil
  • a. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  • d. in gevallen, waarin in of aan een dijk wordt gebouwd: de gemiddelde hoogte van het afgewerkt terrein dat het hoogst is gelegen, ter plaatse van de gevel;
  • e. in gevallen waarin niet is voorzien: te bepalen door het college van burgemeester en wethouders;
1.67 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.68 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.69 rijenwoning

een woning die deel uitmaakt van een rij van meer dan twee aaneengebouwde woningen;

1.70 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.71 sluis

waterbouwkundig werk waardoor twee wateren met elkaar in verbinding kunnen worden gebracht en van elkaar worden gescheiden;

1.72 talud

schuine vlak tussen het maaiveld en de bovenkant van de dijk of kade inclusief eventuele tussenliggende horizontale vlakken;

1.73 terras

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen worden genuttigd voor directe consumptie ter plaatse;

1.74 vergunningsvrij

Categorieën gevallen waarin voor bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist, zoals opgenomen in hoofdstuk II van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

1.75 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;

1.76 voorgevelrooilijn

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;

1.77 vrijstaande woning

woning waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;

1.78 waterwoning

een woning die is gebouwd in het water of waarvan de drijvende fundering dor middel van een sputpaal of andere verbinding vast is verankerd met de waterbodem en hierdoor niet horizontaal over het water kan worden verplaatst, zodanig dat sprake is van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk;

1.79 woning

een (gedeelte van een) gebouw, een complex van ruimten, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.80 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;

1.81 zelfstandige bewoning

gebruik van een (gedeelte van een) gebouw als woning;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte van een gebouw

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk
  • a. Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat bij toepassing van het meten van de goothoogte dakkapellen, topgevels en wolfseinden buiten beschouwing worden gelaten, tenzij de breedte van de dakkapellen meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarisch gebruik;
  • b. voet- en fietspaden, alsmede ontsluitingsvoorzieningen voor nooddiensten;
  • c. een sluis ten behoeve van het waterverkeer en een brug ten behoeve van het wegverkeer ter plaatse van de aanduiding 'sluis';
  • d. bouwwerken;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'water' voor hoofwatergangen met dien verstande dat minimaal 80% van het aanduidingsvlak is bestemd voor water en dat de minimale breedte van de watergang 35 meter bedraagt;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve recreatie;
  • g. hobbymatige veehouderij in de directe nabijheid van woningen;
  • h. groenvoorzieningen,
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming, niet zijnde bouwwerken voor mestopslag, zoals mestplaten en mestsilo's, en kuilvoeropslag en andere silo's, met inachtneming van een maximale bouwhoogte van 2 m.

3.2.3 Sluis

In afwijking van het bepaalde in 3.2.1 en 3.2.2 mogen ter plaatse van de aanduiding 'sluis' tevens bouwwerken (incl.gebouwen) worden gebouwd ten behoeve van een sluis en brug met een bouwhoogte van niet meer dan 12 m en wegdek op maximaal 7 meter +NAP.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Natuur” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, herstel en/of ontwikkeling en versterking van de op deze gronden voorkomende en/of nieuwe landschappelijke, ecologische en natuurlijke waarden;
  • b. extensieve recreatie ter plaatse van de aanduiding 'recreatie', inclusief paden;
  • c. een sluis ten behoeve van het waterverkeer en een brug ten behoeve van het wegverkeer ter plaatse van de aanduiding 'sluis';
  • d. watergangen, waterpartijen, water infiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding, met dien verstande dat water tevens mag worden gebruikt als vaarweg voor zover gelegen binnen 10 m van de gronden met de bestemming Water ter plaatse van de aanduiding 'vaarweg';

met daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder duikers en dammen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van windmolens ten behoeve van natuurdoeleinden en waterkwaliteit mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
4.2.3 Sluis

In afwijking van het bepaalde in 4.2.1 en 4.2.2 mogen ter plaatse van de aanduiding 'sluis' tevens bouwwerken (incl.gebouwen) worden gebouwd ten behoeve van een sluis en brug met een bouwhoogte van niet meer dan 12 m en wegdek op maximaal 7 meter +NAP.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • b. het zaaien of inplanten van bomen en/of andere houtopstanden;
  • c. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
  • d. het graven, vergraven, verbreden of dempen van watergangen en poelen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet;
  • f. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen.
4.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod in 4.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
4.3.3 Afwegingskader

De in 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen onevenredig nadeel ontstaat voor de landschappelijke of natuurwaarden van het gebied.

