direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Locatie Zuiderspoorflat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00159-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

Woningcorporatie Domijn is voornemens de locatie van de 'Zuiderspoorflat' (Haaksbergersteraat 164-176I) te herontwikkelen. Het plan bestaat uit de ontwikkeling van 45 appartementen en 15 grondgebonden woningen op de locatie van de huidige flat. De beoogde ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat ” beoogt deze ontwikkeling mogelijk te maken door de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan opnieuw vast te leggen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat ” betrekking heeft wordt globaal begrensd door de Haaksbergerstraat in het zuidoosten, het Blekerpad in het zuidwesten en bebouwing in het noordoosten en noordwesten. Het gebied ligt in stadsdeel Centrum (Binnensingelgebied) en in de buurt 'Horstlanden, Stadsweide'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00159-0003_0001.jpg"

Figuur 1.1: Situering plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00159-0003_0002.jpg"

Figuur 1.2: Begrenzing en huidige situatie plangebied

1.3 Geldende juridische regelingen

Het plangebied valt onder het bestemmingsplan 'Horstlanden-Veldkamp 2010', dat op 24 januari 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. Op 23 mei 2012 is het bestemmingsplan in werking getreden. Het plan is onherroepelijk in werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00159-0003_0003.jpg"

Figuur 1.3 Vigerende bestemming (plangebied rood omlijnd)

Voor het gehele plangebied geldt volgens bestemmingsplan 'Horstlanden-Veldkamp 2010' de bestemming 'Wonen'. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. hoofdgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak gerealiseerd worden. Het bouwvlak is opgedeeld in drie delen met verschillende maximaal toegestane bouwhoogtes: 30 meter in het westelijk deel, 9 meter in het noordoostelijke deel en 3,5 meter in het zuidoostelijke/middelste gedeelte.

Voor het gehele plangebied geldt tevens de gebiedsaanduiding 'overig: - archeologisch onderzoeksgebied B'. Deze aanduiding geeft aan wanneer bij bodemingrepen (met o.b.v. name diepte en omvang) een archeologisch onderzoek vereist is.

Verder zijn de volgende ruimtelijke plannen van toepassing op het plangebied:

  • Paraplu-bestemmingsplan 'Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)'. Dit plan is vastgesteld op 8 december 2014 en onherroepelijk geworden op 30 januari 2015. Dit bestemmingsplan sluit vestiging van risicovolle inrichtingen uit. Het plangebied heeft de gebiedsaanduidingen 'overige zone - risicovolle inrichtingen uitgesloten' en 'overige zone - vuurwerk uitgesloten'. Laatstgenoemde (t.a.v. vuurwerk) is opgenomen als algemene gebruiksregel in voorliggend bestemmingsplan. De aanduiding ten aanzien van risicovolle inrichtingen is niet relevant gezien de bestemming van het plangebied. Het paraplu-bestemmingsplan Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)' vervalt voor het plangebied met de in werking treding van voorliggend bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat.
  • Paraplu-bestemmingsplan 'Cultuurhistorie', vastgesteld op 2 februari 2016 en is inmiddels in werking getreden. De locatie valt binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorie'. De aanwezige bebouwing is niet aangeduid als 'karakteristiek'. De gebiedsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorie' heeft daarmee geen betekenis voor het plangebied en is daarom niet overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
  • Voorbereidingsbesluit 'Onzelfstandige bewoning 2017'. Dit besluit is genomen door de gemeenteraad op 19 december 2016. Het voorbereidingsbesluit bevat een verbod voor onzelfstandige bewoning door 3 personen of meer. Het ontwerp bestemmingsplan 'Onzelfstandige bewoning Enschede' is de uitwerking van dit voorbereidingsbesluit. Dat ontwerp plan lag tot 16 augustus 2017 ter inzage.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieueffectrapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.



Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).


Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat ” is het erkende wijkorgaan 'Wijkraad Horstlanden Veldkamp' actief. In het voorstadium is de wijkraad betrokken bij de planvorming door Woningcorporatie Domijn. Vervolgens is de wijkraad gevraagd om schriftelijk advies uit te brengen over het concept bestemmingsplan. Zij heeft het plan besproken in haar vergadering. Zij heeft positief geadviseerd over het plan. Zij geeft het parkeren en de waterhuishouding mee als aandachtspunten.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Provincie Overijssel heeft dit afgebakend met de 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen'. Volgens de laatste versie van deze lijst (27 juli 2016) kan vooroverleg bij woningbouwplannen in bestaand stedelijk gebied met minder dan 7 woningen achterwege blijven. Met voorliggend bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat gaat het om een netto onttrekking van woningen (van 97 naar 60 wooneenheden). Relevant om hierbij op te merken is dat de gemeente ter uitvoering van de gemeentelijke Woonvisie afspraken heeft gemaakt met woningbouwcorporaties over huurwoningen. Daarbij wordt een '1 op 1' benadering gehanteerd. Hierbij kunnen woningcorporaties gesloopte woningen vervangen middels een stadsbrede 'saldering'. De woningen die verdwijnen als gevolg van het bestemmingsplan worden (deels) teruggebouwd op andere, nader te bepalen locaties (zie ook paragraaf 2.3). In het kader van dit 'strategisch belang' is het plan op 26 juni 2017 met de provincie besproken en per email aan hen voorgelegd. De provincie heeft op 12 juli 2017 aangegeven dat zij het een prima ontwikkeling vindt, waarbij per saldo capaciteit wordt geschrapt en er sprake is van een kwalitatieve transformatie die beter aansluit bij de markt. Verder vooroverleg met de provincie is niet noodzakelijk.

Aangezien er met betrekking tot het bestemmingsplan geen belangen van het Rijk in het geding zijn is van vooroverleg met het Rijk afgezien.

Ten behoeve van het plan is een waterhuishoudingsplan opgesteld. Mede op basis daarvan is een 'waterparagraaf' voor dit bestemmingsplan opgesteld (zie paragraaf 5.2). De inrichting/maatregelen van/voor de waterhuishouding zijn besproken met het waterschap Vechtstromen.

Het bestemmingsplan is voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerp eveneens toegestuurd aan de Veiligheidsregio (Brandweer Twente). Zij is ook betrokken in het voortraject bij de ontwerpfase en heeft hierover geadviseerd. Zij geeft aan dat het bestemmingsplan hiermee overeenkomt.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd Locatie Zuiderspoorflat ” in voorbereiding te nemen op 17 mei 2017 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat ” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 4 oktober 2017 gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en in de Staatscourant.

Zienswijzen

Gedurende de termijn van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan is 1 zienswijze naar voren gebracht. De naar voren gebrachte zienswijze heeft niet geleid tot een voorstel aan de gemeenteraad tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

Het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

De in het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling valt niet onder één van de in het beleid en de regels van het Rijk genoemde nationale ruimtelijke belangen. Derhalve is een toets aan het hiervoor omschreven rijksbeleid niet noodzakelijk.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00159-0003_0004.png"

Figuur 2.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen.De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit bet Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsggebieden, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Centrale beleidsambities en generieke beleidskeuzes

Het plan voor locatie Zuiderspoorflat past goed binnen de 'centrale beleidsambities' van de provincie. Het woonaanbod is passend (sociale sector), voorzieningen zijn goed bereikbaar en met de herontwikkeling wordt bijgedragen aan ambities op gebied van energie (energiezuinigere woningen dan nu).

