direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Reeve
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991216-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend plan heeft ten doel de bouw van maximaal 600 woningen mogelijk te maken nabij het Reevediep. Het Reevediep wordt aangelegd in het kader van het project Ruimte voor de Rivier IJsseldelta-Zuid. Dit project behelst de integrale gebiedsontwikkeling ten zuiden van Kampen.

Met het oog op de uitvoering van het project Ruimte voor de Rivier IJsseldelta-Zuid heeft de raad van de gemeente Kampen in 2013 het bestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid" vastgesteld. Het bestemmingsplan had tot doel de integrale gebiedsontwikkeling mogelijk te maken. De belangrijkste onderdelen van het project betroffen:

  • Het verbeteren van de waterveiligheid in het stroomgebied van de Rijn/IJssel door de aanleg van het Reevediep met dijken;
  • De inrichting van het Reevediep zelf met nieuwe natuur, die tevens functioneert als een ecologische verbindingszone tussen de IJssel en de Veluwerandmeren;
  • De ontwikkeling van het dorp Reeve op en nabij een klimaatdijk;
  • Uitbreiding van de (water)recreatie;
  • Verbetering van de infrastructuur;
  • Verbreden van de functiemogelijkheden in de zone Zwartendijk;
  • Het realiseren van stedelijke functies nabij het station Kampen-Zuid.

Op 11 februari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan op de beroepen tegen, onder meer, het bestemmingsplan en de Natuurbeschermingswet-vergunningen, die nodig waren voor uitvoering van het project. De Afdeling heeft het overgrote deel van de ingestelde beroepen ongegrond verklaard. De Afdeling heeft een aantal besluiten echter (op onderdelen) vernietigd. De Afdeling vernietigde het bestemmingsplan IJsseldelta-Zuid voor zover het betrof:

  • De bestemming “woongebied”;
  • Het plandeel met de bestemming “recreatie”, direct ten westen daarvan;
  • De aanduiding “jachthaven” en
  • De aanduiding “maximum aantal ligplaatsen: 250” voor de gronden met de bestemming “water” direct ten westen van het plandeel met de bestemming “woongebied”.

Deze plandelen werden vernietigd, omdat de daarbinnen voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling, het dorp Reeve, niet voldeed aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. De bouw van 1300 woningen aan het Reevediep was door deze tussenuitspraak niet mogelijk. Met de provincie Overijssel en de gemeente Zwolle zijn in 2016 bestuurlijke afspraken gemaakt rondom het dorp Reeve. Daarnaast is de woningbehoefte conform de Ladder voor duurzame verstedelijking voor Reeve nu gemotiveerd voor 600 woningen. Op 12 april 2017 heeft de gemeenteraad het go-besluit genomen om de woningbouw aan het Reevediep alsnog mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan beoogt nu te voorzien in de bouw van maximaal 600 woningen.

Voor een goed inzicht in de relatie met het bestemmingsplan “IJsseldelta-zuid” wordt nog het volgende vermeld. Zoals hiervoor gesteld heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 februari 2015 een tussenuitspraak gedaan op de beroepen tegen, onder meer, het bestemmingsplan van Kampen. De Afdeling oordeelde daarbij ook dat het project, wat betreft de hoogwatergeul en de Reevedam, alleen doorgang kon vinden indien voldaan werd aan de criteria van artikel 19g en 19h van de Natuurbeschermingswet 1998 (de zogeheten "ADC-toets"). De Afdeling stelde in de tussenuitspraak de bevoegde gezagen in de gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen door alsnog een ADC-toets uit te voeren ten aanzien van de gevolgen van de verstoring/vernietiging van leefgebied van de roerdomp en de grote karekiet in het Natura 2000-gebied "Veluwerandmeren". Deze ADC-toets is vervolgens uitgevoerd en de Afdeling heeft op 25 november 2015 een einduitspraak gedaan. Het gevolg van de uitspraak was dat de hoogwatergeul in zijn geheel kon worden aangelegd, maar varen en recreëren binnen een afstand van 150 meter van de rietlanden bij het aansluitpunt met het Drontermeer was niet toegestaan omdat de Afdeling niet overtuigd was dat verstoringseffecten hier voldoende weggenomen werden om een significant negatief effect te voorkomen. Omdat de verstoring samenhangt met recreatief gebruik, waarvoor in de ADC-toets geen zwaarwegend maatschappelijk belang was aangetoond, betekent dit dat de doorgaande vaarroute tussen de IJssel en het Drontermeer alleen tot stand kon komen indien preventieve maatregelen ter voorkoming van verstoring kunnen worden genomen.

Om de doorgaande vaarrecreatie alsnog mogelijk te maken is het bestemmingsplan “IJsseldelta-zuid, 1e herziening Reevediep” opgesteld en inmiddels vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk de preventieve maatregelen ter voorkoming van verstoring te nemen. Dit bestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van het voorliggende plan.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Reeve' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991216-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Ten zuidoosten van Kampen ligt de stad Zwolle, aan de oostzijde grenst Kampen aan de gemeente Zwartewaterland. De Noordoostpolder en Flevoland liggen aan de noord- en westzijde van de gemeente, gescheiden van elkaar door het Drontermeer, Vossemeer en Zwartemeer. Kampen ligt in de IJsseldelta en is omringd door het landschap. De ontstaansgeschiedenis is herkenbaar in de huidige stedelijke structuur. De binnenstad ligt op een zandrug aan de IJssel, de wijken zijn concentrisch rondom de binnenstad gegroeid, de oude broekwegen verbinden de binnenstad met de wijken en het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0001.jpg"

topografische kaart Kampen en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0002.jpg"

ligging van het plangebied ten zuidwesten van Kampen

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0003.jpg"

Het plangebied ligt aan de zuid-westzijde van Kampen, ten westen van de N50 en is momenteel in gebruik als agrarisch gebied. De N50 met afrit Kampen-Zuid biedt het plangebied een snelle efficiënte verbinding met de omringende steden (Kampen, Zwolle). De N50 sluit aan op de A50 (richting Apeldoorn), de A28 (richting Zwolle / Amersfoort), de A6 (richting Lelystad / Emmeloord) en de N307 (richting Dronten).

Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Hanzelijn, de spoorlijn die Zwolle, via Kampen met Lelystad en Amsterdam verbindt. Het station voor Kampen bevindt zich ten oosten van de locatie, grenzend aan de N50 en de afrit Kampen-Zuid.

Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de randmeren (Drontermeer, Vossemeer). De randmeren vormen de grens tussen Overijssel en Flevoland en staan in rechtstreekse verbinding met het IJsselmeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0004.jpg"

Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich de Zwartendijk. Een historische dijk met kolken en oude boerderijen. De Zwartendijk is van historische waarde, vandaar dat er een respectzone tot de Zwartendijk wordt aangehouden van ca. 200 m aan beide zijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0005.jpg"

het volledige projectgebied IJsseldelta-Zuid

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0006.jpg"

Het Reevediep in aanleg

De zuidgrens van het plangebied wordt gevormd door de nieuwe nevengeul van de IJssel, het Reevediep, die momenteel wordt gegraven en die de IJssel met de Randmeren verbindt. Het Reevediep maakt onderdeel uit van het landelijke waterveiligheidsproject Ruimte voor de Rivier. Tussen de locatie en het Reevediep wordt een zogenaamde klimaatdijk aangelegd. Deze klimaatdijk is uniek in Nederland en heeft een zodanige opbouw, hoogte en breedte dat hier woningen op kunnen worden gebouwd en anticipeert op een toekomstige stijging van het waterpeil.

Het gebied ten noorden van de Hanzelijn en ten zuiden van het Reevediep blijft agrarisch gebied.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Voor het bestemmingsplan Reeve zijn verschillende bestemmingsplannen van kracht. Het gaat om de volgende plannen:

  • het bestemmingsplan “IJsseldelta-zuid”, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Kampen op 16 mei 2013. De Afdeling heeft weliswaar een deel van dit bestemmingsplan vernietigd (zie paragraaf 1.1.) maar de vernietiging had geen betrekking op de dubbelbestemming “Waterstaat-waterkering”. Deze dubbelbestemming is dus nog vigerend en wordt weer opgenomen in dit bestemmingsplan Reeve. Daarnaast is een deel van het bestemmingsplan “IJsseldelta-Zuid”, gelegen nabij de Zwartendijk weer opgenomen in het bestemmingsplan Reeve;
  • het bestemmingsplan “Dronthen”, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Kampen op 29 mei 1975 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 13 juli 1976. Door de vernietiging door de Afdeling van de bestemming “Woongebied” vigeert dit bestemmingsplan weer;
  • het bestemmingsplan “Buitengebied 2014”, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Kampen op 6 maart 2014.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2;
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en de verrichte onderzoeken;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • De juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • Vervolgens komen in hoofdstuk 6 de de resultaten van de inspraak en het wettelijk vooroverleg aan de orde.
  • De onderzoeksrapporten die dienen als onderbouwing van de Toelichting zijn opgenomen in de Bijlagen.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor het plangebied. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts dertien nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de Structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

De volgende nationale belangen zijn relevant voor het plangebied:

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Milieukwaliteit 

Voor een goede milieukwaliteit moet de kwaliteit van bodem, water en lucht minimaal voldoen aan de (internationaal) geldende norm(en). De gezondheid van burgers moet worden beschermd tegen negatieve milieueffecten zoals geluidsoverlast. Het uitgangspunt is een gelijk beschermingsniveau voor het hele land. In paragraaf 3.5 is aangegeven op welke wijze in het voorliggende bestemmingsplan rekening is gehouden met de diverse aspecten.

Waterveiligheid 

Waterveiligheid betreft de bescherming tegen overstromingen en gevolgen van overstromingen. Waterveiligheid en de beschikbaarheid van voldoende zoet water stellen eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het is belangrijk dat bij ruimtelijke plannen, waaronder voor stedelijke (her)ontwikkeling, rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. In paragraaf 3.6 is ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten behorend bij dit bestemmingsplan.

Zorgvuldige afweging en besluitvorming 

De gemeente Kampen doorloopt een zorgvuldig proces in de besluitvorming. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden krijgen de gelegenheid te reageren op het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 Inspraak en overleg wordt hier nader op ingegaan.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2).

In paragraaf 3.4 wordt ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking, voor zowel het woonprogramma als de voorzieningen.

2.1.2 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij Waterschap Drents Overijsselse Delta. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan. In paragraaf 3.6 is hier aandacht aan besteed.

2.1.3 Europese kaderrichtlijn Water (2000)

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst is belangrijk in Europa. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Kampen valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen. Zie paragraaf 3.6.

2.1.4 Het Nationaal Waterplan (2016-2021)

Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid de rijksoverheid in de planperiode voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het bestemmingsplan past binnen de kaders van het Nationaal Waterplan. Voor een omschrijving van het aspect water zie paragraaf 3.6.

2.1.5 Beleidslijn Grote Rivieren

De Beleidslijn Grote Rivieren dient twee doelen: primair waarborging van voldoende veiligheid en als secundair doel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij hoort een concreet maatregelenpakket voor de korte termijn en een doorkijk voor de lange termijn.

Voor de korte termijn was, als hoogwatermaatregel bij Kampen, een zomerbedverlaging van de IJssel opgenomen. Voor de lange termijn opgave was alleen een zomerbedverlaging niet toereikend. De Planologische kernbeslissing (PKB) voorzag daarom in een planologische reservering van een ruim gebied ten zuiden en westen van Kampen voor een nader te begrenzen bypass en ten noorden en oosten van Kampen een planologische reservering voor het verleggen van het Noorddiep.

De regio heeft aanleiding gezien de bypass al op korte termijn te realiseren. Op dit moment is een gecombineerd pakket van maatregelen in uitvoering waarbij sprake is van een zogenaamde verkorte zomerbedverlaging (beginnend bij Kampen), een directe aanleg van de bypass, aangevuld met kleinere maatregelen, om te kunnen voldoen aan de vereiste waterstandsdaling.

2.1.6 Natuurwetgeving

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan toe bestaande wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora en Faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden).

De belangrijkste wijziging ten opzichte van de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het vervallen van de Beschermde Natuurmonumenten (BN). Het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden is niet in betekenende mate gewijzigd.

Ook met betrekking tot de Boswet is er weinig veranderd. Het beschermingsregime voor beschermde soorten (voorheen Flora en Faunawet) is wel ten dele gewijzigd. Voor de vanuit internationale kaders beschermde soorten, zoals Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten, is het beschermingsregime vrijwel ongewijzigd, echter de lijsten van overige (nationaal) beschermde soorten zijn gewijzigd. Hierbij zijn zowel soorten toegevoegd als afgevoerd.

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel is vastgelegd in de geactualiseerde omgevingsvisie en omgevingsverordening. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is intussen vervat in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en kent nu een vergelijkbare beschermingsstatus. Hetzelfde geldt voor ruimtelijke kwaliteiten zoals weidevogelgebieden.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten een beschermd gebied liggen, maar mogelijk wel van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen dat gebied.

Op het aspect Natuurwetgeving wordt nader ingegaan in paragraaf 3.7.

2.1.7 Beschermingsregime Natura 2000 gebieden

Op grond van artikel 2.7, eerste lid Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid, van de Wnb. Indien significante gevolgen op voorhand kunnen worden uitgesloten, dan is geen sprake van een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid en hoeft geen nadere ecologische beoordeling te worden gedaan. Is sprake van een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid dan moet een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied (artikel 2.8, eerste lid Wnb). In dat geval moet ook een plan-MER worden gemaakt (artikel 7.2a Wet milieubeheer). Het plan mag uitsluitend worden vastgesteld indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Er hoeft toch geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project (artikel 2.8, tweede lid Wnb). Dan hoeft ook geen plan-MER te worden gemaakt.

Deze regeling stond in vergelijkbare bewoordingen in artikel 19j van de tot 1 januari 2017 geldende Nbw 1998.

Vergunde situatie

Effecten op Natura 2000-gebieden door het project IJsseldelta-Zuid, inclusief woongebied Reeve, zijn in 2013 in de toenmalige passende beoordeling en de aanvullingen daarop uitvoerig onderzocht.

Uit dit onderzoek is gebleken dat een aantal van de ontwikkelingen in het kader van het project IJsseldelta-Zuid negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren, Ketelmeer & Vossemeer en Rijntakken (voorheen Uiterwaarden IJssel).

Verder wordt verwezen naar paragraaf 3.7.1.2.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. 'Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit. Deze kwaliteiten worden volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dienen te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

2.2.2 Omgevingsverordening

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende beleids- en kwaliteitsambities zoals vastgelegd in het ontwikkelingsperspectief voor het desbetreffende gebied.

In de omgevingsvisie van de Provincie Overijssel wordt het uitvoeringsmodel 'of – waar – hoe' gehanteerd:

  • Of een ontwikkeling kan. Dit betreft een generieke beleidskeuze.
  • Waar een ontwikkeling dan moet plaatsvinden.
    Hiertoe heeft provincie Overijssel 6 ontwikkelingsperspectieven benoemd, drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn.
  • Hoe een ontwikkeling kan worden ingepast. Met behulp van de gebiedskenmerken kan een ontwikkeling goed in de desbetreffende omgeving worden ingepast.
    Gebiedskenmerken worden benoemd vanuit de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving.
    Voor het plangebied Reeve wordt hier in paragraaf 3.3 nader op ingegaan.

Hieronder wordt ingegaan op het voor Reeve geldende ontwikkelingsperspectief met bijbehorende kwaliteitsambities. Om invulling aan de ontwikkelingsperspectieven te geven heeft de provincie Overijssel ruimtelijke kwaliteitsambities opgesteld. Afhankelijk van gebied en het daar geldende ontwikkelingsperspectief ligt de nadruk op één of een aantal van deze kwaliteitsambities. De 7 kwaliteitsambities voor de Groene Omgeving en de Stedelijke Omgeving zijn:

  • Een zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • Sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van het agrarisch cultuurlandschap
  • Natuur als ruggengraat
  • Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel
  • Het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken
  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus; elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur.

Voor alle kwaliteitsambities gelden de zogenaamde 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit. Daarbij wordt ruimtelijke kwaliteit gedefinieerd als: “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.” Ruimtelijke kwaliteit gaat in de omgevingsvisie vooral over 'goed': over functioneel, mooi en toekomstbestendig. Dit is een optelsom van:

  • Gebruikswaarde: functionaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initiatief dat ontwikkeld wordt;
  • Belevingswaarde: beeldkwaliteit, het 'mooie', de identiteit van een gebied;
  • Toekomstwaarde: het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheerbaarheid).

Ontwikkelingsperspectief wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap

Het plangebied Reeve ligt in de zone met ontwikkelingsperspectief wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0007.jpg"

Ter plaatse van het plangebied: lichtgroen= Ontwikkelingsperspectief wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap

Het plangebied ligt in de Groene Omgeving in de zone waar het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' geldt. Als belangrijkste kwaliteitsambitie voor dit ontwikkelingsperspectief geldt:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop.

Daarnaast gelden voor dit ontwikkelingsperspectief de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • Sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • Continu en beleefbaar watersysteem.

De ontwikkeling van Reeve binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' met bijbehorende kwaliteitsambities.

De ontwikkeling van Reeve gaat uit van behoud van, versterken van en inspelen op de kwaliteit van het landschap, ontwikkelingsmogelijkheden voor wonen en toerisme, en de realisatie van waterkwaliteitsdoelen. Reeve voorziet in een uniek woonmilieu waar natuur en landschap bij elkaar komen en in recreatiemogelijkheden voor mensen uit Kampen of een grotere omgeving.

De ontwikkeling van het plangebied Reeve voldoet aan de kwaliteitsambities door de provincie geformuleerd:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen

De structuur en richting van het agrarisch cultuurlandschap wordt in de verkaveling van Reeve expliciet als uitgangspunt gebruikt. Reeve wordt middels het volgen van de bestaande polderstructuur op een vanzelfsprekende manier ingebed in het landschap.

Daarbij wordt er tevens ingespeeld op en gebruik gemaakt van het nieuwe landschap dat hier momenteel gecreëerd wordt. De bedijking en inpoldering van het oorspronkelijke zeekleilandschap wordt hier op hedendaagse wijze voortgezet in het landelijke waterveiligheidsproject Ruimte voor de Rivier. Aan de zuidzijde van de locatie wordt een nieuwe nevengeul, het Reevediep, aangelegd tussen de IJssel en de randmeren ten behoeve van voldoende waterafvoer van de IJssel. Hierdoor kan Reeve profiteren van een mooie ligging aan deze nieuw 'IJsselarm'. Hierop wordt ingespeeld door het benutten van het unieke uitzicht, het voorzien in doorlopende waterverbindingen, watergerelateerd wonen, combinaties van wonen en recreatief gebruik van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0008.jpg"
bestaande polderstructuur in plangebied Reeve

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0009.png"

  • Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
    Bij de ontwikkeling van Reeve wordt optimaal gebruik gemaakt van het zicht op en van de belevingswaarde van het landschap. De klimaatdijk, die langs het Reevediep wordt aangelegd, is uniek in Nederland. Aan de waterzijde van de klimaatdijk loopt een continue recreatieve langzaam verkeersroute die door de hoge ligging optimaal gebruik maakt van de prachtige zichtmogelijkheid over het landschap. Op de dijk worden woningen gesitueerd die eveneens profiteren van het unieke uitzicht over het Reevediep en het bestaande landschap ten zuiden daarvan. Aan de voet van de dijk komen struinpaden en terreinen voor spelen of voor verblijf direct aan het water. Deze terreinen behouden hun overstromingsfunctie. De bevaarbaarheid van het water, de open vaarverbinding naar de randmeren en het IJsselmeer, de buitenhaven en de sluis die de waterverbinding met het gebied achter de dijk verzorgt, maakt de omgeving ook vanaf het water beleefbaar.
  • Sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel

De IJssel is een belangrijke en sterke ruimtelijke identiteit van Overijssel. De aanleg van het Reevediep kan deze identiteit nog verder uitbouwen. De klimaatdijk, waarop door zijn extra hoogte en breedte gebouwd kan worden, is uniek in Nederland. In de kern van Reeve, daar waar routes, water, zicht, wonen en recreatie bij elkaar komen, is een nieuw icoon aan de IJssel bedacht als bijdrage aan de belevingswaarde langs de IJssel en als identiteitsdrager van het nieuwe dorp Reeve.

  • Continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel
    Waterveiligheid en het voldoen aan de waterafvoercapaciteit van de IJssel liggen ten grondslag aan het project Ruimte voor de Rivier en daarbinnen de aanleg van het Reevediep. Het Reevediep maakt onderdeel uit van een continu watersysteem. Het fungeert als tweede IJsselarm om zo, ook in extreme omstandigheden, voldoende water af te kunnen voeren van de IJssel naar het IJsselmeer. In het plangebied achter de dijk is een uitgekiend watersysteem ontworpen dat de structuur van het bestaande polderlandschap opneemt, kwel opvangt, bijdraagt aan de waterbergingsopgave, en een beleefbaar en aantrekkelijk waterrijk woonmilieu creëert waar boten direct aan huis kunnen worden aangelegd. De sluis zorgt voor een directe vaarverbinding met de Randmeren en het IJsselmeer. Het Reevediep en het daaraan gekoppelde watersysteem krijgt zo niet alleen een rol in de waterveiligheid, maar tevens als aantrekkelijk vaargebied en woonmilieu.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0010.jpg"

continu watersysteem op de schaal van Kampen en op de schaal van Reeve

In paragraaf 3.3 wordt aan de hand van de zogenaamde 'lagenstructuur' met bijbehorende gebiedskenmerken de passendheid van de ontwikkeling van Reeve omschreven bezien vanuit het landschap en de ondergrond, vanuit het agrarisch cultuurlandschap, vanuit de stad en vanuit de belevingswaarde. Aan de hand van de gebiedskenmerken van de desbetreffende laag wordt onderbouwd dat de ontwikkeling van Reeve goed in de omgeving wordt ingepast.

Sociale kwaliteit

Sociale kwaliteit wordt als belangrijke drager van het plan beschouwd. Middels een uitgebreid participatietraject met bewoners van Kampen, mogelijk toekomstige bewoners van Reeve en andere geïnteresseerden is gezocht naar gewenste ondersteunende functies. Denk hierbij aan aangename (langzaam verkeer) routes, invulling van de recreatieve route langs het Reevediep (het 'recreatieve lint'), mogelijkheden voor waterrecreatie, verblijfsgebieden, een voor zowel de bewoners van het toekomstige Reeve als voor de bewoners van Kampen en de regio aantrekkelijke invulling van de dorpskern, aansprekende woonmilieus en mogelijkheden voor de invulling van het gebied tussen het dorp en de stad. Suggesties die naar boven komen zijn o.a. terras en horecagelegenheid op het dorpsplein, lokale voedselvoorziening, speelmogelijkheden, het stimuleren van groepsinitiatieven (ook ten aanzien van duurzame energieopwekking), een kleine winkelvoorziening, een dorpshuis en het inzetten op culturele activiteiten. De uitkomsten van de participatie worden verwerkt, vertaald en daar waar mogelijk en reëel op een passende manier geïntegreerd in het stedenbouwkundig ontwerp. Passende (groeps)initiatieven worden zoveel mogelijk gefaciliteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0011.jpg"

Sociale kwaliteit met suggesties als horeca op het plein, lokale voedselvoorziening en het stimuleren van groepsinitiatieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0012.jpg"

Lokale voedselvoorziening tussen het dorp en de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0013.jpg"

Recreatief lint en mogelijkheden voor onder andere spel en waterrecreatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0014.jpg"

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030

De gemeente Kampen heeft voor de lange termijn haar visie gegeven op de ruimtelijke ontwikkeling van Kampen in de structuurvisie Kampen 2030 (vastgesteld op 28 mei 2009). Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente. Zij beschrijft integraal de gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij vooruit naar 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0015.jpg"

structuurvisiekaart Kampen 2030. Reeve is hierop aangegeven als nieuw woongebied.

In de structuurvisie Kampen 2030 is de aanleg van Reeve als nieuw woongebied opgenomen; de ontwikkeling past dus binnen de structuurvisie. In de structuurvisie Kampen 2030 worden twee belangrijke ontwikkelingen benadrukt die hun basis hebben op een hoger (landelijk) schaalniveau en als vertrekpunt hebben gediend voor het opstellen van de structuurvisie.

  • De aanleg van de Hanzelijn en het nieuwe station Kampen-Zuid, een nieuwe snelle railverbinding tussen Zwolle, via Kampen en Lelystad naar de Randstad. Deze is reeds gerealiseerd.
  • De aanleg van het Reevediep, een overloop van de rivier de IJssel aan de zuidzijde van de stad Kampen. Het Reevediep, tussen de IJssel en het Drontermeer, moet er voor zorgen dat Kampen in de toekomst de waterafvoer van de IJssel kan blijven verwerken, zonder natte voeten te krijgen. Het Reevediep is momenteel in aanleg.

Beide ontwikkelingen brengen voor Kampen enorme potenties met zich mee. In de structuurvisie zijn vanuit deze twee grote ontwikkelingen een aantal gedachtenrichtingen en toekomstbeelden geformuleerd die uitgaan van combinaties van inbreiding en uitbreiding voor de woonfunctie. Op basis van de gedachtewisselingen met bewoners en een klankbordgroep is door de raad een integrale visie op de gewenste hoofdlijnen naar de toekomst geformuleerd waarbij het belangrijkste doel is: “het onderkennen van de genius loci van Kampen, de identiteit van deze bijzondere plek in de delta van de IJssel”. Om dit doel te bereiken worden 7 thema's onderscheiden die als leidraad dienen voor ontwikkelingen in Kampen. Deze thema's raken de ontwikkeling van Reeve en benadrukken op verschillende wijze dat de ontwikkeling van Reeve zeer goed binnen de structuurvisie Kampen 2030 past.

Thema Kampen waterstad - kansen voor het Reevediep

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0016.png"

Water vormt dé basis voor het landschap en de stad. Kampen heeft zich ervoor ingezet om het Reevediep op te waarderen tot een 'volwaardige nieuwe IJsselarm', met een nieuwe vaarroute voor recreatieschepen, periodiek overstromende uiterwaarden, natte natuur, recreatiemogelijkheden en wonen in een nieuw waterstadje. Het biedt Kampen de mogelijkheid de relatie met de rivier verder te versterken. Langs het Reevediep liggen unieke mogelijkheden voor wonen aan het water. Een nieuw stuk Kampen, als een echte waterstad tussen IJssel en IJsselmeer.

Thema's uit de structuurvisie

  • Een fijnmazig raamwerk van waterroutes

Vanuit Reeve biedt het fijnmazige waternetwerk een unieke manier om de diversiteit te ervaren. Langs het waternetwerk kunnen op gerichte punten kleinschalige recreatieve, culturele en ecologische impulsen worden gegeven, bijvoorbeeld in de vorm van een restaurantje, een Bed & Breakfast, een uitkijkpunt of een expositieruimte in een boerderij. Reeve ligt op een punt waar grote waterpartijen (het Reevediep en de randmeren) en kleinere watergangen plus een nieuw waterrijk woon- en recreatiemilieu bij elkaar komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0017.jpg"

  • Balkon aan de IJssel

Het waterfront van Kampen is het pronkstuk van de stad. De vele plekken waar Kampen en het water van de IJssel elkaar ontmoeten vormen de gouden randjes van de stad. Kampen wordt in alles een stad die onlosmakelijk verbonden is met de rivierdelta van de IJssel. Reeve, in het bijzonder de klimaatdijk, vormt een bijzonder element in dit waterfront.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0018.jpg"

  • De spin in het web

Uitwaaierende lange lijnen verknopen de historische binnenstad met de omliggende woonwijken en landschappen. Een uitgekiend systeem voor de fietser en een handige manier om nieuwe ontwikkelingen, zoals Reeve, aan de stad te binden. Het (langzaam) verkeersnetwerk van Reeve sluit aan op en is een uitbreiding van deze structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0019.jpg"

  • De nieuwe voordeur van Kampen

Met het gereedkomen van de N50 en N307/Flevoweg, de Hanzelijn met station Kampen Zuid en de aanleg van het Reevediep wordt het beeld van Kampen voor veel 'reizigers' niet meer alleen bepaald door het prachtige front aan de IJssel bij de binnenstad. Er is een tweede voorkant ontstaan aan de andere zijde van de stad. De 'voordeur' van Kampen ligt daarmee niet alleen meer in het centrum langs de IJssel, maar ook aan de westzijde, langs het Reevediep, spoorlijn en snelweg. Het vormt de kans om een nieuw gezicht te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0020.jpg"

De structuurvisie gaat uit van een zorgvuldig en stapsgewijze inpassing van nieuwe woningen.

Stap 1: Inbreiden en afbouwen

Stap 2: Stapsgewijs langs de bypass

Het inbreiden en afbouwen van de bestaande stad heeft zijn grenzen. Het bestaande groen in de stad, de prettige maat en schaal van de woonwijken in Kampen en het dorpse karakter van IJsselmuiden dienen gekoesterd te worden en dragen voor een belangrijk deel bij aan de kwaliteit en identiteit van Kampen. De volgende stap is daarom niet een verdere inbreiding en intensivering, maar een stapsgewijze uitbreiding aan de westzijde van de stad, langs de nieuwe IJsselarm, in de oksel van de Hanzelijn. Een locatie met bijzondere potenties voor wonen, in aansluiting op het nieuwe station, goed ontsloten vanaf de N50 en direct aan de nieuwe IJsselarm gelegen. Hier kan Kampen als waterstad een nieuwe impuls krijgen, met een boeiende mix van wonen en recreëren in, aan en op het water.

