direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Engbersweg 8 Anevelde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00135-VG01

Toelichting

Overzichtskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00135-VG01_0001.png"

Gemeente Hardenberg, bron: Topografische Dienst

Hoofdstuk 1 Inleiding

AANLEIDING

De aanleiding voor het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is de uitbreiding van het pluimveebedrijf op het perceel aan Engbersweg 8 te Anevelde met een pluimveestal en een droge mestopslag.

LIGGING PLANGEBIED

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Hardenberg in het buurtschap Anevelde. De navolgende luchtfoto geeft een beeld van de globale ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00135-VG01_0002.png"

Figuur 1. Luchtfoto van het plangebied en de omgeving, bron: Google Earth

Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld volgens de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Ook is zoveel mogelijk aangesloten bij het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied.

LEESWIJZER

In het volgende hoofdstuk worden de huidige en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid van de provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg behandeld. In hoofdstuk 4 komen de verschillende voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken aan de orde. De onderdelen die in dit hoofdstuk worden behandeld, zijn milieuzonering, bodem, water, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, externe veiligheid, archeologie en ecologie. In de daarop volgende hoofdstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op de juridische vormgeving en de economische uitvoerbaarheid van het plan. Ten slotte komt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

LIGGING EN BEGRENZING PLANGEBIED

Het plangebied ligt aan de Engbersweg 8 in Anevelde. De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Engbersweg en de zuidelijke grens door de Pothofweg. Ten oosten van het plangebied ligt een perceel waarop een agrarisch bedrijf is gevestigd. Ten noorden van het plangebied ligt een agrarisch perceel. De navolgende afbeelding geeft een beeld van de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00135-VG01_0003.png"

Figuur 2. Luchtfoto van het plangebied, bron: Google Earth

GEBRUIK EN BEBOUWING

In de bestaande situatie is op het perceel een pluimveebedrijf gevestigd. De drie stallen van dit bedrijf staan in het noordelijke deel van het plangebied. De westelijke stal wordt gebruikt voor de opslag van eieren en als werktuigberging. De middelste stal doet dienst als eierlokaal en als berging. De oostelijke stal is de pluimveestal. Deze stal biedt plaats aan 28.800 scharrelkippen. De stallen zijn aan de zuidzijde onderling met elkaar verbonden.

De bestaande bebouwing in het zuidelijke deel van het plangebied is opgenomen in figuur 3. In het zuidelijke deel staan twee woningen, twee bergingen, een hooiopslag en een houten werktuigberging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00135-VG01_0004.png"

Figuur 3. De bestaande bebouwing in het zuidelijke deel van het plangebied

WEGENSTRUCTUUR EN ONTSLUITING

Het plangebied ligt ten oosten van de Engbersweg. Deze weg sluit in noordelijke en in westelijke richting aan op de N34 (Hardenberg-Coevorden). Het plangebied heeft vier ontsluitingen op de Engbersweg, alle aan de westzijde van het plangebied. De meest oostelijke woning heeft een ontsluiting op de Pothofweg.

VERHARDING

Aan de voor- en achterzijde van de stallen en bij de beide woningen is verharding aanwezig.

GROEN- EN WATERSTRUCTUUR

Ten oosten van de Engbersweg ligt een houtsingel. Bij de woningen liggen tuinen en grasvelden. Het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied is in de bestaande situatie in agrarisch gebruik. In het plangebied komt geen oppervlaktewater voor.

OMGEVING PLANGEBIED

Het bedrijf is gevestigd in het essenlandschap tussen Hardenberg en Gramsbergen. De oude contouren van de Vecht bepalen hier het landschap. Het gebied kenmerkt zich door een open landschap met oude karakteristieke beplantingen op de hogere en lagere gedeelten. Het bedrijf ligt op zo'n hogere kop in het landschap.

Binnen het essenlandschap zijn singels structuurbepalend. Bedrijven en woningen liggen verspreid langs de kronkelige wegen en zijn deels verscholen en deels zichtbaar.

2.2 Toekomstige situatie

BEBOUWING EN GEBRUIK

In de toekomstige situatie wordt de meest oostelijk gelegen stal aan de noordzijde uitgebreid met een droge mestopslag. Deze opslag heeft een oppervlakte van circa 510 m². Ten oosten van de meest oostelijk gelegen stal wordt een nieuwe legkippenstal gebouwd met een oppervlakte van circa 1.760 m². Deze stal wordt aan de zuidwestzijde door middel van een verbindingssluis verbonden met de bestaande stallen. De nieuwe legkippenstal biedt plaats aan 30.000 kippen.

VERHARDING

Aan de voor- en achterzijde van de nieuwe legkippenstal wordt nieuwe verharding aangebracht.

RUIMTELIJK KWALITEITSPLAN

In verband met de uitbreiding van het bedrijf is het 'Ruimtelijk kwaliteitsplan Engbersweg 8 Anevelde' opgesteld (Buro Stad en Land). Dit plan is opgenomen als bijlage. De inrichtingstekening uit dit plan is opgenomen in figuur 4. De basisinspanning voor de landschappelijke inpassing bevat:

• aanplant inheemse houtsingel aan noordzijde (achterzijde) van het erf;

• dubbele bomenrij tussen inritten (om onveilige verkeerssituatie te voorkomen);

• aanplant bomenrij aan zuidzijde om aanzicht gevels te verzachten;

• gebruik inheemse beplanting.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00135-VG01_0005.png"

Figuur 4. Het erfinrichtingsplan, bron: Buro Stad en Land

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie

OMGEVINGSVISIE

Het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid is weergegeven in de Omgevingsvisie Overijssel. De Omgevingsvisie is een integraal beleidsplan voor de fysieke leefomgeving waarin het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan zijn samengevoegd. Tijdshorizon van de visie is 2030. De omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdambitie van de Omgevingsvisie is 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Ruimtelijke kwaliteit is de goede functie op de goede plek op de goede manier ingepast in de omgeving. Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

UITVOERINGSMODEL

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit en de duurzaamheid bereiken door het toepassen van een uitvoeringsmodel. Dit model bestaat uit drie stappen. De eerste stap in dit model is een toetsing van een ontwikkelingsinitiatief aan de generieke beleidskeuzes. Hierbij dient antwoord te worden gegeven op de vraag of een ontwikkeling nodig, dan wel mogelijk is. De tweede stap gaat in op de vraag waar een ontwikkelingsopgave een plek zou moeten krijgen, hierbij is het ontwikkelingsperspectief van een locatie van belang. In de derde en laatste stap staat de vraag hoe de ontwikkeling wordt ingepast centraal. Hierbij is de door de provincie opgestelde Catalogus Gebiedskenmerken van belang. Hierna worden deze drie stappen ten aanzien van de herontwikkeling van het plangebied doorlopen.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de Europese Unie, het Rijk of de provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn. Generieke beleidskeuzes betreffen onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Naast deze vakinhoudelijke generieke beleidskeuzes hanteert de provincie bij gebiedsontwikkeling de SER-ladder. Deze ladder is ontwikkeld voor de stedelijke omgeving. De provincie spreekt bij ontwikkelingen in de groene omgeving (het buitengebied) van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Bij dit principe worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd. Deze werkwijze is gebaseerd op de SER-ladder en houdt het volgende in:

  • 1. (her)benutting van bestaande bebouwing;
  • 2. combinatie van functies conform gebiedskenmerken;
  • 3. uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houdend met ontsluiting, conform gebiedskenmerken.