Het plan past binnen de generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel, zoals gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Bij keuze voor de nieuwe ontwikkeling zijn alle relevante belangen zorgvuldig afgewogen. De beoogde ontwikkeling is toekomstbestendig (over 20-30 jaar heeft het project zeker nog haar toegevoegde waarde), vindt plaats in het stedelijk netwerk Twente (concentratiebeleid) en binnen bestaand stedelijk gebied zonder nieuw ruimtebeslag (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik).

Voor het plangebied gelden geen gebiedsspecifieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

Voor het plangebied van het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat gelden twee ontwikkelingsperspectieven:

'Stadsassen binnen de stedelijke netwerken'. Dit zijn de hoofdverbindingen tussen intercitystations en auto(snel)wegen. De goede bereikbaarheid maakt de stadsassen tot voorkeurslocaties voor ontwikkelingen die bovenlokale mobiliteit met zich meebrengen. De herontwikkeling van het plangebied heeft geen relevante invloed op dit perspectief. Het draagt naar huidig inzicht niet bij en belemmert het perspectief ook niet.

'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering en kunnen ook bijdragen aan de energietransitie door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie. De herontwikkeling van de locatie van de inmiddels verouderde Zuiderspoorflat past goed binnen dit ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

het plangebied is binnen de diverse lagen de volgende gebiedskenmerken aangeduid:

  • 'Natuurlijke laag': "dekzandvlakte en ruggen". Er zijn geen kenmerken van de natuurlijke laag zichtbaar in of nabij het plangebied.
  • 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap': niet van toepassing op het plangebied.
  • 'Stedelijke laag': “bebouwingsschil 1900-1955”. De gemengde stadswijken van de bebouwingsschil 1900-1955 kenmerken zich door de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling en de maat, de schaal en het ritme waarin deze bebouwing als wijk manifesteert. Deze wijken herbergen bijzonder industrieel erfgoed en hebben veelal een mix van functies. Als er vanuit de (woon)kwaliteit aanleiding toe is ligt er in delen van deze wijken een belangrijke herstructureringsopgave. Dit is ook het geval op de locatie van de Zuiderspoorflat. Met het ontwerp van de nieuwe gebouwen is rekening gehouden met de schaal en het ritme van de omgeving.
  • 'Laag van de beleving': niet van toepassing op het plangebied.


Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer staan de kwantitatieve aspecten centraal maar wordt er gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00159-0003_0005.png"

Figuur 2.2: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld. Hierna worden de voor dit plan meest relevante visies behandeld. Daarnaast heeft Enschede onder andere nog sectorale visies op gebied van externe veiligheid en water. Deze komen waar nodig aan bod in hoofdstuk 5.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen. De bevolking van de stad Enschede neemt in de periode 2010-2030 toe tot ruim 164.000 inwoners. Na 2030 neemt het aantal inwoners nog zeer beperkt toe en na 2037 neemt de bevolking zelfs licht af. Dit in combinatie met de huidige verminderde economische groei, maakt het dat de stad zich goed moet oriënteren op de locaties waar nieuwe ontwikkelingen moeten gaan plaatsvinden. Ieder ontwikkeling moet 'raak' zijn om te voorkomen dat er leegstand in de stad optreedt. In de 'Woonvisie Enschede 2025' is de feitelijke groei van de stad Enschede bepalend voor de woningbouwprognoses, woningbouwprogrammering en -monitoring.

Centraal uitgangspunt is 'versterken vanuit het hart': een vitale toekomstgerichte stad heeft een sterke dynamische kern. Voor wonen betekent dit dat nieuwe woningen vooral in de buurt van de binnenstad gebouwd moeten worden, tenzij het beoogde woonmilieu of de beoogde woningdichtheid dit niet toelaat. Als woningen daar niet passen wordt gekeken naar mogelijkheden in de schil rondom de Binnenstad en verder. Daarbij wordt gestreefd naar een voldoende gedifferentieerd aanbod, zowel naar gebied als naar type. De Woonvisie hanteert ook het principe dat 'elke woning raak moet zijn'. Toevoegingen in de woningvoorraad moeten van hoge kwaliteit zijn en een meerwaarde hebben voor de bestaande woningvoorraad.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

2.3.5 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

In de strategische beleidsdocumenten Toekomstvisie, Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat" geen specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd. Onderstaand wordt wel beknopt aangegeven of en hoe het plan aansluit bij de beleidsdoelstellingen/-uitgangspunten uit de voor het plan relevante beleidsdocumenten.

Stedelijke Koers

Stedelijke Koers is niet direct van invloed op het project. In de woningbouwprioritering in de Stedelijke Koers zijn namelijk alleen (potentiële) koopwoningen meegenomen. De 60 te realiseren woningen zijn, net als de woningen in de huidige flat, allen sociale huurwoningen. De gemeente maakt afzonderlijk afspraken over de huurwoningen met woningbouwcorporaties, waarbij de '1 op 1' benadering wordt gehanteerd. Hierbij kunnen woningcorporaties elke gesloopte woning vervangen middels een stadsbrede saldering. Het project is overigens in lijn met de opmerkingen in de Stedelijke Koers ten aanzien van het overschot aan appartementen. Met de herontwikkeling van de locatie neemt het aantal appartementen in de stad af. In de huidige situatie zijn er 97 woningen (appartementen) en in de beoogde situatie nog 60 (waarvan 15 grondgebonden woningen).

Richting aan Ruimte (RAR)

RAR constateert stadsbreed in de woningbouwprogrammering een overschot aan appartementen en een tekort aan grondgebonden woningen. Daarnaast heeft Enschede in zijn algemeenheid ook een overschot aan goedkope woningen. Zoals hiervoor aangegeven neemt het aantal appartementen in de stad af met de herontwikkeling van locatie Zuiderspoorflat (van 97 naar 45 appartementen) en komen er 15 grondgebonden woningen bij.

Woonvisie

Ter uitvoering van de Woonvisie is de eerder genoemde afspraak over stadsbrede saldering (1 op 1) gemaakt met woningbouwcorporaties. Het plangebied is niet expliciet benoemd in de Woonvisie. Ten aanzien van woningbouwcorporaties wordt aangegeven dat zij voornemens zijn om naast Velve-Lindenhof, Boswinkel en Bijvank geen grootschalige herstructureringsgebieden meer te ontwikkelen. Voor de gemeente Enschede blijft het echter belangrijk dat ook in andere delen van de Wesselerbrink, in Stroinkslanden, in Stadsveld en in diverse schilwijken rondom de binnenstad in stedelijke vernieuwing wordt geïnvesteerd. In dit geval gaat het om herontwikkeling van een locatie in de schil rondom de binnenstad.