Artikel 5 Recreatie - Dagrecreatie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatie;
  • b. ondergeschikte horeca, bootverhuur en bijbehorende voorzieningen ten dienste van een jachthaven voor de pleziervaart, ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';

met daarbijbehorende bouwwerken en erven, terreinen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • b. ter plaatse van de de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven;
  • c. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan aangegeven.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van een maximale bouwhoogte van 2,5 m.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. bruggen en tunnels;
  • c. een sluis ten behoeve van het waterverkeer en een brug ten behoeve van het wegverkeer ter plaatse van de aanduiding 'sluis';
  • d. groenvoorzieningen en bermen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. bouwwerken;
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 4,5 m bedragen.
6.2.3 Sluis

In afwijking van het bepaalde in 6.2.1 en 6.2.2 mogen ter plaatse van de aanduiding 'sluis' tevens bouwwerken (incl.gebouwen) worden gebouwd ten behoeve van een sluis en brug met een bouwhoogte van niet meer dan 12 m en wegdek op maximaal 7 meter +NAP.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Water” aangewezen gronden met de bestemming “Water” zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • b. waterbeheer en waterberging;
  • c. waterlopen met bijbehorende taluds;
  • d. bermen;
  • e. recreatieve voorzieningen en waterrecreatie;
  • f. kunstwerken en kademuren;
  • g. dammen en/of duikers;
  • h. een vaarweg alsmede aanlegplaatsen voor schepen ter plaatse van de aanduiding 'vaarweg';
  • i. een jachthaven voor de pleziervaart ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' met bijbehorende ligplaatsen;
  • j. een sluis ten behoeve van het waterverkeer en een brug ten behoeve van het wegverkeer ter plaatse van de aanduiding 'sluis';

met daarbij behorende bouwwerken.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd;

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van windmolens ten behoeve van natuurdoeleinden en waterkwaliteit mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, zoals waterkeringen, oeverbeschoeiingen, duikers en steigers mag niet meer dan 3,5 m bedragen.
7.2.3 Sluis

In afwijking van het bepaalde in 7.2.1 en 7.2.2 mogen ter plaatse van de aanduiding 'sluis' tevens bouwwerken (incl. gebouwen) worden gebouwd ten behoeve van de sluis met een bouwhoogte van niet meer dan 12 m met een wegdek op maximaal 7 meter + NAP.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Aantal ligplaatsen

Voor zover de aanduiding 'maximum aantal ligplaatsen' is opgenomen, mag het aantal ligplaatsen niet meer bedragen dan ter plaatse is aangegeven.

Artikel 8 Woongebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in grondgebonden woningen, gestapelde woningen en waterwoningen;
  • b. erven en tuinen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. straten en pleinen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. fiets- en/of voetpaden;
  • g. in- en uitritten;
  • h. straatmeubilair, waaronder kunstobjecten;
  • i. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
  • j. speel- en verblijfsvoorzieningen;
  • k. bruggen, aanlegplaatsen, ligplaatsen, duikers en kaden;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. recreatieve scheepvaart;
  • n. een sluis ten behoeve van het waterverkeer en een brug ten behoeve van het wegverkeer ter plaatse van de aanduiding 'sluis';
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'water' voor hoofdwatergangen met dien verstande dat minimaal 80% van het aanduidingsvlak is bestemd voor water en dat de minimale breedte van de watergang 35 meter bedraagt;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' tevens voor gemengde functies waarbij geldt dat de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:

functie   maximaal gezamenlijk BVO in m2  
maatschappelijke voorzieningen   1000  
dienstverlening   700  
horeca tot en met categorie 2   800 (inpandig)
500 (uitpandig ten dienste van terras)  

met daarbij behorende bouwwerken.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdbebouwing

Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het totaal aantal te bouwen woningen binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 600, met dien verstande dat het aantal gestapelde woningen niet meer mag bedragen dan 60 en het aantal waterwoningen niet meer mag bedragen dan 10;
  • b. de goot- en bouwhoogte van grondgebonden woningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 7 en 11 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'klimaatdijk' de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan 7 meter;
  • c. de goot- en bouwhoogte van gestapelde woningen mogen niet meer bedragen dan 10 respectievelijk 14 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de specifiek bouwaanduiding 'klimaatdijk' de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan 10 meter;
  • d. de bouwhoogte van waterwoningen mag niet meer bedragen dan 5 meter ten opzichte van het waterpeil;
  • e. de bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' niet meer bedragen dan 10 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'bijzondere bebouwing':
    • 1. één hoofdgebouw mag worden opgericht met een bouwhoogte van 12 meter, en
    • 2. dat voor maximaal 10% van de oppervlakte van het hoofdgebouw de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 30 meter, met dien verstande dat boven de bouwhoogte van 12 meter geen woonfunctie is toegestaan;
  • f. voor zover voor ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' een bouwvlak is aangegeven, mag het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer bedragen dan aangegeven;
  • g. de afstand van de naar de openbare ruimte gekeerde zijde van een hoofdgebouw tot de perceelsgrens mag niet minder dan 2 meter bedragen;
  • h. de afstand van (de vrijstaande zijde van) een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • i. de dakhelling van woningen mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen, met dien verstande dat binnen de specifieke bouwaanduiding 'klimaatdijk' de dakhelling niet meer dan 0° mag bedragen;
  • j. indien verticaal gesloten bodemwarmtewisselaars worden gebouwd, moet de minimale afstand tot de perceelsgrens 1 meter bedragen.
8.2.2 Erfbebouwingsregeling

Binnen deze bestemming mogen enkel vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken worden opgericht.

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. indien erfafscheidingen voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2,5 m bedragen.
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat de hoogte van kunstobjecten maximaal 8 meter mag bedragen;
  • d. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 10 meter bedragen.
8.2.4 Sluis

In afwijking van het bepaalde in 8.2.1, 8.2.2 en 8.2.3 mogen ter plaatse van de aanduiding 'sluis' tevens bouwwerken (incl.gebouwen) worden gebouwd ten behoeve van een sluis en brug met een bouwhoogte van niet meer dan 12 m en wegdek op maximaal 7 meter +NAP.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.2.1 onder b, ten behoeve van het verhogen van de goothoogte tot niet meer dan 11 meter;
  • b. lid 8.2.1 onder b en i, ten behoeve van het verhogen van de bouwhoogte ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'klimaatdijk' tot niet meer dan 11 meter voor het realiseren van een kapvorm, mits de goothoogte niet meer bedraagt dan 7 meter;
  • c. lid 8.2.1 onder e sub 2, ten behoeve van het verhogen van het percentage van het hoofdgebouw voor een accent van het gebouw tot maximaal 25%;
  • d. lid 8.2.1 onder g, met dien verstande dat de afstand van de naar de openbare ruimte gekeerde zijde van een hoofdgebouw tot de perceelsgrens ook nihil mag zijn;
  • e. lid 8.2.1 onder h, met dien verstande dat ten behoeve van de bouw van een rijenwoning tot in de perceelsgrens mag worden gebouwd;
  • f. lid 8.2.1 onder i, ten behoeve van het toestaan van afwijkende dakvormen, mits het afwijken niet leidt tot een onevenredige aantasting van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.

een omgevingsvergunning op grond van de leden a tot en met f wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de fysieke en externe veiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik:

  • a. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • b. van de onbebouwde gronden als standplaats van kampeermiddelen;
  • c. van de gronden en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten, voor zover niet toegestaan op grond van lid 8.1 onder p;
  • d. van de gronden voor terras ten dienste van horeca;
  • e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken zonder voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren en deze vervolgens in stand te houden;
8.4.1 parkeren

In voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien als tenminste aan de norm is voldaan zoals weergegeven in onderstaande tabel.

Functie   Parkeernorm  
Koop, vrijstaand   2,2  
Koop, twee-onder-een-kap   2,1  
Koop, tussen/hoek   1,9  
Koop, etage, duur   2,0  
Koop, etage, midden   1,8  
Koop, etage, goedkoop   1,6  
Huurhuis, vrije sector   1,9  
Huurhuis, sociale huur   1,6  
Huur, etage, duur   1,8  
Huur, etage, midden/goedkoop   1,4  
Aanleunwoning en serviceflat   1,1  

In de aanduiding 'gemengd' wordt voor de genoemde functies voorzien in voldoende parkeergelegenheid als tenminste wordt voldaan aan de parkeernormen uit de notitie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (CROW, oktober 2012)'. Van toepassing is de norm - categorie rest bebouwde kom, matig stedelijk, gemiddelde norm -.

