direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Meer 2012, 1e wijziging Philadelphia
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991197-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer voor dit plan is Philadelphia. Deze zorginstelling wil op de locatie gelegen tussen de Oosterlandenweg, het spoor, de Trekvaart en de ijsbaanvereniging een pand realiseren voor een groep cliënten. De gemeente Kampen was eigenaar van deze, op dit moment braakliggende grond. Er is overeenstemming bereikt over de overdracht van de grond. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het bestemmingsplan te wijzigen waardoor de bestemming Sport wordt omgezet naar een gemengde bestemming.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Het Meer 2012, 1e wijziging Philadelphia' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991197-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen langs de Oosterlandenweg, tussen de Trekvaart en de spoorlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991197-VB01_0001.jpg"

plangebied

1.4 Geldend moederplan

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Het Meer 2012' (vastgesteld 13 december 2012) de bestemming 'Sport'. Binnen deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Alleen wanneer het plan aan de wijzigingsregels voldoet, kan van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt. De omliggende groene rand heeft de bestemming Bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991197-VB01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991197-VB01_0003.png"

Philadelphia is een maatschappelijke voorziening en past daarmee binnen de wijzigingsregels. De bouwhoogte zal niet meer bedragen dan 11 meter. Er heeft een belangenafweging plaatsgevonden. De resultaten daarvan zijn in deze toelichting opgenomen.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plan en de randvoorwaarden die daaraan ten grondslag liggen.
  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 3.
  • de onderzoeksaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • Vervolgens komt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 6. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • hoofdstuk 7 behandelt de onderwerpen vooroverleg en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Randvoorwaarden

Naast de in 1.4 beschreven voorwaarden uit het moederplan gelden er landschappelijke-, stedenbouwkundige- en architectonische randvoorwaarden voor dhet plangebied. Deze randvoorwaarden zijn gebaseerd op het beeldregieplan voor Het Meer; ‘De kleur van IJsselmuiden’, dat ook voor deze locatie geldt.

Het Meer kent enkele markante bouwlocaties, deze bouwlocaties vallen meer in het oog dan andere. De Philadelphia locatie, gelegen tussen de ijsbaan, de Trekvaart, het spoor en de Oosterlandenweg, is zo’n locatie. De locatie bepaalt vanuit alle windrichtingen het beeld en ligt in een omgeving waar iedereen langs komt (te voet, op de fiets, met de trein of met de auto). Ze is daardoor zeer bepalend voor het karakter van de wijk, de grotere omgeving en het dorp IJsselmuiden. Hier liggen kansen voor aanvullende kwaliteitsimpulsen. Voor markante bouwlocaties geldt dat er extra aandacht moet worden geschonken aan de beeldkwaliteit, de tuininrichting en de erfgrenzen, in overleg met het beeldregieteam. De locatie ligt aan de rand van de wijk. Het beeldregieplan zet in op een groene dorpsrand met een landschappelijke woningtypologie, de gewenste uitstraling is getypeerd als ‘landelijk wonen’. Het thema ‘landelijk wonen’ zet in op een eigentijdse interpretatie van de regionale landelijke architectuur. Zo kan een aantrekkelijke, karakteristieke overgang van het dorp naar het landelijke gebied tot stand worden gebracht.

2.1.1 Situering, stedenbouwkundige/ landschappelijke inpassing

Plaatsing op de kavel

Erfindeling / ensemble

Bij de plaatsing van de bebouwing op de kavel wordt een duidelijke erfindeling nagestreefd. Hierbij is het van belang dat de bebouwing tezamen een architectonisch geheel, een ensemble, vormt. De hoofdbebouwing bepaalt het beeld, de bijgebouwen zijn duidelijk ondergeschikt. De plaatsing van bergingen of andere ondergeschikte bebouwing is uit het directe zicht; aan de zijde bosrand.

Verkavelingsrichting

De nieuwe bebouwing voegt zich naar de bestaande structuur en richting van de omgeving. Dit wil zeggen dat de gebouwen de richting van de omgeving mee krijgen: de gebouwen zijn haaks op- of evenwijdig aan het spoor / de Oosterlandenweg of aan de Trekvaart geplaatst. Door deze richtingen aan te houden wordt de verkaveling aangesloten op de omgeving en blijft de structuur helder, wordt het totaalbeeld niet rommelig. Dit is analoog aan de traditionele plaatsing van de bebouwing in de dorpsrand.

Ruimtelijkheid: half open verkaveling

De onderlinge positie en afstand is voldoende groot om de gewenste half open uitstraling te bewerkstelligen. De kavel mag dan ook niet te dicht bebouwd worden, analoog aan de uitgangspunten uit het beeldregieplan.

Inpassing programma met respect voor het ijsclubgebouw

Hierbij spelen een rol:

  • Zicht op het ijsclubgebouw vanaf de weg of de entree tot het gebied;
  • ‘vindbaarheid’ van het ijsclubgebouw
  • Het moet duidelijk zijn dat het ijsclubgebouw niet tot de zorginstelling behoort (zou anders verwarring voor bezoekers ijsclubgebouw opleveren)
  • Voldoende afstand tot het ijsclubgebouw
  • Logische routing naar de entree van het ijsclubgebouw voor zowel fietsers als auto’s - openbare route
  • Parkeren voor het ijsclubgebouw op een logische plek nabij het ijsclubgebouw
  • Goede toegankelijkheid ijsclubgebouw voor bevoorrading - openbare route

Entree locatie

Auto’s bereiken het terrein vanaf de Oosterlandenweg. De auto-entree ligt in de noordoostelijke hoek van de locatie. Fietsers bereiken het terrein vanaf de Trekvaart of Oosterlandenweg.

Parkeren

Parkeerbalans

Voor 54 zorgappartementen en de ijsbaan zijn 52 parkeeplaatsen nodig. Voor 54 zorgappartementen: 54 x 0,6 = 32 parkeeplaatsen. Voor de ijsbaan 20 parkeerplaatsen, waaronder 2 invalideparkeerplaatsen dicht bij het gebouw.

Inpassen parkeren

Parkeren concentreren aan de zijde Oosterlandenweg, de ijsbaanzijde of de spoorzijde. Zo min mogelijk parkeren situeren aan de zijde Trekvaart omdat dit de oriëntatiezijde, de zichtzijde is. Vanwege het grote verschil in regelmatig gebruik en gebruik op piekmomenten (bij vriesweer) kunnen de parkeerplaatsen bij de ijsbaan aangelegd worden met een groene uitstraling: met graskeien of door middel van een verstevigde grasstrook. Bij vorst is het bij extreme drukte tevens mogelijk om bij uitzondering in de berm van de ventweg te parkeren, de grond is dan voldoende stevig omdat deze bevroren is.

Fietsparkeren

Voldoende fietsparkeerplekken realiseren. IJsclub: comfortabele route naar fietsparkeerplek toe vanaf de Trekvaart.Totaal IJsclub: mogelijkheid voor 500 fietsparkeerplaatsen nabij IJsclubgebouw, waarvan een groot deel ‘informeel’ mag worden ingepast.