2.3.2 Woonvisie

Op 6 juli 2016 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Kampen 2016-2021 vastgesteld als kader voor het woonbeleid. Doelstelling van de Woonvisie is het bieden van een goed woonklimaat voor de inwoners van de gemeente Kampen: een passend huis, een veilige buurt en een goede leefomgeving.

De gemeente Kampen telt ruim 21.000 woningen. Prognoses tonen aan dat de gemeente Kampen doorgroeit in zowel inwoners als huishoudens. In de periode 2017-2027 is behoefte aan gemiddeld circa 188 nieuwe woningen per jaar, dit is een forse opgave. De lange termijn prognoses (2027 en verder) wijzen op een blijvende groei van de gemeente Kampen.

Het gaat bij het realiseren van de woonopgave niet alleen om de kwantiteit, maar om een gevarieerd en betaalbaar aanbod van woningen en locaties die aansluiten op de behoefte van de woonconsument (kwaliteit). De uitdaging is om te voorzien in de gewenste woonmilieus (zoals stedelijk, dorps, suburbaan). De gemeente Kampen bekijkt zorgvuldig welk deel van de opgave binnen bestaand gebied is te realiseren en voor welk deel uitbreiding nodig is.

In de Woonvisie is Reeve daarbij benoemd als locatie om een deel van de woonopgave te realiseren. In paragraaf 3.4 wordt dat nader uitgewerkt.

Een bijzondere woonopgave betreft het zorgen voor voldoende en betaalbare sociale huurwoningen. In de Woonvisie is opgenomen dat ongeveer 20% van de nieuwbouwopgave gereserveerd moet worden voor nieuwe sociale huurwoningen. De woonopgave betreft natuurlijk niet alleen nieuwbouw, maar juist ook het zorgen voor de bestaande voorraad van ruim 21.000 woningen. Leefbaarheid van de wijken behoeft continu aandacht en acties. Duurzaamheid en wonen-zorg-welzijn zijn thema's die in de Woonvisie als vanzelfsprekende rode draden door de woonopgaven heen lopen.

De provincie Overijssel stuurt op een goede regionale afstemming van de lokale woonopgaves. De Woonvisie is regionaal en met de provincie afgestemd en sluit aan op de regionale Woonvisie West-Overijssel 2014. Daarmee heeft de Woonvisie Kampen 2016-2021 een stevig regionaal draagvlak.

De Woonopgave uit de Woonvisie krijgt concreet vertaling in de regionale woonafspraken en in het woonprogramma “Woningmarkt Kampen in balans” dat jaarlijks door de raad wordt vastgesteld.

2.3.3 Groenstructuurvisie

Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd. Met het vaststellen van de visie op 4 oktober 2012 is het Groenbeleidsplan 2004 komen te vervallen.

De Groenstructuurvisie heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kommen van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen. Daarnaast geeft de visie aan welke particuliere groengebieden van betekenis zijn voor de groenstructuur.

In het stedenbouwkundig plan voor Reeve wordt de groenstructuur op wijk- en buurtniveau vastgelegd. Het plan voldoet aan de minimum hoeveelheid openbaar groen per woning zoals door de raad vastgesteld: 110 m2 per woning.

2.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

Het Gemeentelijk Verkeer en VervoerPlan is 3 juni 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het plan bestaat uit drie deelplannen: het categoriseringplan voor gemotoriseerd verkeer, het fietsbeleidsplan en het openbaar vervoerplan. Naast de deelplannen is er een uitvoeringsplan.

Het GVVP geeft een doorkijk tot 2030 en wil met het plan nieuwe ontwikkelingen op het gebied van infrastructuur samen met bestaande beleidskaders integreren tot één integraal kader. In paragraaf 3.9 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer.

2.3.5 Externe veiligheidsbeleid

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen, transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 7 BEVI-inrichtingen (Besluit externe veiligheid inrichtingen) en 7 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2017 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook zijn ontheffingroutes bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel zijn er een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (dan wordt de Veiligheidsregio IJsselland om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als grenswaarde wordt beschouwd.

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.5.5.

2.3.6 Welstandsnota

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. De Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een aanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden.

De ontwikkeling van Reeve betreft een nieuw te ontwikkelen gebied dat daarom nog niet in de welstandsnota is opgenomen. Om de ruimtelijke kwaliteitambities voor Reeve te kunnen waarborgen zal er naast het stedenbouwkundig plan ook een globaal beeldkwaliteitplan worden opgesteld. Het beeldkwaliteitplan is erop gericht dat de bebouwing goed binnen het plangebied en het omringende landschap wordt ingepast. Bouwplannen zullen aan de hand van dit beeldkwaliteitplan worden getoetst. Wanneer het gebied eenmaal ontwikkeld is zal, op basis van wat dan wenselijk is, het gebied aan het welstandsbeleid worden gekoppeld.

De hoofdthema's voor het beeldkwaliteitplan zullen worden afgeleid van de bij het stedenbouwkundig plan geformuleerde kernwaarden. De kernwaarden vormen de basisprincipes waarop het stedenbouwkundig plan is ontworpen. De kernwaarden zijn vanuit ruimtelijk oogpunt met name gericht op een goede landschappelijke inpassing van het gebied en de bebouwing, daarbij gebruikmakend van de landschappelijke en historische structuur en van de door het Reevediep gecreëerde ruimtelijke, landschappelijke en recreatieve mogelijkheden en kwaliteiten.

De kernwaarden van Reeve:

  • 1. We zijn een eigentijds dorp met een duidelijk dorps karakter
  • 2. We creëren een dorpskern met een icoon waar in en waar omheen passende voorzieningen zich vestigen
  • 3. We zien water en zijn groene oevers als kwaliteitsdrager van het nieuwe dorp
  • 4. We durven uniek te zijn door de klimaatdijk en woning in elkaar op te laten gaan
  • 5. We faciliteren het recreatieve lint langs de klimaatdijk dat Kampen en Reeve met elkaar verbindt
  • 6. We zijn groen, bijna energieneutraal en gezond
  • 7. We zijn flexibel en ontvankelijk voor toekomstige nieuwe vragen of inzichten
  • 8. We zijn divers en vormen een duidelijke familie in eigentijdse en innovatieve beeldkwaliteit
2.3.7 Erfgoednota

In september 2013 heeft de gemeenteraad de Erfgoednota “Kampen, rijk aan erfgoed' vastgesteld. In het hoofdstuk Visie en Missie staat: 'Erfgoed vormt een belangrijk onderdeel van het ruimtelijk beleid. (…) De gemeente ziet erfgoed als kans om een gebied betekenis en meerwaarde te geven'. In paragraaf 3.8 wordt aandacht besteed aan de cultuurhistorie in het plangebied.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij het opstellen van het bestemmingsplan komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek, maar ook de aspecten die samenhangen met milieu, de behoefte aan het programma, archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Ontwikkelingsgeschiedenis

Kampen is gelegen in de IJsseldelta: een gebied met eilanden tussen oude en nieuwe takken van de IJssel die uitmonden in het IJsselmeer, de voormalige Zuiderzee.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0021.jpg"

Kampen; stad in de IJsseldelta (omstreeks 1400, volgens Ente IJsseldelta)

De eerste bebouwing vond plaats op de door de rivier de IJssel gevormde rivierduinen of zandophopingen. Aan de westzijde van de IJssel ontstond zo Kampen als een compacte vestingstad op het uiteinde van de oeverwal, omsloten door een lager gelegen landschap, direct gelegen aan de IJssel en momenteel nog zichtbaar in de vorm van de historische binnenstad. Aan de oostzijde van de IJssel ontstond bebouwing op de zandruggen in de vorm van lintbebouwing, gelegen op enige afstand van de IJssel. Hieronder ook het 'dorp' IJsselmuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0022.jpg"

kaart 1560; bebouwing op zandruggen

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0023.jpg"

kaart 1859; vestingstad Kampen en de dorpen omringd door het landschap. Links de Zuiderzee.

De IJssel is van oudsher een belangrijke handelsroute, daaraan heeft Kampen zijn ontstaan te danken. Kampen is dan ook lid geweest van het Hanzeverbond van de diverse Hanzesteden. In de historische binnenstad is deze bloeiperiode van de stad nog goed zichtbaar. Naast handelsstad was Kampen ook bekend als agrarische gemeente.

Aan de westzijde van Kampen liggen diverse polders, die vanaf ongeveer 1200 zijn ontgonnen. Dit om te voorzien in de voedselbehoefte van het groeiende Kampen. De polder Dronthen, waarin zich het geplande woongebied 'Reeve' bevindt, is wellicht al ouder, en zou zijn naam te danken hebben aan het dorp Dronthe, dat door overstromingen en afslag door de Zuiderzee is verdwenen. Kenmerkend voor deze polder is de verkaveling in lange smalle percelen, in een noordoost-zuidwestelijke richting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0024.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0025.jpg"

Zwartendijk met wielen en karakteristieke boerderijen als zichtbaar relict uit het verleden

Ook de Zwartendijk getuigt van deze geschiedenis van inpoldering en overstromingen. Deze dijk is aangelegd rond 1300 en maakte deel uit van een stelsel van dijken dat de stadsweiden ten westen van Kampen beschermde tegen het water van de IJssel en de Zuiderzee. Langs de bochtige oude dijk zijn kolken zichtbaar; de overblijfsels van dijkdoorbraken. De boerderijen aan de Zwartendijk zijn op terpen gebouwd.

Door de aanleg van de Dronther Zeedijk in 1597 kwamen de polders Dronthen en Buitendijks binnen de dijken te liggen. Toch overstroomde het gebied nog regelmatig, waardoor het gebied weinig aantrekkelijk was voor bewoning. Daarom is er vrijwel geen historische bebouwing in polder Dronthen te vinden. Na de watersnoodramp van 1825 werd de Zuiderzeebedijking aangelegd. Daarmee verloor de oude dijkring, waar de Zwartendijk deel van uitmaakte, definitief zijn functie als zeewering.

De Zwartendijk ligt tussen het plangebied en de N50 in en is nog heel herkenbaar als structuurdrager in het landschap en zal daarom als bijzonder, cultuurhistorisch element zijn plek en waarde behouden. Er zal een respectzone tot de Zwartendijk worden aangehouden van 200 meter, aan beide zijden van de dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0026.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0027.jpg"

20ste eeuwse nieuwbouwwijken concentrisch gelegen rond de binnenstad. De historische structuur van broeken en maten is nog duidelijk zichtbaar. De oude radiaalgewijs lopende wegenstructuur verbindt de woonwijken met de binnenstad en met het buitengebied.

Pas in de twintigste eeuw nam de kans op overstromingen, door bedijking en de aanleg van de afsluitdijk, sterk af. Vervolgens is Kampen zich grootschalig, concentrisch gaan uitbreiden buiten de vesting. De nieuwbouwwijken zijn planmatig opgezet en georiënteerd op het oude centrum. De oude routes die vanuit de historische stad in het omliggende buitengebied uitwaaieren, zijn nog steeds aanwezig. Deze historische routes vormen te voet en op de fiets de snelste verbindingen tussen stad, buitenwijken en het landschap. Door het plangebied Reeve aan te sluiten op deze routes worden efficiënte en mooie langzaam verkeersverbindingen naar Kampen en de binnenstad van Kampen gecreëerd.

Pas na het droogleggen van de Flevopolder in de jaren '60 is aan het eind van de 20ste eeuw de N50 aan de westzijde van Kampen aangelegd ter bevordering van de bereikbaarheid van Kampen. Daarvoor liep de doorgaande weg dwars door Kampen; doorgaande verbindingen waren vanwege het eindigen van de stad bij de Zuiderzee van minder belang. De huidige stadsrand is vrij hard en wordt gevormd door de N50.

In 2001 zijn de gemeenten Kampen en IJsselmuiden samengegaan. De oude binnenstad werd daarmee ook geografisch het hart van de nieuwe gemeente.

Met de 'oude' spoorlijn Zwolle-Kampen, het Kamperlijntje, zijn IJsselmuiden en de binnenstad van Kampen goed met het OV bereikbaar. Tussen 2006 en 2012 is de Hanzelijn aangelegd, met een tweede station, station Kampen Zuid, gelegen net ten oosten van de N50. Met de ingebruikname van deze nieuwe spoorverbinding tussen Zwolle en Lelystad, van waaruit men eenvoudig verder kan reizen naar de randstad, is de bereikbaarheid van Kampen aanzienlijk vergroot.

De Hanzelijn doorsnijdt het landschap aan de westzijde van de N50, daar waar het plangebied voor het dorp Reeve is gesitueerd. In 2012 is vanaf de N50 de nieuwe afslag Kampen Zuid in gebruik genomen. Vanaf deze afslag worden grote delen van Kampen ontsloten en kan in de toekomst ook het dorp Reeve worden ontsloten.

In 2015 is gestart met de uitvoering van het project Ruimte voor de Rivier Kampen. Grenzend aan het plangebied wordt een nevengeul van de IJssel gegraven zodat de IJssel een tweede aansluitpunt op het IJsselmeer krijgt. Samen met de zomerbedverlaging van de IJssel bij Kampen wordt hiermee bijgedragen aan de landelijke waterveiligheidsopgaven binnen het project Ruimte voor de Rivier.

Bij de aanleg van het Reevediep is al geanticipeerd op de komst van een woningbouwlocatie; de extra brede 'klimaatdijk' maakt het mogelijk op de dijk woningen te bouwen. Deze woningen krijgen een unieke ligging met weids uitzicht over de nieuwe watergeul en het landschap ten zuiden daarvan. De woningen, met boten, in het waterrijke woonmilieu achter deze dijk krijgen middels een sluis een directe vaarverbinding naar de randmeren en het IJsselmeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0028.jpg"

Het plangebied Reeve ligt ingeklemd tussen de twee grote landschappelijke ingrepen van de afgelopen decennia: tussen de Hanzelijn aan de noordzijde, en het Reevediep aan de zuidzijde. Het plangebied Reeve ligt vlakbij afslag Kampen Zuid en station Kampen Zuid. Hiermee is er een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur en is er een goede OV-verbindingen met Zwolle enerzijds en met Lelystad en de randstad anderzijds.

3.3 Huidige en toekomstige ruimtelijke situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0029.jpg"

Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing

De aanleg van de Hanzelijn en het Reevediep zijn ruimtelijk de aanleiding geweest om het plangebied, het gebied tussen de Hanzelijn en het Reevediep, voor woningbouw te ontwikkelen. Hier kan een uniek en waterrijk woonmilieu aan het Reevediep worden gecreëerd dat specifiek is, passend bij het landschap en de omgeving, en aanvullend is op de woonmilieus in Kampen en omgeving.

Het ruimtelijke uitgangspunt bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing is dat de stedenbouwkundige structuur goed aansluit op de bestaande landschappelijke structuur. De polderstructuur van het landschap met sloten in één richting wordt, in wat bredere slagen, overgenomen in de stedenbouwkundige verkaveling waardoor de structuur van het landschap en de structuur van Reeve in elkaar overlopen en Reeve zich als vanzelfsprekend in het landschap voegt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0030.jpg"

Cultuurlandschap van polder Dronthen als basis voor de stedenbouwkundige opzet.

Uitgangspunten bij de verkaveling is:

  • Aansluiting op de structuur van het bestaande en toekomstige landschap; aansluiting op de polderstructuur en op het Reevediep;
  • Verkavelen in de richting van de polderstructuur, aansluiting op het bestaande slotenpatroon;
  • Het nieuwe dorp Reeve is ruimtelijk dusdanig opgebouwd dat zij optimaal gebruik maakt van de bijzondere ligging aan het Reevediep (dijk en uitzicht) en het water (waterrijk milieu met een boot bij de woning).

De specifieke identiteit van de locatie wordt onderstreept door Reeve te positioneren en vorm te geven als zelfstandig dorp met een eigen kern. De dorpskern, met een plein voor ontmoeting en op het dorp afgestemde voorzieningen, ligt op een uitgekiende plek in het plan. De dorpskern ligt daar waar routes en meerdere specifieke planelementen bij elkaar komen. De dorpskern ligt op een verbreed en naar voren geschoven deel van de klimaatdijk, tevens uniek uitzichtpunt, aan het Reevediep, bij de sluis die het binnendijks water verbindt met het water van de randmeren, bij de buitenhaven en op het knooppunt van doorgaande langzaamverkeersroutes. De voorzieningen voor het dorp kunnen worden ondergebracht in een specifiek vormgegeven bouwwerk op het plein, het 'icoon', dat met zijn vooruitgeschoven positie op de dijk het centrum duidt.

De belangrijkste stedenbouwkundige uitgangspunten voor de ontwikkeling van het dorp Reeve worden vastgelegd in het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitplan op hoofdlijnen, waarmee de ruimtelijk beoogde kwaliteit wordt vastgelegd en gewaarborgd. De inpassing van het stedenbouwkundig plan en de bebouwing is gebaseerd op een goede verankering in de landschappelijke omgeving.

Het beeldkwaliteitplan op hoofdlijnen maakt onderdeel uit van de besluitvorming van het bestemmingsplan en wordt tegelijkertijd met het bestemmingsplan vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0031.jpg"

Reeve in de stedenbouwkundige context

Geografische ligging, landschappelijke ingrepen (Reevediep), infrastructurele ingrepen (N50 en Hanzelijn), bestaande stedelijke kernen (binnenstad Kampen en Zwolle), historische plekken (Zwartendijk), het afmaken van geplande ontwikkelingen en nieuwe ontwikkelingen (Stationskwartier, recreatiegebied Roggebotsluis, entree Kampen Zuid met o.a. zone N50) hangen ruimtelijk en functioneel gezien nauw met elkaar samen. Een goede stedenbouwkundige inbedding in het stedelijk netwerk, met het aanhaken op kansen en potenties draagt bij aan een kwalitatieve, gebiedseigen en met de omgeving verweven ontwikkeling. De ontwikkeling van Reeve speelt hier sterk op in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0032.jpg"

N50 met afslag Kampen Zuid en de Hanzelijn

Bereikbaarheid en ontsluiting

Reeve is goed aangesloten op de hoofdinfrastructuur. Vanaf de N50, afslag Kampen Zuid, is Reeve via de Slaper direct bereikbaar. Via de N50 zijn ook de A28 (Zwolle/Amersfoort), de A50 (Apeldoorn), de A6 (Emmeloord) en de N307 (Lelystad) snel te bereiken.

Daarbij ligt Reeve vlakbij station Kampen Zuid, dat onderdeel uitmaakt van de Hanzelijn Zwolle-Lelystad. Hiermee is Reeve met het OV goed verbonden met Zwolle (OV knooppunt) en komt de randstad via Lelystad op circa een uur reizen te liggen.

Voor het realiseren van langzaam verkeersverbindingen van Reeve naar Kampen en het omringende buitengebied is aansluiting gezocht met de bestaande historische wegenstructuur. Deze historische wegen zijn in Kampen, in de vorm van radiaal uitwaaierende broekwegen, nog veelvuldig aanwezig. De historische routes worden opgepakt en verbonden met routes door Reeve, langs het Reevediep en naar de dorpskern van Reeve. Zo wordt Reeve op een aantrekkelijke en rechtstreekse wijze, via landschappelijke en historische routes, verbonden met (de binnenstad van) Kampen, de IJssel en het omringende landschap. Nieuwe en historische routes worden op een logische manier aan elkaar gekoppeld en verweven met de oude en nieuwe landschappelijke structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0033.jpg"

Drie deelgebieden: Dorpskern, waterrijk wonen en wonen op de klimaatdijk

Het stedenbouwkundig plan voor Reeve is opgebouwd uit drie specifieke hoofdgebieden met elk hun eigen kwaliteit. De gebieden zijn: de dorpskern, het waterrijke gebied achter de dijk en het gebied op de klimaatdijk. Elk van deze gebieden maakt gebruik van de, bij het desbetreffende gebied horende, bijzondere ligging, specifieke potentie en landschappelijke kwaliteit.

De 3 deelgebieden met hun specifieke kwaliteit:

  • Dorpskern – Bijzondere plek op de klimaatdijk aan het Reevediep. Hier komen structuren, routes, functies, wonen en recreatie bij elkaar: ontmoetingsplek, uitzichtpunt, voorzieningen, haven, sluis, samenkomst routes.
  • Klimaatdijk – Optimaal gebruik makend van de aangelegde brede klimaatdijk langs het Reevediep en het unieke uitzicht. Zicht naar het landschap en omgekeerd op het dorp vanaf het landschap, 'nieuwe voorkant' van Kampen langs het nieuw water in de Delta; het Reevediep. De woningen worden landschappelijk ingepast op de klimaatdijk.
  • Waterrijk woonmilieu achter de dijk – Ingepast in de structuur van het bestaande landschap, waterrijk milieu met natuurlijke rietoevers, via de sluis directe vaarverbinding naar de Randmeren en het IJsselmeer.

Hieronder zijn de kwaliteiten van deze drie gebieden in beeld weergegeven.

Dorpskern met icoon

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0034.jpg"

Dorpskern vanaf het water, icoon als placemaking, ontmoetingsplek voor bewoners Reeve en Kampen en bezoekers. Kleinschalige, bij het dorp passende functies voor Reeve, de buitenhaven en bezoekers.

Wonen met water

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0035.jpg"

Wonen op de klimaatdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0036.jpg"

Wonen op de klimaatdijk; uitzicht over het Reevediep en het landschap ten zuiden daarvan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0037.png"

Impressie Reeve met 600 woningen

3.3.1 Natuurlijke laag

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0038.jpg"

natuurlijke laag

Blauw= zeekleigebied

Oker= oeverwallen

Groen= rivierengebied- rivier en uiterwaarden

De natuurlijke laag, de ondergrond van het plangebied, valt in zijn geheel onder de zone 'zeekleigebied en randmeren' (donkerblauw). Kenmerkend voor deze zone is de aanwezigheid van zeeklei a.g.v. de overstromingen vanuit de Zuiderzee. De doorbraakkolken aan de Zwartendijk zijn de duidelijk zichtbare restanten van deze overstromingen.

Het veengebied ten westen van de Zwartendijk - waarop de klei is afgezet - is het overblijfsel van een veel groter veengebied dat door de vele stormen vanuit de Zuiderzee is weggespoeld. Het wegspoelen van het veengebied en de kleiafzetting zijn gestopt na de bedijking van het gebied langs het huidige Drontermeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0039.jpg"

Bodemkaart

3.3.2 Laag van het agrarisch cultuurlandschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0040.jpg"

Lichtblauw= Laag veenontginning

Paars= Zeekleilandschap

Oker= Oeverwallen

Ten aanzien van het agrarisch cultuurlandschap valt het plangebied binnen de landschapstypen laagveenlandschap (lichtblauw) en zeekleilandschap (paars).

Het landschap is een open agrarisch polderlandschap/veenweidelandschap. Van oudsher zijn de dijken de structuurdragers van het landschap. Vanaf de Zwartendijk werd het gebied verkaveld in langgerekte, relatief smalle kavels; aan of op de dijk ontstond de eerste bebouwing. Dit heeft geresulteerd in karakteristieke dijkprofielen, mooi zichtbaar bij de Zwartendijk die in het open landschap als verdicht (groen) lint zichtbaar is.

Bij de planvorming is aangesloten op de kenmerken van de natuurlijke laag en de laag van het agrarische cultuurlandschap. Door de bestaande agrarische en cultuurhistorische structuur als drager te gebruiken en te accentueren wordt de inbedding binnen de bestaande structuur en de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd. De karakteristieke slagenverkaveling is de basis voor het stedenbouwkundig plan en de wateropgave in het gebied.

3.3.3 Stedelijke laag

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0041.jpg"

In de stedelijke laag ligt voor het plangebied een belangrijke rol weggelegd voor de infrastructuur, het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en waterwegen. De ontwikkeling en ontsluiting van Reeve sluit goed aan op de bestaande infrastructuur die is aangegeven in de stedelijke laag voor dit gebied.

De planontwikkeling voor Reeve ligt nabij de autoweg N50 en is via afslag Kampen Zuid direct bereikbaar. De N50 sluit aan op het landelijk infrastructurele netwerk; A28 (Zwolle / Amersfoort), A50 (Apeldoorn), A6 (Emmeloord) en N307 (Lelystad). Daarbij grenst Reeve aan de Hanzelijn en station Kampen Zuid. Dit zorgt voor een goede OV-verbinding met Zwolle (overstapstation / OV-knooppunt) en de Randstad.

Binnen de stedelijke laag is ook het informele trage netwerk een belangrijke factor. Het informele trage netwerk is het 'langzame' netwerk van wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden en vaarroutes dat delen van het cultuurlandschap ervaarbaar maakt en verbindt met het bebouwd gebied. De oude, historische wegen vormen daarbij het basisstramien, het samenhangende netwerk. Bijzonder voor de Kamper situatie is dat deze oude wegen dwars door de stad en de woonwijken nog bewaard zijn gebleven en in gebruik zijn als, met name, verbindingen voor het langzame verkeer. Aan de zijde van Reeve komen diverse van deze historische routes of 'broekswegen' uit. Ze worden opgepakt en verbonden met de nieuwe ontwikkeling van Reeve. Doordat de oude routes zijn bewaard vormen deze een korte en rechtstreekse verbinding voor het langzame verkeer van Reeve naar de binnenstad van Kampen. Dit stimuleert het gebruik van de fiets en werkt vanuit recreatief oogpunt aantrekkelijk als recreatieve route of ommetje voor Kampenaren naar Reeve. Langs het Reevediep is een doorlopende recreatieve route toegevoegd, die gebruik maakt van het aantrekkelijke zicht op deze nieuwe IJsselarm en het landschap daarachter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0042.jpg"

historische broekwegen van het centrum naar het buitengebied

Met de nieuw aangelegde IJsselarm inclusief vaarroute, het Reevediep, worden de mogelijkheden voor varen en waterrecreatie aanzienlijk vergroot. Er wordt een aaneengesloten netwerk van vaarroutes gecreëerd naar de IJssel en via de Randmeren naar het IJsselmeer. De waterrijke woonomgeving van Reeve wordt met een sluis aangesloten op het Reevediep.

De goede aansluitingen en verbindingen voor auto, fiets, trein en boot, in combinatie met de mooie landschappelijke ligging maken het plangebied Reeve aantrekkelijk voor wonen en recreatie. Bij Reeve komen stad, natuur en landschap, op een mooie manier bij elkaar. Vanuit het oogpunt van de stedelijke laag is dit een logische plek voor de uitbreiding van de woonfunctie.

Stads- en dorpsfronten vallen binnen de stedelijke laag. Bij de ontwikkeling van Reeve wordt gebruik gemaakt van de potentie die het graven van het Reevediep met zich meebrengt. Hier wordt een nieuw gezicht aan een nieuwe 'IJsselarm' gemaakt; naast het historisch stadscentrum van Kampen wordt een tweede, 21ste eeuws dorpsfront aan de IJssel gemaakt. Het nieuwe waterfront, of de nieuwe 'stadsentree', wordt ondersteund doordat hier onlangs ook nieuwe entrees voor de auto en de trein zijn aangelegd: de afslag N50 Kampen Zuid en station Kampen Zuid aan de Hanzelijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0043.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0044.jpg"

Reeve: het 21ste eeuwse stadsfront aan de IJssel

De stedenbouwkundige structuur wordt nauwkeurig ingebed in zowel het bestaande agrarische landschap, als in het nieuwe landschap met het nieuwe Reevediep. De verkaveling wordt evenwijdig aan de richting van het landschap geplaatst, de slotenstructuur wordt, in verbrede vorm, opgepakt en gebruikt als basis voor een waterrijk woonmilieu achter de klimaatdijk. De klimaatdijk aan de noordzijde van het Reevediep is extra breed zodat hierop gebouwd kan worden. De klimaatdijk wordt ingericht als uniek dijklandschap met een langzaamverkeersroute en woningen die profiteren van het unieke uitzicht over het Reevediep en het landschap. Op deze wijze wordt het nieuwe dorp ruimtelijke verbonden met het bestaande landschap (polderstructuur) en het nieuwe landschap (klimaatdijk en Reevediep) en haalt Reeve daaruit zijn eigen kleur, identiteit en kwaliteit.

Het plangebied Reeve wordt in de catalogus Gebiedskenmerken van de provincie Overijssel aangehaald als positief voorbeeld van een ontwikkeling in het stoere, open delta landschap: Reeve als “een dynamisch deltamilieu voor water, natuur, recreatie, wonen en werken in de IJsseldelta”.

3.3.4 Laag van de beleving

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0045.jpg"

Lichtblauw= IJssellinie inundatieveld

Gearceerd= donkerte

Groene lijn= fietsroute

Grijze lijn= wandelroute

Lijnen fietsroute/wandelroute veelal historische infrastructuur

Bij de inpassing Reeve is veel aandacht besteed aan de belevingswaarde van bestaande landschappelijke kwaliteit, maar zeker ook aan de belevingswaarde van de specifieke nieuwe landschappelijke kwaliteit die is gecreëerd bij het graven van het Reevediep.