8.4.2 externe veiligheid

Ten aanzien van externe veiligheid moet worden voldaan aan het bepaalde in de Bijlage 1 Externe veiligheid zoals opgenomen bij deze regels.

8.4.3 voorwaardelijke verplichting - geluid

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van geluidgevoelige gebouwen zonder dat aangetoond is dat ten behoeve van de bouw van de woningen of andere geluidgevoelige gebouwen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of het in Bijlage 6 opgenomen ontheffingsbesluit hogere grenswaarde.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:

  • a. lid 8.4 onder c voor het gebruik van woningen met bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, wanneer aan de volgende regels wordt voldaan:
    • 1. ten hoogste 25% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m², mag worden aangewend ten behoeve beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis als genoemd in de lijst beroep en bedrijf aan huis zoals opgenomen in Bijlage 2, dan wel beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de in deze lijst genoemde activiteiten;
    • 2. behoudens productiegebonden detailhandel, is detailhandel niet toegestaan;
    • 3. behoudens bed & breakfast, is horeca niet toegestaan;
    • 4. het gebruik brengt geen onevenredige parkeerdruk of verkeersoverlast met zich mee;
    • 5. het gebruik is zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten met het woonkarakter in overeenstemming;
    • 6. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd.
  • b. lid 8.4 onder c voor het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' voor horeca tot en met categorie 3, mits:
    • 1. de oppervlakte zoals genoemd in lid 8.1 onder p niet wordt overschreden, en
    • 2. dit geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat ter plaatse.
  • c. lid 8.4 onder d voor het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' voor terras, mits:
    • 1. de oppervlakte zoals genoemd in lid 8.1 onder p niet wordt overschreden, en
    • 2. dit geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat ter plaatse.
  • d. lid 8.4 onder e en toestaan dat in voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde) in de bodem.
9.1.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven en deze geheel of gedeeltelijk samenvallen, geldt de volgende voorrangsregeling:

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag om omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 50 cm onder het maaiveld, ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, en een oppervlakte groter dan 2500 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
9.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 9.2.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

9.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 9.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 2500 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
9.2.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde-Archeologie 1’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en het verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • b. het verlagen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod in lid 9.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. niet dieper dan 50 cm onder het maaiveld, ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, en over een oppervlakte van niet meer dan 2500 m² plaatsvinden;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
9.3.3 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 9.3.1 wordt verleend:

  • a. voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
9.3.4 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 9.3.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een middelhoge verwachtingswaarde) in de bodem.
10.1.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven en deze geheel of gedeeltelijk samenvallen, geldt de volgende voorrangsregeling:

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag om omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 50 cm onder het maaiveld, ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, en een oppervlakte groter dan 5000 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
10.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 10.2.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 10.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 5000 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
10.2.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde-Archeologie 2’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en het verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • b. het verlagen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod in lid 10.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. niet dieper dan 50 cm onder het maaiveld, ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, en over een oppervlakte van niet meer dan 5000 m² plaatsvinden;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
10.3.3 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 10.3.1 wordt verleend:

  • a. voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
10.3.4 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 10.3.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde voor resten uit de Late Middeleeuwen- Nieuwe Tijd) in de bodem.

11.1.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven en deze geheel of gedeeltelijk samenvallen, geldt de volgende voorrangsregeling:

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag om omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld, ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, en een oppervlakte groter dan 100 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
11.2.2 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 11.2.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

11.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 11.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
11.2.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde-Archeologie 3’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, dieper dan 30 cm onder het maaiveld, ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, over een oppervlakte van meer dan 100 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • b. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • c. het verlagen van het waterpeil van zowel oppervlaktewater als grondwater;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
11.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod in lid 11.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
11.3.3 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 11.3.1 wordt verleend:

  • a. voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
11.3.4 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 11.3.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 4

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde voor resten uit de prehistorie) in de bodem.