TOETSING AAN GENERIEKE BELEIDSKEUZES

Wat betreft de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de generieke beleidskeuzes wordt verwezen naar hoofdstuk 4. Daar wordt ingegaan op de voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken en de desbetreffende generieke beleidskeuzes. Zoals blijkt, leiden deze onderzoeken niet tot belemmeringen.

Ten aanzien van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt dat er voor het plangebied sprake is van uitbreiding. Zoals uit de planbeschrijving blijkt, wordt deze nieuwe bebouwing aangesloten op de bestaande bebouwing en wordt gebruikgemaakt van de bestaande ontsluiting. Daarnaast geeft de provincie aan dat de uitvoering dient te gebeuren conform de gebiedskenmerken. Dit aspect wordt verderop in deze paragraaf behandeld.

De generieke beleidskeuzes vormen hiermee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Ontwikkelingsperspectief

In de Omgevingsvisie wordt een ontwikkelingsvisie voor de hele provincie Overijssel gegeven. Dit doet de provincie aan de hand van twee ontwikkelingsperspectieven, één voor de stedelijke omgeving en één voor de groene omgeving. Het plangebied valt onder het ontwikkelingsperspectief voor de groene omgeving. De provincie stelt dat het in de groene omgeving gaat om het behoud en de versterking van het landschap. Het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur dient samen te gaan met ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers.

De groene omgeving wordt door de provincie nog weer verder opgedeeld in drie verschillende ontwikkelingsperspectieven. Het plangebied valt onder het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte' met als verdere aanduiding 'mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren'. De provincie geeft aan dat dit gebieden zijn voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie, zorg, natuur en water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

In dit ontwikkelingsperspectief is derhalve sprake van een verweving van functies. De provincie geeft in de Omgevingsvisie aan binnen dit ontwikkelingsperspectief de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw nog nadrukkelijker te willen verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

LANDBOUW

In de Omgevingsvisie gaat de provincie ook in op het beleid ten aanzien van de landbouw. De ambitie van de provincie is om ontwikkelingsmogelijkheden te bieden voor schaalvergroting en verbreding in de landbouw. Ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte' geeft de provincie aan dat er afgezien van de regels die overal gelden (bijvoorbeeld milieubeleid) geen beperkingen voor de bedrijfsontwikkeling van bestaande bedrijven zijn.

TOETSING AAN ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF

De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf. Voor het ontwikkelingsperspectief waarin het plangebied ligt, heeft de provincie aangegeven dat er geen beperkingen zijn voor de bedrijfsontwikkeling van bestaande bedrijven. Daarnaast is het landbouwbeleid van de provincie gericht op schaalvergroting en verbreding. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen het ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

De provincie heeft de ambitie om een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elke ontwikkeling iets bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Hierbij speelt de ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol. Voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn essentiële gebiedskenmerken het uitgangspunt. Deze kenmerken zijn opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. De provincie hanteert hierbij een lagenbenadering. In totaal zijn er vier lagen te onderscheiden: een natuurlijke laag, een laag van het agrarisch cultuurlandschap, een stedelijke laag en een lust- en leisurelaag.

Bij de natuurlijke laag valt het plangebied onder de categorie dekzandvlakte en -ruggen. In de Catalogus Gebiedskenmerken geeft de provincie aan dat de ambitie voor deze gebieden is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door beplanting met 'natuurlijke' soorten.

Als er ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Daarnaast is bij ontwikkelingen de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Bij de laag van het agrarische cultuurlandschap valt het plangebied onder het essenlandschap. In de Catalogus Gebiedskenmerken geeft de provincie bij deze gebieden aan dat het de ambitie is om de es als ruimtelijke eenheid te behouden en om de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen te versterken.

Als er ontwikkelingen plaatsvinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Het plangebied valt niet onder de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag.

TOETSING AAN GEBIEDSKENMERKEN

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van een bestaand boerenbedrijf. De uitbreiding bestaat uit een droge mestopslag en een legkippenstal. In verband met deze uitbreiding is een erfinrichtingsplan opgesteld, waarbij de houtsingel rondom het bedrijf wordt verlengd door middel van streekeigen beplanting, hierdoor worden de gebiedskenmerken versterkt. De aanwezige bebouwingsstructuur blijft gehandhaafd en wordt gerespecteerd. Hierdoor gaat de uitbreiding niet ten kosten van het essenlandschap.

De voorgenomen ontwikkeling past hiermee binnen de geldende gebiedskenmerken.

Toetsing aan provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met de omgevingsvisie en past binnen het uitvoeringsmodel van de provincie Overijssel. Er wordt voldaan aan de voorwaarden ten aanzien van:

  • de generieke beleidskeuzes;
  • het ontwikkelingsperspectief ter plekke;
  • uitvoering conform de catalogus gebiedskenmerken.

3.1.2 Omgevingsverordening

Gelijktijdig met de Omgevingsvisie Overijssel, is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waar de provincie er waarde aan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is geborgd.

Een relevante regel uit de omgevingsverordening betreft Artikel 2.1.6, lid 1:

Artikel 2.1.6. Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

1. Bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

In het navolgende wordt aangegeven op welke wijze het plan voldoet aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Voor de uitwerking van de kwaliteitsimpuls in de dagelijkse praktijk is het 'Werkboek kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' opgesteld. Het werkboek bevat geen nieuw beleid, maar stelt gemeenten in staat ruimtelijke kwaliteitsprincipes concreet en op een eenduidige manier toe te passen.

Op basis van het werkboek dienen voor initiatieven die niet passen in een geldend bestemmingsplan Buitengebied, een aantal stappen te worden doorlopen. Voor het initiatief in het plangebied worden deze stappen hierna doorlopen.