Het nieuwe Reevediep brengt een enorme potentie met zich mee ten aanzien van de belevingswaarde: een uniek uitzicht over het landschap vanaf de klimaatdijk, recreatieve mogelijkheden langs en op het Reevediep, het creëren van bijzondere of unieke woonmilieus achter en op de dijk, mogelijkheden voor waterrecreatie en het verbinden van bestaande routes met nieuwe recreatieve routes langs het Reevediep. Vanuit dit oogpunt bezien ontstaat zo een gebied met een specifieke identiteit en grote belevingswaarde gekoppeld aan zowel het bestaande landschap als het nieuwe landschap van het Reevediep.

Reeve ligt op de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en is daarmee zowel de entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Reeve is de plek waar bebouwd gebied en het landschap elkaar ontmoeten, met elkaar in verbinding staan. Natuurlijke en landschappelijke omgeving, nieuw dorp en bestaande stad, wonen en recreëren, water en land, geschiedenis en toekomst komen hier bij elkaar.

Door bestaande, historische langzaam verkeersroutes vanuit de stad Kampen door te trekken richting de dorpskern van Reeve en te koppelen aan nieuwe routes langs de natuur en het Reevediep krijgt dit netwerk van recreatieve routes betekenis en belevingswaarde voor de gehele omgeving.

Naast woonomgeving is Reeve ook van betekenis als 'uitloop'-gebied voor de stad, waar de verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer positief aan bijdraagt. Recreatieve verbindingen of functies en culturele voorzieningen kunnen langs het Reevediep de kwaliteit en aantrekkelijkheid verhogen. Bewoners van Kampen, toekomstige bewoners en geïnteresseerden denken onder andere op dit punt na over mogelijke invulling (sociale kwaliteit).

De dorpskern van Reeve met plein is gesitueerd daar waar het Reevediep en de Randmeren elkaar ontmoeten. Het op een naar voren stekend deel van de klimaatdijk, hooggelegen plein vormt zo een soort 'balkon' aan het Reevediep met zicht op de waterrijke omgeving, de buitenhaven, het landschap en het dorp. Bij het hooggelegen dorpsplein laat Reeve prominent zijn gezicht zien. Het plein zal worden ingericht als visitekaartje van Reeve. Op het plein wordt een bijzonder 'icoon' gemaakt, een nieuwe landmark met een hoogwaardige, architectonische vormgeving, passend bij deze beeldbepalende locatie. Het icoon draagt met zijn vormgeving en positie bij aan de identiteit van Reeve. De kleinschalige, bij het dorp passende voorzieningen die in het icoon, of 'dorpshuis', worden ondergebracht dragen functioneel gezien bij aan de attractiviteit en beleving van deze ontmoetingsplek. De nieuwe bewoners van Reeve en de bezoekers uit Kampen of van elders kunnen op dit plein genieten van een drankje, het uitzicht, de typische openheid van het zeekleilandschap, de nieuwe natuur van het Reevediep en de waterrecreatie. Bij het plein wordt via een informatiepunt uitleg gegeven over het project Ruimte voor de Rivier en over het waarom van het Reevediep. Historisch bewustzijn draagt bij aan het koesteren en de beleving van bijzondere plekken in het cultuurhistorisch landschap, en dit is er een van.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0046.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0047.jpg"

dorpskern vanaf het water, voorbeeld of impressie van een icoon als ontmoetingsplek voor Reeve. Kleinschalige, bij het dorp passende functies ondersteunen de gebruikswaarde van icoon en dorpsplein.

Bestaande bijzondere plekken zoals de historische Zwartendijk met boerderijen op terpen en kolken als historische relicten van vroegere dijkdoorbraken, de randmeren met daaraan grenzend het 'nieuwe land', overige bebouwingslinten en kleine kernen worden gezien als waardevolle, bij het gebied horende, elementen. Aanwezig historisch erfgoed draagt bij aan versterking van de identiteit en de toeristische aantrekkingskracht. Deze plekken worden gerespecteerd en gekoesterd, zeker ook gezien de betekenis daarvan voor de beleving. Deze plekken worden opgenomen in het langzaam verkeersnetwerk, er wordt voldoende fysieke ruimte aan deze betekenisvolle gebieden gegeven door mooie overgangen naar deze gebieden te creëren en/of afstand tot deze gebieden te houden (respectzone tot de Zwartendijk). Bij eventuele leegstand van historische boerderijen wordt getracht hier passende functies in te huisvesten zodat deze boerderijen ook hun functionele kwaliteit behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0048.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0049.jpg"

Zwartendijk: bijzonder landschappelijk element; oude dijk waarbij vroegere dijkdoorbraken nog zichtbaar zijn in de aanwezigheid van kolken.

3.4 Ladder duurzame verstedelijking

3.4.1 Wonen

Plan Reeve is een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor op basis van artikel 3.1.6. lid 2 Besluit Ruimtelijke Ordening de zogenoemde “Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder)” van toepassing is. Plan Reeve is een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied.

Met de ontwikkeling van het nieuwe dorp Reeve wordt een uniek en bijzonder waterrijk woonmilieu gerealiseerd als verrijking van de regionale woningmarkt. Dat betekent dat Reeve niet alleen voorziet in een lokale behoefte, maar ook in een regionale en zelfs bovenregionale behoefte.

In december 2016 hebben de gemeenten Kampen, Zwolle en de provincie Overijssel in dat verband bestuurlijke afspraken over het plan Reeve vastgesteld. Daarin is vastgelegd dat van de 600 woningen in plan Reeve 350 woningen bestemd worden voor de behoefte in Kampen, 160 woningen voor de woningvraag uit Zwolle en 90 woningen voorzien in een bovenregionale behoefte.

De provincie Overijssel stuurt op basis van zijn Omgevingsverordening sterk op een regionale afstemming van de woningvraag en aanbod. Dat heeft geleid tot het RWP (Regionale Woonprogrammering) West Overijssel 2017 tot en met 2026. Het RWP West Overijssel is door de provincie Overijssel en de betrokken gemeenten vastgesteld. In het RWP West Overijssel is de woningbehoefte voor de gemeente Kampen bepaald evenals de plancapaciteit in bestemmingsplannen. Het verschil levert een woningvraag op, waarvoor nog een invulling moet komen.

De kracht van het RWP is dat de behoefte aan woningen regionaal is afgestemd en bepaald en zijn grondslag vindt in beleid en regelgeving van de provincie Overijssel.

De gemeente Kampen en Ontwikkeling hebben de bureaus Stec en BSP (Bureau Stedelijke Planning), beiden gespecialiseerd in het opstellen van ladderonderbouwingen, gevraagd gezamenlijk de onderbouwing op te stellen voor de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan plan Reeve met daarbij de motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Kampen in die behoefte kan worden voorzien.

Stec/BSP onderbouwen dat de behoefte binnen de gemeente Kampen, binnen de primaire marktregio Kampen-Zwolle en de bovenregionale behoefte ruim voldoende is voor de 600 woningen die in plan Reeve zijn voorzien. Het RWP West Overijssel 2017 laat tevens zien dat binnen de regio voldoende ruimte beschikbaar is (vraag minus plancapaciteit). De Ladderonderbouwing van Stec/BSP toont kwantitatief en kwalitatief een reëel te verwachten toestroom van huishoudens aan van:

  • 350 woningen uit de woningbehoefte van de gemeente Kampen (circa 60% van Reeve).
  • 160 woningen uit de woningbehoefte van de gemeente Zwolle (circa 25% van Reeve).
  • 90 woningen bovenregionaal van buiten de regio (circa 15% van Reeve).

Daarnaast onderbouwen Stec/BSP dat de unieke en onderscheidende locatiekenmerken van plan Reeve en de omvang van het plan met zich meebrengen dat dit plan niet binnen bestaand stedelijk gebied is te realiseren.

Wij verwijzen hier verder naar de Ladderonderbouwing van Stec/BSP in Bijlage 2 Ladder voor duurzame verstedelijking Wonen.

3.4.2 Voorzieningen

Plan Reeve voorziet in 600 woningen in een uniek landschap met enkele voorzieningen. De voorzieningen vervullen een functie voor de 1.500 toekomstige bewoners van Reeve en de buitenrecreanten die het gebied bezoeken.

De voorzieningen zijn te kwalificeren als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierop is artikel 3.1.6 lid 2 Bro van toepassing, ook wel de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Hoewel de omvang van de beoogde voorzieningen bescheiden is, vergt de Ladder dat de behoefte aan de voorzieningen inzichtelijk wordt gemaakt. Daartoe hebben gemeente Kampen en BPD Ontwikkeling BSP (Bureau Stedelijke Planning) opdracht gegeven een kwantitatieve en kwalitatieve behoefteraming op te stellen. Deze behoefteraming treft u aan in Bijlage 3 Ladder voor duurzame verstedelijking Voorzieningen. Door het bureau Boiten is een onderzoek uitgevoerd naar het te verwachten botenbezit in een plan als Reeve (Bijlage 16).

Zowel kwantitatief als kwalitatief is een behoefte onderbouwd aan de volgende gebouwde voorzieningen in plan Reeve:

Voorziening   Maximale omvang  
Horeca   800m2 bvo
(1-3 vestigingen)  
Bezoekerscentrum
- informatiecentrum
- multifunctionele ruimtes
- ondersteunende verkoop
- verhuur
 
1.000 m2 bvo
500 m2 bvo
250 m2 bvo
150 m2 bvo
100 m2 bvo
 
Buitenhaven
 
70 ligplaatsen  
Kleinschalige dienstverlening (kapper, makelaar, schoonheidssalon)
 
700 m2 bvo
(3-4 vestigingen)  
Totaal gebouwde voorzieningen   2.500 m2 bvo  

Vanwege de samenhang van de voorzieningen met de beoogde woningbouw (en buitenrecreatie) is het niet mogelijk de voorzieningen binnen het bestaand stedelijk gebied te realiseren.

Gelet op de kleinschaligheid van de beoogde voorzieningen is vanuit de voorzieningen in Reeve een zeer beperkt verdringingseffect te verwachten naar vergelijkbare voorzieningen in Kampen of directe omgeving.

3.5 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.5.1 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt, wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Plangebied

In 2011 heeft AquaTerra – KuiperBurger B.V. (ATKB) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het woongebied Reeve. De aanleiding voor het onderzoek is de bestemmingsplanwijziging. De locatie is momenteel in gebruik als agrarisch grasland en krijgt de functie 'wonen'. Met dit onderzoek is met name de kwaliteit van de verdachte locaties zoals gedempte sloten, kavelpaden en dammen, die gebruikt worden als toegang naar percelen, in het plangebied vastgesteld. Er is geen bebouwing in het plangebied aanwezig.

Over het gehele gebied is door onderzoeksbureau Tauw een vooronderzoek uitgevoerd waarbij een inventarisatie is verricht van de aanwezige gedempte sloten (Rapportage onderzoeken Bypass Kampen, Tauw, kenmerk:4679632, d.d. 31 mei 2010). Daarnaast heeft ATKB in het onderzoeksgebied enkele vooronderzoeken uitgevoerd.

Slootdempingen

Uit de analyseresultaten van het onderzoek blijkt dat de slootdempingen hoogstwaarschijnlijk uitgevoerd zijn met gebiedseigen grond. Incidenteel zijn bijmengingen (puin, kolengruis) aangetroffen. De dempingsgrond is ten hoogste licht verontreinigd met kobalt, lood, PCB en PAK.

Dammen

In de puinhoudende bovengrond (klei en zand) van diverse puinhoudende dammen zijn lichte verontreinigingen met zware metalen (cadmium, kobalt, nikkel, lood, kwik), minerale olie, PCB en PAK aangetoond. In de zintuiglijk schone bovengrond (klei en zand) van niet-puinhoudende dammen is plaatselijk lichte verontreiniging van kobalt, PCB en PAK aangetoond.

In de grond van dam 11 (zie overzichtskaart bodemonderzoek), op een perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Kampen, P nummer 2366, is een sterk verontreiniging met PAK aangetroffen. Uit het nader bodemonderzoek (augustus 2012) blijkt dat de afperkende boringen in de verdachte laag ten hoogste lichte verontreinigingen met PAK zijn vastgesteld. De, in het verkennend bodemonderzoek. aangetroffen sterke verontreiniging is hiermee voldoende afgeperkt. De sterke PAK-verontreiniging heeft een maximaal oppervlakte van 15 m² met een volume van circa 17 m³. Hiermee is aangetoond dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging. De sterke verontreiniging is gerelateerd aan het aanwezige puin in de dam.

In de grond van dam 22 (zie overzichtskaart bodemonderzoek) is een asbestverontreiniging vastgesteld. De concentratie asbest overschrijdt de interventiewaarde van 100 mg/kg ds waarmee in de zin van de Wet bodembescherming sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De omvang wordt geschat op 7,5 m³, De sanering moet middels een BUS-melding bij de provincie Overijssel worden gemeld om een beschikking op de voorgenomen saneringsactiviteiten te krijgen. Daarnaast zijn in twee dammen een asbestverontreiniging aangetroffen met berekende concentraties die respectievelijk 65 en 58 mg/kg ds zijn.

Voormalige erf Buitendijksweg 14

In het plangebied was een agrarisch bedrijf gevestigd. De opstallen zijn gesloopt. Uit het onderzoek van ATKB blijkt dat onder het kavelpad een sterk verhoogd zinkgehalte in de puinhoudende bovengrond (0,12 – 0,3 m –mv) onder de betonverharding is vastgesteld. De sterke verontreiniging is vermoedelijk te relateren aan de puinbijmenging. Uit het aanvullend onderzoek (ATKB, augustus 2012) blijkt dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de verdachte laag geen verontreinigingen met zink zijn vastgesteld. De in het verkennend bodemonderzoek aangetroffen sterke verontreiniging is hiermee voldoende afgeperkt. De sterke zinkverontreiniging bevindt zich in de puinhoudende bovengrond en heeft een maximaal oppervlakte van circa 12 m². Het maximale volume bedraagt hiermee 6 m³. Hiermee is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De sterke verontreiniging is gerelateerd aan het plaatselijk aanwezige puin onder de betonverharding. Bij grondverzet moet met deze verontreiniging rekening worden gehouden.

In 2016 is tijdens graafwerkzaamheden ten behoeve van het graven van een nieuwe watergang, nabij het voormalige erf, asbestverdacht materiaal aangetroffen. Grondslag heeft een nader asbestonderzoek (Grondslag november 2016) uitgevoerd. Ter plaatse van 1 sleuf is een asbestgehalte van 67 mg/kg ds aangetoond. Hiermee wordt de interventiewaarde niet overschreden. Formeel is er geen sprake van een (ernstig) geval van bodemverontreiniging en/of saneringsnoodzaak. Bij grondverzet moet met deze verontreiniging wel rekening worden gehouden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de meeste verdachte locaties als gedempte sloten en toegangsdammen licht verontreinigd zijn en hoogstwaarschijnlijk met gebiedseigen grond zijn aangevuld. De aangetroffen PAK verontreiniging in dam 11 en de zinkverontreiniging onder de kavelpad is beperkt van omvang waardoor er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Als er grondverzet op deze locaties plaatsvindt moet er rekening worden gehouden met de afwijkende kwaliteit van de grond. De aangetroffen asbest in dam 22 moet bij grondverzet wel gesaneerd worden. Om de asbesthoudende grond te verwijderen moet vooraf een BUS-melding bij de provincie Overijssel worden ingediend. Als deze verontreiniging is verwijderd dan is de bodemkwaliteit ook in dit deel van het plangebied geschikt als woonlocatie.

Voor het plangebied geldt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de geplande functiewijziging en de toekomstige woningbouw. De bodemonderzoeken van ATKB zijn opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

3.5.2 Geluid

De Wet geluidhinder heeft tot doel mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- en/of industrielawaai. Op basis van deze Wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is een normenstelsel opgenomen.

Voor dit plan zijn met name de normen die ten aanzien van spoorweggeluid en ten aanzien van weggeluid zijn opgenomen van belang. Aangezien er nieuwe geluidgevoelige objecten in het plangebied mogelijk worden gemaakt, is door bureau Goudappel Coffeng akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5)

De Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde besluiten kennen voorkeursgrenswaarden (tot welke geluidbelasting er geen enkele belemmering of voorwaarde geldt en maximale ontheffingsgrenswaarde waarboven afhankelijk van de bron en de situatie niet gebouwd mag worden (tenzij die geveldelen als zogenaamd “dove” geveldelen worden uitgevoerd (kort gezegd: geen te openen delen bevatten)

Alle woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen vallen binnen de bebouwde kom (binnenstedelijk).

Grenswaarden langs de spoorlijn: (zone 600 meter)

Geluidgevoelig object   Voorkeursgrenswaarde   Maximum ontheffingsgrenswaarde  
Woningen   55 dB   68 dB  
Ander geluidgevoelig gebouw   55 dB   68 dB  

Grenswaarden langs bestaande wegen in het plangebied: (zone 200 meter) (uitgezonderd de N50 en 30 km wegen)

Geluidgevoelig object   Voorkeursgrenswaarde   Maximum ontheffingsgrenswaarde  
Woning   48 dB   63 dB  
Ander geluidgevoelig gebouw   48 dB   63 dB  

Grenswaarden langs nieuwe wegen in het plangebied: (zone 200 meter) (uitgezonderd de N50 en 30 km wegen)

Geluidgevoelig object   Voorkeursgrenswaarde   Maximum ontheffingsgrenswaarde  
Woning   48 dB   58 dB  
Ander geluidgevoelig gebouw   48 dB   63 dB  

Indien de geluidbelasting per bron hoger is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (en niet hoger dan de maximaal vast te stellen hogere grenswaarde) zal door het college een ontheffing moeten worden verleend. Indien de geluidbelasting niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde is er geen belemmering aanwezig voor de nieuwbouw.

De gemeente Kampen heeft een geluidbeleid vastgesteld waarin aangegeven staat welke criteria men hanteert indien er een ontheffing wordt verleend en welke voorwaarden men aan het verlenen van een hogere waarde verbindt. In dit kader moet altijd gekeken worden naar de mogelijkheden om maatregelen aan de bron te treffen, vervolgens naar maatregelen in het overdrachtsgebied (afscherming) en uiteindelijk naar gevelmaatregelen. Uitgangspunt in het gemeentelijke beleid is dat op planniveau voor niet meer dan 15 % van de woningen een ontheffing nodig is. Woningen waar een ontheffing voor nodig is moet tenminste één geluidluwe gevel bezitten (waar de geluidbelasting niet meer is dan de voorkeursgrenswaarde)

In het bestemmingsplan worden een aantal nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de invloedsfeer van de Hanzelijn en enkele lokale wegen. De Wet geluidhinder en het eigen ontheffingenbeleid vormen het kader waar deze ontwikkelingen aan moeten voldoen. In het kader van het bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de nieuwe situatie voldoet (of kan voldoen) aan de geluidskaders.

De resultaten van de geluidsberekeningen worden in de navolgende paragrafen toegelicht. Hierbij is, voor zover daar sprake van is, onderscheid gemaakt in de berekeningen ten gevolge van het wegverkeer en het railverkeer.

3.5.2.1 Woongebied

Voor de nieuwe woningen in Reeve zijn de geluidsberekeningen uitgevoerd op basis van een concept stedenbouwkundig plan. Dit om inzichtelijk te maken in hoeverre het mogelijk is om te voldoen aan de kaders uit de Wet geluidhinder en het geluidbeleid van de gemeente Kampen. Onderstaande figuur laat deze verkaveling zien. Het plan biedt de mogelijkheid om op andere plaatsen of in andere dichtheden te verkavelen. Door echter het maximale aantal ontheffingen te borgen in de planregels, wordt gegarandeerd dat dit nooit kan leiden tot een akoestisch slechtere verkaveling. Zodoende houdt het plan wel de gewenste flexibiliteit met behoud van (akoestische) kwaliteit.

Dit maakt het wel nodig dat voor ieder deelplan t.z.t. een controlerende berekening gemaakt wordt om te borgen dat niet meer dan 15% van de woningen (90) op plaatsen wordt gebouwd waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

Nieuwe woningen binnen de geluidszone van een nieuwe weg

De geluidsbelastingen ten gevolge van de nieuwe (gezoneerde) 50 km/h-wegen binnen het plan Reeve zijn weergegeven in navolgende figuur. Het aantal woningen per geluidsklasse is weergegeven in de tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0050.png"

Figuur: Impressie van overschrijdingen nieuwe bebouwing langs gezoneerde 50 km/h-wegen, zonder maatregelen, inclusief correctie conform artikel 110g Wgh

In totaal wordt voor minder dan 15% van de woningen de voorkeursgrenswaarde overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt wel op een enkel punt overschreden, maar dit is makkelijk te voorkomen door later bij het feitelijke stedenbouwkundige plan hetzij een stiller wegdektype toe te passen en/of woningen op wat grotere afstand te situeren; binnen het plangebied is daar voldoende ruimte voor.

Nieuwe woningen binnen de geluidszone van het spoor

Ten gevolge van het railverkeer is de geluidssituatie inzichtelijk gemaakt voor de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in het plangebied. Hierbij is de geluidbelasting berekend in de situatie met een geluidsscherm van 1,5 m tussen de tunnel en het viaduct. In de navolgende figuur is de geluidssituatie te zien, in de tabel is het aantal woningen per geluidsklasse in gepresenteerd. In dat geval kan op basis van het concept stedenbouwkundig plan worden voldaan aan de eis van maximaal 15% aan overschrijdingen ten gevolge van zowel het wegverkeer als het railverkeer. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt voor geen van de woningen overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0051.png"

Figuur: Geluidssituatie met een geluidsscherm van 1,5 m tussen de tunnel en het viaduct

Bovenstaande toont aan dat een realistisch stedenbouwkundig ontwerp mogelijk is waarbij over het algemeen een goede geluidkwaliteit in het plan is geborgd. De feitelijke invulling van het plangebied kan verschillen van de getoonde stedenbouwkundige invulling. Iedere stedenbouwkundige invulling zal echter moeten voldoen aan het geluidbeleid van de gemeente waarbij hooguit 15% van de woningen de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. Om dit te bereiken is een geluidscherm langs het spoor noodzakelijk tussen de tunnelmond en de ongelijkvloerse kruising met de Slaper.

Overige geluidgevoelige bestemmingen binnen het plangebied

De overige bestemmingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn onder de noemer maatschappelijke voorzieningen (in het centrumgebied) niet geluidgevoelig.

3.5.2.2 Maatregelen

In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de geluidsreducerende maatregelen die worden genomen om de geluidbelasting te verminderen. Er is onderscheid gemaakt in bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen. Bij bronmaatregelen gaat het bijvoorbeeld om het toepassen van geluidsreducerend asfalt. Bij overdrachtsmaatregelen gaat het om geluidsschermen of geluidswallen. Wanneer maatregelen niet reëel inpasbaar zijn, worden hogere grenswaarden aangevraagd bij het bevoegd gezag. De procedure voor de hogere grenswaarden loopt parallel aan de procedure van dit bestemmingsplan. Samengevat worden de volgende maatregelen getroffen:

  • Langs het spoor: een geluidscherm van 1,5 meter hoog tussen de tunnel en het talud van de Slaper (aanwezig ter hoogte van de Buitendijkseweg zijn deels al raildempers aanwezig)
  • Op de 50 km wegen mogelijk, afhankelijk van de te zijner tijd definitieve verkaveling, indien nodig gedeeltelijk een stiller wegdek

Voor de woningen in Reeve zal een algemene ontheffing worden verstrekt. Conform het geluidsbeleid van de gemeente Kampen kan dit voor maximaal 15% van het totale aantal woningen. Uit voorliggend onderzoek is gebleken dat op basis van het stedenbouwkundig plan met reëel inpasbare maatregelen kan worden voldaan aan dit criterium van 15%.

3.5.2.3 Monitoring

Omdat formeel niet is vastgelegd waar wanneer welke geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd (het betreft een globaal plan met een directe bouwtitel) en in hoeverre deze een geluidbelasting ondervinden boven de voorkeursgrenswaarde, zal door de gemeente van het gebied een geluidboekhouding worden bijgehouden. Hierdoor wordt een evenwichtige verdeling van de ontheffingen mogelijk en wordt voorkomen dat de eis dat niet meer dan 15% van de woningen een geluidbelasting mag ondervinden boven de voorkeursgrenswaarde bij de ontwikkeling van de latere plandelen tot onevenredige beperkingen zal leiden.

3.5.2.4 Overige geluidbronnen

Overige geluidbronnen in (de omgeving) van het plangebied zijn: geluid door vaarbewegingen en luchtvaartgeluid. Vaargeluiden zijn vooral seizoensgebonden en vanwege de snelheidsbeperking (max 6 km/hr) is het niet aannemelijk dat deze tot overlast zullen leiden. Doorgaande vaarbewegingen in de bypass zelf (waar ook de genoemde maximumsnelheid geldt) worden door de klimaatdijk afgeschermd en vinden bovendien op grotere afstand van Reeve plaats.

Verder zal ongeveer parallel aan de bouw van de eerste woningen Lelystad Airport beginnen met het verwerken van extra (charter) vluchten. Uit de geluidberekeningen die ten behoeve van het MER als onderdeel van het Luchthavenbesluit Lelystad (vastgesteld 12 maart 2015) zijn gemaakt, is komen vast te staan dat deze niet tot overschrijdingen van de norm voor burgerluchtverkeer (48 dB(A) Lden boven Kamper grondgebied) leidt. Uitgangspunt daarbij was dat er bij westenwind een naderingsroute ten zuiden van het plangebied werd gevolgd op minimaal 3000 ft (ca 900 meter) hoogte en dat er tussen 24.00 en 6.00 uur geen starts of landingen plaatsvinden. Bij oostenwind ligt de vertrekroute net ten zuidwesten van het plangebied. 

3.5.2.5 Conclusie

Met het nemen van de voorgestelde maatregelen en het verlenen van de hogere grenswaarden wordt in dit bestemmingsplan voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder en het geluidbeleid van de gemeente Kampen. Tevens is op grond van de berekende geluidsbelastingen aangetoond dat ook bij de wegen met een 30km/h regime sprake is van een goede ruimtelijke ordening als het gaat om het wegverkeerslawaai. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. De hogere grenswaarde procedure vindt gelijktijdig plaats met de bestemmingsplanprocedure.

3.5.3 Geur

Omdat het nieuw te ontwikkelen gebied grenst aan gebieden met veehouderijen waaronder enkele intensieve veehouderijen is in het kader van de omgekeerde werking van de Wet geurhinder en veehouderij een onderzoek gedaan naar de geurkwaliteit ter hoogte van de nieuwe gevoelige bestemmingen. De omhullende schil van dit onderzoeksgebied is gemakshalve erg ruim gekozen en valt samen met de bestemmingsplangrenzen. Dit onderzoek door bureau Blauw is opgenomen als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan. Voor een aantal bedrijven (niet intensieve rundveehouderijen) geldt overigens geen geurnorm, maar een vaste minimale afstand van respectievelijk 50 meter ( in het buitengebied) en 100 meter (in de bebouwde kom).

3.5.3.1 Onderzoek

Kampen heeft geen eigen geurverordening, uitgezonderd voor maneges, waardoor in het onderzoek is getoetst aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Daarnaast is het van belang (maar niet wettelijk genormeerd) dat de gezamenlijke geurbelasting van de bedrijven op nieuwe woongebieden binnen de grenzen van het acceptabele blijft. Deze geurbelasting is doorgaans niet meer te herleiden tot een individueel bedrijf en wordt daarom ook wel achtergrondbelasting genoemd waarvoor weer andere hinderpercentages gelden als voor de voorgrondbelasting. Voor het gebied geldt een richtwaarde voor de geurbelasting als gevolg van veehouderijen van 2,0 ouE/m³. De geurbelasting voor het plangebied ligt onder deze waarde waarmee wordt voldaan aan de geldende richtwaarde.

3.5.4 Luchtkwaliteit
3.5.4.1 Wettelijk kader

In 2007 is de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Bijlage 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft grenswaarden voor de concentraties in de buitenlucht van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). In onderstaande tabel staan hiervoor de normen (grenswaarden) aangegeven.

Stof   Grenswaarde   Toetsingsperiode  
NO2 (stikstofdioxide)   40 microgram/m³   Jaargemiddelde  
  200 microgram/m³   Het uurgemiddelde wat maximaal 18 x per jaar mag worden overschreden  
PM10 (fijn stof)   40 microgram/m³   Jaargemiddelde  
  50 microgram/m³   Het 24-uursgemiddelde wat maximaal 35 x per jaar mag worden overschreden  
PM2,5 (zeer fijn stof)   25 microgram/m³   Jaargemiddelde  

Van de overige stoffen zoals genoemd in de Wet milieubeheer mag worden aangenomen dat indien aan bovengenoemde waarden wordt voldaan en er sprake is van wegverkeer als bron ook aan de grenswaarden voor die stoffen wordt voldaan.