Oriëntatie

Alle zijden rondom de locatie zijn openbaar. De bebouwing moet daarom alzijdig georiënteerd zijn. Zie ook het beeldregieplan: voorkanten naar openbaar gebied. Elke gevel heeft een levendige uitstraling naar de omgeving. De locatie is georiënteerd op:

  • De Trekvaart; dit is een representatieve, historische structuurdrager van het gebied en vormt een doorgaande langzaam verkeersverbinding. De Trekvaart is een karakteristieke, historische watergang die beeldbepalend is voor de omgeving. De bebouwing is daarom expliciet ook met voorkanten naar deze zijde gericht.
  • De Oosterlandenweg; doorgaande autoroute
  • Het spoor; treinverbinding, voor treinreizigers vormt dit de ‘entree’ van IJsselmuiden/ Kampen
  • De ijsbaan; open terrein waardoor de locatie vanaf deze zijde goed zichtbaar is vanaf de Trekvaart en het woongebied Het Meer.

Landschappelijke inpassing

Omdat een goede landschappelijke inpassing, inclusief een bijbehorende erfinrichting, een cruciale rol speelt in de uitstraling en inbedding in de omgeving dient voor dit onderdeel al in het allereerste stadium van de planvorming een landschapsarchitect te worden betrokken.

Inpassen in de landschappelijke omgeving – groene randen

De groenstrook om de locatie dient te worden teruggebracht (gemeente). Dit bewerkstelligt binding met de omgeving, kwaliteit voor de locatie en een duidelijke scheiding tussen het woon/verblijf/sportgebied en het industriegebied van IJsselmuiden. De groenstrook vormt de overgang naar het bedrijventerrein en versterkt de oriëntatie van de locatie op de Trekvaart. De bebouwing aan de zijde van de groene rand is ingepast in het groen van deze rand. De groenstrook wordt aangelegd binnen de beschikbare ruimte voor deze strook. De groene rand is aan de zuidzijde (zijde spoor) circa 25 m breed, en aan de zijde Oosterlandenlaan circa 35 m breed.

Inpassen in de landschappelijke omgeving – waterrand

Aan de noordrand van het plangebied liggen de bouwvolumes op voldoende afstand van de weg en het water van de Trekvaart zodat het beeld van een ruime groene uitstraling, van ‘royale voortuinen’ behouden blijft. Hierdoor sluit de setting maximaal aan op de landschappelijke inrichting van de openbare ruimte. De afstand van bebouwing of verharding tot de uitgiftegrens is minimaal 5 meter voor de rand langs het water.

Looproute om de locatie

Het pad rondom de locatie, bestemd voor de bewoners van de zorginstelling om een rondje te lopen, en bestemd voor de bevoorrading van de gebouwen (1-richtingverkeer) kan ook opengesteld worden voor openbaar gebruik. Aanbeveling daarbij is om het pad dan aan te laten sluiten op bestaande langzaam verkeersroutes, hierbij gebruik makend van de kwaliteiten van de omgeving (bijv. Trekvaart betrekken bij de looproute, looproute aansluiten op mogelijke grotere wandelrondes langs de Trekvaart)

Erfinrichting

Een bij de landschappelijke setting passende erfinrichting ontwerpen. Kenmerkend voor de dorpsrand zijn de groene, verzorgde en vriendelijk ogende erven. Voor het ontwerp van het erf biedt het boerenerf inspiratie. Bij voorkeur karakteristieke streekeigen bomen en hagen aan de randen van en op het erf plaatsen, zoals leilinde, fruit en notenbomen, essen, iepen, wilgen, veldesdoorn en dergelijke.

Erfafscheiding

De erfafscheiding is passend bij de landelijke omgeving. Omdat de locatie alzijdig gericht is gaat het hier om een voorkant-erfafscheiding. De erfafscheiding is laag en natuurlijk van uitstraling: lage haag en/of laag houten hek. Hoogte: maximaal 1.40m. De erfafscheiding is zorgvuldig vormgegeven en naturel of donker van kleur (geldt voor het houten hek: houtkleur, donkergroen of zwart).

2.1.2 Bebouwing: uitstraling, architectuur, vormgeving, kleur en materiaalgebruik

Uitstraling ‘landelijk’

Uitgangspunt: De bebouwing sluit aan op de bebouwing van IJsselmuiden, is passend bij de landelijke bebouwing langs de randen van IJsselmuiden. Ook voor deze locatie geldt het beeldregieplan dat voor het Meer is opgesteld als uitgangspunt. Dit wordt benoemd als ‘landelijke uitstraling’. De historische linten van IJsselmuiden zijn een belangrijke bron van inspiratie. De nieuwe bebouwing, die een relatie heeft met het landschap, refereert naar de plaatselijke boerderijen, schuren of tuinderswoningen en kent overeenkomstige stijlkenmerken. Dit kan op hedendaagse wijze worden ‘vertaald’ en vormgegeven. De woningblokken staan op royale, groene kavels. We zien veel gevels met een symmetrische opbouw en veel lage goten. Hieronder zijn de belangrijkste punten ten aanzien van de landelijke uitstraling weergegeven:

  • De bebouwing vormt onderling een bij elkaar horend ensemble qua vormgeving, materialisatie en kleurgebruik
  • De bebouwing is ‘landelijk’ van vorm, uitstraling en kleur- en materiaalgebruik.
  • De bouwmassa’s zijn een hedendaagse vertaling van vroeger veel voorkomende woningtypes in IJsselmuiden, zoals de typologie ‘boerderij’ of ‘schuur’, ‘werf’ of ’loods’, ‘dorpsvilla’, ‘tuinderswoning’
  • De bebouwing heeft een kap die eenvoudig van hoofdvorm is (historische referentie)
  • Het gaat hier om een markante plek die vraagt om bijzondere aandacht: extra zorg besteden aan de uitstraling van het ensemble

Vorm / Hoofdvorm

  • De bouwmassa’s bestaan uit hoekige, enkelvoudige volumes. Deze verwijzen naar traditionele typologieën
  • De architectuur is niet rond maar hoekig
  • De woningblokken zijn bescheiden qua uitstraling
  • Aan- of uitbouwen en dakkapellen zijn toegestaan, mits de typologie en hoofdvorm duidelijk herkenbaar blijven. De aan- en uitbouwen en dakkapellen dienen ontworpen te worden in samenhang met het hoofdvolume. De bijgebouwen, vrijstaand, of de aanbouwen, aan het hoofdvolume vast gebouwd, volgen de karakteristieken van de hoofdvolumes, hebben altijd een kap en zijn gelijk aanof geïntegreerd in het hoofdvolume. De vormbehandeling van een bijgebouw is gelijk aan het hoofdgebouw (bijvoorbeeld de aanbouw of de berging) of contrasterend (bijvoorbeeld de muziektent).
  • De woningblokken hebben een kap in de langs- of dwarsrichting.

Gevels

  • Evenwichtige gevelcompositie, afstemming van de plaats van raam- en deuropeningen
  • Kenmerkend zijn de traditionele gevelindeling, dit is veelal een symmetrische gevelindeling, en de verticaliteit van de gevelopeningen.