1. Is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing?

Er is een aantal categorieën van ontwikkelingen genoemd, waarvoor in principe de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing is. Daaronder valt ook grootschalige uitbreiding van een agrarisch bouwperceel. In de toelichting van de omgevingsverordening is aangegeven dat de kwaliteitsimpuls in elk geval van toepassing is, als er een agrarisch bouwperceel ontstaat dat groter is dan 1,5 ha. Voor het overige laat het provinciebestuur de gemeenten zelf bepalen wat nu precies onder grootschalig kan worden verstaan, of dient te worden verstaan. De schaal van het bedrijf wordt vergroot. Het nieuwe bouwvlak heeft een omvang van 1,5 ha. Daarmee hoeft de ontwikkeling niet als grootschalig te worden aangemerkt. Om exact te bepalen of de ontwikkeling niet grootschalig is, zijn een aantal factoren relevant:

  • Functionaliteit

Om te bepalen of een ontwikkeling grootschalig is, kan onderscheid worden gemaakt tussen gebiedseigen en gebiedsvreemde ontwikkelingen. Dit geeft een indicatie voor de mogelijke bijdrage vanuit de functie aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De impact van een gebiedseigen functie is veelal kleiner dan van een gebiedsvreemde functie. In het werkboek is opgenomen dat een functie gebiedseigen is als deze past in het ontwikkelingsperspectief van het gebied. Zoals hiervoor al is aangegeven, past de voorgenomen ontwikkeling in het ontwikkelingsperspectief. Het betreft hier dus een gebiedseigen functie.

  • Verschijningsvorm

De omvang van de uitbreiding op zich en de relatie tot de bestaande bebouwing kunnen als principe worden gebruikt om grootschaligheid te duiden. Dit kan worden uitgedrukt in een uitbreidingspercentage en/of in een absolute omvang. De bebouwing neemt met zo'n 50 % procent toe. Door de situering van de stal aan de oostzijde van de bestaande stal oogt de uitbreiding echter niet grootschalig.

  • Gebiedskwaliteiten

De gebiedskwaliteiten worden op basis van de bouw van de stal niet versterkt.

  • Ontwikkelingsperspectief

Uit het voorgaande blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief.

Uit vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet grootschalig is. Alleen de basisinspanning uit de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is daarom van toepassing op dit plan. De landschappelijke inpassing van de locatie is dan voldoende voor een balans.

2. Hoe ziet de basisinspanning eruit?

In het Ruimtelijk kwaliteitsplan (zie bijlage) is aangegeven welke maatregelen genomen worden voor een kwalitatief hoogwaardige ruimtelijke situatie. De basisinspanning is:

  • aanplant inheemse houtsingel aan noordzijde (achterzijde) van het erf;
  • dubbele bomenrij tussen inritten om onveilige verkeerssituatie te voorkomen;
  • aanplant bomenrij aan zuidzijde om aanzicht gevels te verzachten;
  • de materiaalkeuze van de nieuwe stal is qua uitvoering en materialisatie afgestemd op de bestaande stallen (gedekte kleurstellen, bij voorkeur duurzame materialen) en zo sober mogelijk;
  • mestopslag komt binnen in plaats van buiten in containers;
  • gebruik inheemse beplanting;
  • parkeren op het erf, opslag materieel en mest zo veel mogelijk uit het zicht op het achtererf.

3.2 Gemeentelijk beleid

BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED

De gemeente Hardenberg heeft op 18 juli 2006 de Visienota Buitengebied vastgesteld. Deze nota biedt een ruimtelijke visie voor het buitengebied en vormt de basis voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Het onderhavige plan is zoveel mogelijk op het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied aangesloten.

In de visienota worden drie hoofddoelen voor het buitengebied gegeven:

  • op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Ten aanzien van de landbouw is het gemeentelijk beleid gericht op:

  • het bieden van ruimte aan de landbouw om te komen tot een rationele, op de markt gerichte productie die in evenwicht is met zijn omgeving;
  • het bieden van ruime mogelijkheden voor verbrede landbouw;
  • een gebiedsgerichte aanpak;
  • ruimte voor maatwerk voor plaatselijke omstandigheden.

In de visie is opgenomen dat de land- en tuinbouw de belangrijkste grondgebruiker is en blijft in de gemeente en daardoor voor een belangrijk deel het gezicht van de gemeente vormt.

Voor de continuïteit van de landbouw is het van belang dat agrarische ondernemers aan de ene kant voldoende ruimte krijgen om in te spelen op de eisen van de wereldmarkt en aan de andere kant meer ruimte krijgen om hun bedrijfsvoering te verbreden en te blijven produceren voor de regionale afzet.

In de visienota worden onder andere de volgende ontwikkelingen in de landbouw voorzien:

  • schaalvergroting, door middel van bijkopen grond en productierechten;
  • vergroting van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen in verband met de borging van de kwaliteit van de producten of de ruimte voor de dieren.

De gemeente wil deze ontwikkelingen in evenwicht brengen met de omgeving, zowel vanuit landschappelijk oogpunt als vanuit het oogpunt van milieukwaliteit.

De gemeente biedt in de landbouwontwikkelingsgebieden alle ruimte voor schaalvergroting en intensivering. Ook in andere gebieden zijn hiervoor mogelijkheden, maar in beperkte mate. In deze gebieden is, in verband met de aanwezigheid van andere functies, maatwerk nodig.

WELSTANDSNOTA

Het bevorderen van de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving is een belangrijk streven van de gemeente Hardenberg. Het daartoe te voeren beleid is vastgelegd in de welstandsnota. Deze is op 26 september 2002 door de gemeenteraad vastgesteld.

In de welstandsnota is het grondgebied van de gemeente Hardenberg opgedeeld in verschillende gebieden. Per gebied worden het beleid en de toetsingspunten waaraan ontwikkelingen moeten voldoen beschreven.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het essen-kampenlandschap. Het beleid in dit gebied is gericht op het handhaven van de belangrijkste karakteristieken van dit ontginningslandschap, namelijk de onregelmatigheid, de diversiteit en de kleinschaligheid.

In het geval van grootschalige uitbreiding of (functionele) verandering van een erf, is het gewenst dat in een erfinrichtingsplan wordt aangetoond hoe deze wijzigingen passen in het landschap en op het erf. Beplanting, verharding, verlichting en erfafscheidingen moeten daarbij onder andere aan de orde komen.

Toetsing aan gemeentelijk beleid

In de Visienota Buitengebied is opgenomen dat de gemeente aan de landbouw ontwikkelruimte wil geven. Deze ontwikkelingen dienen te worden ingepast in het landschap en de kwaliteit van de leefomgeving dient te worden gewaarborgd. De voorgenomen ontwikkeling voldoet hieraan.

In de welstandsnota is opgenomen dat in het geval van grootschalige uitbreiding van een erf een erfinrichtingsplan moet worden opgesteld. Zoals uit hoofdstuk 2 blijkt, is voor de voorgenomen ontwikkeling een dergelijk plan opgesteld.

De voorgenomen ontwikkeling past hiermee binnen het beleid van de gemeente Hardenberg.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Vormvrije MER

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit MER) geeft drempelwaarden weer wanneer er een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) moet worden opgesteld. Voor het onderhavige plan is een zogenaamde 'vormvrije MER' opgesteld, omdat de ontwikkeling de drempelwaarden van onderdeel C en onderdeel D niet overschrijdt.

Op 1 april 2011 is het Besluit MER gewijzigd en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). Uit deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Omdat de uitbreiding van een pluimveebedrijf wordt genoemd in het Besluit MER is deze Vormvrije MER opgesteld (Farm Consult ,16 september 2013), zie bijlage.