Gelijktijdig met de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen is het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht als de 3% grens niet wordt overschreden. Hiermee wordt bedoeld 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof of stikstofdioxide. Dit betekent dat feitelijk een toename van 1,2 µg/m3 toelaatbaar wordt geacht.

Om aan te tonen dat realisatie van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte functies niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden is door de Antea Group onderzoek gedaan.

Het onderzoek is als Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

In het kader van dit onderzoek is de luchtkwaliteit langs alle wegen, welke een (geringe) verhoging in intensiteit ondervinden, door de toekomstige realisatie van nieuwe bestemmingen in het plangebied bepaald. Met name is dit gedaan langs de N50 en de aansluitende wegen (waar de minst goede luchtkwaliteit verwacht mag worden).

Effecten NO2 (stikstofdioxide)

Uit de berekeningen van de NO2-concentraties ter hoogte van de toetspunten langs de onderzochte wegvakken blijkt de jaargemiddelde concentratie NO2 grotendeels overeen te komen met de berekende concentraties in de autonome situatie. Ook in de nieuwe situatie treden geen overschrijdingen op van de grenswaarden van 40 µg /m³ voor de jaargemiddelde concentraties. De berekende jaargemiddelde concentraties bedragen maximaal 19 µg /m³ voor de nieuwe situatie. Hierdoor kan gesteld worden dat er evenmin overschrijdingen zullen plaatsvinden van de uur- en etmaalgrenswaarde voor NO2 (welke statistisch pas optreden bij een jaargemiddelde concentratie van respectievelijk 82,5 µg /m3).

Effecten PM10 (fijn stof)

Het plan heeft geen relevant effect op de jaargemiddelde concentraties PM10 (fijn stof). Uit de berekeningen van de PM10- concentraties ter hoogte van de toetspunten langs de onderzochte wegvakken blijkt dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden van 40 µg /m³ voor de jaargemiddelde concentraties plaatsvinden en zijn veel lager dan 30 µg/m³. Zodoende kan ook gesteld worden dat er geen overschrijdingen zullen plaatsvinden van de uur- en etmaalgrenswaarde voor PM10 (welke statistisch pas optreden bij een jaargemiddelde concentratie van respectievelijk 31,2 µg /m³).

3.5.4.2 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat op alle toetspunten ruimschoots voldaan wordt aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer. Dit is vooral te danken aan de relatief lage achtergrondconcentraties welke, opgeteld bij de door het lokale verkeer veroorzaakte concentraties, niet tot overschrijdingen van de grenswaarden leiden. In het model is rekening gehouden met zowel wegverkeer als vaarbewegingen. Omdat de realisatie van het plan niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden vormt dit aspect geen belemmering voor de realisatie van het plan.

3.5.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

3.5.5.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van woningen of andere functies geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan. Risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het woongebied Reeve is qua gebiedstypering gelijkgesteld met "woongebied". Het overige deel van het plangebied valt onder de gebiedstypering "overig gebied".

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord, omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht, wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.

De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest ernstige, nog geloofwaardige (realistische) scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen. Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Het advies van de Veiligheidsregio zal worden geborgd in de planregels, omdat het een globaal bestemmingsplan betreft.

3.5.5.2 Korte toelichting op begrippen

Zonder in deze toelichting uitputtend in te willen gaan op hetgeen in de bijvoorbeeld het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" is gedefinieerd is het nuttig hier toch kort enkele belangrijke begrippen toe te lichten.

Het plaatsgebonden risico

Dit is het risico dat bestaat op een specifieke plaats om te overlijden aan een calamiteit. Uitgangspunt is daarbij dat één persoon continu en onbeschermd op deze plaats aanwezig is. De notatie is PR 10-5/jr, PR 10-6/jr, PR 10-7/jr enzovoort. PR 10-6/jr betekent dat men op die locatie - mits continu aanwezig- een kans heeft op overlijden van eens in de miljoen jaar. PR 10-8/jr betekent dat de kans op overlijden op die locatie eens in de 100 miljoen jaar is.

Algemeen kan worden gesteld dat in een nieuwe situatie geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6/jr contour mogen komen en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5/jr contour.

Het groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is in feite een vertaling van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico houdt rekening met de daadwerkelijke aanwezigheid van personen en geeft de kans dat een bepaalde groep personen tegelijkertijd het (dodelijke) slachtoffer zou kunnen worden. Het voor een situatie berekende groepsrisico wordt in een grafiek weergegeven, waarin op de horizontale as het berekende aantal slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve frequentie daarvan is weergegeven. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt aangeduid als oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico is 10-2/N2 met N het aantal slachtoffers (voor het spoor).

Kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

Beperkt kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

3.5.5.3 Beschrijving van het plangebied en veiligheidsrisico's en toetsingskaders

Hierna worden de risico's per bron beschreven, inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. De gemeenteraad heeft met de vaststelling van het beleid "Kampen IJsselsterk" in 2013 aangegeven dat woongebieden veilig moeten zijn en dat daar de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico in principe niet mag worden overschreden.

De Antea Group heeft in het kader van deze ruimtelijke procedure een QRA opgesteld om te kijken of het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde wordt overschreden. In de rapportage van de Antea Group is de verantwoording groepsrisico uitgebreid beschreven. Hierin komen de onderstaande onderdelen aan bod:

  • 1. aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken risicobron;
  • 2. de omvang van het groepsrisico;
  • 3. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de betrokken inrichting(en) en/of transportroute;
  • 4. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijke besluit;
  • 5. de mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • 6. de mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de risicobron bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen;
  • 7. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;
  • 8. de mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.

Hieronder worden de uitkomsten van het onderzoek toegelicht. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar het onderzoek externe veiligheid zelf dat is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting van het bestemmingsplan.

Conclusies van het onderzoek

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Transport over de weg

Rijksweg N50

Plaatsgebonden risico

Uit de berekening blijkt dat geen plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar wordt berekend. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling van het woongebied Reeve.

Groepsrisico

De voorgenomen ontwikkeling van het woongebied Reeve heeft geen invloed op de hoogte van het groepsrisico van de N50 door de grote afstand van ca 850 meter. De hoogte van het groepsrisico van de weg is ook in de toekomstige situatie lager dan de oriëntatiewaarde.

N307

Uit het onderzoek blijkt dat de risico's op het gebied van externe veiligheid niet relevant zijn voor de N307.

Transport over het spoor

Hanzelijn

Plaatsgebonden risico

Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over basisnetroutes is vastgelegd in de regeling basisnet. Hierin staat in bijlage II vermeld dat er voor de Hanzelijn ter hoogte van het plangebied een maximale PR 10-6 contour van 6 meter geldt.

Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten geprojecteerd. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.

Groepsrisico

Uit de berekening van het groepsrisico blijkt dat het groepsrisico in de vigerende en toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde is gelegen. Het groepsrisico neemt door het vast te stellen bestemmingsplan niet toe.

Plasbrandaandachtsgebied

De Hanzelijn heeft een plasbrandaandachtgbied (PAG) van 30 meter. De woonbestemming ligt niet binnen de PAG. Binnen deze zone kan niet worden gebouwd.

Aardgasbuisleidingen

Plaatsgebonden risico

De hoge druk aardgastransportleiding A-655 van Gasunie bevindt zich ten zuiden van het plangebied. Deze leiding heeft een invloedsgebied van 340 meter. Aangezien de afstand van het plangebied meer dan 1000 meter bedraagt, is de leiding geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

Transport over water

Uit het onderzoek blijkt dat de risico's op het gebied van externe veiligheid niet relevant zijn voor de IJssel en het Drontermeer.

Inrichtingen

In het plangebied of in de omgeving daarvan zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

3.5.5.4 Verantwoording groepsrisico

Vanuit de wettelijke regelgeving moet het groepsrisico worden verantwoord. Een aanzet tot de verantwoording is in het rapport van de Antea Group opgenomen. Hieruit is gebleken dat de volgende maatregelen genomen kunnen worden om het groepsrisico te reduceren:

Bronmaatregelen:

Maatregelen aan de transportroute zelf (N50 of Hanzelijn) liggen buiten de focus van het bestemmingsplan. Bovendien is de gemeente geen beheerder van deze risicobronnen (en kunnen bronmaatregelen ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen niet worden afgedwongen). Wel is relevant om op te merken dat per 1 april 2015 het Basisnet in werking is getreden. De totstandkoming van dit Basisnet, en de hieraan verbonden veiligheidsmaatregelen (zoals risicoplafonds en BLEVE-vrij rijden), betekenen een zeer substantiële verbetering van de veiligheid. Bij de uitgevoerde risicoberekening is dit veiligheidseffect meegenomen.

Mogelijke maatregelen in de omgeving

Rond de Hanzelijn en de N50 de bebouwingsvlakken zo ver mogelijk van de risicobron plaatsen.

Conclusie

Uit het onderzoek van de Antea Group blijkt dat in ieder geval aan de wettelijke normen en aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van het groepsrisico voldaan kan worden. Doordat het bestemmingsplan globaal wordt vastgesteld kan niet gekeken worden waar exact voorzieningen noodzakelijk zijn, daarom is aan de Veiligheidsregio advies gevraagd om voorwaarden mee te geven voor het te ontwikkelen gebied. Deze voorwaarden worden opgenomen in de planregels om te borgen dat een verantwoorde situatie ontstaat. Het advies van de Veiligheidsregio is opgenomen in de Memo verantwoording groepsrisico en opgenomen als Bijlage 1 bij de planregels van dit bestemmingsplan.

Concreet kan er vanuit gegaan worden dat de directe bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan geen negatief effect hebben op het groepsrisico. Wel zal bij de uit te werken plannen rekening gehouden moeten worden met de functies en de daarbij behorende personendichtheden, zodat voldaan kan worden aan het gemeentelijk veiligheidsbeleid waarbij de oriëntatiewaarde bij voorkeur niet mag worden overschreden.

Gelet op alle bovenstaande bevindingen wordt de veiligheidssituatie met betrekking tot het groepsrisico verantwoord geacht en vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Dit neemt niet weg dat door de weliswaar zeer geringe maar toch aanwezige kans altijd een restrisico blijft bestaan dat er slachtoffers kunnen vallen.

3.5.6 Milieuzonering
3.5.6.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de milieuzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009, ISBN:9789012130813) worden op basis van onderzoeks- en ervaringsgegevens richtafstanden aanbevolen tussen bedrijvigheid en woonwijken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

Bestaande agrarische bedrijven

Ten aanzien van de agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied is met name het geuraspect relevant. In paragraaf 3.5.3 over de omgekeerde werking van de Wet geurhinder en veehouderij wordt hier nader op ingegaan.

Loonbedrijf Slaper 1

Voor het bestaande loonbedrijf aan de Slaper geldt op basis van de VNG-brochure een hinderafstand van 50 meter, dit is niet relevant voor het plan Reeve.

3.5.6.2 Woongebied

In Reeve zijn ook functies toegestaan die mogelijk enige overlast in de directe omgeving kunnen veroorzaken zoals kleinschalige horeca met terras en maatschappelijke voorzieningen. Omdat het dorp in dit bestemmingsplan een globale bestemming heeft waarbinnen meerdere invullingen mogelijk zijn, kan op dit moment nog niet bepaald worden wat de exacte afstand tussen de hindergevende en hindergevoelige functies zal zijn. Het kader voor het beoordelen van eventuele hinderaspecten wordt gegeven door het Activiteitenbesluit op grond van de Wet milieubeheer, bij de nadere invulling geldt dit als randvoorwaarde. Op die manier wordt bij de uitwerking een goed woon- en leefklimaat geborgd. In de navolgende alinea wordt hier nader op ingegaan.

Binnen de bestemming Woongebied worden in het centrumgebied zowel diverse potentieel hinderveroorzakende functies als woningen toegestaan. Met deze bestemming wordt beoogd een dynamisch gebied te creëren. Functiemenging is een van de methoden om dit te bewerkstelligen. Aangezien het een globale bestemming betreft, wordt de verhouding tussen deze hinderveroorzakende functies en woningen niet in de verbeelding opgenomen, maar in de regels. Ten aanzien van deze bestemming liggen een aantal uitgangspunten aan de regels ten grondslag.

Voor een aantal functies bestaat geen minimale afstand die geldt ten opzichte van woningen. Dit betreft:

  • Horeca. Horeca is een functie die goed past binnen een gemengd gebied. Hierbij kan gedacht worden aan lunchrooms en een 'café op de hoek'. De hinder wordt, zoals hiervoor is aangegeven, beperkt door de milieuregelgeving. Hierbij is van belang dat horecagelegenheden zijn gemaximeerd tot 800 m² bruto vloeroppervlak.
  • Maatschappelijke voorzieningen <1.000 m². Deze voorzieningen zijn passend binnen een gemengde woonomgeving. Om die reden wordt een minimale afstandsnorm niet nodig geacht.
  • Bedrijven in categorie A. Voor deze bedrijven is overeenkomstig de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering opgenomen dat de activiteiten zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd.
  • Dienstverlening. Dienstverlening is een passende functie in een gemengd woongebied. Bovendien is de omvang van dienstverleningvestigingen beperkt tot maximaal 700 m². Gelet hierop is een minimale afstandsnorm tot woningen niet nodig. Bij het ontwerp dient wel rekening gehouden te worden met de bepalingen uit o.a. het Activiteitenbesluit.

Met de hier beschreven regeling in het bestemmingsplan wordt de beoogde dynamiek in het gebied mogelijk gemaakt zonder dat dit ten koste gaat van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.5.6.3 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt voor de verschillende functies die op basis van de verschillende bestemmingen mogelijk zijn voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voor dit aspect daarmee aangetoond.

3.5.7 Stikstofemissie en depositie

Door bureau Tauw is onderzoek gedaan naar de stikstofemissie en depositie ten gevolge van het plan waarbij een onderscheid is gemaakt tussen de aanlegfase en de gebruiksfase (Bijlage 13).

De uiterwaarden van de IJssel zijn Natura 2000 gebieden waarvoor beschermingsniveaus zijn vastgelegd voor diverse habitattypen.

De ontwikkelingsmogelijkheden, die het nieuwe bestemmingsplan mogelijk maakt, passen volledig binnen de vergunde situatie in 2013. Dit was ook wel te verwachten gelet op het feit dat het enerzijds om veel minder woningen gaat (600 ipv 1300) met daardoor ook veel minder verkeersgeneratie, maar anderzijds ook omdat de wijk aardgasloos wordt aangelegd, waardoor voor de verwarming van woningen veelal gebruik gemaakt wordt van elektrisch aangedreven warmtepompen zonder schadelijk emissies. Bovendien is de energievraag van de woningen per eenheid van oppervlakte minder dan voorheen en dus de warmtebehoefte ook. Er is geen sprake van andere of grotere stikstofeffecten dan in 2013 in de passende beoordeling en de op basis daarvan verstrekte vergunningen voorzien is. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor het nieuwe bestemmingsplan vanuit het Natura 2000-beschermingsregime in de Wet natuurbescherming op het gebied van stikstof. Er is in het verlengde dus ook geen noodzaak voor het opstellen van een nieuwe passende beoordeling (en plan m.e.r.).

Uit de uitgevoerde AERIUS-berekeningen blijkt dat de maximale stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden voor de aanlegfase 0,24 mol/ha/jaar bedraagt. Voor de gebruiksfase van de woonwijk is dit berekend op 0,07 mol/ha/jaar. Dit onderstreept de conclusie dat, zoals in 2013 al voorzien was, slechts sprake is van beperkte effecten. De beschikbare ruimte in het PAS in het kader van het prioritaire project woongebied Reeve is 0,40 mol/ha/jaar. Het plan past dus ook ruimschoots binnen deze gereserveerde ruimte. Hoewel reeds sprake is van een vergunde situatie, is de conclusie dus dat het plan ook volledig past binnen de nieuwe stikstofkaders.

Verder wordt verwezen naar paragraaf 3.7.1.2.

3.5.8 Energie en duurzaamheid

Het plangebied wordt aardgasloos uitgevoerd. Door bureau DWA is een energievisie opgesteld (Bijlage 9) waarin in overleg met gemeente en BPD als uitgangspunt de toekomstige energienormen (BENG – Bijna Energie Neutraal Gebouw) zijn gehanteerd. BENG zal naar verwachting in 2020 de huidige EPC-norm van 0,4 voor woningen vervangen.

Omdat het BENG van toepassing zal zijn op de meeste in het plangebied te realiseren bebouwing is besloten de woningen waarvoor de vergunning wordt aangevraagd voor het van kracht worden van deze norm ook te baseren op deze nieuwere en hogere kwaliteit. Omdat aardgas als energiebron geen optie is, is door DWA gekeken naar andere mogelijkheden waarvan er veel om diverse redenen zijn afgevallen. Biomassacentrales met kleine warmtenetten, de toepassing van geothermie, vergisters etc zijn om die redenen niet verder als lokale energiebron onderzocht.

Het voornemen is om de wijk “all-electric” aan te leggen. Dit wil zeggen dat niet gekozen wordt voor (individuele) biomassaketels maar voor (bodem)warmtepompen. Bodemwarmtepompen zijn gerelateerd aan comfort en energiezuinigheid en daarmee de beste keus, omdat hiermee ook 's zomers desgewenst relatief goedkoop gekoeld kan worden in tegenstelling tot wat met de goedkopere lucht-lucht warmtepompen mogelijk is.

Door DWA is een berekening gemaakt waarbij behalve naar de investeringskosten ook naar de energiekosten gedurende 15 jaar is gekeken. Energieconcepten zijn onderling op basis van deze parameter (TCO – Total Costs of Ownership) vergeleken. Gelet op de dan slechts zeer geringe meerprijs voor bodemwarmtepompen met daarbij het comfortvoordeel van het relatief goedkoop kunnen koelen tijdens hete zomerdagen is dit de beste keus (ook omdat dan energie-onzuinig koelen met luchtwarmtepompen of airco's niet nodig is).

Gestreefd wordt daarom de kavels die aan derde partijen worden verkocht bouwrijp op te leveren inclusief een verticale bodemwarmtewisselaar waarop de warmtepomp kan worden aangesloten. Voor een bouwer is op zo'n kavel dan automatisch een op deze warmtewisselaar aan te sluiten bodemwarmtepomp en een lage temperatuur afgiftesysteem de meest economische en duurzame keuze.

In de verkoopcontracten zal er bovendien naar worden gestreefd het achteraf toepassen van open haarden en houtkachels in het gebied te voorkomen. Dit zijn echter zaken die buiten het toepassingsbereik van dit bestemmingsplan vallen en op andere wijze moeten worden nagestreefd.

De consequentie is dat de wijk meer stroom verbruikt dan een traditionele nieuwbouwwijk. Daarom worden zoveel als (economisch en ontwerptechnisch) mogelijk is zonnepanelen in het bouwontwerp geïntegreerd. De stroom die per saldo nog ingekocht wordt, moet dan per voorkeur door de diverse eigenaren groen worden ingekocht, maar dit laat zich door de gemeente niet dwingen. Wel kan deze relatief makkelijk op afstand worden vergroend door maatregelen op een ander schaalniveau (het verdwijnen van kolencentrales, de toename van windparken op zee, het (mee)stoken van biomassa in kolencentrales).

Omdat de woningen van warmtepompen worden voorzien zal ook voor een lage temperatuur afgifte systeem (vloerverwarming) worden gekozen. Door het op deze wijze all-electric te ontwerpen zijn de toekomstige bewoners onafhankelijk van fossiele brandstoffen. Of en hoe in de wijk, delen van de wijk of op woningniveau een smart grid wordt toegepast is nog onderwerp van studie en valt buiten het kader van een bestemmingsplan.

Een smart grid kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat slim geschakeld wordt tussen verbruikers en opwekkers, afhankelijk van de straks wellicht grotere differentiatie in energietarieven, dat accu`s (van auto's) op de goedkoopste momenten worden opgeladen (en tijdens dure pieken wellicht weer wat terugleveren) met als doel de stroomrekening per saldo zo laag mogelijk te houden en de netbelasting zo vlak mogelijk (voorspelbaar).

Collectief versus individueel verwarmen

Uitgangspunt is dat de meeste eigenaar/bewoners om meerdere redenen voorstander zullen zijn van een individueel systeem. Indien echter appartementen of rijwoningen(huur) worden gebouwd en zeker als het gaat om één eigenaar (huurwingen) kan een collectief systeem een optie zijn. Dit betreft echter maatwerk en valt buiten het kader van dit plan.

Samengevat:

  • 1. De wijk wordt aardgasloos
  • 2. De wijk wordt all- electric
  • 3. Woningen worden voorzien van bodemwarmtepompen
  • 4. Gestreefd wordt de te verkopen kavels op te leveren met een bodemwarmtewisselaar
  • 5. De toepassing van open haarden en houtkachels wordt zoveel mogelijk voorkomen.

Punt 1 is al door de raad besloten bij de vaststelling van de energienota. De punten 2 tot en met 5 zijn zaken die niet in het kader van het bestemmingsplan kunnen (mogen) worden geregeld. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan geeft de raad echter nadrukkelijk aan op alle mogelijke manieren deze doelstellingen te willen nastreven. Ten aanzien van punt 3 en 4 is flexibiliteit gewenst als het gaat om appartementen of huurwoningen met een collectief systeem.

De openbare verlichting in nieuwe wijken wordt standaard in LED uitgevoerd.

Materialen

Wat betreft het materiaalgebruik in de wijk bestaan geen dwingende (handhaafbare) regels. Bij een modern dorp in het buitengebied van de gemeente past ook het toepassen van duurzame bouwmaterialen. Dit is echter grotendeels een individuele keus van toekomstige eigenaren wat deels gestuurd kan worden door bepalingen in kavelpaspoorten die onderdeel zijn van grondtransacties.

Bij beplantingen (in het openbare deel) moet zo veel mogelijk worden gezocht naar een oplossing waarbij schaduw op zonnepanelen wordt voorkomen, het 's winters benutten van passieve zonne-energie mogelijk is (ook een aandachtspunt bij het ontwerp van woningen) en 's zomers oververhitting van geveldelen wordt voorkomen waardoor actieve koeling van de woning nodig is (zeker in het geval van airco's of luchtwarmtepompen een probleem t.a.v. energieverbruik en mogelijke geluidoverlast).

3.5.9 Milieueffectrapportage
3.5.9.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich er moet van vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij er in het bijzonder moet worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.
Beoordeeld moet dus worden of er voor het, op een later te nemen, besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Gelet op het gestelde in de bijlagen C en D, behorende tot het Besluit Milieu-effectrapportage en de mogelijkheden die het plan biedt, bestaat er geen directe MER (beoordelings)plicht, omdat de daarin genoemde ondergrenzen niet worden overschreden. Voor het uitvoeren van een zogenaamde vormvrije MER is recent (juli 2017) een nieuwe procedure vereiste van kracht (aanmeldnotitie).

3.5.9.2 Mer-plichtige inrichtingen

Indien het (nieuwe) bestemmingsplan de vestiging van inrichtingen mogelijk maakt, welke genoemd zijn in het Besluit milieu-effectrapportage is het plan zelf MER-plichtig. Het gaat dan alleen om inrichtingen welke zich nog nieuw kunnen vestigen, niet eventueel reeds aanwezige inrichtingen (RvSt 18 juni 2008, nr 200704458/1). Dit is overigens niet aan de orde in dit plan.

Plichten voortvloeiend uit de Natuurbeschermingswet

Ook op grond van de Natuurbeschermingswet kan een MER plicht ontstaan, indien er sprake zou zijn van mogelijk "significant negatief effect" ten gevolge van het bestemmingsplan. Als daar sprake van is moet een zogenaamde passende beoordeling worden opgesteld en ontstaat er een MER-plicht. Als uit een zogenaamde "voortoets" is gebleken dat geen "significant negatief effect" te verwachten is, en dus geen "passende beoordeling" gemaakt moet worden is een MER-plicht dus ook niet aan de orde.

Omdat het plan past binnen de bestaande NBw vergunning en geen aanvullende passende beoordeling nodig is, is een MER plicht niet aan de orde.

3.5.9.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.


Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu. Door de Anteagroep is een dergelijke vormvrije MER en aanmeldingsnotitie opgesteld welke is toegevoegd als Bijlage 10 Aanmeldingsnotitie vormvrije MER-beoordeling. Uit de effecten die in deze aanmeldingsnotitie MER-beoordeling zijn beschreven, kan geconcludeerd worden dat als gevolg van de realisatie van woongebied Reeve, bestaande uit maximaal 600 woningen, een buitendijkse haven en overige voorzieningen, geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

3.5.10 Trilling

Naar aanleiding van een ingediende zienswijze door Prorail is een trillingsonderzoek verricht. Omdat de beoogde nieuwe woningen dichtbij het spoor zijn gepland kan trillingshinder voor de toekomstige bewoners ontstaan als gevolg van treinverkeer. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillingshinder in dit soort situaties acht Prorail het gewenst dat er in de planvorming wel aandacht voor is. Om tegemoet te komen aan de zienswijze van ProRail, en om een goed woon- en leefklimaat in het plangebied te garanderen, hebben wij een trillingsonderzoek uit laten voeren in het plangebied (Bijlage 17 Trillingsonderzoek). Uit dit onderzoek blijkt dat wanneer er niet dichter dan 40 m bij het spoor wordt gebouwd en de eigenfrequentie van de toegepaste vloeren 12.5 Hz of hoger is, er geen trillingshinder te verwachten valt. Voor woningen dichter bij het spoor geldt dat de eigenfrequentie van de vloeren hoger moet zijn om te voorkomen dat er overschrijdingen van de SBR B-richtlijn kunnen optreden. Bij overschrijdingen gaat het steeds om incidentele (in de huidige situatie 1 tot 2 keer per week) overschrijdingen van de SBR B-richtlijn. Geconcludeerd kan worden dat er geen onacceptabel woon- en leefklimaat ontstaat.

3.6 Water

3.6.1 Algemeen

Bij een bestemmingsplan hoort een watertoets, deze is verplicht. Met behulp van de watertoets krijgt het aspect water een volwaardige plaats in de ruimtelijke ordening. In deze waterparagraaf worden de verschillende onderdelen van het watersysteem van het plangebied Reeve beschreven. Hieruit volgen de ruimtelijk relevante aspecten met betrekking tot het aspect water welke vastgelegd moeten worden op de Verbeelding en in de planregels.

In paragraaf 3.6.2 wordt allereerst een beschrijving gegeven van de huidige situatie binnen het plangebied. In paragraaf 3.6.3 worden voor de ontwikkelingen de verschillende wateraspecten behandeld. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen waterkwantiteit, kwaliteit en waterveiligheid. Paragraaf 3.6.4 bevat de overstromingsrisico-paragraaf. De waterpargraaf wordt afgesloten met een samenvatting van aspecten die terugkomen op de Verbeelding en in de planregels.

3.6.2 Plangebied (huidige situatie)

Reeve ligt ten zuidwesten van het bestaand stedelijk gebied van Kampen. Het plangebied Reeve wordt globaal begrensd door de noordelijke dijk van Reevediep, de Hanzelijn en het gebied Zwartendijk (zie figuur). In het zuiden vormen agrarische gronden de begrenzing. Deze waterparagraaf zal zich beperken tot het plangebied van woningbouwlocatie 'Reeve' (inclusief klimaatdijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0052.png"

Overzicht plangebied Reeve (rood omlijnd)

Beheerders watersysteem

Beheerders van het hoofdwatersysteem zijn Rijkswaterstaat Oost-Nederland voor de IJssel en Rijkswaterstaat Midden-Nederland (Drontermeer, Vossemeer). De toekomstige vaarwegbeheerder van het Reevediep is de provincie Overijssel. Het waterstaatkundig beheer komt te liggen bij Rijkswaterstaat Oost Nederland, terwijl het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer door Rijkswaterstaat Midden Nederland uitgevoerd zal worden. De beheerder van het regionaal watersysteem rondom Kampen is het waterschap Drents Overijsselse Delta.

3.6.2.1 Waterkwantiteit
3.6.2.1.1 Grondwatersituatie

Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil rondom en in het plangebied tussen de 160 en 0 cm onder maaiveld ligt. De berekende Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) varieert het meest tussen 20 en 80 cm onder maaiveld. De Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) varieert het meest tussen 60 en 180 cm onder maaiveld. In grote delen van de bebouwde kom van Kampen varieert de GHG tussen 60 en 100 cm. Langs de IJssel en in de nieuwere woonwijken van het Onderdijks ligt de GHG dieper dan 100 cm onder maaiveld.