Afmeting

  • De hoogte van de bebouwing is maximaal 11m (zie bestemmingsplan)
  • I.v.m. de schaalgrootte is de breedte van de bebouwing maximaal 15m, wanneer de bebouwing breder is wordt deze in verschillende stroken opgebouwd met voor iedere ‘strook’ een eigen kap.

Materialisatie, kleurgebruik en detaillering*

Materialisatie

  • Locatiespecifieke materialisatie met gebruik van traditionele bouwmaterialen
  • Voor de gevel: baksteen, stucwerk, hout
  • Voor het dak: gebakken pannen of riet
  • Gebruik van houten kozijnen

Materiaalkleur

De kleuren bestaan uit ‘natuurlijke’ tinten, passend bij de landelijke uitstraling.

  • Het metselwerk heeft de kleur van traditioneel ‘levendig’ metselwerk dat zich kenmerkt door de structuur, de handvorm-oneffenheden, de gradaties in natuurlijke tinten enz. De kleur is: zachtrood, bruinrood, paarsrood.
  • Wit gekeimde gevels kunnen eventueel worden toegepast wanneer dit passend is in de landelijke setting en het ensemble zich daarvoor leent.
  • De kleur van de keramische dakpannen is zwart.
  • Een rieten kap heeft de natuurlijke kleur van het riet

Detaillering

De gevelbehandeling en detaillering is geënt op traditionele vormgeving en in principe sober van karakter; hedendaagse vertalingen van de erkers, serres, balkons, schoorstenen, deurlijsten, daklijsten, metselverbanden, vlechtwerk, speklagen, sierbogen etc.

Duurzaamheid

Duurzaamheid en verminderen van de CO2 uitstoot zijn in deze tijd een van de belangrijkste thema’s en uitdagingen, zeker bij nieuwbouwprojecten. Daarom: ruime aandacht voor duurzaamheidsaspecten.

Integreer zonnestroom of eventueel andere te gebruiken zichtbare duurzaamheidsmaatregelen op tijd in het ontwerp zodat deze elementen goed geïntegreerd kunnen worden.

* Voor een beeld van de ‘hedendaagse vertaling van landelijke typologieën’, de gewenste vormgeving, het kleur- en materiaalgebruik en de detaillering zie ook de referentiebeelden in het beeldregieplan.

2.2 Het plan

Het nieuwe pand zal worden ingericht voor ruim 50 cliënten van Philadelphia die intensieve zorg nodig hebben. Overdag zijn er zo'n 15 à 20 personeelsleden en 's avonds 12 tot 15. 's Nachts is er ook altijd een personeelslid aanwezig. Naast de slaapkamers, sanitair, keuken en woonkamers zijn er diverse activiteiten- en snoezelruimtes. Ook is er een kantoor met vergaderruimte. Op een deel van het gebouw is een dakterras.

Het plan voldoet aan de voorwaarden die in de vorige paragraaf zijn beschreven. De oriëntatie van de gebouwen is alzijdig. De gebouwen hebben een landelijke uitstaling en vormen tezamen een architectonisch geheel.

Onderstaande afbeeldingen geven een goed beeld van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991197-VB01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991197-VB01_0005.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moeten drie treden achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991197-VB01_0006.jpg"

Figuur 2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Gelet op artikel 3.1.6 lid 2 in combinatie met artikel 1.1.1 lid 3 van het Bro volgt dat de ladder ook van toepassing is voor uitwerkings- en wijzigingsplannen. Voor wijzigingsplannen is dit al bevestigd door de Raad van State.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'stedelijke ontwikkeling', 'bestaand stedelijk gebied' en 'regionale behoefte'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voor regionale behoefte is geen definitie in artikel 1.1.1 van de Bro opgenomen. Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Trede 1 regionale behoefte

In dit geval betreft het een ontwikkeling ten behoeve van een maatschappelijke voorziening in de vorm van een bijzondere woonvoorziening. Philadelphia heeft behoefte aan grotere locaties waar meerdere bewoners samen kunnen wonen. Samen met de gemeente Kampen zijn de mogelijkheden binnen de gemeente bekeken. Onderhavige planlocatie kwam positief uit die inventarisatie naar voren. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Trede 2 bestaand stedelijk gebied

Het plangebied beschouwen we als bestaand stedelijk gebied. In het moederplan had de planlocatie al de mogelijkheid om de bestemming Sport te wijzigen in onder meer een maatschappelijke functie. De locatie "Het Meer" is bovendien al jaren aangewezen voor de ontwikkeling van een woonwijk en wordt ook in de provinciale Omgevingsvisie genoemd als "geplande woonwijk". De bijzondere woonvoorziening sluit hier prima op aan.

Geconcludeerd kan worden dat de invulling van de locatie past binnen de kaders van duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

3.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Binnen het plan is het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte" - "Mixlandschap" van toepassing. Dit zijn de gebieden binnen de provincie waar sprake is van de verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Ook hier staat de kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. In dit perspectief worden de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook die van andere sectoren, nog nadrukkelijker verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

In de catalogus gebiedskenmerken, die onderdeel uitmaakt van de Omgevingsvisie, wordt het provinciaal belang van en de ambitie voor alle gebiedstypen beschreven door middel van gebiedskenmerken. Voor de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. Het spectrum aan gebiedskenmerken is gegroepeerd in vier lagen.

  • De natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop invloed uitoefenen.
  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het landschap ten behoeve van agrarische productie.
  • De stedelijke laag: in deze laag draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
  • Lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

Hieronder wordt middels de vierlagenbenadering uit de Omgevingsvisie, ingegegaan op de lagen die specifiek gelden voor het plangebied. In de catalogus gebiedskenmerken worden uitspraken gedaan over deze lagen. Normerende uitspraken zijn van provinciaal belang en worden als zodanig overgenomen in de planregeling. Richtinggevende uitspraken zijn voor de provincie wenselijke ontikkelingsrichtingen.

Natuurlijke laag 

Het plangebied "Het Meer" wordt aangeduid met "Oeverwallen". In de catalogus wordt als norm aangegeven dat de rivieren, uiterwaarden, rivierdalen en directe omgeving van insnijdende rivieren een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van een robuust watersysteem, de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit.

Het plangebied ligt niet in de uiterwaarden, maar op een kleine 500 meter afstand daarvan. Met de ontwikkeling van het plan is de instandhouding van een robuust watersysteem niet in het geding. Dit geldt ook voor de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit. De waarden worden in dit bestemmingsplan niet nader beschermd.

Agrarische laag 

Ook in de agrarische laag wordt het plangebied aangeduid als oeverwallen. Hiervoor geldt als norm dat het winterbed van de de IJssel een beschermende regeling krijgt. Omdat het plangebied niet in het winterbed ligt is daar in dit geval geen sprake van.

De stedelijke laag/lust en leisurelaag 

Zowel in de stedelijke laag als in de lust- en leisurelaag wordt er voor het plangebied geen informatie weergegeven.