Conclusie

De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat ruimschoots wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de noodzaak tot nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

De conclusies van de verschillende onderzoeken zijn in navolgende tabel samengevat:

Milieuaspect   Bevindingen  
Archeologie   Uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bodem grotendeels ongeroerd is. Omdat er in een deel van het plangebied geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen, is dit deel van het plangebied vrijgegeven voor graafwerkzaamheden. Het noordelijke deel is voorzien van een beschermde regeling voor archeologische waarden.  
Externe veiligheid   Geen externe veiligheidsrisico's aanwezig.  
Milieuzonering   De inrichting voldoet aan de richtafstand voor wat betreft geluid, gevaar en stof. Voor het aspect geur is nader onderzoek uitgevoerd. Daaruit wordt geconcludeerd dat in de omgeving sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.  
Bodem   Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de toekomstige gebruiksfunctie van het terrein.  
Water   Er worden maatregelen op het erf genomen om de toename van verhard oppervlak te compenseren. Daarmee wordt voldaan aan de compensatie eis van het waterschap.  
Geluid   De inrichting is qua geluid inpasbaar in de omgeving.  
Luchtkwaliteit   Er wordt voldaan aan de normen wat betreft fijnstof. Het aspect geurhinder komt bij milieuzonering aan bod.  
Ecologie   Het voornemen is niet in strijd met de Flora- en faunawet. Er is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet verleend.  

4.2 Milieuzonering

Milieuaspecten worden weliswaar geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient in het bestemmingsplan met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige bebouwing.

BEDRIJVEN EN MILIEUZONERING

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, is de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) geraadpleegd. In het plangebied wordt een nieuwe legkippenstal gerealiseerd. De VNG kent in haar publicatie de categorie 'fokken en houden van pluimvee: legkippen'. De richtafstanden voor deze categorie zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Tabel 1. De richtafstanden (in meters) voor de categorie fokken en houden van pluimvee: legkippen

Onderdeel   Richtafstand (in meters)  
Geur   200  
Stof   30  
Geluid   50  
Gevaar   0  

De gevel van de dichtstbijzijnde woning ligt circa 50 m ten zuidoosten van de gevel van de nieuw te realiseren pluimveestal. Hiermee wordt aan de richtafstanden voor stof, geluid en gevaar voldaan.

De richtafstand voor geur bedraagt 200 m. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. De Wet geurhinder en veehouderij stelt dat voor bedrijfswoningen in het buitengebied een afstand van 25 m aanvaardbaar is, maar het betreft hier een burgerwoning. Er zal derhalve geuronderzoek moeten plaatsvinden.

CONCLUSIE

In dit kader is een geurberekening uitgevoerd. In het navolgende zijn de resultaten van deze berekening weergegeven. Voor meer informatie wordt verwezen naar de bijlage 'Vormvrije M.e.r.beoordeling' bij dit bestemmingsplan.

Allereerst wordt opgemerkt dat de gemeente Hardenberg op 17 november 2009 de Verordening geurhinder en veehouderij heeft vastgesteld. Deze verordening is nog steeds van kracht. Voor het buitengebied geldt een geurnorm van 8,0 OU. Voor de woonkern van Hardenberg geldt een geurnorm van 3,0 OU. Voor de woonkern van Gramsbergen geldt een geurnorm van 4,0 OU.

Door de vergunde en de aan te vragen situatie van de pluimveehouderij in het rekenmodel V-stacks in te voeren, is de geursituatie in beeld gebracht. Alle geurgevoelige objecten in een straal van circa 1 kilometer zijn in kaart gebracht. Binnen deze cirkel (doorsnede van 2 km) is naast de pluimveehouderij, een intensieve veehouderij aanwezig op de Pothofweg 14 en op de rand van de cirkel (omgeving Tilster).

Uit de geurberekeningen blijkt ten aanzien van de voorgrondbelasting (individuele geurbelasting) dat de geurnormen uit de gemeentelijke geurverordening niet worden overschreden. Hierbij is de woning aan de Engbersweg 7 het meest bepalend.

Ten aanzien van de cumulatieve geurbelasting (achtergrondbelasting1) en de daaruit volgende kwaliteit van het woon- en leefklimaat is naast de geurverordening van de gemeente Hardenberg, de Nota Uitwerking van de Wet geurhinder en veehouderij gehanteerd. In deze nota staat gemotiveerd dat de geurnormering zoals vastgesteld in de geurverordening als een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden beschouwd. Deze geurnormering is echter van toepassing op de voorgrondbelasting. Met behulp van Bijlage 6 en 7 van de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij (mei 2007, Infomil) is bepaald met welke achtergrondbelasting dit overeenkomt.

De door de gemeente gehanteerde geurnormen van 8,0 OU in het buitengebied, 4,0 OU in de woonkern Gramsbergen en 3,0 OU in de woonkern Hardenberg resulteren in de volgende waarden voor de achtergrondbelasting (bron: Bijlage 6 handleiding Wet geurhinder en veehouderij): 16 OU voor het buitengebied, 6 OU voor de woonkern Hardenberg en 8 OU voor woonkern Gramsbergen.

Uit de geurberekening blijkt dat de achtergrondbelasting als gevolg van de geurbelasting door de nieuwe situatie van de pluimveehouderij alsmede de intensieve veehouderijen in de omgeving onder deze waarden blijft. Bij de uitvoering van het voornemen/aanvraag blijft daarmee sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat in de omgeving.

4.3 Bodem

Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) treedt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk niet eerder in werking dan nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging, ofwel wanneer saneringsmaatregelen zijn uitgevoerd.

In verband met de voorgenomen ontwikkeling is door Sigma Bouw & Milieu een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlagen. De conclusie en de aanbevelingen uit dit onderzoek zijn hieronder opgenomen.

CONCLUSIE

Uit de bekende gegevens van het uitgevoerde bodemonderzoek op de onderzoekslocatie kan worden geconcludeerd, dat in de bodem (grond en grondwater) geen of geen noemenswaardig verhoogde gehalten zijn gemeten aan onderzochte componenten. De aangetoonde gehalten in het grondwater overschrijden de betreffende streefwaarden en blijven ruim beneden de betreffende tussenwaarden. Het uitvoeren van een nader onderzoek of het treffen van nadere maatregelen op de onderzochte locatie wordt niet noodzakelijk geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er daarom geen belemmeringen voor de toekomstige gebruiksfunctie van dit terrein.

AANBEVELINGEN

Indien in de toekomst bij bouwwerkzaamheden grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein zelf worden verwerkt. Bij afvoer binnen de gemeente Hardenberg is de grond op basis van het verkennend onderzoek vrij toepasbaar (klasse 'achtergrondwaarde'). Met betrekking tot afvoer van vrijkomende grond wordt geadviseerd om hierover contact te hebben met de afdeling Bouwen en Milieu.