In de figuur hieronder is de GHG voor de huidige situatie getoond. In de oostelijke helft van het bypass gebied is in de huidige situatie sprake van kwel (het uittreden van grondwater), in de westelijke helft is in de huidige situatie overwegend sprake van wegzijging (het wegzakken van grondwater naar diepere bodemlagen). En in de Flevopolder is vervolgens weer sprake van een kwelsituatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0053.png"

Gemiddelde grondwatersituatie (GHG) bij het huidge watersysteem

3.6.2.1.2 Oppervlaktewatersituatie

Binnen het plangebied Reeve zijn diverse watergangen aanwezig en is sprake van afwatering naar het bemalingsgebied Roggebot (noordwesten) dat afwatert op het Vossemeer bij de Roggebotsluis. Binnen dit afwateringsgebied ligt de bebouwde kom van Kampen en aan de westzijde ligt de toekomstige woonwijk Reeve. Het plangebied Reeve zal middels een gemaal gaan afwateren op het Reevediep. In de figuur hieronder is het huidige watersysteem ter plaatse van het plangebied weergegeven. De gehanteerde peilen ter plaatse van het plangebied Reeve variëren van maximaal 0,70 m –NAP tot 0,85 m –NAP.afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0054.png"

Oppervlaktewatersysteem huidige situatie

3.6.2.1.3 Grondwateronttrekkingen

Het woningbouwplan Reeve bevindt zich niet binnen een intrekgebied of beschermingsgebied van een drinkwaterwinning.

3.6.2.1.4 Waterkeringen

Ter hoogte van het plangebied bevinden zich in de huidige situatie geen primaire of regionale keringen. In de toekomstige situatie zal een primaire kering worden gerealiseerd ter hoogte van het plan Reeve in de vorm van de Klimaatdijk. De klimaatdijk wordt besproken in paragraaf 3.6.3.

Door de aanleg van het Reevediep, een “Ruimte voor de Rivier” maatregel wordt dijkring 11 gesplitst in twee dijkringen. De dijken langs het zuidelijke deel van het Reevediep vormen de nieuwe dijkring 11-1. De dijken langs het noordelijke deel van Reevediep vormen de nieuwe dijkring 11-2 waarin het bestaand stedelijk gebied Kampen en het nieuwe plangebied Reeve liggen. Door de verandering van het klimaat neemt de overstromingskans toe en door sociaaleconomische ontwikkelingen wordt ook de potentiële schade groter. De waterveiligheid is erop gebaseerd dat de forse opgave en de doelen in 2050 landelijk gehaald zijn. De overstromingsrisiconorm van dijkring 11-2 voor Kampen is hierop gebaseerd en bedraagt 1:3000 kans per jaar. De voorkeurstrategieën zijn opgenomen in het Deltaprogramma 2015. De beleidsdoelen van het kabinet voor nieuw waterveiligheidsbeleid zijn: Iedereen in Nederland achter de dijken en duinen krijgt een beschermingsniveau van 10-5 per jaar (kans op overlijden ten gevolge van overstroming is niet groter dan 1/10.000 per jaar) en er wordt meer bescherming geboden op plaatsen waar sprake is van grote groepen slachtoffers, en/of grote economische schade, en/of ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0055.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0056.png"

Figuur 2.4 Nieuwe dijkringen na gereedkomst Reevediep

3.6.3 Wateraspecten woningbouwlocatie Reeve
3.6.3.1 Waterveiligheid

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 600 woningen.

Ter hoogte van de woningbouwlocatie wordt langs het Reevediep geen conventionele waterkering aangelegd, maar zal een zogenaamde klimaatdijk worden gerealiseerd. Een klimaatdijk is een dijk met meer functies dan alleen waterkeren en blijvende veiligheid bieden, ook als het klimaat in de toekomst verder verandert. Woningen op de klimaatdijk worden op een woonterp gebouwd waarvoor het binnentalud extra hoog wordt aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0057.jpg"

Verder wordt een waterrijk woongebied aangelegd met eilanden op verschillende hoogten. Het water rond en langs de woongebieden vangt kwel op, maar heeft tevens een recreatieve en waterbergende functie.

De klimaatdijk ter plaatse van woningbouwlocatie Reeve is een variërend landschap met een bomenweide, wonen op hogere delen met uitzicht op het binnengebied en wonen direct aan het water met aanlegplaatsen.

Dijkveiligheid

Het nieuw te ontwikkelen woongebied wordt gekenmerkt door de aanwezige watergangen, een buitendijkse haven en een dorpskern. De klimaatdijk zorgt voor de bescherming van het woongebied tegen hoogwater uit het Reevediep. In de klimaatdijk zal een recreatiesluis worden aangelegd en op de klimaatdijk is tevens woningbouw geprojecteerd.

Voor de realisatie van de dijken rondom het Reevediep is een projectplan opgesteld in het kader van de Waterwet (Projectplan waterkeringen IJsseldelta-Zuid, RWS-2013/63085, d.d. 12 december 2013). In dit projectplan staat het volgende beschreven:

'Een deel van de noordelijke dijk van de bypass wordt als klimaatdijk aangelegd. Dit is een zeer robuuste dijk waarbij rekening is gehouden met een toekomstige peilstijging van het IJsselmeer van 1,5 meter. Doordat de dijk van een breed binnentalud wordt voorzien en wordt opgehoogd met een leeflaag is daarop woningbouw mogelijk. De klimaatdijk wordt expressief vormgegeven en de rand krijgt een technische uitstraling.'

In het definitieve ontwerp wordt met de term 'klimaatdijk' een grondlichaam bedoeld dat minimaal op een kerende hoogte wordt gebracht die overeenkomt met een zichtperiode van 100 jaar. Daarnaast is er bij de keuze in uitgangspunten en randvoorwaarden extra robuustheid ingebouwd. Het ontwerp van de klimaatdijk is beschreven in de documenten Ontwerpnota DO Klimaatdijk (Isala Delta, IJD-OTDW-ONT-0012, d.d. 27 juli 2016) en Ontwerpnota DO Woonterp (Isala Delta, IJD-OTDW-ONT-0008, d.d. 27 juli 2017).

Aangetoond dient te worden dat de stabiliteit en de veiligheid van de waterkering van de klimaatdijk geborgd zijn, indien het voorliggende woningbouwplan tot uitvoering wordt gebracht. Dit onderzoek is gedaan door Witteveen+Bos en opgenomen als Bijlage 12 bij dit bestemmingsplan.

De voorliggende plannen ten aanzien van woningbouw (voorzien van een kruipruimte met een dichte werkvloer of kruipruimteloos) op het nog te realiseren grondlichaam boven de klimaatdijk hebben geen invloed op de stabiliteit en veiligheid van de waterkering en maken geen inbreuk op de beperkende voorwaarden ten aanzien van dijkveiligheid, zoals gesteld in het Projectplan Waterwet en DO Klimaatdijk, behalve mogelijk drie onderdelen:

  • de paalfunderingen van de woningen die door de 1:18 lijn gaan;
  • eventueel aan te leggen gesloten geothermische systemen (bodemwarmtepompinstallaties);
  • recreatiesluis in de Klimaatdijk.

Gezien de verdichting en de grondslag zal bij toepassing van grondverdringende palen geen significant negatief effect en waarschijnlijk zelfs een positief effect op de verdichting en grondeigenschappen optreden en daarmee op de sterkte-eigenschappen van de klimaatdijk, daarnaast is de klimaatdijk zo ontworpen dat deze robuust is, dus er is geen negatief effect op de stabiliteit en veiligheid van de waterkering te verwachten.

Als andere dan grondverdringende palen worden toegepast zal de initiatiefnemer aan moeten tonen dat dit geen negatief effect heeft op de verdichting en sterkteeigenschappen van de grond onder de 1:18 lijn. Is dit wel het geval dan zal een aanvullende beschouwing van de sterkte van de waterkering uitgevoerd moeten worden.

De paalfundering beïnvloedt de grondwaterstand niet, omdat het beschikbare oppervlak in de watervoerende lagen geohydrologisch niet merkbaar wordt verminderd.

Het gesloten geothermisch systeem heeft geen effect op de grondwaterstand tijdens maatgevend hoogwater omdat de enige interactie met de bodem optreedt door de uitwisseling van warmte en koude. De uitwisseling vindt plaats doordat het geleidemiddel in de buizen stroomt. Hierdoor wijzigt de grondwaterstroming niet.

In het plan is in de klimaatdijk ook een recreatiesluis voorzien. Bij de aanleg van deze sluis zal rekening moeten worden gehouden met de eisen die gelden voor waterkerende constructies in primaire waterkeringen. Deze rapportage gaat verder niet in op deze sluis, omdat hier een apart spoor voor doorlopen zal worden.

Uitgaande dat bij de uitvoering en uitwerking van het plan bovenstaande in acht wordt genomen kan geconcludeerd worden dat de voorliggende plannen ten aanzien van woningbouw op het nog te realiseren grondlichaam boven de klimaatdijk geen negatieve invloed hebben op de stabiliteit en veiligheid van de waterkering en op alle punten rekening houden met de beperkende voorwaarden ten aanzien van dijkveiligheid, zoals gesteld in het Projectplan Waterwet en DO Klimaatdijk. Bij nadere uitwerking van gewijzigde en/of definitieve woningbouwverkaveling zal opnieuw moeten worden beoordeeld of wordt voldaan aan de beperkende voorwaarden ten aanzien van de dijkveiligheid, zoals hiervoor benoemd.

3.6.3.2 Waterkwantiteit

Grondwateroverlast

Het woongebied Reeve wordt zodanig ontworpen dat grondwateroverlast voorkomen wordt door voldoende hoog te bouwen op de multifunctionele klimaatdijk. Voor nieuwbouwwijken en nieuw stedelijk gebied geldt onderstaande ontwateringsdiepte. De woningen worden aangelegd op een niveau dat varieert van NAP+5,65 en NAP+1,0m. Het toekomstige waterpeil is binnendijks NAP-0,85m. In principe moet de drooglegging bij de laagst gelegen woningen voldoende zijn en moet worden uitgegaan van de ontwateringsdiepte op basis van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Zie onderstaande tabel.

Functie   Ontwateringsdiepte [m-mv] o.b.v. GHG  
Hoofdweg   1,00 m1  
Overige wegen   1,00 m1  
Fietspad   0,70 m1  
Parkeerterreinen   0,70 m1  
Park en Plantsoen   0,70 m1  
Particuliere terreinen   0,50 m1  
Sportterreinen   0,50 m1  
Volkstuin   0,50 m1  

De waterberging moet voldoende ruimte bieden om een bui T=100+ 10% (klimaatscenario 2050) te kunnen bergen. Het hemelwater binnen het plan gebied wordt bovengronds afgevoerd naar de waterberging. Het verhardoppervlak van openbare wegen wordt bovengronds afgevoerd naar een Wadi en geïnfiltreerd in de boden of via een bodempassage afgevoerd naar de waterberging. Het hemelwater van woonpercelen (dakvlak, verharding en tuinen) die grenzen aan oppervlaktewater wordt bovengronds afgevoerd naar de waterberging.

De Wadi structuur wordt verdeeld over het totale plangebied en is robuust. De berging in de Wadi is minimaal 20 mm (uitgaande van verhardoppervlak van wegen). De afwatering van dakvlakken van woningen en terreinverharding mag rechtstreeks afvloeien op oppervlaktewater. Wanneer woningen niet aan oppervlaktewater grenzen zal een gedeelte van het hemelwater samen met het water van de wegen afgevoerd worden naar de Wadi. Bij bui 07, 08, 09 en/of 10 mag geen water op straat ontstaan. Door het aanleggen van voldoende waterberging ter compensatie van de toename in verhard oppervlak wordt wateroverlast voorkomen. Het oppervlaktewater in de waterrijke woonomgeving wordt ingezet als vaarwater en als waterberging. Bij een bui T=100+10% klimaatscenario 2050 stijgt het waterpeil in de waterberging met 0,27 m1 ten gevolge van neerslag die valt op het totale plangebied (bouwterrein en waterberging). De landelijke afvoernorm is 1,2 l/s/ha.

Om zorg te dragen voor de afwatering van de woonwijk Reeve wordt een gemaal geplaatst bij de Zwartendijk, dit gemaal gaat een capaciteit leveren van 0,4 m3/s (1440 m3/uur). Naast de afwatering richting het Reevediep dient het gemaal met deze capaciteit ingezet te kunnen worden voor het doorspoelen (ten behoeve van de waterkwaliteit, afvoer van kwel, neerslag) van het binnendijkse watersysteem. Het doorspoelen van het watersysteem gaat samen met de schutsluis in de dijk bij het woongebied en de duikers van het Waterschap onder de Hanzelijn. Het watersysteem kan ook op deze manier aangevuld worden in tijden dat er een water te kort is tengevolge van hitte, droogte en verdamping van water.

Doorstroming van het gehele watersysteem is gewaarborgd door rond en langs de eilanden altijd een waterverbinding te hebben en doodlopende watergangen worden voorkomen.

Met het binnendijkse watersysteem in Reeve is rekening gehouden met kwelstromingen en wegzijging. De gebieden moeten uiteindelijk in de eindfase van plan in balans zijn maar ook gedurende elke ontwikkelingsfase om te voorkomen dat er negatieve effecten optreden voor het omliggende gebied en nog te ontwikkelen gebieden binnen het plangebied.

3.6.3.3 Waterkwaliteit

Afvoer van hemelwater

Het hemelwater in het woongebied Reeve wordt niet aangekoppeld op de riolering richting de RWZI, maar wordt afgekoppeld van het rioleringssysteem volgens het principe “vasthouden, bergen, afvoeren”. Relatief schoon regenwater wordt door middel van infiltratievoorzieningen (wadi's) in de bodem geborgen. Bij extreme regenbuien zullen wadi's overlopen en wordt het regenwater bovengronds afgevoerd onder een natuurlijk verhang door de openbare ruimte naar een oppervlaktewaterberging (binnenplas). Het niet aankoppelen van hemelwater op de riolering is gemeentelijk beleid bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd wordt rekening gehouden met de volgende voorkeurswijze van hemelwaterafvoer:

1. Infiltratie in de bodem (middels wadi's)

2. Afvoer bovengronds naar oppervlaktewater via een bodempassage

3. Afvoer via gescheiden rioolstelsel voor hemelwater

Het hemelwater dat afkomstig is van particulier terrein en openbaar terrein moet in principe eerst zoveel mogelijk in de bodem worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit. In het woningbouwgebied zijn wegen van verschillende categorieën aanwezig.

Drukke wegen en parkeerterreinen, met een hogere vervuilingsgraad dan woonstraten, mogen niet rechtstreeks lozen op oppervlaktewater. In openbaar terrein moet daarom relatief schoon hemelwater via oppervlakkige afwatering door middel van een infiltratievoorziening (wadi's) in de bodem geborgen en vertraagd afgevoerd worden naar het oppervlaktewatersysteem. Indien hemelwater van licht vervuilde terreinen wordt afgevoerd naar een wadi is voorzuivering niet noodzakelijk.

Bij de bouw van de woningen wordt geen materiaal gebruikt die een microverontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengt. Materialen zoals uitloogbaar lood, koper of zink worden niet toegepast. Er wordt gebruik gemaakt van alternatieve, niet uitloogbare, materialen. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen door particulieren en op openbaar terrein wordt tegengegaan.

Binnen het plangebied wordt duurzaam omgegaan met regenwater. Het ontwerp van rioleringssysteem is maatwerk. Binnen het plangebied wordt gekozen voor een systeem welke op de meest doelmatige manier zorg draagt voor de inzameling, berging en transport van hemel- en vuilwater en tevens voldoet aan de gestelde principes en uitgangspunten. Hiervoor wordt voldoende ruimte gereserveerd in het plangebied. Vooralsnog is uitgegaan van bovengrondse afwatering van hemelwater naar de infiltratievoorzieningen (wadi's) en bodempassages.

Het woningbouwgebied varieert in maaiveldhoogte van circa NAP +5,65 m tot circa NAP +1,00 m, aflopend naar het oppervlaktewaterniveau. Dit maakt het extra moeilijk ten aanzien van het duurzaam omgaan met regenwater volgens het principe 'vasthouden, bergen en afvoeren' waarbij ook rekening moet worden gehouden met het niveau van het grondwater. Tegelijkertijd schept het ook mogelijkheden om op creatieve wijze met het hemelwater om te gaan. Wel wordt het hemelwater in de hoger gelegen gebieden zoveel als mogelijk vastgehouden. De te realiseren waterberging (bijvoorbeeld een wadi) wordt zodanig ontworpen dat bij bui 10 uit de Leidraad Riolering (een bui met een herhalingstijd van 10 jaar) geen water op straat ontstaat. Materialen die in aanraking komen met het afgekoppelde hemelwater bestaan, conform Duurzaam Bouwen, uit niet uitlogende materialen. Bij de infiltratie van hemelwater raakt de bodem hierdoor niet verontreinigd.

Bij de inrichting van het watersysteem wordt rekening gehouden met een goede ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater. De functie van het oppervlaktewater heeft meerdere doelen die in sommige gevallen niet samengaan, bijvoorbeeld een goede ecologische en zwemwater functie gaat niet goed samen met een vaarfunctie. Uitgangspunt is dat verschillende functies worden gecombineerd en gestreefd wordt naar een zo hoog mogelijke waterkwaliteit. In het plangebied is zwemwaterkwaliteit mogelijk niet haalbaar vanwege de gewenste vaarfunctie binnen de waterrijke woonomgeving.

Oevers rond en langs de eilanden in het plangebied worden kindvriendelijk, veilig aangelegd met een natuurvriendelijke oever inrichting (flauwe oevers 1:4 en plasdras onderwater bermen). Het gebruik en het toepassen van aanlegsteigers en beschoeiing, in relatie tot de aanleg van natuurvriendelijke oevers, geldt ook voor nieuwe particuliere grondbezitters binnen het plangebied.

Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen worden conform het Bouwbesluit voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater. De vuilwaterafvoer van woningen en bedrijven wordt aangesloten op het gemeentelijk vuilwater rioolstelsel. Dit afvalwater mag niet worden vermengd met hemelwater. Het hemelwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. Het afvalwaterstelsel binnen het plangebied krijgt voldoende capaciteit voor de afvoer van afvalwater. Afvalwater afkomstig van gebouwen wordt door rioolgemalen en persleidingen getransporteerd naar het hoofdgemaal van het waterschap Drents Overijsselse Delta (hoofdgemaal Kampen) en vervolgens naar de RWZI. Bij de uitbreiding van het rioolstelsel binnen het plangebied wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande rioolstelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).

In de capaciteitsberekening van riolen en gemalen wordt uitgegaan van 10-12 liter/inwoner/uur en wordt voor storingen en calamiteiten in elk bemalinggebied rekening gehouden met een buffering van het afvalwater gedurende 24 uur zonder dat overlast ontstaat voor bewoners in de hogere en lagere gelegen delen van het plangebied. Rioolgemalen worden uitgerust met twee pompen conform de standaard van aanleg gemalen (handboek BOR) en voorzien van frequentie omvormer en debietmeter e.d. en aangesloten via GPRS op het bestaande telemetriesysteem AquaWeb (storingen meldsysteem riolering) van de gemeente Kampen.

Het waterhuishoudingsplan en rioleringsplan worden besproken, ontworpen en goedgekeurd door en in overleg met de gemeente Kampen, samen met het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Beheer en Onderhoud

Het Waterschap is voornemens het beheer en onderhoud van het oppervlaktewater gelegen binnen het plangebied, dat noodzakelijk is voor het aan- en afvoer van water met een bergende functie, over te nemen van de initiatiefnemer. Het Waterschap is vooralsnog niet voornemens het vaarwegbeheer in het plangebied over te nemen. Vooralsnog blijven de voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het in stand houden van het vaarwegbeheer in beheer en onderhoud bij de initiatiefnemer inclusief de havens.

Voor het watersysteem wordt rekening gehouden met het uitvoeren van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden die gesteld worden aan de inrichting om de uitvoering van goed onderhoud mogelijk te maken. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

Alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in het openbaar gebied. Onder bepaalde voorwaarden neemt het Waterschap het beheer en onderhoud van deze wateren en voorzieningen over na realisatie van de fase van bouwrijpmaken. Dit is echter niet noodzakelijk maar ligt wel voor de hand mede omdat het Waterschap sinds oktober 2011 het beheer en onderhoud heeft overgenomen van de gemeente en het beheer en onderhoud uitvoert in het stedelijk gebied van Kampen.

Communicatie

De gemeente communiceert met particulieren (toekomstige bouwers en bewoners) over het afkoppelen van hemelwater en de hieraan verbonden voorwaarden voor particulieren. Met betrekking tot de inrichting van vijvers zal dan aandacht worden besteed aan exoten en/of plaagplanten. Duidelijk moet de functie van het stedelijk water zijn, dat het water bevaarbaar is en dat het bedoeld is voor opvang van hemelwater met een bergende functie. Dat het watersysteem een hoge waterkwaliteit heeft en een doorspoelsysteem vanuit het regionaal watersysteem.

Dat de oevers langs het water kindvriendelijk en natuurlijk worden aangelegd. Hetzelfde geldt voor oevers tegen particuliere tuinen en het geldt ook voor de afmeerplaatsen.

Vroegtijdig wordt geadviseerd en extra aandacht besteed aan “wonen aan water” met alle facetten. Er moeten duidelijke afspraken worden gemaakt die bijvoorbeeld in de koopovereenkomst van de gronden worden meegenomen richting nieuwe bewoners. Vooral de rechten en plichten aan en langs de waterkant (steigers, bootjes, etc.) zullen goed worden vastgelegd.

Aan particulieren wordt uitleg gegeven over de inrichting van particuliere terreinen om voorbereid te zijn op klimaatverandering en extremere buien en langere perioden van droogte die steeds vaker voor zullen komen. Ook bewoners zullen de gevolgen daarvan ondervinden. Het waterschap en gemeente gaan hierover in gesprek hoe de toekomstige bewoners zo goed mogelijk kunnen worden geïnformeerd en zorgen samen voor informatie en voorlichting om klimaatadaptatie en klimaatbestendig te ontwerpen en te borgen in een communicatie traject.

Wonen aan water

Bij wonen aan het water, zoals in de eilanden en lagere delen van de woonwijk voorzien is, zijn veiligheid en volksgezondheid belangrijke aspecten. De aanwezige binnenplas heeft mogelijkheden voor voldoende doorstroming via de schutsluis en het gemaal bij de Zwartendijk, om ook in het zomerseizoen van voldoende kwaliteit te zijn. Omdat een gescheiden rioolsysteem wordt aangelegd zijn overstorten van vervuild water en daarmee de milieuhygiënische risico's niet aanwezig.

Haven

Het stedenbouwkundig plan biedt ruimte om naast de eerder genoemde buitenhaven in het binnengebied ook insteekhavens te realiseren voor woningen die niet direct aan het water zijn gelegen. De boten die op het binnendijkse watersysteem varen of liggen, zijn verplicht om huishoudelijk afvalwater op te slaan in de vuilwaterbuffertank die aan boord moet zijn geïnstalleerd. Lozing van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden in een speciaal daarvoor ingerichte voorziening aan de wal. Deze voorziening is aangesloten op het vuilwaterriool.

Het binnendijkse watersysteem zal via een schutsluis in verbinding komen te staan met het Reevediep. De sluis vormt een verbinding tussen dynamisch bypasswater en statisch binnendijks water. Het beheer en onderhoud van de waterplas zal worden afgestemd tussen gemeente en waterschap.

3.6.3.4 Samenvatting

Effecten als gevolg van de realisatie van de woningbouwlocatie Reeve:

  • Toename verhard oppervlak
  • Toename vuilwaterafvoer
  • Maatregelen ter voorkoming van ongewenste effecten:
    • 1. Aanbrengen extra bergingscapaciteit in vuilwaterstelsel voor buffering gedurende 24 uur
    • 2. Ontwerpen van een rioleringssysteem volgens het principe “vasthouden, bergen, afvoeren”. Vooralsnog is uitgegaan van bovengrondse afvoer van hemelwater naar de infiltratievoorzieningen (wadi's). Het systeem wordt zo ontworpen dat bui 10 kan worden verwerkt
    • 3. Reserveren van voldoende ruimte voor het vasthouden en bergen van hemelwater
3.6.4 Overstromingsrisico

Algemeen:

In januari 2017 heeft het rijk nieuwe normen vastgesteld op basis van overstromingsrisico en zullen de dijken na oplevering en overdracht opnieuw moeten worden getoetst op basis van de nieuwe overstromingsrisico's. De toetsing van dijkringen in heel Nederland is een steeds herhalende controle en wordt eens per 12 jaar uitgevoerd door de provincies in het kader van het hoogwaterbeschermingsplan (HWBP). Paragraaf 3.6.5 is de overstromingsrisicoparagraaf, gebaseerd op de nieuwe normering van dijken.

3.6.5 Overstromingsrisicoparagraaf van plan Reeve

Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.

Beleid:

Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf moet wordt opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Het plan Reeve bevindt zich in overstroombaar gebied. Zie afbeelding hieronder (uitsnede kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0058.png"

Risico-inventarisatie:

De ernst van een overstroming wordt bepaald door:

- de maximale waterdiepte tijdens een overstroming (is af te leiden uit de risicokaart);

- de kans op een overstroming;

- de beschikbare tijd voor evacuatie/noodmaatregelen (na hoeveel tijd is het water er?).

Maximale waterdiepte bij en kans op overstroming

Op de risicokaart komt het volgende kaartbeeld naar voren bij overstromingen van een kleine kans (1/1000 tot 1/10.000 jaar). Dit zijn de overstromingen vanuit het primaire systeem IJssel waar de dijken een strenge norm hebben. Voor de betreffende locatie wordt een waterdiepte van 0,8 – 2,0 m gevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0059.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0060.png"

Het bestemmingsplan gaat over het woningbouwplan Reeve te Kampen gelegen tussen IJssel en Vossemeer en Hanzelijn en Reevediep.

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) en de Veiligheidsregio IJsselland zijn geconsulteerd over de voorgenomen plannen. Het waterschap heeft nader geadviseerd over de impact van de overstromingen en hoe deze voor de locatie geïnterpreteerd moeten worden.

Uit het advies van WDODelta blijkt dat de huidige overstromingskans groter is dan de norm vanwege een aantal zwakke(re) dijktrajecten rondom Kampen, in het bijzonder langs de IJssel. Een groot deel van de keringen langs de IJssel, het Zwartewater en de Vecht wordt daarom binnen het komende decennium verbeterd. Vanaf januari 2017 geldt een nieuwe normering. Bij de verbeteringen wordt hiermee rekening gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0061.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0062.png"

In bovenstaand plaatje is de eindsituatie weergegeven op basis waarvan het plan Reeve uiteindelijk wordt ontwikkeld. De waterkeringen langs het Reevediep worden aangelegd op basis van de oude normering (situatie 2012). Het toetsen van de dijken wordt elke 12 jaar herhaald. Uit de eerst volgende toetsing conform de nieuwe normering zal moeten blijken of de dijken zoals deze nu worden aangelegd hieraan voldoen.

Evacuatie / noodmaatregelen

Op aangeven van de Veiligheidsregio wordt een evacuatieplan voor de locatie opgesteld en wordt het plangebied aangesloten op de meest nabije hoofdontsluitingsweg. Op deze wijze kunnen de laaggelegen delen van de woonwijk snel worden geëvacueerd naar de hoge gelegen klimaatdijk en centrumvoorziening. Dit is vooral voor de ambulancepost van groot belang.

Maatregelen

Ondanks de kleine kans van voorkomen, is er voor gekozen om met een overstroming rekening te houden. Dit vanwege de kwetsbaarheid van de bewoners. Bij de ontwikkeling van het plan Reevediep en de woonwijk Reeve is gekozen voor de aanleg van een klimaatdijk en hoofdontsluitingweg op de dijk met een verbinding naar de Nieuwendijkbrug zodat evacuatie naar de overzijde van het Reevediep mogelijk is. In het plangebied van Reeve kunnen ook bewoners opgevangen worden als noodopvang uit de directe omgeving (lager gelegen wooneilanden).

Voor het plangebied Reeve worden de navolgende voorzieningen/maatregelen toegepast:

  • Voldoende hoog bouwen op de klimaatdijk en direct achter de klimaatdijk inclusief het hoger gelegen gedeelte met een dorpskern.
  • Aansluiting plangebied op dichtstbijzijnde hoofdontsluitingsweg zodat bereikbaarheid zo lang mogelijk gewaarborgd is.
  • Het opstellen van een evacuatieplan in overleg met de Veiligheidsregio. In de lager gelegen delen van woningeilanden in het plangebied zijn de 2e verdiepingen van de woningen beschikbaar voor verticale evacuatie.
  • Waterrobuust bouwen. Het gebouw wordt zodanig ingericht dat bij eventuele overstromingen de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. De vloer en de muren op de begane grond worden van waterrobuust materiaal gemaakt.
  • Het verhoogd of op de eerste verdieping plaatsen van belangrijke apparatuur (zoals de noodstroomvoorziening).
3.6.6 Watertoets

Overleg met het Waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Watertoets) heeft veelvuldig plaatsgevonden. In het kader van de watertoets is er contact geweest met het waterschap Drents Overijsselse Delta.

De gemeente heeft kwelberekeningen laten uitvoeren om de gevolgen van het stedenbouwkundig plan voor de waterhuishouding (grondwatercomponent) vast te stellen (zie bijlage 11). Aanvullend zal de gemeente een waterhuishoudingplan en rioleringsplan opstellen waarin wordt aangetoond dat voldaan wordt aan de gestelde eisen en randvoorwaarden op het gebied van waterhuishouding (hydraulisch functioneren, voldoende waterberging).