Doordat de eigenschappen van het oorspronkelijke landschap zoveel mogelijk zijn geïntegreerd in het plan, ligt er een plan dat voldoet aan het principe van ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsvisie. Het groene gebied langs de Trekvaart en een aantal bestaande routestructuren blijven behouden. Het plangebied wordt ingericht met respect voor de omgeving, waarin de genoemde structuren uit het verleden herkenbaar blijven. Er is dan ook geen sprake van strijd met het in de Omgevingsvisie opgenomen provinciaal belang.

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende plan past binnen het provinciale beleid.

3.2.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

De IJsseldelta dankt haar status als Nationaal Landschap aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Het Nationaal landschap IJsseldelta bestaat grofweg uit twee met elkaar samenhangende delen: Mastenbroek en het Kampereiland. Dit zeer open kleiontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerkt door het traditionele verkavelingspatroon met restanten van kreken en huisterpen van het Kampereiland en anderzijds de rationeel en geometrisch verkavelde polder Mastenbroek.

Binnen de Nationale Landschappen zijn de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten medesturend voor de ontwikkeling van het gebied. In het Ontwikkelingsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta geven de samenwerkende partners, de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland en het Waterschap, aan hoe zij de opgave - behoud, beheer en versterking - willen realiseren.

Voor de ontwikkeling "Het Meer" geldt dat deze ook in het Nationaal Landschap ligt. De kernmerkende kernkwaliteiten (Relief: overgang zandrug - laaggelegen veengronden, Water: oude ijsselarm (Beek) en Trekvaart, openheid) worden niet op onaanvaardbare wijze doorkruist.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document. De planlocatie staat op de bij deze visie behorende plankaart nog als sportvoorziening aangegeven.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd (RvS, 15-08-2012, 201200752/1/R2). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

4.2 Landschap

De locatie Philadelphia ligt aan de zuidoostzijde van IJsselmuiden, op de komgronden gelegen tussen de IJsseldijk en de hoger gelegen Zandrug van Oosterholt. Het is een uitgestrekt open gebied, van oudsher was dit gebied onbebouwd. Er lagen weides, (hakhout)bossen, blekerijen en kwekerijen. De ruimte wordt nu doorsneden door de spoorlijn, de Zwolse weg, de Niersallee en de Oosterlandenweg. Ten zuiden van de spoorlijn ligt het bedrijventerrein Spoorlanden. Dit bedrijventerrein wordt in de nabije toekomst aan de andere zijde van de Oosterlandenweg uitgebreid. De noordelijke zijde van dit gebied blijft agrarisch en open. Zowel provinciaal als gemeentelijk beleid is gericht op handhaving van het open karakter van de randen langs de nieuwbouw. De nieuwe ontwikkelingen in Het Meer ontlenen hun identeit ook aan het landschap. Zicht op de omgeving is daarbij uitgangspunt, zowel op de Trekvaart als het open gebied aan de oostzijde. Men is zich op deze wijze altijd bewust van het landschap. En omgekeerd biedt het vanuit het landschap orientatiemogelijkheden op het dorp.

De locatie Philadelphia had in het verleden een bosrand aan de zuidzijde, langs de spoorlijn. Deze bosstrook wordt hersteld. Aan de oostzijde stond een populierenbos, een transparant bomenblok, passend bij het komgebied. In de gebiedsvisie “gezichten van IJsselmuiden” wordt parallel aan nieuwe ontwikkelingen een open structuurrijk, transparante boomstructuur die nieuwe samenhang brengt.

Het is dus gewenst aan de oostzijde van de locatie Philadelphia een dergelijk transparant bos weer terug te brengen en daarmee nieuwe ontwikkelingen landschappelijk in te passen. Een wal of geluidsscherm is contrair met hiermee. Het sluit de nieuwe ontwikkeling af van het landschap, ontneemt de bewoners en bezoekers het zicht op het landschap.

4.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

4.3.1 Milieueffectrapportage

Voor het plan geldt geen verplichting tot het uitvoeren van een milieu-effectrapportage. Het Besluit Milieueffectrapportage (Besluit MER) maakt onderscheid tussen mer beoordelingsplichtige plannen en besluiten (de zogenaamde D-lijst in de bijlage van het Besluit MER) en merplichtige plannen en besluiten (de zogenaamde c-lijst in de bijlage van het Besluit MER). Omdat sinds de wijziging van het Besluit per 1 april 2011 geen duidelijke ondergrens meer bestaat ten aanzien van de in het Besluit genoemde activiteiten is voor het bestemmingsplan “Het Meer” een zogenaamde vormvrije-MER opgesteld door de Anteagroep (Voorheen bureau Oranjewoud). De wijziging die dit plan behelst (van de bestemming sport naar maatschappelijk) is dermate ondergeschikt dat een aangepast onderzoek geen toegevoegde waarde heeft.

Ook de juridische kaders en de relatie met de Europese richtlijnen en het Besluit MER worden hierin beschreven.

De conclusie is dat de ontwikkeling van het gebied het Meer geen relevante milieueffecten veroorzaakt. Voor meer informatie wordt verwezen naar de bijlage bij het bestemmingsplan “Het Meer” op www.ruimtelijkeplannen.nl.

4.3.2 Bedrijven in de omgeving

Ten zuiden van de te wijzigen bestemming ligt het bedrijventerrein Spoorlanden. De daar aanwezige bedrijven worden door de nieuwbouw niet belemmerd in hun bestaande milieurechten. Direct ten zuiden van het spoor ligt een forse bedrijfshal op circa 70 meter afstand tot de gewijzigde bestemming met voornamelijk opslag van goederen. Deze hal schermt de lokatie grotendeels af van de overige activiteiten op het bedrijventerrein.

Direct achter het plangebied ligt een openlucht ijsbaan voor natuurijs welke slechts incidenteel in gebruik zal zijn (niet eens jaarlijks).

4.3.3 Spoorlijn Zwolle-Kampen

Volgens onderzoek door Goudappel Coffeng (zie bijlage) bedraagt de geluidbelasting door het spoor 1 dB meer dan de voorkeursgrenswaarde. Doordat inmiddels is besloten dat dit deel geëlektrificeerd zal worden zal de toekomstige geluidbelasting lager zijn dan de huidige en zal de geluidbelasting op de gevels onder de voorkerusgrenswaarde zijn. Dit levert verder geen belemmering op voor het plan.

4.3.4 Wegverkeer ten gevolge van de Oosterlandenweg

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluids(over)last ten gevolge van wegverkeer. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het plan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".

Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Zones langs wegen

Langs wegen is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) sprake van geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Een dergelijke zone geldt echter niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De snelheid op de Oosterlandenweg zal verlaagd worden naar 50 km per uur .

Een geluidonderzoek door Goudappel Coffeng laat zien dat ook na deze snelheidsvernindering nog steeds geveldelen van het nieuwbouwplan een geluidbelasting ondervinden van meer dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB(A)Lden) maar niet hoger dan de maximale ontheffingsgrenswaarde (63 dB(A)(Lden).