Bij afvoer van de grond buiten de gemeente Hardenberg is het beleid van toepassing van de gemeente, waar de grond wordt toegepast. Indien meer dan 50 m³ grond wordt ontgraven en afgevoerd, dan dient dit te worden gemeld bij meldpunt bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl).

4.4 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied valt in het beheersgebied van het Waterschap Velt en Vecht. Voor het plan is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Hieruit is gebleken dat voor het onderhavige plan de 'normale procedure' kan worden gevolgd. Dit houdt in dat het waterschap na het doorlopen van de digitale watertoetsprocedure een 'maatwerk wateradvies' toestuurt. In het navolgende wordt ingegaan op de adviezen uit dit maatwerk wateradvies. Het gehele advies is opgenomen in de bijlagen.

Maatwerk wateradvies

In het kader van de watertoets heeft het waterschap de volgende opmerkingen en aanvullingen:

  • Uit informatie van het waterschap blijkt dat ter plaatse een drukriolering ligt. Concreet betekent dit dat alleen huishoudelijk afvalwater (DWA) hierop mag worden geloosd. Hemelwater (HWA) dient binnen het plangebied te worden opgelost.
  • Aangezien het om een pluimveehouderij gaat, is voor dit plan, afhankelijk van de grootte van de pluimveehouderij, het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) of Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC) van toepassing. Voor beide instrumenten geldt dat hierin een lozingsverbod is opgenomen.
  • Het verharde oppervlak neemt toe met meer dan 1.500 m². Deze toename (circa 2.695 m²) dient te worden gecompenseerd. Het Waterschap Velt en Vecht hanteert hierbij de 10% vuistregel. Dit betekent dat 10% van de totale toename verharde oppervlak, dit uitgedrukt in kubieke meters, dient te worden ingericht als waterberging. Dit kan bijvoorbeeld worden ingericht als vijver, wadi, zaksloot, bodempassage en dergelijke.
  • Het plan ligt in een gebied dat op de kaart is aangemerkt als milieubeschermingsgebied. Dit betekent dat de aanwezige milieukwaliteit wordt beschermd en verbeterd. Het waterschap volgt voor het milieubeschermingsgebied het provinciale beleid.

Op basis van de digitale watertoets en de bovenstaande opmerkingen en aanvullingen geeft het waterschap voor het onderhavige bestemmingsplan de volgende adviezen:

  • Door de extra toename van het verharde oppervlak kan hemelwater niet infiltreren in de bodem. Meestal wordt dit dan direct afgevoerd naar het oppervlaktewater en stroomt het vervolgens naar lager gelegen gebieden. Dit wordt afwentelen genoemd en kan wateroverlast in lager gelegen gebieden veroorzaken. Aangezien binnen het plangebied het hemelwater moet worden opgelost en waterberging dient te worden gerealiseerd, adviseert het waterschap om verontreinigd hemelwater (erfafspoelwater) aan te sluiten op de waterberging.
  • Bij het waterschap geniet het bovengronds afkoppelen van schoon hemelwater (daken) en infiltreren in de bodem de voorkeur. Dit mag uiteraard niet leiden tot wateroverlast naar aanliggende percelen. Ook dient voorkomen worden dat het schone hemelwater in contact kan komen met mest, voer en dergelijke. Er dient te allen tijde te worden voorkomen dat verontreinigd hemelwater rechtstreeks naar het oppervlaktewater kan afstromen.
  • Om piekbelastingen op het oppervlaktewater te voorkomen is het misschien een optie om het schone hemelwater van daken vertraagd af te voeren. Het schone hemelwater kan bijvoorbeeld vertraagd afgevoerd worden via een bodempassage. Schoon hemelwater van daken mag rechtstreeks naar het oppervlaktewater. Wanneer geloosd wordt op een watergang van het waterschap is hierbij de Keur van het waterschap van toepassing. Binnen het plan dienen de schone en vuile waterstromen gescheiden worden gehouden. Wat schoon is moet schoon blijven.
  • Het is wenselijk om geen gebruik te maken van uitlogende (bouw)materialen.

VERWERKING WATERADVIES

In de bestaande situatie loopt het hemelwater van zowel de stallen als de erfverharding af naar het land. In het kader van het vorenstaande advies is besloten om in de toekomstige situatie in het plangebied een aantal wadi's aan te leggen. Het hemelwater (HWA) van de bestaande en de nieuwe stallen wordt afgevoerd naar deze nieuw aan te leggen wadi's. Het hemelwater dat op de erfverharding valt, wordt op dezelfde wijze afgevoerd als in de bestaande situatie. De situering van de wadi's en de hemelwaterafvoer is opgenomen in navolgend figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00135-VG01_0006.png"

Figuur 5. De hemelwaterafvoer en de situering van de wadi's in de toekomstige situatie

De toename van het verharde oppervlak bedraagt 2.695 m2. Hiervan dient 10%, uitgedrukt in kubieke meters, te worden gecompenseerd. Dit betekent dat er 269,5 m3 waterberging dient te worden gerealiseerd. De aan te leggen wadi's hebben een totale oppervlakte van 2.063 m2. Door deze wadi's een gemiddelde diepte te geven van 14 cm wordt voldaan aan de bergingseis van het waterschap, de totale oppervlakte van de berging bedraagt dan namelijk 289 m3.

4.5 Geluidhinder

4.5.1 Wegverkeerslawaai

Dit plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een legkippenstal en een droge mestopslag. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen niet als geluidgevoelige objecten. Derhalve kan een akoestisch onderzoek naar de effecten van het wegverkeerslawaai achterwege blijven.

4.5.2 Industrielawaai

Ook het geluid dat wordt geproduceerd door het bedrijf is relevant. Er is voor de vergunningverlening een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek Pluimveebedrijf Nijzink, Engbersweg 8, Anevelde, Sain milieuadvies, 26 maart 2013). Dit onderzoek is opgenomen als bijlage. Bij de beoordeling van de geluidssituatie is de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' gehanteerd.

De geluidsbelasting voldoet in de avond en nachtperiode aan de richtwaarde voor landelijke omgeving. In de dagperiode wordt de richtwaarde met 2 dB overschreden op de gevels van de woningen Pothofweg 4 en Engbersweg 7. Het betreft een activiteit die ongewijzigd plaatsvindt ten opzichte van de bestaande situatie. Door de ligging van de bron ten opzichte van de woningen zal de overschrijding alleen met vergaande maatregelen opgelost kunnen worden.

Naast de representatieve bedrijfssituatie zijn er vier incidentele bedrijfssituatie beschouwd. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is tijdens deze incidentele bedrijfssituaties hoger dan in de representatieve bedrijfssituatie. Deze situaties kunnen beschouwd worden als incident, zoals bedoeld in het 12-dagencriterium.