Aspecten die terug komen in de planregels en/of de verbeelding:

  • Kwelsloten (inclusief Keurzone) als water
  • Klimaatdijk (primaire kering)
  • Sluis in klimaatdijk voor recreatievaart (inlaatwerk)
  • Uitlaatwerk
  • Buitenhaven
  • Overig water wordt mogelijk gemaakt in de regels van de betreffende gebiedsbestemming
  • Overige waterhuishoudkundige voorzieningen (zoals sluizen, gemalen, stuwen) wordt mogelijk gemaakt in de regels van de betreffende gebiedsbestemming
  • Waterrecreatie wordt mogelijk gemaakt binnen de bestemming Water
  • Kleinschalige infiltratievoorzieningen, waterbergingslocaties worden mogelijk gemaakt in de regels van de betreffende gebiedsbestemming (vooral bij wonen, recreatie, bedrijf, gemengd, horeca en verkeer)

In hoofdstuk 5.3 (juridische regeling) wordt nader ingegaan op de relatie tussen bestemmingsplan en Keur.

3.7 Ecologie

Het woongebied (toen nog met een groter beoogd aantal woningen en ligplaatsen met voorzieningen) is al in 2013 getoetst in het kader van de integrale gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid. Ook zijn destijds al vergunningen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 verkregen alsmede een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet. De focus in dit rapport heeft daarom gelegen op nieuwe feiten en omstandigheden die zouden kunnen leiden tot een nieuwe vergunnings- of ontheffingsplicht en eventuele belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het nieuwe bestemmingsplan. Daarbij is tevens beoordeeld of in het kader van Natura 2000 sprake is van de noodzaak voor een nieuwe passende beoordeling (en planMER.).

De conclusie is dat er zowel in het kader van gebieds- als soortenbescherming en ruimtelijk beleid geen nieuwe inzichten zijn over het optreden van andere of grotere effecten op natuur dan in 2013 voorzien was. Ook de wijziging van wettelijke kaders (met name de Wnb vanaf 1-1-2017) zorgt niet voor een aanvullende noodzaak voor ontheffingen of vergunningen. Aansluitend daarop is er ook geen sprake van de noodzaak van een nieuwe passende beoordeling en planMER omdat er geen sprake is van andere of grotere effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de conclusies van zowel gebiedsbescherming als soorten-bescherming.

Tabel. Conclusies toetsing gebieds- en soortenbescherming

Gebiedsbescherming   Effect   Vervolgstappen  
Natura 2000-gebieden
(exclusief stikstofdepositie)  
Geen andere/grotere effecten dan voorzien in de passende beoordeling en vergunningen uit 2013.   Er is geen sprake van een noodzaak voor een nieuwe passende beoordeling (en planm.e.r.) en/of vergunning onder de Wnb. Het nieuwe bestemmingsplan is uitvoerbaar en kan worden gebaseerd op de passende beoordeling en onherroepelijke vergunningen uit 2013.  
Natura 2000-gebieden (stikstofdepositie)   Geen andere/grotere effecten dan voorzien in de passende beoordeling en vergunningen uit 2013.   Vanuit ecologisch perspectief zijn de toenames van stikstofdepositie in absolute zin beperkt, maar desondanks kan een negatief effect niet zonder meer worden uitgesloten. Er is echter geen sprake van een noodzaak voor een nieuwe passende beoordeling (en planm.e.r.) en/of vergunning onder de Wnb, omdat de ontwikkelingsmogelijkheden volledig passen binnen de vergunde situatie in 2013 en er geen nieuwe gegevens of inzichten zijn over de gevolgen van woongebied Reeve voor natuur. Het nieuwe bestemmingsplan is uitvoerbaar en kan worden gebaseerd op de passende beoordeling en onherroepelijke vergunningen uit 2013. Daarbij is woningbouw Reeve aangewezen als prioritair project in het PAS en in dat kader passend beoordeeld, zodat ook om die reden is verzekerd dat geen sprake is van significant negatieve effecten.  
NNN   Geen effecten op wezenlijke kenmerken en waarden.   Niet van toepassing. Geen aandachtspunten voor het bestemmingsplan.  
Weidevogelgebieden   Geen andere/grotere effecten dan voorzien in 2013. De in 2013 vastgestelde compensatieopgave is ongewijzigd.   Compensatie volgens gemeentelijk plan van aanpak weidevogelcompensatie (totaal 8 broedparen grutto / 16 ha weidevogelgrasland). Geen aandachtspunten voor het bestemmingsplan.  

Soortenbescherming   Effect   Vervolgstappen  
Flora, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vlinders en libellen, overige ongewervelden   Geen overtreding verbodsbepalingen.   Niet van toepassing. Geen aandachtspunten voor het bestemmingsplan.  
Vogels (tijdens broedtijd)   Mogelijk overtreding artikel 3.1.   Overtreding kan effectief worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broedtijd of door het terrein voorafgaand aan de broedtijd ongeschikt te maken (en te houden). Geen aandachtspunten voor het bestemmingsplan (wel voor de toekomstige uitvoering).  
Vogels jaarrond beschermd   Geen andere/grotere effecten dan voorzien in de toetsing en ontheffing uit 2013. De voorwaarden bij de ontheffing borgen dat er geen effect voor ransuil resteert.   Ransuil nabij plangebied aangetoond, ontheffing Flora- en faunawet (2013) voorziet hierin. Geen aandachtspunten voor het bestemmingsplan. Voor de uitvoering is de looptijd tot 2020 van de geldende ontheffing een aandachtspunt.  
Amfibieën en reptielen   Geen overtreding verbodsbepalingen.   Niet van toepassing. Geen aandachtspunten voor het bestemmingsplan. Aanbeveling is om in de uitvoeringsfase te voorkomen dat (tijdelijk) geschikt leefgebied voor rugstreeppad kan ontstaan (werkprotocol).  
Vissen   Geen andere/grotere effecten dan voorzien in de toetsing en ontheffing uit 2013. De voorwaarden bij de ontheffing borgen dat er geen effect voor vissen resteert.   Grote modderkruiper aangetoond, ontheffing Flora- en faunawet (2013) voorziet hierin. Geen aandachtspunten voor het bestemmingsplan (wel voor de toekomstige uitvoering). Voor de uitvoering is de looptijd tot 2020 van de geldende ontheffing een aandachtspunt.  
3.7.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

3.7.1.1 Natura 2000 (excl. stikstof)

In de passende beoordeling voor de integrale gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid (Tauw et al, 2013) zijn ook de effecten van het woongebied Reeve (incl. buitenhaven) getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen N2000. De mogelijke effecten van de (toen voorziene) ontwikkeling van woongebied Reeve waren, zo volgt uit de passende beoordeling, beperkt tot verstoring van vogels vanwege geluidsbelasting en vaarbewegingen op het Reevediep en langs de oevers van het Drontermeer en Vossemeer en effecten vanwege een toename van de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitats. Significante effecten werden uitgesloten. Op basis van de passende beoordeling werd (onder meer) het bestemmingsplan IJsseldelta-Zuid vastgesteld en werden Natuurbeschermingswetvergunningen verleend door GS Overijssel, GS Flevoland en de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Omdat het bestemmingsplan IJsseldelta-Zuid en de Nbw-vergunningen die werden verleend door GS Flevoland en de Staatssecretaris van Economische Zaken door de Raad van State werden vernietigd voor wat betreft de realisatie van het aansluitpunt van de vaargeul van het Reevediep met het Drontermeer, is een nieuw bestemmingsplan in procedure gebracht voor dit deel van de vaargeul (“IJsseldelta-Zuid 1e herziening Reevediep”). De besluitvorming met betrekking tot het gebruik van het overige deel van het Reevediep is binnen het programma IJsseldelta-Zuid van kracht gebleven. Voor het bestemmingsplan Reeve is daarom het doorgaand gebruik van de vaargeul buiten beschouwing gelaten. Varen in de betreffende zone wordt niet door bestemmingsplan “Reeve” mogelijk gemaakt.

Bij de integrale gebiedsontwikkeling (ijsseldelta zuid) is al volop rekening gehouden met verschillende gebiedsfuncties. Het nieuwe rietmoeras is zodanig ontworpen dat dit ook bij recreatief medegebruik van de omliggende dijken goed kan functioneren voor Natura 2000-doelen en dan met name voor de rietvogels roerdomp en grote karekiet. Er is rekening gehouden met een verstoringsafstand van maximaal 150 m. Betreding is feitelijk onmogelijk en voor in het gehele rietmoeras (inl. waterpartijen) geldt op basis van een in te stellen recreatieve zonering een betredings- en vaarverbod. Verstoring tijdens aanlegfase of door recreatief medegebruik nabij Natura 2000 gebied (b.v. op de omliggende dijken) zorgen niet voor negatieve effecten, laat staan significante. Dit inzicht is niet gewijzigd ten opzichte van de Passende Beoordeling uit 2013. Hetzelfde geldt voor andere recreatieve voorzieningen, zoals fiets- en wandelpaden (buiten plangebied Reeve) die in IJsseldelta Zuid al waren voorzien.

Vaarbewegingen binnen het woongebied hebben sowieso geen effect op instandhoudingsdoelen. Overige effecten van een toename van waterrecreatie zijn uitgebreid getoetst in de passende beoordeling uit 2013. Mitigerende maatregelen om significante effecten te voorkomen (met name de recreatieve zonering) zijn geborgd in de geldende vergunningen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. In de Nbw-vergunning van de provincie Flevoland is buiten de zonering van het noordelijk Drontermeer een aanvullende monitoringsplicht opgenomen voor effecten van diffuse (kleine) waterrecreatie in onder meer het Vossemeer. Hoewel hier op voorhand geen wezenlijke effecten verwacht werden, was de insteek dat dit met monitoring bewaakt zou worden en dat eventueel op deze locatie ook een aanvullende zonering kon worden ingesteld. Intussen zijn echter in het kader van het Natura 2000-beheerplan voor de randmeren al recreatieve zoneringen gerealiseerd in de randmeren, waaronder het Vossemeer. Door de ingestelde zoneringen is intussen immers duidelijk dat er met zekerheid geen verstoringseffect op zal treden. Dit betreft overigens locaties buiten het plangebied voor bestemmingsplan Reeve.

Het kleinere aantal woningen en aanlegplaatsen in het huidige plan maken dat met zekerheid geen sprake is van andere of grotere verstoringseffecten dan in de passende beoordeling en vergunningen voorzien is. Het gegeven dat de Nbw 1998 is opgegaan in de Wnb maakt het voorgaande niet anders aangezien de plantoets niet relevant is gewijzigd.

De conclusie uit het natuuronderzoek is dan ook dat de ontwikkelingsmogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan volledig passen binnen de vergunde situatie in 2013. Er is geen sprake van andere of grotere effecten dan in 2013 in de passende beoordeling en op basis daarvan verstrekte vergunningen voorzien is. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor het nieuwe bestemmingsplan vanuit het Natura 2000-beschermingsregime in de Wnb. Er is in het verlengde dus ook geen noodzaak voor het opstellen van een nieuwe passende beoordeling (en planMER).

3.7.1.2 Natura 2000 (stikstofdepositie)

In paragraaf 2.1.7 zijn het beschermingsregime en de vergunde situatie beschreven. Specifiek voor wat betreft het aspect stikstof kan aanvullend het volgende worden opgemerkt. In de passende beoordeling uit 2013 en de aanvullende notitie “Stikstofdepositieonderzoek planstudie IJsseldelta-Zuid” (Witteveen+Bos, 4 september 2013) is toegelicht dat de gebieden Ketelmeer & Vossemeer en Veluwerandmeren niet stikstofgevoelig zijn. De beoordeling van de effecten van stikstofdepositie is daarom beperkt tot het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel, thans Rijntakken. De ontwikkeling van woongebied Reeve leidt tot een toename van de stikstofuitstoot op dit gebied. De effecten daarvan zijn beoordeeld in de Nbw-vergunning die werd verleend door GS Overijssel. De ABRvS heeft geoordeeld dat GS Overijssel zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat toename van de stikstofuitstoot geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de relevante stikstofgevoelige habitattypen.

De ontwikkeling van het woongebied Reeve, als onderdeel van de gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid, is in 2013 dus reeds vergund door GS Overijssel in het kader van de Nbw 1998. Deze vergunning is onherroepelijk. Indien de ontwikkelingen die het nieuwe bestemmingsplan mogelijk maakt niet leiden tot nieuwe gegevens of inzichten over de significante gevolgen van woongebied Reeve, dan is er geen sprake van de noodzaak voor een nieuwe passende beoordeling voor het bestemmingsplan.

Geen nieuwe gegevens of inzichten over de significante gevolgen van woongebied Reeve

Ten opzichte van de situatie in 2013 is het een en ander veranderd binnen het stedenbouwkundig plan en in de toepasselijke wet- en regelgeving. Dit leidt echter niet tot andere gegevens of inzichten over de significante gevolgen van woongebied Reeve.

Toename van stikstofdepositie is een relevant effect van de woningbouw Reeve, maar dit aspect is voor een totaal aantal van 1.300 woningen en 1.100 ligplaatsen met voorzieningen in 2013 passend beoordeeld en vergund onder de Natuurbeschermingswet 1998. Zoals al eerder aangegeven maakt het nieuwe bestemmingsplan (slechts) een gedeeltelijke realisatie van het oorspronkelijke plan mogelijk. De aard van de ontwikkeling is gelijk gebleven en vormt geen aanleiding voor een andere kijk op de effecten. Zowel woningen als bijbehorende voorzieningen, onder meer voor waterrecreatie, waren in 2013 al voorzien. De wezenlijk kleinere aantallen woningen en bijbehorende vaarvoorzieningen/aanlegplaatsen zorgen met zekerheid voor een afname van effecten.

De instandhoudingsdoelstellingen zijn niet veranderd. Er is daarom geen reden te veronderstellen dat sprake zou zijn van andere of grotere effecten door stikstofdepositie dan in de passende beoordeling en vergunning uit 2013 voorzien is. Daarom ontbreekt de noodzaak voor een nieuwe passende beoordeling of nieuwe vergunningaanvraag voor het aspect stikstofdepositie.

Programma Aanpak Stikstof (PAS)

Omdat er vanaf medio 2015 sprake is van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en een in dat kader ontwikkeld nieuw modelinstrumentarium voor stikstofdepositie (AERIUS), is ten overvloede toch een berekening van stikstofdepositie uitgevoerd. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt welke stikstofeffecten van het nieuwe bestemmingsplan aan de orde zijn in het licht van de meest actuele ontwikkelingen op het gebied van stikstofmodellering.

De ontwikkeling van woongebied Reeve leidt tot een zeer beperkte toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen, zowel in de aanlegfase als gebruiksfase. Er is dus geen sprake van andere of grotere stikstofeffecten dan in 2013 in de passende beoordeling en op basis daarvan verstrekte vergunningen voorzien is. De maximale stikstofdepositie voor de aanlegfase en gebruiksfase van woonwijk Reeve gebruikfase zijn berekend op resp. 0,38 mol/ha/jaar en 0,40 mol/ha/jaar op het leefgebiedtype Lg11 Kamgrasweide & Bloemrijk weidevogelgrasland van het rivieren- en zeekleigebied'

Er zijn derhalve geen belemmeringen voor het nieuwe bestemmingsplan vanuit het Natura 2000-beschermingsregime in de Wnb op het gebied van stikstof. Er is in het verlengde dus ook geen noodzaak voor het opstellen van een nieuwe passende beoordeling (en planMER).

Programma Aanpak Stikstof – prioritaire projecten

Natura 2000-gebied Rijntakken is opgenomen in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) vanwege de stikstofgevoelige natuur die zich binnen dit gebied bevindt. Voor het PAS is voor elk Natura 2000-gebied dat in het programma is opgenomen een passende beoordeling gemaakt waarin is onderzocht of de stikstofdepositie die in 2014 plaatsvond en de depositie die gedurende de PAS-periode van zes jaar kan gaan plaatsvinden na benutting van de depositie- en ontwikkelingsruimte de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet zullen aantasten. De conclusie van deze passende beoordelingen luidt dat de natuurlijke kenmerken niet zullen worden aangetast.

In het kader van het PAS zijn specifieke projecten benoemd die het rijk of de provincies aanmerken als projecten van nationaal of provinciaal maatschappelijk belang waarvoor ontwikkelingsruimte is gereserveerd. Deze prioritaire projecten zijn benoemd op de bijlage bij de Regeling natuurbescherming. “Woningbouw Reeve, ontwikkeling woningbouwlocatie, Kampen” is op die lijst opgenomen als prioritair project voor de provincie Overijssel.

Uit de uitgevoerde AERIUS-berekeningen (2016L, van 1 september 2017) blijkt dat de maximale stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden voor de aanlegfase 0,38 mol/ha/jaar bedraagt. Voor de gebruiksfase van de woonwijk is dit berekend op 0,40 mol/ha/jaar. De beschikbare ruimte in het PAS in het kader van het prioritaire project woongebied Reeve betreft 1,05 mol/ha/jaar. Dat betekent dat indien toch een (nieuwe of aanvullende) Wnb-vergunning zou moeten worden aangevraagd voor woongebied Reeve, deze vergunning kan worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling voor het PAS.

Indien vanwege de inwerkingtreding van het PAS en het daarmee geïntroduceerde AERIUS instrumentarium (toch) niet langer uitgegaan zou mogen worden van de passende beoordeling (en vergunning) uit 2013, geldt dat er ontwikkelingsruimte beschikbaar is voor de realisatie van woongebied Reeve zodat ook om die reden geconcludeerd kan worden dat er geen significante effecten zullen optreden en de natuurlijke kenmerken van Natura 2000 niet worden aangetast. De beschikbare ruimte in het PAS in het kader van het prioritaire project woongebied Reeve is 1,05 mol/ha/jaar. Het plan past dus ook ruimschoots binnen deze gereserveerde ruimte. Hoewel reeds sprake is van een vergunde situatie is de conclusie dus dat het plan ook volledig past binnen de nieuwe stikstofkaders. Het opstellen van een passende beoordeling is ook om deze reden niet nodig.

3.7.1.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van natuurgebieden waarmee de biodiversiteit behouden en versterkt wordt. Planten en dieren kunnen zich van het ene gebied naar het andere gebied verplaatsen. Soorten raken hierdoor niet geïsoleerd en hebben dus minder kans op uitsterven. Het huidige NNN in de omgeving van het plangebied, dat bestaat uit zowel de Natura 2000 gebieden als het Reevediep, is qua begrenzing en natuurdoelen ongewijzigd gebleven ten opzichte van de EHS in 2013.

Het NNN is planologisch beschermd via de Wro en is opgenomen in de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel 2017. Het gebied is planologisch beschermd in het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Kampen uit 2013. Het plangebied Reeve ligt geheel buiten het NNN.

Bij de integrale gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid zijn diverse gebiedsfuncties, waaronder woningbouw, recreatie en natuurontwikkeling, in samenhang ontwikkeld. De inrichting en recreatieve ontsluiting van de nieuwe natuur zijn zodanig ingevuld, dat zowel de natuur zich optimaal kan ontwikkelen en dat tegelijkertijd ook het recreatief medegebruik en de beleving van het gebied mogelijk worden gemaakt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de gewenste kwaliteitsimpuls die als doelstelling vanuit het Programma Ruimte voor de Rivier voor IJsseldelta-Zuid geldt.

Het beschermingsregime voor het NNN beperkt zich tot het Natuurnetwerk zelf, externe werking is niet van toepassing buiten de begrenzing ervan (Omgevingsverordening Overijssel, 2017). Los daarvan is er ook geen sprake van negatieve effecten, omdat de woningbouw die in het nieuwe bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt volledig past binnen de uitgangspunten uit 2013.

De conclusie uit het natuuronderzoek is dan ook dat het nieuwe bestemmingsplan geheel past binnen de integrale gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid, die de basis vormt voor de samenhangende ontwikkeling van het NNN (inclusief recreatief medegebruik) en het woongebied Reeve. Er is geen sprake van negatieve effecten of nieuwe inzichten ten opzichte van de situatie in 2013. Er zijn zodoende geen belemmeringen voor het nieuwe bestemmingsplan vanuit het beschermingsbeleid voor het NNN.

3.7.1.4 Weidevogels

In het agrarische gebied heeft de provincie Overijssel leefgebieden voor te beschermen en te beheren planten, weidevogels en andere dieren aangewezen. Eén categorie is een leefgebied open grasland met voornamelijk weidevogelbeheer. Hierbij zet de provincie in op een efficiënt en effectief agrarisch natuurbeheer. Hierbij wordt nauw samengewerkt met de collectieven voor agrarisch natuurbeheer. Het beheer van de leefgebieden wordt zoveel mogelijk afgestemd op het gebied van aangrenzende natuurgebieden. Dit vraagt om goede samenwerking tussen de agrarische collectieven en beheerders van de natuurterreinen en waterschappen (omgevingsvisie Overijssel, 2017).

De uitvoering en daarmee te toetsen regels komen uit de catalogus Gebiedskenmerken (specifieke gebiedskenmerken: openheid en rust) en artikel 2.1.5 van de omgevingsverordening (Provincie Overijssel, 2017). Hierin wordt gesteld dat een nieuwe ontwikkeling moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken en dat het moet passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie voor het gebied is neergelegd. Wel mogen Gemeenteraden gemotiveerd afwijken indien er sprake is van sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen, en er voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken en provinciale ambities zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.

Bij de planvorming in 2013 is geconstateerd dat door de integrale gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid leefgebieden van weidevogels worden aangetast. In dat kader is destijds een compensatieplan opgesteld in lijn met het provinciaal beleid voor de bescherming van deze gebieden (Tauw et al, 2012b). In dit compensatieplan is de grutto als gidssoort gehanteerd en de compensatieopgave vastgesteld op 41 broedparen. Het provinciale deel van deze opgave bedraagt 34 broedparen, het gemeentelijk deel (voor het ruimtebeslag van toenmalig woongebied Reeve) 7 broedparen. Provincie en gemeente hebben daarbij afgesproken beide garant te staan voor het eigen deel van de compensatieopgave.

De gemeente Kampen heeft daarvoor een plan van aanpak opgesteld (SAB, 2012), waarin zij uitgaat van een compensatie van 8 broedparen. Dit is inclusief een opgave vanuit een andere compensatieverplichting. In het plan van aanpak is dit vertaald in een opgave om 16 ha weidevogelgrasland te realiseren, waarbij de beste mogelijkheden liggen in het noorden van Kampereiland. Met daarbij de kanttekening dat de opgave wordt gerealiseerd met vrijwillige medewerking van agrariërs. Deze uitvoering van de gemeentelijke compensatieverplichting is ter zekerheidsstelling per brief bevestigd aan de programmadirectie Ruimte voor de Rivier (zie bijlage 3) en is tevens akkoord bevonden door de provincie Overijssel in het kader van het bestemmingsplan “IJsseldelta-Zuid”.

Om de provinciale ambitie voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken te verzekeren is het nemen van maatregelen noodzakelijk. Het is aannemelijk dat als de compensatienoodzaak op dit moment op basis van een nieuwe telling zou worden bepaald, deze lager zou uitvallen. Achtergrond daarvan is dat de landelijke trend van weidevogels langdurig dalend is sinds de jaren '90. De onderzoeken uitgevoerd in 2007, 2010 en 2013 laten dit patroon ook zien. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat de nabijgelegen uitvoering van het Reevediep (waarvoor al gecompenseerd is) ook invloed heeft op de weidevogelstand in het plangebied van woongebied Reeve. Met de in 2013 uitgewerkte compensatie wordt daarom met zekerheid voldoende invulling gegeven aan de opgave uit het ruimtelijk beleid.

De conclusie is dat weidevogelgebieden een negatief effect ondervinden van de voorgenomen ingreep door verlies van oppervlakte. Dit inzicht is niet gewijzigd sinds 2013 en er is zeker ook geen sprake van andere of grotere effecten. De compensatie die door de gemeente zal worden gerealiseerd (zie bijlage 3) voldoet daarom aan de eisen uit het ruimtelijk beleidskader en is reeds door de provincie akkoord bevonden. Voor woongebied Reeve betreft het de compensatie van 7 gruttoterritoria (waarbij de grutto als gidssoort geldt voor alle aanwezige weidevogels).

3.7.2 Soortenbescherming

In het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan moet worden getoetst of het bestemmingsplan uitvoerbaar is met het oog op de aanwezigheid van beschermde soorten. In 2013 is een ontheffing van de Flora- en faunawet verkregen voor IJsseldelta-Zuid, inclusief het woongebied Reeve. Deze geldt tot 1 januari 2020. Deze ontheffing was gebaseerd op uitgebreide natuuronderzoeken in de periode 2007-2013. In 2013 werd een ontheffing verleend van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de steenmarter, waterspitsmuis, buizerd, huismus, kerkuil, ransuil, steenuil, bittervoorn, grote modderkruiper en de kleine modderkruiper en van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de rivierrombout. Voor woongebied Reeve werd alleen een overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet voorzien voor een ransuilterritorium langs de Zwartendijk en voor vissen, met name de grote modderkuiper, kleine modderkruiper en bittervoorn.

In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan worden bedreigd. De Wnb kent drie beschermingsregimes:

  • Vogels: het gaat hier om alle vogels die zijn beschermd via de Vogelrichtlijn
  • Dieren en planten: het gaat hier om dieren en planten die zijn beschermd via de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn
  • Nationale soorten: het gaat hier om de soorten, die niet onder de reikwijdte van de Vogel- of Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn vallen maar wel zijn benoemd in de bijlage bij de Wet natuurbescherming. Deze soorten zijn wel nationaal beschermd

Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1., 3.5 en 3.10 van de Wnb.

Vrijstellingen

In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie “nationale soorten”, zoals de gewone pad, de bruine kikker en het konijn. De provincie Overijssel heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten “vrij te stellen” van de ontheffingplicht (omgevingsverordening Overijssel 2017, bijlage 7.4.I Soorten als bedoeld in art. 7.4.1 (eerste lid). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn dus niet meegenomen in de toetsing.

Actualisatie

De aanwezigheid van beschermde soorten kan in de loop van de tijd wijzigen, waardoor een nieuwe mogelijkheid voor het overtreden van verbodsbepalingen kan ontstaan. Voor natuuronderzoeken in het kader van soortenbescherming wordt doorgaans een houdbare periode aangehouden van 3 - 5 jaar. Daarnaast heeft met de Wnb een herziening plaatsgevonden van de beschermde soorten. Er kunnen dus 'nieuwe beschermde soorten' in het plangebied aanwezig zijn, waarop de Flora- en faunawet nog niet van toepassing was. Er heeft daarom een actualisatie van het onderzoek plaatsgevonden op basis van de Wnb.

Het soortenonderzoek heeft geleid tot de volgende bevindingen en conclusies per soortgroep:

Flora:

Geen waarnemingen van beschermde soorten en gelet op aard en gebruik van plangebied is het voorkomen van beschermde soorten ook uitgesloten. Conclusie komt overeen met bevindingen uit 2013.

De wijziging van beschermde plantensoorten onder de Wnb ten opzichte van de Flora- en faunawet heeft geen consequenties voor het plan. Planten zijn geen onderdeel van de verkregen ontheffing Flora- en faunawet. Een aanvullende ontheffing is niet nodig.

Grondgebonden zoogdieren:

Geen waarneming van beschermde soorten. Ook ontbreekt het aan geschikte verblijfplaatsen voor alle beschermde soorten. Conclusie komt overeen met bevindingen uit 2013.

Grondgebonden zoogdieren zijn voor dit deel van IJsseldelta-Zuid ook geen onderdeel van de verkregen ontheffing Flora- en faunawet. Deze ontheffing heeft wel betrekking op waterspitsmuis maar dan in een ander deel van IJsseldelta-Zuid dat valt buiten plangebied Reeve. Verdere maatregelen zijn dan ook niet nodig.

Vleermuizen:

Er zijn in het gebied geen (geschikte) vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig. Wel worden bestaande watergangen en lijnvormige landschapselementen (spoorlijn) mogelijk gebruikt als vliegroute en/of foerageergebied. Bij het onderzoek zijn slechts zeer beperkt waarnemingen gedaan van foeragerende of langsvliegende vleermuizen tijdens de avondbezoeken. Het talud van de Slaper over het spoor heen lijkt wel voor sommige vleermuizen als oriëntatiepunt te dienen wat gebruikt wordt op route. Ook kan het talud over het spoor dienen als foerageergebied, zeker de windluwe zijde bij wat meer wind. Er is echter op basis van het onderzoek geen essentiële vliegroute of foerageergebied vastgesteld. Het wegtalud van de Slaper over het spoor wordt niet door het plan aangetast.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is er dan ook geen sprake een overtreding van verbodsbepalingen aan de orde. Er zijn daarom – net als in 2013 – geen belemmeringen voor het bestemmingsplan aanwezig.

Broedvogels:

Jaarrond beschermde nesten:

Binnen het plangebied is mogelijk een nest van een jaarrond beschermde buizerd aangetroffen. Omdat binnen een afstand van minimaal 100 m van deze locatie geen bestemmingsplanwijzigingen optreden (de agrarische bestemming wordt gehandhaafd), is verstoring of vernietiging van beschermde verblijfplaats uitgesloten.