Dit sluit ook aan bij het uitgangspunt 'versterken vanuit het hart'. Als woningen niet in de binnenstad passen wordt gekeken naar mogelijkheden in de schil rondom de Binnenstad en verder. De woningen die worden gerealiseerd zijn in tegenstelling tot de huidige appartementen levensloopbestendig. Ze worden gerealiseerd volgens de Woonkeur normen.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Het plangebied zelf is niet als te koesteren of beschermen gebied aangeduid. Wel is het gebied direct ten noorden van het plan aangeduid als 'Koesteren stad'. De herontwikkeling van de locatie Zuiderspoorflat heeft een positieve invloed op de beleving van het naastgelegen 'te koesteren' deel van de stad.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken. Ook wordt waar relevant kort ingegaan op cultuurhistorie/de ontstaansgeschiedenis van het plangebied.

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Stedelijke context en verkeer

De Zuiderspoorflat ligt op een prominente plek aan de rotonde Zuiderval-Haaksbergerstraat. Het is daarmee een beeldbepalende locatie in de stad.

De Haaksbergerstraat is een historisch lint (zie paragraaf 3.2) met bebouwing die gekenmerkt wordt door een grote variatie in bouwstijlen en materiaal. Elk pand is anders. Tegelijkertijd vertoont de bebouwing binnen een lint overeenkomst in hoogte en type. Vanaf de Usselerrondweg tot aan de locatie Zuiderspoorflat, zijn de panden hoger dan breed en hebben meestal twee lagen, al dan niet met een kap. De voordeuren zijn op straatniveau, de voorgevels hebben ramen. De panden hebben vaak een voortuintje. Door dit alles bieden de linten een gevarieerd maar samenhangend beeld en een levendige maar ontspannen sfeer. Kortom, ze hebben nog altijd een dorps karakter.

De Haaksbergerstraat verandert van karakter ter hoogte van de locatie Zuiderspoorflat en het Jannink. Op dit punt sluit de Zuiderval aan op de Haaksbergerstraat. De Zuiderval is een van de belangrijkste invalswegen en vormt een directe verbinding tussen de A 35 en het stadscentrum. De Zuiderval is een brede laan met twee rijbanen voor het autoverkeer, vrij liggende fietspaden en een vrije busbaan aan de oostzijde. De Haaksbergerstraat neemt op dit punt de functie van invalsweg over waardoor het profiel van de Haaksbergerstraat richting centrum sterk verandert. De bebouwing bestaat uit drie of vier bouwlagen met op de begane grond vaak een commerciële invulling. De panden staan direct aan de straat, hebben geen voorgebied en missen de typische verticaliteit van de lintbebouwing.

Huidige functie plangebied en parkeren

Het plangebied is nu ingevuld met de Zuiderspoorflat en bijbehorende parkeergelegenheid (62 plaatsen binnen het plangebied). De flat is 10 bouwlagen hoog en bevat 97 appartementen. Op moment van schrijven van voorliggend bestemmingsplan zijn nog enkele tientallen van de 97 appartementen (tijdelijk) verhuurd.

De flat is gebouwd aan het eind van de jaren '70 . Door het volume vormt de flat een duidelijke beëindiging van de Zuiderval. Het gebouw staat op afstand van de rooilijn van de Haaksbergerstraat waardoor de continuïteit van de straatwand van de Haaksbergerstraat en het oude lint wordt onderbroken.

Groen

Er is zeer beperkt groen aanwezig in het plangebied. Het betreft enkele kleine bomen en struiken en een haag aan de voorzijde van de flat. Aan de achterzijde bevinden zich eveneens enkele kleine bomen. Deze hebben Aan de voor In het westelijk gedeelte staan enkele bomen. Dit groen heeft weinig tot geen ecologische waarde.

Water

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Het hemelwater dat valt op verhard oppervlak voert af naar de gemengde riolering. Bij hevige neerslag kan water op straat voorkomen door overbelasting van het riool. Vuilwater wordt eveneens afgevoerd naar de gemengde riolering.

Binnen het plangebied zijn geen grondwaterklachten bekend. Het maaiveld binnen het plangebied loopt af richting de Haaksbergerstraat. Ondanks dat de gemeentelijke peilbuizen in de omgeving voldoen aan de gewenste ontwatering zijn ten noorden van het plangebied wel grondwaterklachten bekend. Het gebied ten noorden en westen van het plangebied ligt aanzienlijk lager.

3.2 Cultuurhistorie

Historie en ontstaansgeschiedenis plangebied

In de Middeleeuwen was Enschede een kleine kern, door een spinnenweb van lange zandpaden verbonden met de buurtschappen in de omgeving. Door de eeuwen heen werden langs deze zandpaden huizen en bedrijfjes gebouwd. Zo groeiden ze uit tot lange linten aaneengesloten bebouwing. Inmiddels zijn de linten ingesloten in de stad maar als zodanig nog steeds goed herkenbaar. Zoals hiervoor aangegeven is de Haaksbergerstraat (welke de oostelijke grens van het plangebied vormt) zo'n historisch lint, met bebouwing die gekenmerkt wordt door een grote variatie in bouwstijlen en materiaal.

De zuidzijde van de locatie wordt begrensd door het Blekerpad. Samen met de Zuiderval was dit het tracé van een goederenspoorlijn richting Ahaus. Deze spoorlijn is in 1903 geopend en aangelegd om kolen vanuit het Ruhrgebied naar Twente te transporteren. Tot in de jaren zeventig is er nog gebruik gemaakt van (delen van) deze spoorlijn waarbij de spoorlijn tot in de jaren zestig nog gebruikt is voor het transport van kolen.

Archeologisch erfgoed in het plangebied

Het plangebied kent een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Daarmee is er een beperkte kans dat er in het plangebied archeologisch erfgoed aanwezig is. Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid ('onderzoeksgebied B') is een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor de beoogde ontwikkeling. Zie paragraaf 4.3 voor een verdere behandeling van het onderwerp archeologie.

Monumenten, beschermwaardige bomen en overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan bevinden zich geen monumenten, beschermenswaardige bomen of overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren.

Wel is de Haaksbergerstraat aangeduid als een 'beschermenswaardig boomgebied'. Aan dit gebied grenst het plangebied. De bescherming van bomen is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Voor het vellen van een beschermenswaadige boom is een omgevingsvergunning (kapvergunning) op grond van de APV vereist. Overigens zijn op het bomenoverzicht niet alle beschermde bomen weergegeven. Ook de gemeentelijke bomen die niet op het bomenoverzicht zijn weergegeven zijn beschermd op grond van de APV. Het bij de APV behorende bomenoverzicht is een interactieve bomenkaart die is te raadplegen op de website van de gemeente Enschede, www.enschede.nl/bomenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00159-0003_0006.jpg"

Figuur 3.1: fragment interactieve bomenkaart (blauw is 'beschermenswaardig boomgebied)

Ook is de Haaksbergerstraat aangeduid als een weg met een 'hoge attentiewaarde' op de cultuurhistorische waardenkaart. Dit in verband met het 'historische lint', zoals hiervoor aangegeven. Het plan heeft een positieve invloed op de beleving van dit historische lint, aangezien de rooilijn op deze locatie weer wordt hersteld. Het Blekerpad/Zuiderval heeft eveneens een 'attentiewaarde'. Dit in verband met de vroegere spoorlijn naar Ahaus. Hier heeft het plan geen relevante invloed op.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Stedenbouwkundig plan

Ruimtelijk-stedenbouwkundige onderbouwing en bouwplan

Zoals gezegd heeft het plan betrekking op het realiseren van 45 appartementen en 15 grondgebonden woningen ter plaatse van de huidige Zuiderspoorflat. De huidige flat staat voor een groot deel leeg en is niet meer passend in zijn omgeving.