Het maximale geluidsniveau voldoet in representatieve bedrijfssituatie aan de grenswaarde. Het maximale geluidsniveau voldoet tijdens de afvoer van kippen in de nachtperiode aan de maximaal te vergunnen waarde van 65 dB(A). De afvoer van kippen vindt op maximaal twee nachten per jaar plaats.

Op grond van het akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de inrichting (inclusief de uitbreiding) qua geluid inpasbaar is in de omgeving.

4.6 Luchtkwaliteit

REGELGEVING EUROPA

Er is onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het plan voor de luchtkwaliteit (fijnstof). In de Fijnstofrapportage (FarmConsult, 2 april 2013) is aangegeven dat voldaan wordt aan de normen. Het rapport is opgenomen als bijlage.

Wat betreft geurhinder wordt verwezen naar paragraaf 4.2.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Inrichtingen

REGELGEVING

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.

ONDERZOEK

Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn die de ontwikkelingen in het plangebied belemmeren, is de risicokaart van de provincie Overijssel geraadpleegd. De navolgende figuur is een uitsnede van deze risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00135-VG01_0007.png"

Figuur 6. Uitsnede risicokaart Overijssel, bron: Risicokaart Overijssel

Uit de kaart blijkt dat de dichtstbijzijnde inrichting circa 1,3 km ten noordoosten van het plangebied ligt. Gezien deze afstand leidt deze inrichting niet tot belemmeringen.

CONCLUSIE

De afstand tussen het plangebied en de aanwezige risicovolle inrichtingen is zodanig groot dat deze inrichtingen geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. In 2001 en 2003 zijn voor deze onderwerpen risicoatlassen opgesteld, waarin staat vermeld of langs de route een plaatsgebonden risico en/of een groepsrisico aanwezig zijn. Tevens zijn voor wegen in 2006-2007 nieuwe verkeerstellingen verricht.

Het Rijk is op dit moment bezig met het opstellen van nieuwe wetgeving rond transportroutes; het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Deze wetgeving gaat de huidige Circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen vervangen. Naar verwachting treedt deze nieuwe wetgeving binnen de planperiode van dit bestemmingsplan in werking (2012), waardoor reeds is geanticipeerd op de bepalingen hieruit.

WEGEN

Het plangebied grenst aan de Engbersweg en de Pothofweg. Over deze wegen vindt nauwelijks tot geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Belemmeringen voor de omgeving zijn niet aanwezig.

Daarnaast ligt de N34 (Coevorden-Hardenberg) circa 280 m ten westen van het plangebied. Het plangebied ligt hiermee niet binnen de zone van 200 m van deze weg, waarbinnen in het kader van het Btev het groepsrisico dient te worden beschouwd. De N34 vormt hiermee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

SPOORWEGEN

De spoorlijn Zwolle-Emmen ligt circa 1,2 km ten oosten van het plangebied. Gezien de afstand tussen deze spoorlijn en het plangebied treden er geen belemmeringen op ten aanzien van het planvoornemen.

CONCLUSIE

Het plangebied valt niet binnen de invloedssfeer van wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Hierdoor treden geen belemmeringen op ten aanzien van het planvoornemen.

4.7.3 Buisleidingen

REGELGEVING

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden van de oude circulaires, dient nu rekening te worden gehouden met een belemmeringenstrook (5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico.

ONDERZOEK

Op de Risicokaart Overijssel staan ook buisleidingen aangegeven. Hieruit blijkt dat de dichtstbijzijnde buisleiding circa 1,8 km ten (zuid)westen van het plangebied loopt. Het betreft een buisleiding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij met een diameter van 6 inch en een druk van 95 bar.

CONCLUSIE

Door de grote afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde buisleiding treden met oog op dit onderwerp geen belemmeringen op ten aanzien van het planvoornemen.

4.8 Archeologie

Archeologische (verwachtings)waarden dienen vanwege de (gewijzigde) Monumentenwet 1988 te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van wet is: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten'. Bij het opstellen en het uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

BELEIDSPLAN ARCHEOLOGIE

De gemeenteraad van de gemeente Hardenberg heeft op 30 juni 2009 het beleidsplan archeologie 'Met het verleden stevig verankerd op de toekomst af' vastgesteld. Uit de bijbehorende archeologische waarden- en verwachtingenkaart blijkt dat het plangebied voor een deel is gesitueerd in het essenlandschap en voor een deel in het Vechtdallandschap. Voor de essen geldt een hoge archeologische verwachting en voor het Vechtdal geldt een middelhoge archeologische verwachting.

In verband met deze archeologische verwachtingswaarden is advies gevraagd aan de provinciaal archeoloog. De bevindingen van de provinciaal archeoloog en de conclusie van het advies zijn in het navolgende opgenomen. Het gehele advies is opgenomen in de bijlagen.

BEVINDINGEN

Uit een kort bureauonderzoek blijkt dat de locatie een hoge archeologische verwachting heeft. Er zijn twee archeologische waarnemingen bekend ten zuidoosten van het erf. Eén ervan is onbetrouwbaar, deze is administratief geplaatst. Dit is gedaan, omdat de exacte vindplaats niet bekend is. De andere waarneming is de vondst van een geslepen, gave Fels-Rechteckbeil. Het plangebied ligt niet op of grenst niet aan een archeologisch monument.

De gemeente Hardenberg heeft een eigen gemeentelijke archeologische beleidskaart met daarbij behorend beleid. Volgens deze kaart ligt het erf Engbersweg 8 in een gebied met waarde - archeologie 4 (onderzoeksgebied B).

Het beleid van de gemeente Hardenberg voor dergelijke gebieden is als volgt:

bij ontwikkelingen groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm is het uitvoeren van archeologisch onderzoek verplicht.

INVENTARISEREND VELDONDERZOEK

Het uitvoeren van archeologisch onderzoek in de vorm van een Inventariserend VeldOnderzoek (IVO) is noodzakelijk. Het onderzoek wordt uitgevoerd op dat deel van het erf waar de nieuwe schuur wordt gebouwd en op het achtererf dat opnieuw wordt ingericht.

In het rapport met de onderzoeksresultaten (Ane, Engbersweg 8, De Steekproef, september 2011) wordt geadviseerd om geen bodemingrepen te ondernemen in het plangebied die dieper reiken dan 0,4 meter diepte zijnde de dikte van de bouwvoor. Als toch diepere ingrepen nodig zijn, wordt geadviseerd om een nader archeologisch onderzoek uit te voeren door middel van proefsleuven. Een dergelijk onderzoek dient te worden uitgevoerd door een daartoe bevoegd bureau volgens een vooraf door de bevoegde overheid goed gekeurd Programma van Eisen (PvE). Mogelijk kan nader onderzoek worden voorkomen door de plannen aan te passen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een laag zand op te brengen. Indien bij toekomstige graafwerkzaamheden archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform de Monumentenwet 1988 artikelen 53 en 54.