12.1.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven en deze geheel of gedeeltelijk samenvallen, geldt de volgende voorrangsregeling:

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag om omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 150 cm onder het maaiveld, ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, en een oppervlakte groter dan 100 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
12.2.2 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 12.2.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

12.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 12.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
12.2.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde-Archeologie 4’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • b. het verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • c. het verlagen van het waterpeil van zowel oppervlaktewater als grondwater;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
12.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod in lid 12.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken en werkzaamheden in de bodem binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
12.3.3 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 12.3.1 wordt verleend:

  • a. voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
12.3.4 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 12.3.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 13 Waarde - Landschap

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de instandhouding van bestaande kavelpatronen en slotenstructuur.

13.1.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven en deze geheel of gedeeltelijk samenvallen, geldt de volgende voorrangsregeling:

13.2 Specifieke gebruiksregel

De gronden ter plaatse van de bestemming 'Waarde-Landschap' mogen uitsluitend worden gebruikt voor grasland.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
  • b. het graven, vergraven, dempen, verondiepen, verdiepen of verbreden van sloten (niet zijnde dwarssloten), vijvers en poelen;
  • c. het aanplanten of verwijderen van bomen en houtopstanden;
  • d. het aanleggen van ligplaatsen voor schepen.
13.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod in 13.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • e. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
13.3.3 Afwegingskader

De in 13.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend:

  • a. indien door het uitvoeren van het ander werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, of hieraan door het stellen van voorwaarden kan worden tegemoet gekomen.

Artikel 14 Waterstaat - Waterkering

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Waterkering” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. waterkeringen, alsmede de aanleg, het onderhoud en de verbetering van waterkeringen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. onderhoudspaden en kwelsloten;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

14.1.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven en deze geheel of gedeeltelijk samenvallen, geldt de volgende voorrangsregeling:

14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen in de bestemming Woongebied

Voor zover de gronden met de bestemming Waterstaat - Waterkering samenvallen met de bestemming Woongebied mogen bouwwerken, met uitzondering van grondverdringende funderingspalen en aan te leggen gesloten geothermische systemen (bodemwarmtepompinstallaties), niet worden gebouwd onder de bovengrens van de Waterkering zoals opgenomen in het Profiel wonen op waterkering zoals opgenomen in Bijlage 3.

14.3 Specifieke gebruiksregels
14.3.1 Afwegingskader aanlegactiviteiten en flexibiliteitsbepalingen

Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de in lid 14.1 bedoelde gronden, wordt niet eerder genomen dan nadat advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

14.3.2 Profiel waterkering

Voor het profiel van de waterkeringen gelden de volgende regels:

  • a. na zetting en klink heeft een waterkering het profiel overeenkomstig het dwarsprofiel met betrekking tot het ontwerp zoals opgenomen in Bijlage 4 van de planregels van dit plan;
  • b. binnen de bestemming mag van de maten van de in lid a bedoelde dwarsprofielen, zoals maten met betrekking tot kruinbreedte, slootbreedte en –diepte, bermbreedte en –hoogte, maximaal 10% worden afgeweken, met dien verstande dat:
    • 1. in afwijking hiervan ten aanzien van de taludhelling het bepaalde in lid c geldt;
    • 2. de afwijking geldt niet voor de kruinhoogte;
  • c. van de maten van de taludhellingen van de in lid a bedoelde dwarsprofielen mag worden afgeweken, met dien verstande dat het talud minder steil mag worden maar niet flauwer dan 1:5;
  • d. de leden b en c hebben geen betrekking op de waterkeringen:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat – profiel uitgezonderd';
    • 2. KD1, KD2 en KD3 zoals opgenomen in Bijlage 4 van de planregels van dit plan.
14.3.3 Beplanting in de bestemming Woongebied

Voor zover de gronden met de bestemming Waterstaat - Waterkering samenvallen met de bestemming Woongebied mogen geen houtopstanden of andere diepwortelende beplanting worden aangebracht voor zover hierdoor het hoofdwortelgestel zal reiken tot onder de bovengrens van de Waterkering zoals opgenomen in het Profiel wonen op waterkering zoals opgenomen in de bijlage.