Een geluidwal van 4,5 meter hoogte is blijkens dit onderzoek een effectieve mogelijkheid om de geluidbelasting op een aanzienlijk del van de gevel van het plan te verminderen. Dit stuit echter op bezwaren van landschappelijke aard.

Het geluidonderzoek door bureau Goudappel Coffeng is als bijlage toegevoegd.

Omdat de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde maar niet hoger dan de maximale ontheffingsgrenswaarde verleent het college hier een ontheffing voor. Voorwaarde is dat door extra geluidsisolatie de gevelisolatie zodanig wordt verbeterd dat voldaan wordt aan de eisen van het Bouwbesluit.

Het ontheffingsbesluit is als bijlage toegevoegd.

De geluidkwaliteit aan de wegzijde van het plan is te kwalificeren als slecht, het oostelijke deel van het terrein als goed. Volgens de initiatiefnemers worden ook die gedeelten met name als buitenruimten gebruikt.

4.3.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld. De in de Wet milieubeheer genoemde grenswaarden worden ten gevolge van de ontwikkelingen in het plangebied nergens overschreden.

4.3.6 Stikstof in relatie tot de Natuurbeschermingswet

Het plangebied bevindt zich in de omgeving van Natura 2000 gebieden (Rijntakken, waaronder specifiek Scherenwelle). De beschermde gebieden kennen een maximale stikstofdepositie. Gelet op de beperkte omvang van het plangebied en het feit dat het extra verkeer van en naar het plangebied al direct opgaat in de veel hogere bestaande verkeersintensiteit van de Oosterlandenweg kan gesteld worden dat de bijdrage op de te beschermen gebieden door het plan verwaarloosbaar zijn.

4.3.7 Geurkwaliteit

Omdat de lokatie aan de rand van de bebouwde kom van IJsselmuiden is gelegen en direct grenst aan de het buitengebeid is geuronderzoek uitgevoerd door bureau Blauw.

Van alle agrarische bedrijven welke ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij van invloed kunnen zijn op de geurbelasting op het plan zijn daarom de emissies en de gevolgen op het plan berekend. Het blijkt dat de cumulatieve waarde niet boven de 2 odeureenheden uitkomt waardoor de geurkwaliteit ter plaatse als goed kan worden omschreven.

Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage.

4.3.8 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2007 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan Het Meer valt onder de gebiedstypering “woongebieden”.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten). groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.

De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige

personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen. Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft wordt niet ingegaan op bluswatervoorzieningen. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Standaard wordt bij de aanleg van de waterleiding in overleg met Vitens voorzien in een basiscapaciteit welke wordt afgestemd

op de aard van het gebied. Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (bouwvergunning/milieuvergunning) een grotere capaciteit vereist is wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen.

Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle-Kampen. Over dit baanvak worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Hierdoor vormt het baanvak geen aanleiding voor een nader onderzoek.

Wegverkeer

Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied enigszins aan de orde. Net als bij inrichtingen kent de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS) de systematiek van normen aan het plaatsgebonden risico en een oriëntatie op het groepsrisico (met onder bepaalde omstandigheden een verantwoordingsplicht). Ten behoeve van één bedrijf is een ontheffing verleend voor het transport van gevaarlijke stoffen nabij het plangebied. Dit is in overleg en na advies van brandweer gebeurd. Dit betreft de bevoorrading van vuurwerk voor de verkooppunten IJsselmotoren aan de Spoorstraat 33 te IJsselmuiden. Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ca 600 meter van het plangebied. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contour liggen op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen 

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.

4.3.9 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en in het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijke plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Plangebied

Ten tijde van het onderzoek was het plangebied in gebruik als weiland. Op de locatie zijn diverse watergangen aanwezig. Voor zover bekend heeft het perceel altijd een agrarische bestemming gehad. Er zijn geen gegevens bekend over eventuele gebouwen die aanwezig zijn geweest op het perceel.

Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de geplande ijsbaan en manage in het plangebied. Met het onderzoek wordt de huidige kwaliteit van de grond, het grondwater en de waterbodem vast te stellen is een verkennend (water) bodemonderzoek uitgevoerd.

Inmiddels is de ijsbaan aangelegd en gaat de bouw van de manage niet door maar wordt het voorgenomen ontwikkeling mogelijk gemaakt. Het onderzoek is weliswaar in 2007 verricht maar aangezien er geen bodembedreigende activiteiten in het plangebied zijn uitgevoerd beschouwen we de resultaten van het onderzoek nog als actueel (huidige bodemkwaliteit).

Resultaten verkennend (water)bodemonderzoek

Het milieukundig bodem- en waterbodemonderzoek geplande ijsbaan en manage nabij de Oosterlandenweg te IJsselmuiden (referentie: IJMD31-3/strg/007) is door Witteveen + Bos in 2007 uitgevoerd. Voor meer informatie wordt verwezen naar de bijlage bij het bestemmingsplan “Het Meer” op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Uit zintuiglijke waarnemingen blijkt dat in enkele grondmonsters van de bovengrond (tot 0,5 m –mv) lichte sporen van puin zijn aangetroffen. Verder zijn er in de grond, het grondwater en de waterbodem zintuiglijk geen waarnemingen gedaan (inclusief asbest) die kunnen duiden op een mogelijke bodemverontreiniging ter plaatse.

Uit de analyseresultaten van het onderzoek, ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling, blijkt dat ter plaatse van één boring op het noordwestelijk gedeelte van het terrein in de bovengrond een licht verhoogd gehalte met kwik en in de ondergrond een matig verhoogd gehalte met koper en lood is aangetroffen. Daarnaast is plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan EOX in de bovengrond aangetroffen. In het grondwater zijn ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling geen verhoogde gehalten aangetroffen. Het slib/sediment uit de naastgelegen watergang heeft op basis van het PAK-gehalte klasse 2.

Conclusie

Uit het bodem- en waterbodemonderzoek ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling (ten zuiden van de Trekvaart nabij de Oosterlandenweg) zijn op enkele plekken licht tot matig verhoogde gehalten aan zware metalen of EOX in de grond aangetroffen. Deze gehalten geven geen belemmeringen voor het voorgenomen gebruik op deze locatie. Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd.

4.4 Water

4.4.1 Watertoets

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. De Watertoets moet vooral worden gezien als een procesinstrument waarbij het waterschap zo vroeg mogelijk tijdens de planvorming wordt betrokken, zodat water als één van de sturende principes binnen de planvorming kan worden meegenomen.

In het kader van het moederplan "Het Meer" is uitgebreid onderzoek uitgevoerd en heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap.