ADVIES REGIO ARCHEOLOOG

Het advies van de Steekproef wordt gedeeltelijk door de regio archeoloog overgenomen, zie bijlage. In het deel waar geen bouwwerkzaamheden zijn gepland, maar waar wel een houtwal zal worden aangelegd, mag niet dieper worden ontgraven dan 40 cm - mv. Het deel waar de nieuwe stal is gepland, wordt vrijgegeven. Daar is het uitvoeren van nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Hier zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen, deze komen allemaal uit het noordelijke deel van het plangebied.

DOORWERKING IN HET BESTEMMINGSPLAN

Het noordelijke deel van het plangebied (het deel waar geen bebouwing is gepland) is voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. Bodemingrepen die de archeologische waarden kunnen aantasten, zijn alleen toegestaan met een omgevingsvergunning. Indien de bodemingreep een groter oppervlak beslaat dan 500 m² en dieper dan 50 cm of meer, is tevens archeologisch onderzoek vereist. Ook kunnen er in bepaalde gevallen voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden. Deze regeling is conform het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg.

Wanneer bij het uitvoeren van de graafwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, moet dit worden gemeld bij het bevoegd gezag; dat kan bij de gemeente Hardenberg.

Het rapport van De Steekproef is opgenomen als bijlage.

4.9 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het plangebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk is. Het plangebied is daartoe op 7 juni 2011 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Dit moment valt in het geschikte seizoen en gezien de aard van de locatie kan met dit veldbezoek worden volstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00135-VG01_0008.png"

Figuur 7. Te verlengen verdiepingsschuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00135-VG01_0009.png"

Figuur 8. Blijvende schuren

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00135-VG01_0010.png"

Figuur 9. Uitbreidingslocatie met braakliggende rand

Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.

Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd).

Inventarisatie

Het plangebied bestaat uit erfverharding, een perceel Engels raaigras (zaadteelt) en erfbeplanting. De erfverharding wordt schoon gehouden en daaromheen opschietende onkruiden worden chemisch bestreden. De erfbeplanting bestaat uit singels met zomereik en lijsterbes als overstaanders en een ondergroei van hazelaar, Amerikaans krentenboompje, gewone en Noordse esdoorn, gewone vlier en ribes. Vermeldenswaardig zijn verder vogelwikke, kropaar, kweek, douwmelde, zachte dravik en Robertskruid. Klein koolwitje en kleine vos maken hier gebruik van. Onder de dakrand van de dubbele schuur broed spreeuw. Boerenzwaluw, witte kwikstaart en verwilderde sierduiven gebruiken de daken en lage begroeiing tussen de schuren als foerageergebied. De zwaluwen nestelen onder meer aan de gevels van naburige woningen, niet aan de schuren.

Uit het veldbezoek blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied naast vogels enkel in het kader van de Flora- en faunawet licht beschermde plant- en diersoorten voorkomen. Hieruit volgt dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. Gezien de inrichting en het gebruik van het plangebied worden alleen enkele algemene, licht beschermde soorten en zwaarder beschermde vogels in en direct rond het plangebied verwacht. Alle inheemse vogelsoorten zijn in het kader van de Flora- en faunawet zwaar beschermd. Tot de licht beschermde soorten kunnen muizen, woelmuizen, spitsmuizen en een enkel passerend exemplaar van een marterachtige en gezien de nabijheid van de Vecht, kikkers of kleine watersalamander worden gerekend.

In het plangebied zijn geen potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig. Er staan geen bomen en de gebouwen zijn enkel steens en met plaatmateriaal gedekt. Ook worden geen belangrijke lijnvormige landschapselementen doorkruist.

Effecten

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet.

Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden dient derhalve rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Door de ontwikkelingen zullen geen negatieve effecten op vleermuizen optreden.

Aan de zorgplicht wordt voldaan door buiten het voortplantingsseizoen te werken en de bouwlocatie enkele dagen voorafgaand aan de werkzaamheden kort af te maaien.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.

Onder de Natuurbeschermingswet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De Ecologische hoofdstructuur is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Omgevingsvisie Overijssel.

Inventarisatie

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. De meest nabijgelegen gebieden uit de Natuurbeschermingswet 1998 betreffen de Natura 2000-gebieden Vecht- en Beneden-Reggegebied, Engbertsdijksvenen en het Bargerveen, die zijn gelegen op een afstand van respectievelijk 10,7 / 11,6 en 22,6 km. Op ongeveer 0,5 km ten oosten en zuiden van het projectgebied ligt het meest nabijgelegen gebied uit de Ecologische Hoofdstructuur, het water van de Vecht. Daarbij is de andere oever deels beheergebied en nieuw ontwikkelde of te ontwikkelen natuur. Het betreft hier open grasland met opgaande begroeiing en afgesloten rivierarmen. Weidevogelbeheergebieden, ganzengebieden en natuurwaarden buiten de EHS liggen niet in de omgeving van het plangebied.

Effecten

De gewijzigde plannen blijken een toename van de stikstofdepositie te veroorzaken op Natura 2000-gebieden ten opzichte van de vergunde situatie. Omdat ook bijvoorbeeld het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen binnen het bereik van de ammoniakdepositie zou kunnen liggen, is als toetsingsdatum de aanwijzing daarvan op 2 mei 1989 aangehouden. Het bedrijf werkte toen onder een Hinderwetvergunning sinds 22 september 1981. Uit de daartoe gemaakte berekening blijkt een toename van de ammoniakdepositie, die echter onder de drempel van het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied van hier 4,1 mol N/ha.j blijft. De provincie heeft de aanvraag getoetst aan haar beleidskader 'Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen'. Daarin blijkt dat de emissie in de aangevraagde bedrijfssituatie niet toeneemt ten opzichte van het gecorrigeerde emissieplafond. De provincie beschouwt het toepassen van het beleidskader als een zogenaamde Passende Beoordeling en besluit op grond daarvan dat een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 kan worden verleend (Z-HZ_NB-2012-013936 2019533). Het besluit om de vergunning te verlenen is opgenomen als bijlage.

Van de gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur genieten de beheergebieden geen planologische bescherming. Het water van de Vecht en de nog te ontwikkelen of nieuw ontwikkelde natuur gelden als niet gevoelig voor geringe toename van de berekende ammoniakdepositieniveaus. Van de overige ingrepen in het plangebied ondervinden de natuurgebieden geen effecten.

Deze beschermde gebieden liggen, gezien de aard van de ingreep, het bij bouwen van legkippenstallen, het aanbrengen van streekeigen opgaande beplanting en daarmee het uitbreiden van een erf, op een voldoende afstand van het plangebied. Er zijn geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkelingen. De voorgenomen activiteit is ook niet in strijd met het 'nee, tenzij'-beleid uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de uitwerking daarvan in de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel 2009 voor de Ecologische Hoofdstructuur. Deze inventarisatie geeft geen aanleiding voor verder onderzoek.

Conclusie

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat, wanneer bij de planning en werkzaamheden voldoende rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels, er geen noodzaak bestaat voor een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet. Het plan is wat betreft de Flora- en faunawet uitvoerbaar.