Het is een beeldbepalende locatie in de stad, omdat de nieuwbouw in het verlengde van de Zuiderval ligt op een plek waar het centrumverkeer af moet buigen. Het nieuwe wooncomplex verandert de entree van de binnenstad, wanneer men de stad in rijdt vanaf de Zuiderval. De invulling met nieuwbouw op de locatie Zuiderspoorflat dient in ruimtelijke zin twee doelen. De nieuwbouw is zowel een blikvanger als een heler van de straatwand van de Haaksbergerstraat:

  • Blikvanger betekent in deze omgeving met een grootschalig Janninkgebouw en het gerenoveerde appartementengebouw (Veldkampflat), dat de nieuwbouw een bepaald volume en hoogte nodig heeft. De vormgeving van het gebouw moet bijdragen aan de leesbaarheid van de stad: 'waar ben ik en waar moet ik naar toe?'. Dit geldt met name voor het gemotoriseerde verkeer richting centrum. de nieuwbouw 'omarmt' samen met ’t Jannink en de Veldkampflat het kruispunt en laat de structuur van de stad beter tot haar recht komen.
  • De continuïteit van de Haaksbergerstraat betekent aansluiting zoeken bij de rooilijn, dus de positie van het gebouw en aansluiting zoeken bij de gemiddelde hoogte van de straat. De Haaksbergerstraat is drie tot vier bouwlagen hoog. De nieuwbouw sluit daar op aan met vier bouwlagen in de rooilijn. Op de hoek met het Blekerpad en in het verlengde van de Zuiderval wordt het gebouw zes lagen hoog waardoor de Zuiderval in ruimtelijke zin beëindigd wordt.

De bebouwing

Het nieuwe appartementengebouw is, zoals gezegd, een blikvanger. De appartementen variëren naar huidig inzicht in grootte van circa 65 tot 87 m2. Alle 45 appartementen hebben de woonvertrekken aan de straatkant en de slaapkamers aan de achterzijde. Dat brengt licht, beweging en activiteit aan de voorzijde. Daarnaast leeft de gevel door de wisselende dimensies in hoogte en diepte (gevelvlakken, balkons, loggia’s, diepe neggen van de vensters). Van buitenaf is niet te zien waar de ene woning begint en de andere ophoudt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00159-0003_0007.jpg"

Figuur 4.1: aanblik op nieuwbouw vanuit rotonde Haaksbergerstraat-Zuiderval (links zijde Blekerpad, rechts zijde Haaksbergerstraat)

Een deel van het maaiveld in het plangebied wordt opgehoogd, tot maximaal circa 1 meter boven het huidige peil aan de achterzijde van het appartementengebouw. Het niveau van de 'begane grond' ligt aan de straatzijde ook iets hoger dan de straat zelf. Dit geeft behalve wat extra cachet, ook iets meer privacy aan de bewoners van de benedenverdieping. De benedenwoningen zijn toegankelijk aan de straatzijde, via een bordes/balustrade, welke eveneens een kleine verhoging ten opzichte van het straatpeil met zich meebrengt. Het contact met de omgeving en de straat gaat niet verloren. Voor alle andere verdiepingen ligt de galerij en de toegang tot de appartementen aan de achterkant. Aan de achterkant liggen onder andere ook de bergingen van de appartementen. Deze zijn deels onder het gebouw geschoven. Dit is mede mogelijk door de verhoogde ligging van het complex. Verder hebben deze bergingen een groendak, zie figuur 4.2.

Het nieuwe complex ‘piekt’ op de hoek van het gebouw. De hoogte ten opzichte van het straatpeil is daar circa 22 meter. Dit hoogste punt is wat hoger dan het naastgelegen dak om onder andere de liftschacht netjes 'weg te werken'. Op de hoek ligt ook de entree van het appartementencomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00159-0003_0008.jpg"

Figuur 4.2: nieuwe situatie, bezien vanuit noordwesten; voorgrond: grondgebonden woningen; achtergrond: achterzijde appartementencomplex

Langs het Blekerpad neemt het appartementencomplex langzaam de proporties en kleur aan van de 15 grondgebonden woningen. De balkons en de begroeiing langs deze zijde van het gebouw zijn aantrekkelijk om langs te fietsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00159-0003_0009.jpg"

Figuur 4.3: aanblik op nieuwbouw vanuit rotonde Haaksbergerstraat-Zuiderval (links zijde Blekerpad, rechts zijde Haaksbergerstraat)

Achter de nieuwbouw aan de Haaksbergerstraat is ruimte voor grondgebonden woningen aan een 'binnentuin' of 'hof'. Deze woningen worden vanaf het Blekerpad voor de auto ontsloten evenals de parkeerplaatsen ten behoeve van het appartementencomplex. De entree aan het Blekerpad ligt tussen het appartementengebouw en de zogenaamde poortwoning (de grondgebonden woning die grenst aan het Blekerpad).

De 15 grondgebonden woningen worden gebouwd twee woningblokken: 1 van 6 woningen en 1 van 9 woningen. Deze woningen hebben een uniform uiterlijk en zijn gericht naar een 'hofje'. Zij hebben allen een eigen achtertuin en berging, omsloten door metselwerk aan de buitenzijde. De poortwoning heeft 3 bouwlagen (10m hoog) en de overige woningen 2 (7m hoog). De woonkamers grenzen in hun volle breedte aan de tuinen. De woonkeukens hebben een groot raam aan het binnenhof. Aan de voorzijde komt een zogenaamde Delftse stoep en voor elk huis een bank. Zo is er contact met buren en zicht op spelende kinderen. op het hofje. De huizen zijn ruim van opzet met onder ander drie slaapkamers. De poortwoning is nog iets groter. Het hofje is beoogd als een groene oase van rust, waar kinderen veilig kunnen spelen, omdat de auto te gast is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00159-0003_0010.jpg"

Figuur 4.4: Het 'hofje' tussen de grondgebonden woningen

Op onderstaande plattegrond is de beoogde inrichting van de ruimte buiten de bebouwing technisch weergegeven. De bebouwing en de tuinen zijn weergegeven in grijs en wit. Het uitrit op het Blekerpad zal nog beperkt aangepast worden ten behoeve van de verkeersveiligheid (wordt 'afgerond' aan westzijde, net als aan de oostzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00159-0003_0011.jpg"

Figuur 4.5: Plattegrond nieuwe situatie

Verkeer en bereikbaarheid

De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats vanaf het Blekerpad, aan de zuidzijde van het plangebied. De bewoners/bezoekers van het in ontwikkeling zijnde 'Bleekveld' maken hier eveneens gebruik van. Zij rijden via het plangebied naar het noorden via de in voorgaande afbeelding aangeduide 'ontsluitingsweg' aan de noordzijde. De aansluiting op het Blekerpad wordt als uitritconstructie vormgegeven.