Relevant Beleid

Het beleid van het Waterschap staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013 - 2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Het gebied Het Meer betreft een groen gebied in de kern IJsselmuiden. Het Meer bestaat uit het gebied gelegen tussen de Oosterholtseweg, Burgemeester van Engelenweg, Trekvaart en Spoorlijn Kampen-Zwolle en de Oosterlandenweg. Het gebied bevindt zich niet binnen een beekdal of een primair watergebied, zoals die binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Overijssel worden benoemd. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Wel heeft het plangebied in de huidige situatie een geringe maaiveldligging, relatief hoge grondwaterstanden en een relatief slecht doorlatende bodem (veen). Het voorkomen van grondwateroverlast in de toekomstige situatie verdiend daarom bijzondere aandacht. Het gebied maakt waterhuishoudkundig deel uit van het bemalingsgebied Trekvaart waarin een zomer- en winterpeil wordt gehanteerd van respectievelijk -1,00 m NAP en -1,20 m NAP.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte voorgeschreven die is vastgelegd in het GRP van minimaal 100 cm voor wegen. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het toekomstig weghoogte. Het plangebied ligt binnen de invloedlijnen van de IJsselmeer peilstijging. Vanwege klimaatverandering en de voorgenomen IJsselmeer peilstijging adviseert het waterschap het gebied 20 cm extra hoger aan te leggen om in de toekomst geen problemen te krijgen met grondwater. Om deze reden wordt binnen het plangebied een ontwateringsdiepte aangehouden van 120 cm voor wegen ten opzichte van GHG met een maximum terreinhoogte van 0,15m1+/0,28m1+NAP. Voor bestaande bebouwing gelegen in het plangebied mag de ontwatering en afwatering van het terrein niet verslechteren. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt, in het geval er nieuwe ontwikkelingen plaats vinden, geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied of door het plaatsen van nieuwe peilbuizen.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 25 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Eigenaren en gebruikers dienen zich ervan bewust te zijn dat ruimten die beneden straatniveau zijn gelegen niet rechtstreeks mogen lozen op de openbare riolering. De lozing kan alleen plaats vinden als de eigenaar/gebruiker een eigen pompinstallatie plaats die voorzien is van een terugloop blokkering/balkeerklep.

Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied Het Meer ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijselse Delta, De Trekvaart. Het functioneren van deze watergang(en) en watergangen van bestaand stedelijk gebied moet te allen tijde worden gegarandeerd van een goede afwatering. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Drents Overijselse Delta beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Drents Overijselse Delta opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Over de inrichting en het beheer en onderhoud van eventueel nieuw stedelijk water vindt afstemming plaats met het waterschap. Uitgangspunt is dat stedelijke waterberging bij het waterschap in beheer en onderhoud komt.

Voor de aan te leggen woonwijk wordt een waterhuishoudings- en rioleringsplan opgesteld. Hierbij worden een aantal uitgangspunten meegenomen, die hieronder kort worden weergegeven:

  • Streven naar een zo efficiënt mogelijke ont- en afwatering. Wat niet nodig is, ook niet aanleggen.
  • De verantwoordelijkheid voor het onderhoud zo veel als mogelijk bij één particulier onderbrengen: de particulier die ook direct belang heeft bij de ont- en afwatering van zijn perceel.
  • De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van een wadi op particulier terrein neerleggen bij de eigenaar.
  • Doorspoelen (indien noodzakelijk) van het IT-riool onder de wadi op particulier terrein neerleggen bij de gemeente.

Conclusie 

In juni 2012 is er nader onderzoek uitgevoerd naar de omvang van de waterberging (zie bijlage).

Om te voorkomen dat de maximale waterstand en de afvoeren in de Trekvaart toenemen, wordt een robuust watersysteem aangelegd in het plan Het Meer dat aansluit op het watersysteem Trekvaart met voldoende waterberging. Daarnaast wordt de groene berging bij de terp optimaal benut voor waterberging. Er kan dan circa 1.900 m3 water rond de terp geborgen worden. Door de combinatie van een ruimere berging bij de terp en de inzet van de randzone langs de Trekvaart als waterberging neemt bij een T=100-situatie de maximale waterstand op de Trekvaart niet toe (enkele mm's lager). De maximale afvoer neemt ca. 1,5 % af tot maximaal 0,66 m3/s.

Het waterschap heeft de voorkeur om de afvoer van de peilgebieden niet groter te laten zijn dan de landelijke afvoernorm van 1,5 l/s/ha. Dit is mogelijk door de aansturing van de stuw aan te passen. Als de afvoer van de peilgebieden hiertoe beperkt wordt, verandert de maximale waterstand nauwelijks en treedt er dus geen wateroverlast op.

Op basis van de uitgevoerde analyse is het voorstel om naast de geplande berging in Het Meer een ruimere waterberging rond de terp aan te leggen en de randzone Trekvaart als waterberging in te zetten. De aanpassing/automatisering van de stuw is geen onderdeel van het project Het Meer. In een later stadium kunnen waterschap en gemeente afspraken maken over de aanpassing van de stuw.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Voor hemelwater wordt in het totale plangebied Het Meer een IT-riool aangelegd zodat hemelwater kan infiltreren in de bodem in droge perioden. De afwatering van bestaande bebouwing en nieuwbouw percelen vindt ondergronds plaats naar het IT-riool. Bij extreme buien kan overtollig hemelwater via het IT-riool en aangelegde watergangen afstromen naar oppervlaktewater van het watersysteem Trekvaart. De afvoer van hemelwater vanuit het plangebied vindt rechtstreeks plaats naar de waterbergingen in het plangebied en de Trekvaart. In extreme natte perioden zal het infiltratie riool drainerend (ontwaterend) werken.

Voor de afwatering van bestaande en nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een robuust, duurzaam en efficiënt te beheren en te onderhouden watersysteem of een andere duurzame oplossing met voor elk perceel een eigen afwateringsmiddel dat aansluit op het IT-riool.

Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

In het plangebied moeten het afvalwater en hemelwater worden gescheiden. Het afvalwater dat vrijkomt binnen het plangebied wordt onder vrijverval geloosd op een te realiseren rioolgemaal in het plangebied. Het rioolgemaal transporteert het afvalwater op een gesloten afvalwaterketen naar het hoofdrioolgemaal Bergweg. Dit om de vuiluitworp op oppervlaktewater vanuit de rioolwateroverstorten van de bestaande gemengde rioolstelsels niet te vergroten en de rioolgemalen in deze gebieden niet extra te belasten. Mogelijk kan het afvalwater van het gebied het Meer aangesloten worden op de bestaande afvalwatertransportleiding vanaf het industrieterrein Zendijk naar het hoofdrioolgemaal Bergweg. Op deze transportleiding zijn reeds diverse rioleringsgebieden van de kern IJsselmuiden aangesloten. Het hoofdrioolgemaal van IJsselmuiden aan de Bergweg verpompt het afvalwater van de kern IJsselmuiden vervolgens naar de RWZI Kampen.

Bij de inrichting van dit gebied zal in ieder geval een goede oplossing worden gezocht voor de waterafvoer/waterhuishouding. Op een kaart behorende bij deze toelichting (bijlage) zijn de bestaande en nieuw aan te leggen afwateringssloten, greppels en duikers ingetekend. Ook zijn de profielen van een greppel met IT-riool en een nieuwe watergang weergegeven. Daarnaast zijn de gebieden aangegeven die als waterberging kunnen fungeren.

Ophogen terrein Philadelphia/ Wateropvang

Bij het toevoegen van bebouwing en verhard oppervlak dient extra waterberging te worden gemaakt in principe binnen het plangebied. Wanneer dit niet mogelijk is zal gezocht worden naar oplossingen hier buiten.