Artikel 15 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Waterstaatkundige functie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor berging en afvoer van water, ijs en sediment, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

15.1.1 Voorrangsregeling dubbelbestermmingen

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven en deze geheel of gedeeltelijk samenvallen, geldt de volgende voorrangsregeling:

15.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 15.1 bedoelde gronden tevens bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van scheepvaarttekens niet meer dan 15 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
15.3 Specifieke gebruiksregels
15.3.1 Ruwheden

De gronden ter plaatsen van de volgende aanduidingen mogen uitsluitend worden ingericht overeenkomstig de vegetatieklassen zoals opgenomen in Bijlage 5, Klassenindeling vegetatie:

Aanduiding   Vegetatieklasse  
'vegetatie 1'   water  
'vegetatie 2'   verhard oppervlak  
'vegetatie 3'   gras en akker  
'vegetatie 4'   riet en ruigte  
'vegetatie 5'   natuurlijk en verruigd grasland met max. 10% houtige opslag  
'vegetatie 6'   begraasd mozaïekstruweellandschap 70/30  
'vegetatie 7'   bos  
15.3.2 Gebruik in verband met realisatie van de klassenindeling vegetatie

Voor zover in dit plan een verbod is opgenomen om zonder omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uit te voeren, geldt dit verbod niet voor werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden die worden gerealiseerd overeenkomstig de klassenindeling vegetatie.

15.3.3 Specifieke gebruiksregels

Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzi-gingsbevoegdheid ter plaatse van de in lid 15.1 bedoelde gronden, wordt niet eerder genomen dan nadat advies is gevraagd aan de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

17.1 vrijwaringszone - dijk
17.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – dijk' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het onderhoud en de verbetering van de op aangrenzende gronden gelegen waterkering.

17.1.2 Specifieke gebruiksregels

Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de in lid 17.1.1 bedoelde gronden, wordt niet eerder genomen dan nadat advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

17.2 vrijwaringszone - waterstaatswerk
17.2.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - waterstaatswerk' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de verbetering van het op aangrenzende gronden gelegen waterstaatswerk.

17.2.2 Specifieke gebruiksregels

Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de in lid 17.2.1 bedoelde gronden, wordt niet eerder genomen dan nadat advies is gevraagd aan de beheerder van het waterstaatswerk.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

18.1 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de in het plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming.
  • b. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, als bedoeld onder a, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
    • 2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    • 3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
18.1.1 Uitzondering strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het:

  • a. gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend;
  • b. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3- categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van drinkwater met een doorsnede van 250 mm of meer;
    • 5. buisleidingen voor het transport van afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

19.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  • f. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    • 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;

  • g. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van bestemmings- en bouwvlakken naar de buitenzijde worden overschreden door buitenmuren, mits de grenzen in totaal met niet meer dan 0,50 m worden overschreden;
  • h. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • i. het bepaalde ten aanzien van de maximum bouwhoogte (m) van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
  • j. de regels ten behoeve van het gebruik van een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs-)woning voor zelfstandige bewoning, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. het gebruik geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden oplevert, noch leidt tot beperkingen in de bedrijfsvoering van naburige bedrijven;
    • 3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende (bebouwings-)regeling voor bijbehorende bouwwerken wordt ingepast, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 80 m2;
    • 4. Het bevoegd gezag wint voorafgaande aan de afgifte van de omgevingsvergunning nadere informatie bij de verzoeker in, die zeker moet stellen dat er een zorgbehoefte is, inclusief het feit dat deze naar haar aard tijdelijk is;
    • 5. Het bevoegd gezag stelt bij de omgevingsvergunning nadere eisen, die zijn gericht op eindigheid en intrekking van de omgevingsvergunning, zodra de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
19.1.1 Afwegingskader

Een in 19.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de fysieke en externe veiligheid.

Artikel 20 Algemene wijzigingsregels

20.1 Wijziging profiel waterkering

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de grenzen van de bestemming “Waterstaat - Waterkering” alsmede de grenzen van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' te wijzigen in verband met de wijziging van het profiel van de waterkering met dien verstande dat:

  • a. de grenzen met niet meer dan 15 meter mag worden gewijzigd;
  • b. uitbreiding van de bestemming en gebiedsaanduiding aan de binnendijkse zijde van de waterkering niet is toegestaan.
20.2 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 m worden verschoven;
  • b. aanduidingen wijzigen dan wel verwijderen indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding toe bestaat.
20.2.1 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in lid 20.2 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a kan het bevoegd gezag eenmalig een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Reeve'.