Bij de planontwikkeling IJsseldelta-Zuid is geconstateerd dat het plangebied geschikt is als foerageergebied voor de kerkuil, de ransuil en de steenuil. Ook is toen 1 vaste verblijfplaats van de ransuil geconstateerd aan de Zwartendijk. Het onderzoek van 2017 heeft de aanwezigheid van deze verblijfplaats en het territorium bevestigd. In het kader van de planstudie IJsseldelta-Zuid is de aantasting van het territorium van 1 ransuil aan de Zwartendijk reeds gecompenseerd. De compensatie is gericht op het behoud van voldoende foerageergebied nabij de nestlocatie die op zichzelf behouden blijft. Met de uitgevoerde compensatie is er met zekerheid geen sprake van andere of grotere effecten dan in 2013 voorzien. Er zijn geen nieuwe verblijfplaatsen van uilen aangetroffen. Verdere maatregelen dan dat in het kader van de Planstudie IJsseldelta-Zuid genomen zijn daarom niet noodzakelijk. Een aanvullende ontheffing is niet nodig.

Tijdens broedseizoen beschermde vogels:

Binnen het plangebied zijn weidevogels alsook algemeen voorkomende – niet beschermde – soorten broedend aangetroffen. De nesten zijn beschermd als ze als broedlocatie in gebruik zijn. Overtreding van verbodsbepalingen kan eenvoudig worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broedtijd of door het terrein voorafgaand aan de broedtijd ongeschikt te maken (en te houden). In de uitvoeringsfase kan dit met behulp van een ecologisch werkprotocol worden geregeld. Er is dan geen noodzaak voor het aanvragen van een ontheffing. Deze situatie was onder de Flora- en faunawet in 2013 hetzelfde.

Amfibieën:

Bij de onderzoeken in de periode 2007 – 2013 is de rugstreeppad niet aangetroffen. Ook tijdens het onderzoek in 2017 is de soort niet aangetroffen en zijn er geen indicaties van aanwezigheid of voortplanting in het gebied. Wel zijn er op basis van DNA onderzoek op 2 plaatsen sporen van de soort vastgesteld. Dit geeft aan dat de soort op enig moment aanwezig is geweest maar zegt niets over het belang van het terrein voor de soort.

Op basis van de onderzoeken in de periode 2007 tot heden is vastgesteld dat het terrein niet van belang is voor de soort. Waarnemingen – ook van voortplanting - ontbreken geheel. Het terrein is zodanig dat er ook geen sprake is van een geschikt overwinteringshabitat. Als foerageergebied en als potentieel voortplantingswater is de kwaliteit van het gebied marginaal. Rugstreeppadden zijn zeer mobiel en buiten de voortplantingsperiode beperkt water gebonden. Zwervende exemplaren van deze pioniersoort kunnen zeer grote afstanden afleggen. Het plan heeft dus geen negatief effect op geschikt leefgebied en een ontheffing is daardoor niet nodig. De rugstreeppad staat daarom realisatie van het plan niet in de weg. Wel zal bij de uitvoering rekening gehouden moeten worden met mogelijke kolonisatie van de soort. . Dit kan voorkomen worden door het treffen van gerichte maatregelen gedurende de uitvoeringsfase.

Vissen:

Bij het oriënterende veldbezoek zijn geschikte rust- of voortplantingsplaatsen voor grote modderkruiper aangetroffen. Binnen het plangebied zijn diverse verlandde watergangen aangetroffen. Het voorkomen van houting of kwabaal is uitgesloten, dit zijn soorten van (grotere) rivieren en meren.

In 2013 is uitgegaan van de aanwezigheid van grote modderkruipers in het gehele plangebied van IJsseldelta-Zuid, dus ook woongebied Reeve. Hiervoor is ontheffing verkregen, waarbij voor alle watergangen in het gebied zal worden gecompenseerd binnen het Reevediep.

Op basis van DNA-onderzoek naar grote modderkruiper is geconcludeerd dat op vier plaatsen sporen van de soort in het plangebied van woongebied Reeve zijn vastgesteld (zie ook figuur 5.1). Dit is dus een bevestiging van de uitgangspunten voor de ontheffing in 2013. Er zijn geen nieuwe inzichten die zorgen voor een aanvullende ontheffingsnoodzaak. Wel dient er rekening mee te worden gehouden dat de geldende ontheffing loopt tot 1 januari 2020. De werkzaamheden aan waterlopen dienen derhalve voor die datum te zijn uitgevoerd inclusief de soortgerichte maatregelen die in de ontheffing zijn beschreven, of er dient (in overleg met het bevoegde gezag) rekening te worden gehouden met een eventuele verlenging van de ontheffing. Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is geen sprake van belemmeringen.

Libellen/vlinders:

In het plangebied zijn geen gebieden aanwezig welke geschikt zijn voor beschermde soorten. Dit beeld is niet gewijzigd ten opzichte van 2013. Negatieve effecten op beschermde libellen en vlinders zijn dus niet aan de orde. Voor de uitvoering van het bestemmingsplan is geen sprake van belemmeringen.

Overige ongewervelden:

In het plangebied is mogelijk 1 geschikte locatie voor beschermde ongewervelde soorten aanwezig: de bermsloot langs de spoorlijn. Echter deze sloot blijft in tact. Voor het overige geldt dat het beeld ongewijzigd is ten opzichte van 2013. Voor de uitvoering van het bestemmingsplan is geen sprake van belemmeringen.

Soortenbescherming samengevat:

Negatieve effecten op soorten en een overtreding van verbodsbepalingen kunnen niet op voorhand worden uitgesloten voor grote modderkruiper, niet jaarrond beschermde broedvogels en de jaarrond beschermde ransuil aan de Zwartendijk. Broedvogels kunnen bij de uitvoering eenvoudig worden ontzien waardoor een overtreding kan worden voorkomen. Deze vormen dus geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Voor de ransuil en grote modderkruiper is in 2013 een ontheffing verkregen en zijn de noodzakelijke mitigerende en compenserende maatregelen binnen de ontheffing geborgd. Er is geen sprake van andere of grotere effecten dan in deze ontheffing voorzien is.

Er zijn zodoende geen belemmeringen voor het bestemmingsplan vanuit het beschermingsregime voor beschermde soorten in de Wnb. Voor de uitvoering zal wel rekening moeten worden gehouden met de ontheffingsvoorwaarden.

Zorgplicht

De zorgplicht (art.1.11 van Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:

  • 1. Achterwege gelaten worden of,
  • 2. Noodzakelijke maatregelen worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of
  • 3. Zoveel mogelijk beperkt worden of ongedaan worden gemaakt.

Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.

3.8 Cultuurhistorie

3.8.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Erfgoedwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. Deze gegevens zijn vermeld op de gemeentelijke archeologische waardenkaart (te vinden onder:  http://www.gisnet.nl/ruimtelijkeplannen/kampen/archeologie/). De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. De gemeente Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.

Relevant beleid

Ten aanzien van het plangebied vigeert de gemeentelijke Erfgoednota. Indien noodzakelijk wordt regelgeving uit de Erfgoedwet overgenomen.

Het uitgangspunt van de gemeente ten aanzien van archeologische waarden is zoveel mogelijk gericht op behoud. Bij planvorming wordt hierbij een afweging gemaakt tussen archeologische en maatschappelijke belangen. Een verder uitgangspunt van de gemeente bij graafwerk op terreinen met archeologische waarden is om geen historische kennis verloren te laten gaan.

In het plangebied zijn -voor zover nu bekend- geen archeologische monumenten aanwezig: zogenaamde Archeologische Monumenten Kaart (AMK) terreinen. Wel zijn er locaties met lage, middelmatige en hoge verwachtingswaarden. Door de omvang van de planvorming worden de ondergrenzen, die voor zones met verwachtingswaarden gelden, overschreden zodat de initiatiefnemers tot de ontwikkeling van Reeve verplicht zijn archeologisch onderzoek uit te voeren. De ondergrenzen zijn vastgelegd in het gemeentelijk erfgoedbeleid.

Voor het opsporen van eventueel archeologisch erfgoed in de bodem van het plangebied wordt de Archeologische Monumentenzorg cyclus toegepast (AMZ). Deze cyclus start met een bureauonderzoek. Indien uit dit onderzoek de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten aannemelijk wordt gemaakt, wordt een verwachtingsmodel opgesteld dat als basis dient voor de uitvoering van een specifiek veldonderzoek. Voor de toetsing van dit verwachtingsmodel is het vaak gebruikelijk om eerst een verkennend booronderzoek uit te voeren. Wanneer met behulp hiervan kansrijke locaties zijn geselecteerd, vindt vervolgonderzoek plaats met behulp van proefsleuven om het mogelijk aanwezige erfgoed op te sporen. Indien hieruit blijkt dat erfgoed aanwezig is, wordt dit onderzocht door middel van een opgraving om de betekenis en waarde ervan te achterhalen.

Iedere fase van veldonderzoek wordt afgesloten met een selectiebesluit totdat het erfgoed voldoende onderzocht is. De AMZ wordt afgesloten door behoud van het erfgoed in de bodem (in situ) of in gedocumenteerde vorm (ex situ). De voorkeur van de gemeente gaat uit naar behoud in situ.

Het plangebied

De planlocatie bevindt zich ten zuiden van de stad Kampen. Landschappelijk kenmerkt het plangebied zich als een rivierontginningsgebied, op een ondergrond van dekzand met fluviatiele afzettingen, fossiele riviersystemen, veenpakketten en getijdenafzettingen.

In het plangebied kunnen drie typen archeolandschap onderscheiden worden:

1 Laat-pleistocene/vroeg-holocene afzettingen (fluviatiele zanden en dekzanden).

2 Veengebied.

3 Sedimentatiedek van de IJssel/ de Zuiderzee.

Morfologisch bestaat het landschap van het plangebied uit: lage kwelderwallen in het westelijk deel, met centraal een vlakte met getijdenafzettingen en aan de oostzijde voornamelijk overslaggronden. Incidenteel zijn afgedekte duinen onder een klei- of veendek aanwezig. In de volledige ondergrond is dekzand aanwezig.

Archeologische waarden

Het plangebied bevindt zich ten westen van de Zwartendijk en ten oosten van de Buitendijksweg. Ongeveer halverwege wordt het gebied gedeeld door de Slaper. De Zwartendijk ligt buiten het plangebied. Van oorsprong waren de Buitendijksweg en de Slaper dijken, thans zijn dit wegen. Alle drie de objecten bezitten een zuidoostelijke-noordwestelijke oriëntatie. De Zwartendijk is aangelegd in de late 13de eeuw. De Buitendijksweg was oorspronkelijk de Dronther zeedijk, die aangelegd is in de late 16de eeuw. De Slaper is waarschijnlijk in de 14de eeuw aangelegd. De aanwezigheid van dijken illustreert het polderkarakter van het plangebied. In het gebied is één terpachtige structuur aanwezig: Buitendijksweg 16. Genoemde objecten zijn geregistreerd op de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

De vermelde dijken en terpachtige structuur dateren uit de Late Middeleeuwen of de Nieuwe Tijd. Deze objecten zijn cultuurhistorische elementen en kunnen historische waarde bezitten.

In het plangebied kunnen meer resten uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd aanwezig zijn. Hiernaast kunnen ook prehistorische resten aanwezig zijn. Deze veronderstellingen zijn gebaseerd op onderzoek in het ten zuiden van het plangebied gelegen Reevediep.

Resultaten uit het Reevediep

Onderzoek in het Reevediep heeft 12 vindplaatsen opgeleverd, waarvan bijna de helft uit de prehistorie dateert, namelijk vindplaatsen 2, 6, 8, 9 en 10, die mesolithisch van ouderdom zijn (ca 9800-4800 voor Christus). Van de oude woonlocaties zijn clusters van kuilhaarden overgebleven.

Uit de Late Middeleeuwen/ Nieuwe Tijd zijn een drietal vindplaatsen aangetroffen: nummers 1, 7 en 11. Hierbij gaat het om reeksen onregelmatige palenrijen die in het veen ingeslagen zijn. De functie van deze structuren wordt nog onderzocht. Mogelijk dienden ze als beschoeiing of maakten ze deel uit van een erf.

Ook uit de Late Middeleeuwen/ Nieuwe Tijd dateren segmenten van vijf dijken in het Reevediep. Ondanks het feit dat alle dijken in dit plangebied tamelijk gehavend waren door gebruik ervan als weg tot in recente tijden, bleken vaak nog delen van de oorspronkelijke dijklichamen aanwezig te zijn

In het Reevediep zijn ook een aantal terpachtige verhogingen onderzocht, die op één na geen waardevolle resten hebben opgeleverd. In het geval van Buitendijkseweg 7 bleek het te gaan om een terpophoging. De resultaten van dit onderzoek worden nog uitgewerkt. Dit onderzoek wordt gecombineerd met een pollenanalyse voor een reconstructie van het historische landschap. Buitendijksweg 7 is aangemerkt als vindplaats 12.

Archeologische waarden

Uit plangebied Reeve zijn nog geen concrete archeologische vindplaatsen bekend. Wel zijn er verwachtingen om deze aan te treffen. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op historisch onderzoek, vondsten van een amateurarcheoloog en een verkennend booronderzoek door ADCArcheoProjecten (Bijlage 14). Het booronderzoek (inventariserend veldonderzoek boringen, IVO-B) is uitgevoerd op basis van een gemeentelijk programma van eisen. Het verkennend bodemonderzoek heeft zich uitgestrekt over bijna het gehele plangebied, behoudens de zogenaamde respectzone bij de Zwartendijk. Omdat er geen (graaf)werkzaamheden zullen plaatsvinden in deze respectzone is dit gedeelte van het plangebied niet opnieuw verkend. De dubbelbestemmingen Archeologie voor de respectzone zijn wel overgenomen uit het bestemmingsplan IJsseldelta-zuid.

Uit het historisch onderzoek blijkt dat de verschillende dijken van oudsher als wegen in gebruik zijn geweest. Dankzij de verkenning van de amateurarcheoloog is de mogelijke locatie van een huisterp ontdekt, centraal gelegen in het plangebied. Het boorteam van ADC stuitte hier op baksteenresten (rond boring 295). De amateurarcheoloog vond hier twee fragmenten van 15de-eeuwse pelgrimsinsignes van Cunera uit Rhenen. Verder is hier een kopje van een laatmiddeleeuws pijpaarden beeldje gevonden. Mogelijk stelde het beeldje Maria of Barbara voor. Ook zijn in dit gebied 22 zilveren munten gevonden, geslagen tussen 1495 en 1525. Verder is nog een Engelse sixpence uit 1567 gevonden. Op grond van de Algemene Hoogtekaart van Nederland (AHN) maakt de vermoedelijke huisterp deel uit van een verhoging die parallel loopt aan de Slaper. Deze verhoging heeft geen verband met de pleistocene ondergrond. Wellicht is dit een ontginningsas geweest, bestaande uit een rij huisterpen.

Dankzij het booronderzoek is het zanddek gekarteerd. Het pleistocene dekzandoppervlak is in de bodem van het plangebied nog overwegend intact. Slechts op enkele locaties blijkt de natuurlijke bodem in het dekzand te zijn verstoord. Met behulp van de boringen zijn de dekzandruggen goed herkenbaar. Dit lijken veelbelovende locaties voor bewoning te zijn geweest. Verder zijn ook landschappelijke depressies aanwezig, waar zich waarschijnlijk ooit meertjes of vennetjes hebben gevormd. Langs de randen hiervan kunnen zich bewoners hebben gevestigd. In de prehistorie selecteerde men voor kampementen namelijk bij voorkeur hooggelegen –droge- locaties, in de nabijheid van water.

Verwachtingsmodel voor archeologische resten 

Uit de verschillende in en naar het plangebied uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er kansrijke locaties aanwezig kunnen zijn. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden in mogelijke resten uit de prehistorie enerzijds en uit de Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd anderzijds.

De intacte bodems van het pleistocene dekzand kunnen prehistorische bewoningssporen bevatten. Uit de Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd is mogelijk een huisterp of een reeks huisterpen aanwezig. Daarnaast zijn er een aantal cultuurhistorische objecten: de terp Buitendijksweg 14, en de (dijk)segmenten van de Slaper en de Buitendijksweg.

Toekomstig veldwerk

Het doel van de Archeologische MonumentenZorg cyclus is er op gericht om het archeologisch onderzoek in het plangebied op te sporen, te onderzoeken en veilig te stellen. In dit stadium is de verkennende fase uitgevoerd en zijn de kansrijke locaties geselecteerd. Dit betekent dat het gedeelte van het plangebied waarvoor geen archeologische verwachtingen meer gelden vrijgegeven kan worden voor planvorming. Voor deze zones, die op een plankaart aangegeven zullen worden, blijft wel de meldingsplicht uit de Erfgoedwet van kracht.

Het vervolgonderzoek is gericht op specifieke delen van het plangebied. Ten aanzien van het pleistoceen dekzand geldt dat hiervan de kansrijke locaties door middel van proefsleuven en avegaarboringen onderzocht moeten worden. Het doel hierbij is archeologische resten op te sporen, dan wel aan te tonen dat deze niet aanwezig zijn.

In het plangebied zijn twee segmenten van dijken aanwezig en een terplocatie (Buitendijksweg 14). Hiernaast bestaat er een verwachting voor het aantreffen van een anonieme terplocatie of een reeks terplocaties. Het segment van de Buitendijksweg is opgenomen in het aardlichaam van de klimaatdijk en blijft op die manier behouden en wordt niet onderzocht. De terplocatie Buitendijksweg 14 en het segment van de Slaper dienen door middel van proefsleuven te worden onderzocht. Hiernaast dient de locatie van de vermoedelijke huisterp of reeks huisterpen door middel van proefsleuven te worden onderzocht.

Genoemde onderzoeken dienen KNA-conform (Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie) te worden uitgevoerd, op basis van een programma van eisen, dat door de gemeente is opgesteld, dan wel goedgekeurd, en worden afgesloten door een selectieadvies van de archeologische uitvoerder. Op grond hiervan neemt het bevoegd gezag (het college van B&W, of diens vertegenwoordiger) een selectiebesluit. In de praktijk zal het onderzoeksgebied opgesplitst worden in een aantal onderzoekszones en zal per zone een selectiebesluit genomen moeten worden. De resultaten worden gebundeld in een overzichtsrapportage.

Indien waardevolle resten aangetroffen worden zal het primaire uitgangspunt van het bevoegd gezag zijn dat deze resten behouden dienen te blijven. Dit betekent dat hiervoor behoudsmaatregelen getroffen moeten worden, of dat het erfgoed adequaat gedocumenteerd wordt.

Pas wanneer naar het oordeel van het bevoegd gezag de AMZ correct is uitgevoerd naar de kansrijke locaties kan uiteindelijk besloten worden om ook dit deel van het plangebied vrij te geven voor planrealisatie, met inachtneming van eventuele behoudsmaatregelen.

Voor de vrijgestelde zones binnen het plangebied blijft wel de meldingsplicht uit de Erfgoedwet conform art. 5.10 en 5.11 van kracht. Indien bij de werkzaamheden zaken van oudheidkundige waarde worden aangetroffen dient het bevoegd gezag hiervan direct in kennis te worden gesteld.

Archeologie en uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan

Door onderzoek zijn locaties met twee typen verwachtingswaarden vastgesteld: enerzijds een dijksegment en de zones met mogelijke terpen en anderzijds locaties met mogelijke prehistorische resten. Op de verbeelding is aan het dijksegment en de mogelijke terplocaties de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 3' toegekend en aan de zones met mogelijke prehistorische locaties de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 4'. De dubbelbestemmingen 'Waarde- Archeologie 1 en 2 gelden voor de respectzone bij de Zwartendijk en zijn overgenomen uit het bestemmingsplan IJsseldelta-zuid. Voor het overige deel van het plangebied geldt vrijstelling van onderzoek, onder voorbehoud van de meldingsplicht.

De hoogteligging van eventuele resten ter plaatse van de 'Waarde Archeologie 3' locaties is gebaseerd op het uitgangspunt dat resten zich direct onder het maaiveld kunnen bevinden. De hoogteligging van de 'Waarde Archeologie 4' locaties is gebaseerd op de maximale hoogte van het zanddek, vastgesteld op basis van het onderzoek (IVO-B) door ADC ArcheoProjecten.

In verband met de diepteligging van mogelijke archeologische niveau's, wordt uitgegaan van een diepte ten opzichte van het huidige maaiveld. Om de hoogte hiervan aan te geven –ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan- wordt verwezen naar de Algemene Hoogtekaart van Nederland (AHN), waarvan een relevante uitsnede aan deze toelichting wordt toegevoegd als Bijlage 15.

3.8.2 Monumentenzorg

In het kader van het bestemmingsplan IJsseldelta-Zuid is in 2012 een inventarisatie cultuurhistorische waarden gemaakt. Uit dit rapport blijkt dat in het deelgebied Reeve geen monumenten of karakteristieke bebouwing aanwezig is. De cultuurhistorische waarde van het deelgebied Reeve ligt vooral in de ontwikkelingsgeschiedenis van het cultuurlandschap. Zie paragraaf 3.2 (ontwikkelingsgeschiedenis) en paragraaf 3.3.2 (laag van het agrarisch cultuurlandschap) voor een beschrijving hiervan.

3.8.2.1 Rijks- en gemeentelijke monumenten

Er zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten in het plangebied aanwezig.

3.8.2.2 Karakteristieke panden

In het plangebied zijn geen panden aanwezig die de status 'karakteristiek' hebben, of op grond van hun cultuurhistorische waarde zouden kunnen krijgen.

3.9 Verkeer

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verkeerskundige aspecten van het plangebied Reeve.

3.9.1 Ontsluiting voor autoverkeer

Het plangebied kent een goede ontsluiting voor autoverkeer. De belangrijkste ontsluitingen staan weergegeven in onderstaande afbeeldingen.

N50

De hoofdontsluiting van de wijk sluit aan op de N50. De N50 is een stroomweg die de verbinding vormt tussen de A6 (knooppunt Emmeloord) en de A28/A50 (knooppunt Hattemerbroek). Kampen heeft drie aansluitingen op de N50, te weten aansluiting 31 Kampen-Zuid, aansluiting 32 Kampen en aansluiting 32a Kampen-Noord. Het plangebied Reeve wordt aan de zuidzijde via aansluiting 31 aangesloten. De ligging van het plangebied in de nabijheid van de N50 zorgt ervoor dat er een goede en snelle verbinding is met de regio.

Medio 2020 staat een baanverdubbeling van de N50 gepland tussen de aansluiting Kampen-Zuid en Kampen. Het weggedeelte wordt uitgebreid naar 2 x 2 rijstroken, met een maximumsnelheid van 100 km/uur. De verwachting is dat in de toekomst de N50 geheel wordt verbreed naar 2 x 2 rijstroken tot aan knooppunt Hattemerbroek.

N307

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de N307. Reeve wordt niet direct ontsloten op de N307. De N307 sluit aan op de N50 en loopt verder westwaarts via Dronten richting Lelystad. De N307 maakt onderdeel uit de van de N23, een verbinding tussen Alkmaar en Zwolle. In het kader van de realisatie van de N23 staan voor de komende jaren diverse aanpassingen gepland aan de N307, onder meer aan het traject N50 tot en met de rotonde N307/N306 in Flevoland. Dit traject wordt voor 2022 uitgevoerd als 2 x 1 rijstrook met een maximumsnelheid van 100 km/uur en een parallelstructuur. De brug bij de Roggebotsluis wordt vervangen en verhoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0063.png"

ontsluiting plangebied fietsstructuur en aansluiting kern Kampen

Kamperstraatweg

Met de realisatie van het Reevediep en IJsseldelta-zuid wordt de IJsseldijk verlegd en voorzien van een inlaatwerk. De Kamperstraatweg wordt hierop aangepast. Vanaf de Zande tot aan het Onderdijks gaat de maximumsnelheid omlaag van 80 naar 60 km/u. Het wegbeheer van dit stuk weg gaat over van de provincie Overijssel naar de gemeente Kampen.

Nieuwendijk

De Nieuwendijk vormt aan de zuidoostzijde van het plangebied de verbinding tussen Kampen en Kamperveen. Deze nieuwe brug is gerealiseerd tijdens de uitvoering van het Reevediep.

3.9.2 Verkeersstructuur in het plangebied

In de onderstaande afbeelding is de beoogde verkeerstructuur binnen het plangebied weergegeven. De dikte van de lijnen in de afbeelding geven de prioriteit in wegen aan. De getallen in de cirkels op de lijnen geven de maximum snelheden op de betreffende wegen aan. De wegen met paarse lijn zijn gelegen in de bebouwde kom, de wegen met zwarte lijn aangegeven, zijn gelegen buiten de bebouwde kom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0064.jpg"

De ontsluiting richting het noorden, met het viaduct over de spoorlijn, is enkel toegankelijk voor landbouwverkeer. Er wordt een fysieke knip gerealiseerd die het gebruik van deze route door overig verkeer voorkomt. Nood- en hulpdiensten kunnen altijd gebruik maken van deze route en ten tijden van een calamiteit kan deze verbinding opgesteld worden voor alle verkeer.

De wegen met een verblijfsfunctie worden dusdanig ontworpen dat het verblijven hier op veilige wijze kan plaatsvinden. Het profiel van de wegen is relatief smal opgezet, waarbij in het ontwerp rekening is gehouden met de bereikbaarheid van de woningen door hulpdiensten en afvalverwerking. Om te waarborgen dat verkeer altijd het plangebied kan verlaten, zijn de wegen als 'lussen' beoogd. Verkeer raakt bij een calamiteit op deze wijze nooit ingesloten in de wijk.

Bij calamiteiten kan het verkeer de wijk ook verlaten via de Zwartendijk en aan de noordelijke zijde via het viaduct over de spoorlijn. De knip in deze route kan in dergelijke situaties worden opgeheven.

3.9.3 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van de CROW publicatie 317, parkeernormen. In deze publicatie is per functie een tabel opgenomen met enkele variabelen. Voor het dorp Reeve zijn de volgende uitgangspunten van toepassing voor het bepalen van de norm:

- categorie rest bebouwde kom, matig stedelijk, gemiddelde norm -

Voor plan Reeve is in onderstaande tabel de norm opgenomen voor de verschillende type woningen. Voor de overige functies wordt verwezen naar de CROW publicatie 317 om de exacte norm te bepalen. De genoemde parkeernormen moeten gezien worden als minimale normen en meer parkeerplaatsen realiseren is mogelijk.

Functie   Parkeernorm  
Koop, vrijstaand   2,2  
Koop, twee-onder-een-kap   2,1  
Koop, tussen/hoek   1,9  
Koop, etage, duur   2,0  
Koop, etage, midden   1,8  
Koop, etage, goedkoop   1,6  
Huurhuis, vrije sector   1,9  
Huurhuis, sociale huur   1,6  
Huur, etage, duur   1,8  
Huur, etage, midden/goedkoop   1,4  
Aanleunwoning en serviceflat   1,1  

Gehanteerde parkeernormen plangebied Reeve

Per gerealiseerde woning dient tevens 0,3 parkeerplek per woning te worden gerealiseerd voor bezoekers. Het uitgangspunt is dat parkeren voor bewoners op eigen terrein plaatsvindt. Parkeren voor bezoekers wordt in de openbare ruimte gerealiseerd.

3.9.4 Fietsverkeer

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn diverse fietsroutes aanwezig. De aanwezige fietsroutes zorgen voor een snelle verbinding tussen het plangebied, het centrum van Kampen en station Kampen-Zuid. Door de goede fietsinfrastructuur in het plangebied en omgeving is de fiets een zeer geschikt vervoersmiddel voor verplaatsingen op korte afstand en de relatie met de kern Kampen. Dit kan bijdragen aan het behalen van de duurzaamheidsdoelstelling. Daarnaast wordt het gebied goed ontsloten voor recreatieve routes.

3.9.5 Openbaar vervoer

Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van station Kampen-Zuid. Via de Hanzelijn kan eenvoudig worden gereisd in westelijke richting naar Lelystad, Almere en Amsterdam en in noordelijke richting naar Zwolle, waar een overstap op treinverbindingen richting het noorden en oosten van het land mogelijk is. Het verloop van de Hanzelijn staat in afbeelding 1 weergegeven met de zwart-geel geblokte lijn.

3.9.6 Duurzaamheid

De ontwikkeling van een geheel nieuwe woonwijk biedt grote kansen voor het faciliteren of organiseren van duurzaam vervoer. Nieuwe bewoner veranderen van woonomgeving en worden daarmee gedwongen na te denken over hun vervoersgedrag. Dit biedt een opening om duurzame gedragsverandering te bewerken.

Mogelijkheden voor duurzaam vervoer kunnen zijn:

  • stimuleren van fietsgebruik
  • stimuleren van deelautogebruik door voor deze voertuigen speciale parkeerplekken te realiseren
  • stimuleren van gebruik van (gedeeltelijk) elektrisch aangedreven voertuigen.

3.10 Kabels en leidingen

Er is een Klic-melding gedaan voor het plangebied. Uit de gegevens blijkt dat er langs de onderhoudsweg van de Hanzelijn een laagspanningskabel ligt. Op dit moment is het niet nodig om deze te laten verleggen. Mocht het in de toekomst wel nodig blijken te zijn dan kan deze eenvoudig worden verlegd of opgenomen worden in de nutsvoorzieningen van het plan Reeve.