Mogelijkheden voor wateropvang zijn: Open water bijvoorbeeld in de vorm van het verbreden van bestaande sloten, wadi's en/of het beperken van nieuw verhard oppervlak door gebruik van halfverharding of groen, groene daken. Het ondergronds bergen van hemelwater is niet mogelijk in verband met de grondwaterstand / drooglegging van 1 meter op deze locatie.

Volgens berekening is op basis van het conceptplan (januari 2016) naast het aanwezige bestaande water ca. 575 m2 nieuwe wateroppervlak nodig. Dit kan worden geraliseerd door de bestaande watergang tussen ijsbaan en spoor met circa 1,5 m1 te verbreden. Een andere mogelijkheid is het maken van een vijver. Er zijn mooie combinaties te maken met de herinrichting van het groen en de wandelpaden in dit gebied

Onderhoud watergangen

De watergang langs de parallelweg Oosterlandenweg en langs de Trekvaart worden door het waterschap onderhouden vanaf de weg. De spoorsloot wordt onderhouden door Railinfratrust B.V. vanaf de zijde van het spoor. Kadastraal ligt de watergang op Railinfratrust B.V. grond.

Riolering

Bij het ijsbaangebouw staat een drukriolering gemaaltje voor de DWA die loost in plan Het Meer. DWA van de nieuwbouw kan daar lozen. Verplaatsing op kosten van Philadelphia. Voor RWA afvoer van verharding en dakvlakken is een PVC buis 250 mm voldoende met een uitmonding van 400 mm.

Aanleghoogte terrein: Dezelfde aanleghoogte hanteren als plan Het Meer. MV 0,28m1+NAP en waterpeil (zomer en winter) 1,00m1/1,20m1-NAP.

Watertoetsproces

Het Waterschap Drents Overijselse Delta is geïnformeerd over het plan. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijselse Delta geeft een positief wateradvies.

4.4.2 Overstromingsrisico

Quickscan 

Het plangebied is gelegen in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstroming risicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie 

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstroming risicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur A). Dit is op basis van de huidige maaiveldhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991197-VB01_0007.jpg"

Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden 

Bron: Provincie Overijssel 

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor de kop van Spoorlanden is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 0 en 6 uur (zie figuur B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991197-VB01_0008.jpg"

Figuur B: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak

Bron: Provincie Overijssel

Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie.

Het Zwarte Meer wordt van de IJssel en het Ketelmeer gescheiden door de balgstuw bij Ramspol en de verbindende kering traject IJsselmuiden-Ramspol. De balgstuw heeft een normfrequentie van 1/4000 per jaar (gelijk aan de normfrequentie van dijkring 7, Noordoostpolder), de verbindende kering heeft een normfrequentie van 1/500 per jaar.

De normfrequentie van dijkring 10 is vastgesteld op 1/2000 per jaar. De beheerder van dijkring 10 is Waterschap Drents Overijselse Delta.

Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.

In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 10 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering.

Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

4.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Natuurtoets

In opdracht van de gemeente Kampen heeft Ecogroen een quickscan natuurtoets uitgevoerd om de waarden in een bosstrook nabij IJsselmuiden in beeld te brengen. De bosstrook ligt tussen de Trekvaart en de spoorlijn Kampen – Zwolle, langs de ijsbaan.

Het onderzoek is voor een belangrijk deel gebaseerd op een veldbezoek, welke is uitgevoerd op 25 april 2016. Tijdens het veldonderzoek is het plangebied en directe omgeving grondig geïnspecteerd op aanwezige beschermde en bedreigde flora en fauna. Ook is de Nationale Databank Flora- en Fauna (NDFF) geraadpleegd. De resultaten uit de NDFF zijn opgenomen in bijlage 2 van het rapport en worden kort behandeld in het onderdeel bureaustudie.

Voorliggend onderzoek geeft een beeld van de in het plangebied te verwachten beschermde soorten. Wij gaan hierbij uit van soorten welke zijn beschermd door de Flora- en faunawet en gebiedsgerichte natuurbescherming. In voorliggende rapportage is ook een korte effectbeoordeling opgenomen. Omdat de planvorming nog niet uitgekristalliseerd is, worden effecten op hoofdlijnen beschreven.

4.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

De werkzaamheden vinden plaats op geruime afstand van Natura 2000-gebieden en beschermde Natuurmonumenten. In de directe omgeving is wel Nationaal Natuurnetwerk (NNN; voorheen EHS) en/of natuur buiten het NNN aanwezig. De aard van de werkzaamheden zorgt er voor dat negatieve effecten op voorhand uit te sluiten zijn. Het nemen van vervolgstappen is dan ook niet aan de orde vanuit het oogpunt van gebiedsbescherming en provinciaal NNNbeleid.