Het 'hofje' betreft een 30 km/uur-gebied. Hier is de auto te gast en mag niet geparkeerd worden.

De bestaande 'zijweg' op de Haaksbergerstraat, op de noordoostelijke grens van het plangebied, wordt gebruikt voor het laden en lossen van een dierenwinkel. Een deel van deze 'weg' ligt binnen het plangebied. Om het laden en lossen mogelijk te blijven, is daarom een strook op de noordoostelijke grens van het plangebied gereserveerd voor behoud van deze weg. Zo kan het laden en lossen buiten het hof om gedaan worden en levert dit geen overlast op.

Hulpdiensten (brandweervoertuigen), kunnen het 'hofje' (rond de wadi) gebruiken als keerlus. Daarbij moet een deel van het groen overrijdbaar zijn.

Parkeren

Op basis van de parkeernormen voor 'Schil-Centrum' is de parkeerbehoefte voor de beoogde situatie als volgt:

  • 1,2 parkeerplaatsen per woning tussen 50 en 90 m2 bvo. In deze klasse vallen de 45 appartementen. Behoefte: 1,2*45=54 parkeerplaatsen
  • 1,4 parkeerplaatsen per woning vanaf 90 m2 bvo. In deze klasse vallen de 15 grondgebonden woningen. Behoefte: 1,4*15=23 parkeerplaatsen

In totaal zijn er dus 77 parkeerplaatsen nodig.

In het plangebied worden naar huidig inzicht 43 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 36 plaatsen afgesloten zijn door middel van een slagboom. Bij realisatie van het plan kan nog blijken dat er 9 parkeerplaatsen zijn te realiseren in het noordwesten in plaats van de 7 plaatsen zoals weergegeven in figuur 4.5. Daarmee zou het aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied op 45 kunnen komen.

Voor de overige parkeerbehoefte (32-34 plaatsen) wordt gebruik gemaakt van de huidige parkeervoorziening aan de zuidzijde van het Blekerpad. Zie onderstaande afbeelding. Dit is een groot parkeerterrein en eveneens in eigendom van Woningcorporatie Domijn. Hier is ruim voldoende gelegenheid om in de overige behoefte te kunnen voorzien. 44 plaatsen (beige gekleurd in de afbeelding) liggen binnen/op circa 100 meter van de entree van het appartementencomplex en dichter bij de grondgebonden woningen. In totaal zijn er daarmee 87-89 parkeerplaatsen beschikbaar binnen het plangebied of op korte afstand (in onderstaande figuur staat 90 waarbij van 46 plaatsen in het plangebied werd uitgegaan). Alle gekleurde parkeerplaatsen in onderstaande afbeelding zijn in eigendom van Domijn (ook rood en blauw).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00159-0003_0012.jpg" Figuur 4.6: parkeren in en nabij het plangebied. De beige gekleurde parkeerplaatsen liggen in het plangebied of binnen circa 100 meter van de entree van het appartementencomplex

De huidige parkeervoorziening aan de overzijde van het Blekerpad wordt echter ook door bezoekers/werkenden aan/in de binnenstad gebruikt. Dat betekent dat vastgelegd moet worden dat voor de beoogde ontwikkeling deels gebruik kan (en moet) worden gemaakt van het terrein aan de zuidzijde van het Blekerpad. Een gedeelte van het terrein aan de zuidzijde van het Blekerpad zal, net als nu, afgesloten moeten zijn, zodat er voor elke woning en appartement minstens 1 parkeerplaats op 'afgesloten terrein' beschikbaar is. Dit blijft goed uitvoerbaar gezien het bezit van de parkeerplaatsen door Domijn. Afspraken over deze 'reservering' van parkeerplaatsen binnen en buiten het plangebied worden vastgelegd in de exploitatieovereenkomst tussen de initiatiefnemer Domijn en gemeente Enschede.

Geconcludeerd kan worden dat er voldoende parkeerplaatsen voor de nieuwe ontwikkeling beschikbaar zullen zijn, deels gebruik makende van de huidige parkeervoorziening aan de zuidzijde van het Blekerpad.

Vergelijking parkeren plansituatie ten opzichte van huidige situatie

In de huidige situatie zijn er 97 woningen aanwezig in het plangebied. Op basis van de parkeernormen voor 'Schil-Centrum' is de parkeerbehoefte in de huidige situatie:

  • 1,2 parkeerplaatsen per woning tussen 50 en 90 m2 bvo. In deze klasse vallen alle 97 appartementen. Behoefte: 1,2*97=116 parkeerplaatsen

Binnen het plangebied zijn in de huidige situatie 62 parkeerplaatsen aanwezig, waarvan er 40 zijn afgesloten (alleen toegankelijk voor bewoners). Dit betekent dat er in de huidige situatie op basis van de parkeernorm een behoefte is aan 54 parkeerplaatsen buiten het plangebied bij een volledige bezetting van de flat (inmiddels zijn er al mensen verhuisd i.v.m. voorgenomen sloop).

In de toekomstige situatie is er, zoals hiervoor beschreven, een parkeerbehoefte buiten het plangebied van naar huidig inzicht 32 tot 34 plaatsen. Per saldo is daarmee de behoefte buiten het plangebied 20 plaatsen lager dan in de huidige situatie.

Groen, oppervlaktewater en openbare ruimte.

De openbare ruimte dient ingericht te worden op 'niveau basis', basis beheer en volgens de eisen van het TOR (toetsingskader openbare ruimte).

De wegen worden verhard met gebakken en betonnen straatstenen. Op de daken wordt het water gebufferd en vertraagd afgevoerd. Het sedumdak op het bergingencomplex is eveneens waterbergend. Voor dit groene dakoppervlak hoeven naar huidig inzicht geen aanvullende waterbergende voorzieningen te worden getroffen. Op het hofje is een wadi voorzien om water op te vangen en vervolgens te laten infiltreren en/of vertraagd af te voeren. Verder is er geen 'open water' voorzien. Het plangebied is met deze maatregelen toegerust op de 'bergingseisen' volgens het gemeentelijk waterbeleid. Zie paragraaf 5.2 voor nadere informatie.

Op het binnenterrein worden enkele bomen geplaatst, met name op het hofje. Op enkele kavels van woningen en tussen het parkeerterrein en de dierenwinkel wordt naar huidig inzicht een beukenhaag aangebracht (direct hoog aangeplant). Tussen het appartementencomplex en de parkeerplaatsen wordt naar huidig inzicht gedeeltelijk een taxushaag aangebracht. Deze haag kan goed tegen schaduw. Daarnaast voorkomt deze haag dat bewoners via het groen het appartementencomplex betreden. Rondom het appartement en in één vak op het binnenterrein worden plantvakken aangebracht om de groene uitstraling te versterken. In deze vakken wordt: ‘Zorgeloos Groen’ aangebracht: compacte groei, langdurig sierwaarde en zeer onderhoudsarm. Al het groen wordt aangebracht wanneer de appartementen en de woningen zijn opgeleverd. Dit om schade door bouwactiviteiten te voorkomen.