Van Ziggo ligt op dit moment een lege buis in het gebied langs de Slaper; vanaf het viaduct over de Hanzelijn tot ongeveer aan de Reevediepdijk. Deze heeft echter geen waarde voor Ziggo en kan worden geruimd bij de uitvoering van het bouwrijpmaken van het gebied.

Hoogspanningsleidingen liggen er niet in het plangebied.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 lid 1 onder f van het Besluit ruimtelijke ordening dient onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid kan worden gesteld dat het bestemmingsplan de ontwikkeling van Reeve op en nabij de klimaatdijk met de daarbij behorende buitendijkse haven bevat. Deze ontwikkeling valt onder de grondexploitatie van de gemeente Kampen en is financieel sluitend.

4.2.1 Exploitatieplan

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Aangezien het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een of meer hoofdgebouwen, is sprake van een plan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In beginsel moet op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening voor het plan een exploitatieplan worden vastgesteld. Van deze verplichting kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle gronden zijn in eigendom van de gemeente Kampen en/of worden verwacht op tijd in eigendom te zijn (voor vaststelling bestemmingsplan). Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

4.2.2 Planschade

Als een belanghebbende door het bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, kan hij bij de gemeente ex art. 6.6 Wro een aanvraag tot tegemoetkoming in de schade indienen.

Bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is getracht zoveel mogelijk rekening te houden met de belangen van alle betrokkenen en - voor zover mogelijk binnen de randvoorwaarden van de hoofddoelstellingen van het plan - met bestaande rechten van eigenaren/gebruikers in het plangebied. Aan degene die als gevolg van het bepaalde in dit bestemmingsplan in de vorm van inkomensderving of een vermindering van de waarde van onroerende zaken schade lijdt of zal lijden wordt op aanvraag een tegemoetkoming toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan 'Reeve' deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Reeve’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Reeve' komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch;
  • Natuur;
  • Recreatie-dagrecreatie;
  • Verkeer;
  • Water;
  • Woongebied.

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde-Archeologie 1;
  • Waarde-Archeologie 2;
  • Waarde-Archeologie 3;
  • Waarde-Archeologie 4;
  • Waarde-Landschap;
  • Waterstaat-Waterkering;
  • Waterstaat-Waterstaatkundige functie.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen gebiedsaanduidingen. Hierna volgend worden - voor zover nodig - de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.

Enkelbestemmingen

Agrarisch 

In het bestemmingsplan IJsseldelta-zuid werd de bestemming 'Woongebied' vernietigd. In deze bestemming waren 1300 woningen mogelijk, terwijl het bestemmingsplan 'Reeve' nu uitgaat van maximaal 600 woningen. Dit betekent dat het gebied, globaal gelegen tussen de Zwartendijk en het dorp Reeve, conform de oorspronkelijke bestemming, de bestemming 'Agrarisch' krijgt. De als zodanig bestemde gronden zijn voornamelijk bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met daaraan ondergeschikt recreatief medegebruik in de vorm van extensieve recreatie en onder andere water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De aanleg van voet- en fietspaden is binnen deze bestemming ook mogelijk. De bestemming 'Agrarisch' ligt ook op een gedeelte van de klimaatdijk, om deze te vrijwaren van bebouwing aan de buitenzijde van de dijk. Deze bestemming was niet vernietigd, maar is weer opnieuw opgenomen in het bestemmingsplan 'Reeve' omdat anders op de verbeelding een lacune zou ontstaan tussen het woongebied en de buitenhaven.

Natuur

Het hoofddoel van de bestemming Natuur is het behoud, herstel en/of ontwikkeling en versterking van de op deze gronden voorkomende landschappelijke, ecologische en natuurwaarden. Ter bescherming van de natuur is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden anders dan normaal onderhoud opgenomen. De bestemming Natuur betreft een klein gebied nabij de sluis. Hiervoor geldt ook dat deze bestemming in het bestemmingsplan IJsseldelta-zuid niet was vernietigd, maar omdat de aanduiding 'vrijwaringszone-dijk' iets is gewijzigd, is deze onderliggende bestemming ook weer opgenomen in dit plan.

Recreatie-dagrecreatie

De gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt voor dagrecreatie, een buitenhaven en watersportactiviteiten en ondersteunende horeca. Gebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak met inachtneming van de maatvoering, zoals op de Verbeelding is weergegeven.

Verkeer

Binnen deze bestemming is de bestaande en nieuwe weginfrastructuur opgenomen. De bestaande wegen langs het spoor en het viaduct over het spoor zijn als zodanig bestemd. De hoofdontsluitingsweg, komende vanaf de stad en N50, gelegen op de klimaatdijk krijgt ook deze bestemming. De infrastructuur binnen het woongebied krijgt niet deze bestemming maar wordt mogelijk gemaakt binnen de bestemming Woongebied. Daarnaast zijn binnen de bestemming verkeer ook bruggen, tunnels, parkeerplaatsen, groen en waterpartijen mogelijk. Een specifieke aanduiding is opgenomen op de verbeelding in verband met de sluis.

Water 

In dit bestemmingsplan is de bestemming Water gelegd op de locatie van de buitenhaven en nabij de sluis. Hiervoor geldt ook dat deze bestemming niet was vernietigd op deze locaties, maar omdat de aanduidingen binnen deze bestemming wel zijn vernietigd c.q. zijn gewijzigd, is de onderliggende bestemming opnieuw meegenomen in dit bestemmingsplan. Het aantal ligplaatsen is nu beperkt op 70, middels een aanduiding. Het aantal van 70 is gebaseerd op de Laddertoets voor de voorzieningen.

De huidige waterlopen nabij de Zwartendijk hebben de bestemming water gekregen, met de onder meer daarbij horende kunstwerken, zoals bruggen, dammen en duikers. Gebouwen mogen niet worden gebouwd, behalve ten behoeve van enkele van de hiervoor genoemde aangeduide functies.

Woongebied

Deze bestemming heeft betrekking op het nieuwe woongebied Reeve. Het betreft een globale eindbestemming met ruime gebruiks- en bouwmogelijkheden. In totaal zijn binnen de bestemming woongebied maximaal 600 woningen toegestaan. Maximaal 10% van deze 600 woningen mag gestapeld (appartementen) zijn. Binnen de bestemming is een specifieke bouwaanduiding 'klimaatdijk' opgenomen waarbinnen andere bebouwingsmogelijkheden gelden als in de rest van het woongebied (zie schematische weergave hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991216-VB01_0065.png"

Ook is een aanduiding water opgenomen waarbinnen voor tenminste 80% water moet worden gerealiseerd en de minimale breedte van de watergang 35 meter moet zijn. Hiermee is geborgd dat de stedenbouwkundige hoofdstructuur met brede watergangen, het slagenlandschap volgend, wordt gerealiseerd. Binnen de bestemmingen Woongebied en Agrarisch is de aanleg van de benodigde kwelwatervoorziening mogelijk gemaakt.

Voor het dorpscentrum, nabij de sluis, is de aanduiding gemengd opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn beperkt andere functies toegestaan, zoals maatschappelijke voorzieningen, horeca en dienstverlening, gebaseerd op Ladderonderbouwing voor voorzieningen. Hierdoor is geborgd dat deze voorzieningen zich concentreren in het dorpscentrum. Binnen de specifieke bouwaanduiding- bijzondere bebouwing is het mogelijk een gebouw met een hoogteaccent op te richten.

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie 1, 2, 3 en 4 

Voor gebieden met archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. Er zijn vier dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie 1, 2, 3 en 4.

Het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die de ondergrond en de zich daarin bevindende archeologische relicten kunnen aantasten, zijn verboden tenzij hiervoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Deze zal slechts worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden. Ook is een archeolgisch onderzoek nodig bij bouwwerkzaamheden. Voor de bestemming Waarde -Archeologie1 geldt dat de grens ligt bij ingrepen dieper dan 50 cm onder het maaiveld, ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, en een oppervlakte groter dan 2500 m². Voor de bestemming Waarde-Archeologie 2 geldt dat de grens ligt bij het verrichten van bodemingrepen dieper dan 50 cm onder het maaiveld, ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, en een oppervlakte groter dan 5.000 m². Voor de bestemming Waarde-Archeologie 3 geldt dat de grens ligt bij het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld en een oppervlakte groter dan 100 m2. En tenslotte ligt voor de bestemming Waarde- Archeologie 4 de grens bij het verrichten van bodemingrepen dieper dan 150 cm onder het maaiveld en een oppervlakte groter dan 100 m2. Door vier verschillende waarden toe te kennen heeft een juiste juridische vertaling plaatsgevonden van de archeologische verwachtingenkaart en het verkennend booronderzoek.

Waarde-Landschap

Deze dubbelbestemming ligt op de respectzone langs de Zwartendijk en is overgenomen vanuit het bestemmingsplan IJsseldelta-zuid, hoewel daar de respectzone was opgenomen via een aanduiding binnen de bestemming Agrarisch. De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de instandhouding van bestaande kavelpatronen en slotenstructuur. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die zijn genoemd in de planregels, is een omgevingsvergunning vereist die slechts wordt verleend indien door het uitvoeren van het werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, of hieraan door het stellen van voorwaarden kan worden tegemoet gekomen.

Waterstaat-waterkering

Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan IJsseldelta-zuid. Deze dubbelbestemming ligt op de klimaatdijk. Aan de beschermingszone van de waterkering wordt de gebiedsaanduiding vrijwaringszone-dijk toegekend. Deze wijze van bestemmen is dwingendrechtelijk voorgeschreven in het Barro voor primaire waterkeringen.

De dubbelbestemming bevat geen bijzondere regels ter bescherming van de waterkering. De waterkerende functie wordt beschermd door de keur van het waterschap, dan wel in het geval van een waterkering onder beheer van het rijk betreft, door de Waterwet en het Waterbesluit. Er zijn wel specifieke bouw- en gebruiksregels opgenomen over het profiel van de klimaatdijk die vastgelegd zijn in de planregels.

Deze bestemming biedt, aanvullend ten opzichte van de andere daar voorkomende bestemmingen, de mogelijkheid om bouwwerken geen gebouwen zijnde te bouwen ten behoeve van de waterkering.

Waterstaat-waterstaatkundige functie

Deze dubbelbestemming zit op het oppervlaktewaterlichaam waar de Beleidslijn grote rivieren van toepassing is. Deze bestemming is ook overgenomen uit het bestemmingsplan IJsseldelta-zuid.

De dubbelbestemming bevat geen bijzondere bouwregels of regels voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden ter bescherming van de het oppervlaktelichaam. De bescherming van de stroomvoerende functie van het oppervlaktewaterlichaam wordt beschermd door de Waterwetgeving (Waterwet, Waterbesluit en Waterregeling). Een nadere bescherming in het bestemmingsplan is niet nodig.

Deze bestemming biedt aanvullend ten opzichte van de andere daar voorkomende bestemmingen de mogelijkheid om bouwwerken geen gebouwen zijnde te bouwen ten behoeve van het oppervlaktewaterlichaam.

Tot slot regelt deze bestemming de vegetatieruwheid van het oppervlaktewaterlichaam. In verband met de doorstroom bij hoogwater dient de vegetatie te worden gereguleerd. Dit is gebeurd door de vegetatie te verdelen in zeven afzonderlijke categorieën waar uitsluitend een bepaald vegetatie of inrichting van de gronden is toegestaan.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene aanduidingsregels

Aan de beschermingszone van de waterkering is de gebiedsaanduiding vrijwaringszone-dijk toegekend. deze wijze van bestemmen is dwingendrechtelijk voorgeschreven in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Aan de beschermingszone van de waterstaatswerken is de gebiedsaanduiding vrijwaringszone-waterstaatswerk toegekend.

Algemene gebruiksregels

Een aantal specifieke zaken worden hier beschreven die gezien worden als strijdig met de gegeven bestemmingen. Zo ook het gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Voorgaande houdt verband met het schrappen van het bordeelverbod.

Het feit dat een bijzondere gebruiksbepaling is opgenomen betekent niet dat met behulp van een contrario-redenering ander gebruik toelaatbaar moet worden geacht. Het gebruik zal steeds moeten worden getoetst aan de bestemmingsomschrijving in samenhang met de plankaart en de bouwregels.

In de regels is verder een aantal zaken opgenomen, die gezien kunnen worden als niet strijdig gebruik met de gegeven bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan burgemeester en wethouders een bevoegdheid toegekend, waarbij door het afgeven van een omgevingsvergunning voor een aantal met name genoemde gevallen kan worden afgeweken van het plan.

Indien de plankaart niet geheel blijkt overeen te stemmen met de werkelijke afmetingen in het terrein kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen van het plan teneinde afwijkingen op ondergeschikte punten mogelijk te maken. De regels geven de voorwaarden aan waaronder een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend.

Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven afmetingen, kunnen met behulp van deze regels mogelijk worden gemaakt.

Voorts is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning af te wijken van het plan voor onderdelen van hoofdgebouwen en voor een aantal andere bouwwerken, waaronder (hoek)erkers.

Het verlenen van dergelijke omgevingsvergunningen mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van de omgevingsvergunning moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.

Algemene wijzigingsregels 

Een algemene wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, waarbij burgemeester en wethouders de grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen kunnen wijzigen of aanduidingen wijzigen danwel verwijderen, als gevolg van wijziging van het gebruik, de bedrijfsvoering, de regelgeving of de vergunningverlening. Binnen dit artikel is een algemeen afwegingskader gegeven ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid. Er is één specifieke wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de begrenzing van de bestemming Waterstaat-waterkering in verband met een wijziging van de begrenzing van de dijk.

Overgangsrecht

Voor de redactie van het overgangsrecht is het Besluit ruimtelijke ordening bepalend.

Bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaan, in uitvoering zijn of mogen worden gebouwd krachtens een op dat moment reeds aangevraagde omgevingsvergunning mogen in beginsel gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn.

Ook is het gebruiksovergangsrecht opgenomen. Bestaand gebruik mag in beginsel worden gehandhaafd. Ook is een uitsluitingsclausule opgenomen voor gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:

  • Waterschap Drents Overijsselse Delta;
  • Veiligheidsregio IJsselland;
  • Provincie Overijssel;
  • gemeente Zwolle;
  • gemeente Oldebroek;
  • gemeente Dronten;
  • gemeente Zwartewaterland

De opmerkingen van de overlegpartners worden hierna samengevat en voorzien van commentaar.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het waterschap heeft per mail van 26 september 2017 een advies afgegeven:

Op basis van de toegestuurde waterparagraaf (170919 - Nieuwe waterparagraaf Toelichting BP Reeve.pdf) en de eerder toegestuurde plankaart zullen wij in de formele procedure een positief wateradvies geven.

In ons wateradvies zullen we aandacht vragen voor de vervolg uitwerking van de volgende onderdelen: (1) riolerings, -en waterhuishoudingsplan, (2) beheer en onderhoud waterinfrastructuur (3) dijkveiligheid. Op basis van het huidige concept bestemmingsplan heeft het waterschap voldoende vertrouwen in de uitwerking van deze drie thema's. Hieronder volgt in het kort de uitgangspunten voor onze betrokkenheid in de vervolgfase van het plan.

Riolerings- en waterhuishoudingsplan

In het plan wordt voldoende ruimte voor water gecreëerd om water te bergen in een extreme neerslagsituatie die zich minimaal eenmaal in de 100 jaar voordoet. Er wordt daarbij rekening gehouden met klimaatscenario's voor 2050. Via een stelsel van rioleringen, oppervlakkige afvoer en wadi's wordt het water langzaam naar het open water afgevoerd. Het waterschap wordt graag betrokken bij de inrichting en dimensionering van dit systeem. Dat geldt ook voor de aanleg van de riolering om het aanbod van afvalwater naar de RWZI te bepalen.

Beheer en onderhoud natte infrastructuur

Het waterschap heeft het voornemen om het beheer en onderhoud op zich te nemen van het oppervlaktewater dat noodzakelijk is voor de aan- en afvoer en berging van water. We worden daarom ook graag betrokken bij de uitwerking van de profielen van het oppervlaktewater en de bijbehorende kunstwerken. Wij vinden het belangrijk dat er vooraf afstemming is over de taken en verantwoordelijkheden van het beheer en onderhoud. Niet alleen tussen gemeente en waterschap, maar ook tussen overheid en particulier. De wateren die het waterschap beheert en onderhoudt liggen in openbaar gebied.

Dijkveiligheid

Reevedorp wordt een uniek woongebied met een klimaatdijk. De woonfunctie op de klimaatdijk moet dermate robuust worden ingevuld dat deze minimaal 100 jaar voldoet aan alle veiligheidsnormen. Er is hiervoor specifiek onderzoek gedaan naar de stabiliteit en veiligheid van de waterkering. Op een drietal activiteiten wordt in de waterparagraaf aandacht besteed: de aanleg van (1) paalfunderingen, (2) geothermische systemen en (3) de recreatiesluis.

De initiatiefnemers van het plan zijn zich ervan doordrongen dat voor deze drie activiteiten beperkende voorwaarden gelden. Het geheel aan locaties m.b.t. paalfunderingen en bodemwarmte pompen dient de functie van de waterkering niet negatief te beïnvloeden. Dit dient bij de verdere uitwerking aangetoond te worden. Bij de aanleg van de recreatiesluis wordt rekening gehouden met de eisen die gelden voor waterkerende constructies in primaire waterkeringen. Hier wordt op een alter moment een traject opgestart. Verder gelden de volgende algemene opmerkingen met betrekking tot de dijkveiligheid:

  • Gedetailleerde ontwerpen dienen in een later stadium nog aangeleverd (en goedgekeurd) worden door het waterschap. 
  • De vormgeving en inrichting van de ophoging mag nooit de waterveiligheid en beheerbaarheid van de waterkering negatief beïnvloeden. Dit dient bij de verdere uitwerking aangetoond te worden. 
  • Het zand van de klimaatdijk dient afgedekt te zijn met een leeflaag ter bescherming van het dijkprofiel.

Reactie gemeente:

De gemeente zal, net als in het voortraject, het waterschap bij de verdere planuitwerking betrekken.

Veiligheidsregio IJsselland

De veiligheidsregio heeft per brief van 7 augustus 2017 een advies afgegeven. Geadviseerd wordt:

  • de projectontwikkelaar mechanische afsluitbare ventilatie toe te laten passen bij de nog te bouwen woningen in het plangebied, zodat er bij een toxische wolk langer veilig binnen kan worden gescholen;
  • het plangebied zo in te delen dat de (zeer) kwetsbare objecten zo ver mogelijk van de bron de Hanzelijn afliggen;
  • de projectontwikkelaar aan te geven om aan de kant van de Hanzelijn tot 60 meter van de brond drukbestendige gevels te realiseren en tot 190 meter van de bron de glasoppervlakte te beperken of te voorzien van splinterwerend glas;
  • de projectontwikkelaar brandwerende materialen en gevels tot en met de 2e ring op 320 meter (iv.m. hittestralingseffecten) te laten gebruiken;
  • de wegen en bluswatervoorzieningen in het plangebied op de in de bijlage beschreven wijze uit te voeren;
  • (nood)uitgangen en vluchtroute van de bron af te richten tot en met de 2e ring;
  • de bewoners van het plangebied voor te lichten over hoe zij kunnen handelen bij een BLEVE en/of een incident met toxische vloeistoffen/gassen op de N50 of op de Hanzelijn;
  • bij wijzigingen in de ruimtelijke situatie langs de Hanzelijn veiligheidsregio IJsselland opnieuw te laten beoordelen in hoeverre de veiligheidsvoorzieningen van de Hanzelijn nog voldoen.

De veiligheidsregio attendeert er verder op dat het plangebied volledig buiten het bereik valt van het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem (WAS). Bij een incident moeten de bewoners geïnformeerd worden via NL-alert of via andere communcatiesystemen.

Reactie gemeente:

De aanbevelingen van de veiligheidsregio met betrekking tot de eisen van bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in een bijlage bij de planregels. Bij de uitvoering van het bestemmingsplan zal worden voldaan aan deze eisen. De overige aanbevelingen lenen zich niet om in het bestemmingsplan op te nemen. Juridisch gezien is dit ook niet mogelijk. Bij de verdere uitwerking van het gebied zullen deze adviezen worden meegegeven aan de ontwikkelende partijen.

Provincie Overijssel

De provincie heeft via een mailbericht van 25 augustus het volgende laten weten: "Wij constateren dat het bestemmingsplan past in ons ruimtelijk beleid. Indien het plan in de huidige vorm in procedure wordt gebracht, zien wij vanuit het provinciaal belang geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure. Hiermee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening".

Reactie gemeente:

Deze reactie nemen wij voor kennisgeving aan.

Gemeente Zwolle

De gemeente Zwolle heeft per brief van 11 september 2017 laten weten in te stemmen met het bestemmingsplan. Zij gaan uit van het feit dat de 350 woningen die voor lokale behoefte worden gebouwd passen binnen de 100% plancapaciteit van de gemeente Kampen zoals aangegeven in het RWP West Overijssel van april 2017. De gemeente Zwolle onderschrijft dat het exclusieve waterrijke milieu zorgt voor een beperkte regionale en bovenregionale behoefte. Over de ontwikkeling van 600 woningen in het plan Reeve zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen provincie Overijssel, gemeente Kampen en gemeente Zwolle. Deze afsprake zijn op 28 februari 2017 ondertekend. De gemeente Zwolle vertrouwt op nakoming van de gemaakte afspraken. Dit betekent ondermeer dat de gemeente Zwolle eenmalig en maximaal 160 woningen bijdraagt uit haar woningbouwprogramma ten behoeve van plan Reeve over een periode van 10 jaar.

Reactie gemeente:

Deze reactie nemen wij voor kennisgeving aan.

Gemeente Oldebroek

De gemeente heeft per brief van 4 september 2017 een reactie gegeven:

1. de gemeente Oldebroek heeft geen zienswijze ingediend over ontwerpbestemmingsplan IJsseldelta-zuid en het hierin opgenomen woningbouwplan. Belangrijk argument daarvoor is geweest dat voor de gemeente Oledebroek van belang zijnde ruimtelijke randvoorwaarden zijn opgenomen in een intentieovereenkomst IJsseldelta-zuid (2006). Hierbij ging het om de volgende aspecten:

  • bij de ontwikkeling van het gebied IJsseldelta-zuid moeten de huidige ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten leidend zijn bij de inpassing/uitwerking van de woningbouwplannen in het gebied ten westen van de Hanzelijn;
  • er wordt een goede ontsluiting/bereikbaarheid van de nieuwe woonwijk gerealiseerd ter voorkoming van extra belasting van de wegen op Oldebroeks grondgebied (waaronder sluipverkeer via Kamperveen/Noordeinde naar het zuiden);
  • de toekomstige sluis ter hoogte van het eiland Reeve wordt slechts geschikt gemaakt voor langzaam verkeer (fietsverbinding) en;
  • door verandering van de waterhuishoudkundige structuur mogen in de omgeving van Noordeinde en de polder Oosterwolde geen negatieve effecten optreden ten gevolge van kwel.

Gevraagd wordt of de intentieovereenkomst nog steeds actueel is en of de randvoorwaarden bij de planvorming voor dit woningbouwplan voor 600 woningen zijn betrokken.

2. gevraagd wordt wat het plan betekent voor de nagenoeg aangrenzende dorpen/bebouwing, dit betreft voor de gemeente Oldebroek de kern Noordeinde. Wat is vanuit de zuidzijde van het plangebied zichtbaar en wat merken de bewoners van Noordeinde landschappelijk gezien van dit plan?

3. ambtelijk is vanuit de gemeente Kampen aangeboden een informatiebijeenkomst te organiseren voor de inwoners van Noordeinde en de gemeente Oldebroek verzoekt om de inwoners van Noordeinde nadrukkelijk bij de verdere planvorming te betrekken en hen over de te doorlopen procedure te informeren.

Reactie gemeente:

1. De intentieovereenkomst uit 2006 is, wat betreft de gemeente Kampen, nog steeds actueel en de genoemde randvoorwaarden zijn betrokken bij de planvorming. Naar mening van de gemeente Kampen, en ook van de provincie Overijssel, is bij het woningbouwplan nog beter dan in het vorige bestemmingsplan IJsseldelta-zuid rekening gehouden met de huidige ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied. De wijze van ontsluiting van het gebied is niet gewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan IJDZ. Ten aanzien van de toekomstige sluis in de Reevedam moet worden opgemerkt dat deze geen onderdeel vormt van dit bestemmingsplan, maar dat deze inderdaad alleen geschikt gemaakt wordt voor langzaam verkeer. Voor wat betreft de negatieve effecten van kwel is opnieuw onderzoek gedaan. Dit onderzoeksrapport maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan. De conclusie uit het rapport is dat er geen ongewenste effecten buiten het plangebied worden verwacht.

2. Vooropgesteld wordt dat het plan voor woningbouw kleiner van omvang is dan het plangebied voor woningbouw in het bestemmingsplan IJsseldelta-zuid. De woningbouw is gelegen aan de noordzijde van het Reevediep en derhalve is de afstand tot de kern Noordeinde tenminste 1500 meter. Hierbij gevoegd dat de toegelaten bouwhoogte op de klimaatdijk nu lager is dan in het eerdere bestemmingsplan IJDZ zullen de bewoners van Noordeinde landschappelijk gezien niet of nauwelijks iets merken van de woningbouw. De dijk langs het Reevediep, aan de zuidzijde, die momenteel in aanleg is, geeft landschappelijk gezien de grootste verandering voor de inwoners van Noordeinde.

3. Hiervan hebben wij kennis genomen. Wanneer de nadrukkelijke wens aanwezig is voor een informatiebijeenkomst vanuit de kern Noordeinde zijn wij hier natuurlijk toe bereid.

gemeente Dronten

De gemeente Dronten heeft via een mailbericht van 16 augustus laten weten geen aanleiding te zien voor een inhoudelijk reactie en wenst ons succes met de plannen.

reactie gemeente:

Hiervan wordt kennis genomen.

gemeente Zwartewaterland

De gemeente Zwartewaterland heeft via een mailbericht van 28 september laten weten in te kunnen stemmen met het plan, maar wel een kanttekening te plaatsen bij de Ladderonderbouwing: "Naast dat in het RWP is afgesproken om woningbouwplannen met elkaar af te stemmen is ook afgesproken dat gemeenten bouwen voor de eigen behoefte. Het niet volledig doorvertalen van de woningbehoefte naar plancapaciteit is om gemeentes in staat te stellen om flexibel te kunnen omgaan met woningbouwinitiatieven die zich voordoen in de gemeente. De ruimte in de plancapaciteit wordt niet gecreëerd om ruimte te bieden aan plannen van andere gemeenten. In de onderbouwing van het plan Reeve wordt de vraag- en aanbod verhouding van omliggende gemeenten, waaronder die van ons, in beeld gebracht. Het plan Reeve wordt gepresenteerd als een bijzonder woningbouwproject dat een extra aantrekkende werking kan hebben op huishoudens van buiten Kampen. De onderbouwing geeft aan dat dit zou kunnen betekenen dat een deel van deze regionale vraag vanuit deze gemeenten afkomstig zou kunnen zijn. Echter in de onderbouwing wordt deze beredenering niet consequent doorgevoerd voor de gemeente die beschikt over overcapaciteit. Wij zijn als gemeente voornemens om ook in de eigen behoefte te voorzien in de vraag naar bijzondere woonmilieus, de sub urbane woningvraag. Een plan hiervoor is in voorbereiding en deels vergelijkbaar met Reeve; veel ruimte voor water en groen maar onderscheid zich op een aantal punten. Dit onderscheid blijkt uit de schaal van het plan dat vele malen kleiner is, waardoor passend in het  landelijk gebied. Daarnaast gaat de aandacht bij dit voorgenomen plan voornamelijk uit naar de ruimtelijke kwaliteit".

Reactie gemeente:

In december 2016 zijn tussen de provincie Overijssel en de gemeenten Zwolle en Kampen bestuurlijke afspraken vastgesteld over Plan Reeve. Daarin is vastgelegd dat van de 600 woningen 350 woningen bedoeld zijn voor de lokale behoefte en 160 woningen voor de woonbehoefte in Zwolle. De resterende 90 woningen voorzien in een behoefte van gemeenten buiten Kampen en Zwolle.  De onderbouwing onder de 90 bovenregionale woningen in plan Reeve laat zien dat de reikwijdte van de regionale behoefte groot is. Dat betekent in theorie dat Plan Reeve kan voorzien in een behoefte in Zwartewaterland, maar dat zal naar verwachting zeer beperkt zal zijn, mede afhankelijk van plannen die Zwartewaterland zelf ontwikkelt, zoals in de reactie isaangegeven.  

Tenslotte blijkt  uit de Ladderonderbouwing bij Plan Reeve dat de woningvraag in Kampen dermate groot is dat de 90 bovenregionale woningen ook lokaal ingevuld kunnen worden wanneer in praktijk blijkt dat de bovenregionale behoefte achterwege blijft.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 4 oktober 2017 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl en de Staatscourant en is vanaf 5 oktober 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode zijn er XXX zienswijzen binnengekomen.