Er is een passende beoordeling gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Daaruit is gebleken dat het voornemen een geringe toename van de ammoniakdepositie veroorzaakt, die binnen het provinciale beleidskader als te verwaarlozen wordt gezien. In het kader van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 dient de gemeenteraad dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan zelf te overwegen. Effecten op de Ecologische Hoofdstructuur lijken niet aannemelijk. Het bevoegd gezag, het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, heeft deze visie ten aanzien van Ecologische Hoofdstructuur bevestigd. Een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is inmiddels verleend.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie is.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO 2012 en SVBP 2012).

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel is de omschrijving opgenomen van een aantal begrippen, die in de regels zijn gebruikt.

Artikel 2 - Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe bij de toepassing van de regels metingen en berekeningen plaatsvinden.

5.3 Bestemmingsregels

Agrarisch met waarden - Essen - en hoevenlandschap

Het gehele plangebied heeft de bestemming Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap gekregen. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor een pluimveehouderij. Eveneens zijn deze gronden bestemd voor het behoud van de aanwezige natuur- en landschapswaarden.

Binnen de agrarische bouwvlakken mogen agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken worden opgericht. In principe is één agrarische bedrijfswoning per agrarisch bedrijf toegestaan, maar binnen het plangebied zijn twee bedrijfswoningen aanwezig, wat dan ook in de regels en de verbeelding nader is aangegeven. De maximale inhoudsmaat van de agrarische bedrijfswoningen bedraagt 750 m3. Een verruiming van de inhoudsmaat is onder voorwaarden mogelijk, waarbij onder andere wordt gelet op de mogelijkheden om het erf te verbeteren.

Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen van 1,5 ha.

In de bestemmingsomschrijving is vastgelegd dat uitsluitend een pluimveehouderij is toegestaan met maximaal 58.600 legkippen, conform de verleende vergunning Wet milieubeheer. De pluimveehouderij is aangeduid als 'intensieve veehouderij'.

Door het aangeven van het maximaal aantal dieren zijn tevens de maximale mogelijkheden van het plan aangegeven, in die zin dat hiermee is gewaarborgd dat het aantal dieren onder de drempelwaarden blijft van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak (ABRvS 16 maart 2013, no. 201204658/1/R2) blijkt dat het vanwege de de bepaling van de maximale planologische mogelijkheden in relatie tot het m.e.r. mogelijk is om de omvang van de veestapel in het bestemmingsplan te reguleren.

Bepaalde, kleinschalige, niet-agrarische nevenactiviteiten zoals:

  • detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;
  • eenvoudige dagrecreatieve voorzieningen;
  • atelier;
  • zakelijke dienstverlening;
  • bed and breakfast;
  • boerderijkamers;

zijn bij recht toegestaan, andere nevenactiviteiten zijn na afwijking toegestaan.

Wanneer het agrarisch bedrijf stopt, biedt het plan mogelijkheden om de (voormalige) agrarische bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning (of plattelandswoning). Vanzelfsprekend dient dit gepaard te gaan met een kwaliteitsverbetering van het erf en mag voor de omgeving geen onevenredige overlast optreden.

In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van een zogenaamde 'voorwaardelijke verplichting'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak (uitspraak "Linderveld"- AbRS 22 maart 2006, BR 2006, p. 546. Nr. 200502510/1) blijkt dat in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting zoals hieronder beschreven, kan worden opgenomen.

Omdat dit een relatief nieuw instrument is, wordt enige uitleg noodzakelijk geacht. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging opdat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving verzekerd zijn. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst die is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen.

Concreet betekent dit dat het gebruik van, en het in gebruik laten nemen van nieuwe gronden en nieuwe bouwwerken pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in het als bijlage bij de regels opgenomen Erfinrichtingsplan zijn gerealiseerd. Dit teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het gehele erf. Hierbij is bepaald dat afgeweken kan worden van het voornoemde indien vaststaat dat binnen een termijn van 12 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de landschapsmaatregelen worden gerealiseerd. Deze bepaling is opgenomen omdat de aanleg van landschapselementen en overige beplanting tijdens de bouw van de nieuwe pluimveestal en de nieuwe droge mestopslag belemmerend kan werken.

Waarde - Archeologie 4 (dubbelbestemming)

In het noordelijke deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Bodemingrepen die de archeologische waarden kunnen aantasten, zijn alleen toegestaan met een omgevingsvergunning. Indien de bodemingreep een groter oppervlak beslaat dan 500 m² en dieper dan 50 cm of meer, is tevens archeologisch onderzoek vereist. Ook kunnen er in bepaalde gevallen voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden.

5.4 Algemene regels

Artikel 5 - Anti-dubbeltelregel

Dit artikel heeft betrekking op het niet mogelijk maken van dubbele bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Artikel 5 - Algemene gebruiksregels

Dit artikel bepaalt dat er sprake is van strijdig gebruik als het gebruik van de gronden en/of de activiteiten voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de bijbehorende omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Artikel 7 - Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft aan onder welke voorwaarden het bevoegd gezag van de regels kan afwijken. Het gaat om een aantal algemene en specifieke afwijkingsmogelijkheden, waaronder een afwijking van de maatvoering tot maximaal 10%.

Artikel 8 - Algemene wijzigingsregels

Dit artikel geeft aan onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders de regels kunnen wijzigen.

Artikel 8 - Overige regels

Hieronder is onder meer de afstemming met de APV geregeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

Deze artikelen bevatten een aantal standaardbepalingen, onder meer met betrekking tot het overgangsrecht en de naamgeving van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan biedt nieuwe rechten die zijn aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, namelijk de uitbreiding van gebouwen met meer dan 1.000 m². Derhalve is een exploitatieplan of kostenverhaalovereenkomst verplicht. Er is een exploitatieovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg

Over het overleg (art. 3.1.1 Bro) met de provincie Overijssel en het Waterschap Velt en Vecht voor dit bestemmingsplan merkt de gemeente het volgende op. Dit bestemmingsplan is passend in het provinciaal ruimtelijk beleid, waardoor voor dit plan geen vooroverleg hoeft plaats te vinden (verklaring provincie Overijssel 18 december 2012, kenmerk 2012/029023).

Ten behoeve van dit plan is het Waterschap Velt en Vecht geïnformeerd over de met dit plan beoogde ontwikkeling door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van de watertoets moet worden doorlopen. Naar aanleiding van de ingevulde watertoets is een wateradvies gekregen van het waterschap. De opmerkingen uit het wateradvies zijn verwerkt in de waterparagraaf (par. 4.4). Hiermee is voldaan aan het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

7.2 Inspraak

Ten aanzien van de inspraak merkt de gemeente het volgende op. Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval (partiële herziening) wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Zienswijzen

In het kader van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Engbersweg 8 Anevelde' met ingang van 27 november 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is daarom ongewijzigd vastgesteld.