Relatie met toekomstige ontwikkelingen

Met het beoogde ontwerp blijven eventuele toekomstige ontwikkelingen mogelijk. Als nodig blijkt dat de huidige rotonde in de toekomst vervangen moet worden door een kruispunt, met als hoofdroute Zuiderval - Haaksbergerstraat richting centrum, dan kan dat. De bedrijfsbebouwing aan de westzijde van de ontwikkellocatie kan mogelijk vervangen worden door woningbouw, met het Blekerpad als hoofdontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer. Er blijft ook ruimte om de stadsbeek een tracé langs het Blekerpad te geven, aansluitend op de Wooldriksweg.

4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 Bro)

Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte.

De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling. Deze beschrijving moet inzichtelijk maken of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Wanneer de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt alleen betrekking heeft op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, heeft het onderzoek naar de behoefte slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Indien het bestemmingsplan de betreffende stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting bij het bestemmingsplan ook een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Bijvoorbeeld onvoldoende mogelijkheden voor benutting van (geschikte) beschikbare gronden of voor herstructurering of transformatie.

Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd (vóór 1 juli 2017 was de ladder verwoord in Artikel 3.1.6, 2e lid Bro).

'Stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden.

In de nota van toelichting bij de (vernieuwde) ladder voor duurzame verstedelijking is het volgende ten aanzien van 'saldering' (dat wil zeggen: de verplaatsing van een stedelijke ontwikkeling, zonder netto extra (planologisch) ruimtebeslag) opgenomen: "Ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor ruimteregelingen, worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder." Volgens de nota van toelichting leidt saldering daarmee meestal niet tot een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

'Stedelijke ontwikkeling' en het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat "

In het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat" wordt de herontwikkeling van de locatie Zuiderspoorflat mogelijk gemaakt. Het plan betreft de sloop van een flat met 97 wooneenheden. Binnen hetzelfde plangebied/ruimtebeslag worden 45 appartementen en 15 grondgebonden woningen teruggebouwd. Het gaat feitelijk om een capaciteitsafname. Er wordt namelijk minder teruggebouwd dan dat er is afgebroken. De ontwikkeling is daarmee geen 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Afgezien daarvan voldoet de ontwikkeling overigens ook aan de voorwaarden uit de Ladder Duurzame Verstedelijking. De ontwikkeling past binnen de relevante gemeentelijke beleidsstukken (Stedelijke Koers en Woonvisie) en vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied (herontwikkeling).

4.3 Cultuurhistorie in relatie tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Monumenten, beschermwaardige bomen en overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied

Zoals aangegeven in paragraaf 3.2 zijn er geen monumenten, beschermenswaardige bomen of overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren aanwezig binnen het plangebied.

Wel is de Haaksbergerstraat aangeduid als een 'beschermenswaardig boomgebied' (de structuur als as). Dit gebied grenst aan het plangebied. Binnen het plangebied zelf staan geen beschermenswaadige bomen.

Ook is de Haaksbergerstraat aangeduid als een weg met een 'hoge attentiewaarde' op de cultuurhistorische waardenkaart. Dit in verband met het 'historische lint', zoals benoemd in paragraaf 3.2 . Het plan heeft een positieve invloed op de beleving van dit historische lint, aangezien de rooilijn op deze locatie weer wordt hersteld. Ook sluit het beter aan bij de bouwvolumes/hoogtes in de omgeving. De lijn Blekerpad/Zuiderval heeft eveneens een 'attentiewaarde'. Dit in verband met de vroegere spoorlijn naar Ahaus. Hier heeft het plan geen relevante invloed op.

Archeologie

Zoals aangegeven in paragraaf 3.2 heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Daarmee is er een beperkte kans dat er in het plangebied archeologisch erfgoed aanwezig is. Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid heeft het de aanduiding 'onderzoeksgebied B'. Bij een dergelijk gebiedstype dient bij een bodemverstoring van meer dan 2.500 m2 en dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld een archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Of sprake is van een (relevante) overschrijding van deze 'norm' was in dit geval niet 100% duidelijk. Voor de zekerheid is een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7.

Uit het onderzoek blijkt dat de kans klein is dat het plangebied archeologische sporen bevat. Het terrein is tot in de C-horizont verstoord. Daarom is geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven ten aanzien van archeologie. Dit advies is overgenomen. De aanduiding 'archeologisch onderzoeksgebied B' is daarom niet opnieuw opgenomen op de planverbeelding.

Overigens betekent dit niet er geen archeologisch waarden kúnnen worden aangetroffen. Voor eventuele toevalsvondsten geldt ingevolge de Erfgoedwet een meldingsplicht bij de gemeente en/of de regio-archeoloog.

4.4 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied van het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat" geldt volgens de Welstandsnota de identiteit 'Dorpse Linten'. De beoogde ontwikkeling, zoals beschreven in paragraaf 4.1, past niet binnen deze huidige welstandsidentiteit.

Wijziging welstandsidentiteit

Omdat de beoogde ontwikkeling niet past binnen de ter plaatse geldende welstandsidentiteit (Dorpse Linten) is een wijziging van de Welstandsnota noodzakelijk. Binnen de welstandsidentiteit 'Modern Enschede' is er ruimte voor het concept zoals beschreven in paragraaf 4.1. De welstandsidentiteit van het plangebied wordt dan ook gewijzigd naar 'Modern Enschede'.

In het proces om te komen tot een nieuw plan voor de locatie van de Zuiderspoorflat is nauw samengewerkt met de ontwikkelende partijen. In het voortraject is ook specifiek over welstand gesproken. Aan partijen zijn randvoorwaarden voor de ontwikkeling meegegeven. Deze randvoorwaarden waren gebaseerd op de criteria die van toepassing zijn op de welstandscategorie Modern Enschede, aangevuld met een aantal locatiespecifieke criteria. Het gekozen ontwerp van het plan staat nagenoeg vast. In het voortraject is geregeld overleg geweest tussen partijen en de stadsbouwmeester met een positieve uitkomst. Daarom is het niet nodig om (achteraf) deze locatie specifieke criteria nog op te nemen in een beeldkwaliteitsplan of welstandsparagraaf.

Procedure wijziging Welstandsnota

Om de welstandsidentiteit 'Modern Enschede' te kunnen laten gelden als toetsingskader voor welstand is een wijziging van de Welstandsnota noodzakelijk. De wijziging van de Welstandsnota ligt tegelijk ter inzage met voorliggend bestemmingsplan en wordt vervolgens eveneens tegelijk vastgesteld met het bestemmingsplan door de gemeenteraad.