4.5.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

  • Uit de NDFF blijkt dat langs de Trekvaart op verschillende locaties (zes in totaal) spindotterbloem voorkomt (tabel 2 Flora- en faunawet). Ook blijkt uit de NDFF dat net te noorden van de bosstrook de zwanenbloem en dotterbloem aanwezig is (tabel 1 Flora- en faunawet). De locaties zijn weergegeven op de verspreidingskaart in bijlage 2. In de bosstrook zelf zijn volgens de NDFF geen beschermde en bedreigde plantensoorten aanwezig. Tijdens het veldonderzoek zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. De bosstrook is verruigt, er komen alleen algemene ruigtekruiden voor. Op basis van het veldonderzoek en de terreinkenmerken is het voorkomen van beschermde plantensoorten uitgesloten;
  • Er is geen bebouwing aanwezig. Opgaande bomen in de bosstrook zijn, voorafgaand aan het veldbezoek, al grotendeels gekapt. In de aanwezige opslag zijn geen holtes aangetroffen die kunnen dienen als vaste verblijfplaats voor vleermuizen (allen Ff-wet tabel 3). Mogelijk worden de bosstrook, de ijsbaan en de naastgelegen sloten en trekvaart wel gebruikt als vliegroute of foerageergebied. In 2006 is het gebruik van de Trekvaart als foerageerroute door een beperkt aantal (ca. 9 stuks) gewone dwergvleermuizen aangetoond (Ecogroen, 8 december 2006). Er is in de ruime omgeving naar verwachting voldoende foerageergebied aanwezig en ook zal de vliegroute naar verwachting niet essentieel zijn. Wel is, voorafgaand aan werkzaamheden, nader onderzoek nodig om deze aanname te toetsen en het gebruik van de bosstrook door vleermuizen in beeld te brengen.
  • Zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden op basis van het veldonderzoek en verspreidingsgegevens uit NDFF ook niet verwacht. Hiernaast ontbreekt geschikt biotoop in het gebied. Wel zijn verspreid in en rond de bosstrook vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zoals Huisspitsmuis, Rosse woelmuis en Mol (Ff-wet tabel 1) te verwachten. Wanneer er werkzaamheden worden uitgevoerd, kunnen enkele exemplaren en verblijfplaatsen van deze laag beschermde grondgebonden zoogdieren verloren gaan. Voor laag beschermde kleine zoogdieren geldt automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze zoogdieren niet aan de orde is;
  • Jaarrond beschermde nestlocaties van soorten als Sperwer en Buizerd zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen en komen ook niet naar voren in de NDFF. De nog in de bosstrook aanwezige bomen zijn te klein om als nestgelegenheid voor roofvogels te dienen. Op de parkeerplaats is tijdens het veldbezoek een alarmerende Kleine plevier aangetroffen, wat kan duiden op een nest in de directe omgeving. Hiernaast is het verruigde terrein en de nog aanwezige bosschage uitermate geschikt als broedbiotoop voor allerlei kleine zangvogels. Alle broedvogels zijn gedurende het broedseizoen (welke globaal loopt van april tot en met juli) beschermd en mogen in deze periode niet verstoord of geschaad worden. Voor verstoring van vogels tijdens het broedseizoen wordt geen ontheffing verleend;
  • Rondom de bosstrook en de ijsbaan zijn enkele sloten aanwezig. Ook zijn in het verleden direct naast de ijsbaan enkele poelen aangelegd die dienen als biotoop voor de rugstreeppad. In de periode 2007/2008 zijn in deze poelen door Ecogroen in het kader van mitigerende maatregelen voor een ontwikkeling aan de andere zijde van de Trekvaart rugstreeppadden uitgezet. Uit de NDFF komt dan ook naar voren dat er rugstreeppadden in de poelen aanwezig zijn. De laatste vijf jaar zijn er 43 waarnemingen van rugstreeppadden in NDFF opgenomen, zie ook de verspreidingskaart in bijlage 2. De bosstrook dient mogelijk als winterbiotoop voor de rugstreeppad. Wanneer er werkzaamheden in de bosstrook worden uitgevoerd, zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk om overtreding van de Flora en faunawet te voorkomen. Hierbij dient ook opgemerkt te worden dat werkzaamheden mogelijk invloed hebben op aanwezig voortplanting biotoop, bijvoorbeeld door (tijdelijke) verandering in grondwaterstand, extra beschaduwing ect. ;
  • Er worden, gezien de aanwezige biotopen, geen andere zwaarder beschermde amfibieën verwacht dan de rugstreeppad. Ook de NDFF meldt het voorkomen van andere zwaarder beschermde amfibieën niet. Wel is er geschikt biotoop voor laag beschermde, algemene amfibieën aanwezig zoals Kleine watersalamander (ook als waarneming in NDFF), Gewone pad en Bruine kikker (allen Ff-wet tabel 1). De sloten blijven behouden, er vinden geen werkzaamheden in de sloten zelf plaats. Wel kunnen oevers betreden worden bij de aanplant van nieuw bos, waardoor enkele exemplaren van deze laag beschermde amfibiesoorten verloren kunnen gaan. Voor laag beschermde amfibieën geldt automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze amfibieën niet aan de orde is;
  • De sloten direct rondom de bosstrook zijn de soorten Brasem, Kleine modderkruiper, Driedoornige stekelbaars, Bittervoorn, Blankvoorn, Baars, Rietvoorn en Tiendoornige stekelbaars aangetroffen. De Kleine modderkruiper is opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet, bittervoorn staat op tabel 3. Er vinden geen werkzaamheden plaats in de sloten. Negatieve effecten op eventueel aanwezige beschermde vissoorten zijn daarom op voorhand uit te sluiten;
  • Vaste verblijfplaatsen of voortplantingslocaties van reptielen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens (NDFF) ook niet in het plangebied verwacht.

Effectbeoordeling en mitigerende maatregelen

  • Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en ten aanzien van NNN-beleid is niet aan de orde;
  • Wanneer werkzaamheden plaats vinden in of rond de poelen of in de bosrand kan dit verlies van voortplantingswater en overwinteringsgebied van de strikt beschermde Rugstreeppad tot gevolg hebben. Wanneer aantasting van het watermilieu, zandige oevers en mogelijke overwinteringslocaties niet voorkomen kan worden, is nader onderzoek naar het voorkomen van de rugstreeppad en het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk;
  • Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën. Voor deze tabel 1]soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht;
  • Tijdens het veldbezoek is een alarmerende plevier waargenomen. De kans bestaat dat deze tot broeden is gekomen in of in de omgeving van de bosstrook. Hiernaast is het verruigde terrein uitermate geschikt als broedbiotoop voor allerlei kleine zangvogels. Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. De broedperiode voor loopt globaal van 1 april tot en met eind juli. Wij adviseren om eventuele werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Landschappelijk is het plangebied een boeiende locatie. Het gebied bevindt zich in de meander van een fossiele IJsselbedding. Het gaat om een laagte die vanaf de prehistorie door de Ijssel is opgevuld met sediment. Het plangebied maakte deel uit van de oever van de verdwenen IJsseltak. Bewoners in de prehistorie vestigden zich bij voorkeur op dit soort locaties. Hier zullen ze de voorkeur hebben gegeven aan de overzijde, waar zich een rivierduin bevindt en ze dus droge voeten hielden. Qua archeologie valt hier weinig te verwachten. Voor wat betreft archeologische monumentenzorg adviseert de gemeentelijk archeoloog vrijstelling voor deze locatie.

4.6.2 Monumentenzorg

Er zijn geen monumenten of karakteristieke panden in het plangebied of directe omgeving.

4.7 Kabels en leidingen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

In het projectgebied bevinden zich geen planologisch relevante leidingen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een wijzigingsplan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

5.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten.

De locatie is opgenomen in de, door de gemeenteraad vastgestelde, gezamenlijke grondexploitatie voor Het Meer. In deze grondexploitatie zijn alle kosten en opbrengsten voor deze locatie opgenomen. De grondexploitatie kent een positief resultaat. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid aangetoond.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

6.1 Inleiding

Het wijzigingsplan 'Het Meer 2012, 1e wijziging Philadelphia’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In het wijzigingsplan is alleen de bestemming Gemengd opgenomen. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 wordt de op de kaart aangegeven bestemming omschreven en worden de bouwregels vermeld. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.2 Plansystematiek

6.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

6.2.2 Regels
6.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

6.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

6.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

6.3 Bestemming

De locatie Philadelphia heeft in het wijzigingsplan 'Het Meer 2012, 1e wijziging Philadelphia' de bestemming Gemengd. Uit het moederplan komt de regeling dat de gronden zijn bestemd voor dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen cultuur en ontspanning en horecabedrijven in de categoriën 1 en 2 met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen. De bouwhoogte mag maximaal 11 meter bedragen en de goothoogte maximaal 7 meter. De dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde "Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen". De ontwikkeling van een vestiging van Philadelphia valt onder de categorie Bijzondere doeleinden. Bij plannen voor maatschappelijke voorzieningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen kan het wettelijk voorgeschreven vooroverleg met provincie achterwege blijven.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen is al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap en is goedgekeurd. Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan wordt gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl, het Gemeenteblad en de Staatscourant en zal gedurende zes weken ter inzage liggen.