4.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Tot voor kort werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

4.5.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water,
bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam doen 

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.5.2 Duurzaamheidsbeleid en het bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

Algemeen

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Energie

Voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied is men van plan een uitgebalanceerd energieconcept toe te passen. De woningen zijn ontworpen vanuit de Trias Energetica. De woningen zijn all electric', de energievraag wordt zoveel mogelijk beperkt en aan de overgebleven vraag wordt voldaan met passieve en hernieuwbare energie. De woningen hebben een hoge isolatiewaarden met triple beglazing (inwisselende opbouw) en een balansventilatie met warmteterugwinning. Een warmtepomp (gesloten systeem) zorgt voor het warme tapwater en de (vloer)verwarming. Ruimtes zijn individueel regelbaar via een thermostaat. Voor de energieopwekking zijn de daken belegd met PV-panelen. Dit maakt dat de appartementen en de woningen zeer energiezuinig zullen zijn. Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. De gebouwen zullen hieraan voldoen met het beoogde energieconcept.

Voor het realiseren van de hier beoogde energie- en energiebesparende maatregelen en voorzieningen is geen omgevingsvergunning vereist, met uitzondering van de warmtepompen indien deze meer dan 70 kW vermogen hebben (onder 70 kW alleen een meldingsplicht). Voor deze maatregelen en voorzieningen hoeven in het bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen.

Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van windturbines of zonnepanelen op maaiveldniveau en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dit is niet van toepassing op bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat.

Klimaatadaptatie

Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. In het plangebied worden enkele van dergelijke maatregelen getroffen:

  • Op de daken wordt het water gebufferd en vertraagd afgevoerd;
  • Op de bergingen komt een sedumdak dat bijdraagt aan isolatie en opvang van regenwater.

Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden, het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Op het 'hofje' is een wadi voorzien om water op te vangen en vervolgens te laten infiltreren en/of vertraagd af te voeren. Dit is onderdeel van het waterhuishoudkundig plan dat is opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling.

Circulaire economie

Voor het realiseren van afvalcontainers voor het gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen en inrichtingen voor de verwerking van afval. Dit is niet van toepassing op bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat.

Biodiversiteit

Natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen worden in een bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Daarnaast maakt een bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren. Dit is niet van toepassing op bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat.

Overige actiepunten

Voor de overige actiepunten uit het Actieplan Duurzaamheid kan kortheidshalve worden volstaan met de conclusie dat deze geen ruimtelijke relevantie hebben en als zodanig dus ook niet van invloed zijn op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van milieu, natuur, en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt eerst het onderwerp 'milieueffectrapportage' behandeld. Vervolgens wordt verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering. Daarna wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.; of MER indien het uit het m.e.r. resulterende rapport wordt bedoeld) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Het Besluit m.e.r. en bestemmingsplan 'Locatie Zuiderspoorflat'

De nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt kunnen worden aangemerkt als de aanleg, uitbreiding of wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel 11.2 van kolom D in de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Een m.e.r.-beoordeling is aan de orde, in die gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De ontwikkeling betreft de realisatie van 60 woningen (waarbij 97 bestaande worden gesloopt) in een plangebied met een oppervlakte van circa 0,6 hectare. Daarmee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarden. Dit betekent dat voor dit initiatief een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets, waarin aan de hand van in de Europese m.e.r-richtlijn opgenomen criteria wordt beoordeeld of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en al of niet sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. De criteria hebben betrekking op de kenmerken van het project, de locatie van de activiteit en de kenmerken van het potentiële effect. Bij de kenmerken van het project gaat het onder andere om de omvang en de cumulatie met andere projecten. Bij de locatie van de activiteit gaat het onder andere om de mate van kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed zou kunnen zijn. Bij de kenmerken van het potentiële effect gaat het onder ander om het bereik van de effecten.

Kenmerken van het project

Zie hoofdstuk 4 voor van deze toelichting voor een beschrijving van het project.. Ten opzichte van de huidige situatie is er geen sprake van relevante cumulatie-effecten aangezien het plangebied nu nog is bebouwd en wordt gebruikt voor woondoeleinden.

Plaats van het project

Zie paragraaf 1.2 en hoofdstuk 3 voor de ligging en beschrijving van het plangebied. In de huidige situatie is het plangebied ingevuld met een flat met 97 wooneenheden met bijbehorende parkeergelegenheid. De directe omgeving bestaat uit stedelijk gebied. Er zijn geen gevoelige gebieden, zoals Natura 2000-gebieden, aanwezig in de omgeving. Deze gebieden worden niet beïnvloed (zie ook hierna).

Potentiële effect

Zie het vervolg van dit hoofdstuk en paragraaf 4.3 voor een uitvoerige beschrijving van de toetsing van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten.

Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op grond van het voorgaande kan voor alle relevante milieu- en omgevingsaspecten worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten en dat het niet noodzakelijk is om een verdere m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapportage op te stellen.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

Bedrijven- en milieuinventarisatie en milieuzonering 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat" aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen in de directe omgeving van de projectlocatie de milieucategorie bepaald. Vervolgens is nagegaan of bedrijven en voorzieningen gelegen zijn binnen de op grond van de milieucategorie aan te houden indicatieve afstanden tot woningen en andere milieugevoelige functies. Van die bedrijven en voorzieningen is door middel van nader dossieronderzoek beoordeeld of de feitelijke (bedrijfs)activiteiten een knelpunt opleveren voor een goed woon- en leefklimaat en of terugschaling mogelijk is. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in bijlage 2 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

De algemene conclusie van de bedrijven- en milieu-inventarisatie is dat de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied van het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat ” geen milieuhinder veroorzaakt die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.

Uit de inventarisatie blijkt dat nabij het plangebied één bedrijf aanwezig is dat mogelijk milieuhinder kan veroorzaken en daarmee van invloed kan zijn op de wijze van bestemmen van functies op de meest nabijgelegen gronden binnen het plangebied. De maximale richtafstand voor dit bedrijf bedraagt 30 meter in verband met mogelijke geluidhinder. De afstand tot het plangebied bedraagt 18 meter. Echter, de afstand tot het dichtstbij gelegen bouwvlak voor woningen in het plangebied bedraagt circa 30 meter. Dit is overeenkomstig de maatgevende richtafstand van 30 meter. De bedrijfsactiviteiten in het pand Blekerstraat 61 vormen derhalve geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemgesteldheid kan daarbij een rol spelen. De Wet bodembescherming kan hierop van toepassing zijn.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat "

In het kader van bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat ” is er door Geofoxx een bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het rapport ‘Verkennend en nader bodemonderzoek Haaksbergerstraat 174 te Enschede’ (rapportnummer 20170124_a2RAP; d.d. 23 mei 2017). Het rapport is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

Uit de rapportage blijkt dat er sprake is van twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming, zonder dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico’s. De terreindelen waar een sterke verontreiniging is aangetroffen, zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet geschikt voor het voorgenomen gebruik. Dit betekent dat de initiatiefnemer rekening moet houden met de aanwezigheid van de geconstateerde bodemverontreiniging. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt door de aanwezigheid van deze bodemverontreiniging niet belemmerd. De betreffende bodemverontreiniging kan functiegericht en kosteneffectief worden gesaneerd.

Afhankelijk van het tijdstip, aard en omvang van een realisatie van een herontwikkeling, kan het nodig zijn dat er voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen een bodemonderzoek volgens de NEN 5470 verricht dient te worden.

Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat zijn geen op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen aanwezig. Het plangebied is wel gelegen binnen de onderzoekszone van de gezoneerde wegen Haaksbergerstraat, Blekerpad, Cromhoffsbleekweg en Zuiderval. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van geluidsgevoelige gebouwen (appartementen en woningen) binnen de onderzoekszone.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de nieuw te realiseren geluidsgevoelige gebouwen vanwege de aangrenzende wegen (Blekerstraat en Wooldriksweg/Zuiderspoorstraat) waarvoor een 30 km/u snelheidsregime geldt (dit zijn geen gezoneerde wegen).

Onderzoek

Door SPAWNP Ingenieurs is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de te realiseren appartementen en woningen. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai Zuiderspoorflat te Enschede' (rapportnummer 21610258.R01b; d.d. 8 maart 2017). Het rapport is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Resultaten

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege het wegverkeer op het Blekerpad, de Haaksbergerstraat en de Zuiderval op de te realiseren appartementen (45 stuks) en een deel van de grondgebonden woningen (2 stuks) niet voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting bedraagt vanwege het Blekerpad ten hoogste 55 dB, vanwege de Haaksbergerstraat ten hoogste 64 dB en vanwege de Zuiderval ten hoogste 56 dB. Hiermee wordt voldaan aan de ten hoogste vast te stellen hogere waarde van 63 dB of 68 dB voor vervangende nieuwbouw.

Om een hogere waarde tussen de 63 en 68 dB te kunnen vaststellen moet worden voldaan aan de voorwaarden voor vervangende nieuwbouw. De eerste voorwaarde is dat het plan geen ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur tot gevolg heeft. Hetgeen volgens de stedenbouwkundige van de gemeente Enschede niet het geval is. De tweede voorwaarde is dat het aantal geluidgehinderden niet wezenlijk mag toenemen. In de nieuwe situatie zal het aantal geluidgehinderden afnemen. Aan de voorwaarden voor vervangende nieuwbouw wordt voldaan, zodat een hogere waarde tot 68 dB kan worden vastgesteld.

De vanwege het wegverkeer op de Cromhoffsbleekweg, de Blekerstraat en de Wooldriksweg/ Zuiderspoorstraat ondervonden geluidsbelasting is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.

Hogere waarde

Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidsnota.

In het akoestisch onderzoek is de mogelijkheid van bron- en overdrachtsmaatregelen onderzocht. Het toepassen van een stillere wegdekverharding is geen optie, gezien de aanwezigheid van een rotonde (snel kwaliteitsverlies), relatief kleine wegdelen (niet wenselijk vanuit wegbeheer) en de kosten voor toepassing van een dergelijke verharding. Geluidsschermen zijn in de onderliggende stedelijke situatie niet inpasbaar. Het terugbrengen van de geluidsbelasting door middel van bron- of overdrachtsmaatregelen stuit dan ook op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige aard. Hiermee wordt aan de eerste eis om een hogere waarde te kunnen vaststellen voldaan.

In de Geluidsnota is bepaald dat om een hogere waarde te kunnen vaststellen:

  • een woning ten minste één geluidluwe gevel heeft. Een gevel is geluidluw indien de geluidsbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde die voor elk van de afzonderlijk te onderscheiden geluidbronnen geldt.
  • verblijfsruimten en buitenruimten (indien beschikbaar) bij voorkeur gelegen zijn aan de geluidluwe zijde van een woning.

Opgemerkt dient te worden dat de harde eis van een geluidluwe gevel voor woningen op grond van de Geluidnota niet als harde eis geldt voor appartementen.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat alle appartementen en woningen beschikken over een geluidluwe zijde. Daarmee is het mogelijk om verblijfsruimten en buitenruimten aan de geluidluwe situatie te realiseren. Voor de te realiseren appartementen en woningen bestaat nog geen concreet plan. Hierdoor kan in dit stadium niet getoetst worden of verblijfsruimten en buitenruimten aan de geluidluwe zijde gesitueerd worden. Deze toetsing zal plaatsvinden in het kader van de aanvraag voor een Omgevingsvergunning - onderdeel bouwen.

Uit het voorgaande blijkt dat aan de voorwaarden, uit de Wet geluidhinder en de Geluidnota, voor het vaststellen van een hogere waarde voor de 45 appartementen, en de 15 grondgebonden woningen, wordt voldaan.

Conclusie

Met het bestemmingsplan wordt de realisatie van appartementen en woningen binnen de onderzoekszone van de Haaksbergerstraat, het Blekerpad, de Cromhoffsbleekweg en de Zuiderval mogelijk gemaakt. Vanwege het wegverkeer op de Cromhoffsbleekweg wordt op de te realiseren appartementen en woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan. Vanwege het wegverkeer op het Blekerpad, de Haaksbergerstraat en de Zuiderval wordt op de te realiseren appartementen en een deel van de grondgebonden woningen niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting bedraagt vanwege het Blekerpad ten hoogste 55 dB, vanwege de Haaksbergerstraat ten hoogste 64 dB en vanwege de Zuiderval ten hoogste 56 dB., Hiermee wordt voldaan aan de ten hoogste vast te stellen hogere waarde van 63 dB of 68 dB voor vervangende nieuwbouw.

Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. Aan de voorwaarden voor het vast stellen van een hogere waarde wordt voldaan.

Gelijktijdig met de procedure voor dit bestemmingsplan zal een procedure worden gestart voor het vaststellen van een hogere waarde.

Railverkeerslawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat " is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.

Industrielawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat " is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat" niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied van het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat ” is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld.

Conclusie geluid

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Luchtkwaliteit en het plangebied “Locatie Zuiderspoorflat

Het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat ” beoogt het planologisch mogelijk maken van 45 appartementen en 15 grondgebonden woningen (rijtjes) op de locatie van een te slopen flat met 97 appartementen.

Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan is er (per saldo) sprake van een beperking van het aantal wooneenheden in het plangebied en daarmee naar verwachting ook van een beperking van het aantal verkeersbewegingen met mortorvoertuigen.

Op basis van het aantal wooneenheden (al dan niet per saldo/netto) draagt de ontwikkeling volgens de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De regeling legt de grens bij een netto ontwikkeling van 1500 woningen in geval van één ontsluitingsweg en bij 3.000 woningen in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Daarbij komt dat de nieuwe woningen op energiegebied duurzamer zijn dan de bestaande woningen in het plangebied. De nieuwe woningen zijn 'all electric', hebben een hoge isolatiewaarde (triple beglazing) en worden voorzien van een warmtepomp en zonnepanelen. Dit betekent (al dan niet indirect) minder emissies van luchtverontreinigende stoffen.

Wel komt een deel van de appartementen dichter bij de drukke Haaksbergerstraat en Zuiderval te liggen, waardoor er op de gevel van een aantal nieuwe appartementen mogelijk een wat hogere concentratie aan luchtverontreinigende stoffen zal optreden dan bij de bestaande appartementen. Van een overschrijding van de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen (stikstofdioxide en fijnstof) zal op deze locatie in geen geval sprake zijn. In de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in Nederland. Uit de monitoringstool 2016 blijkt dat in het plangebied in alle zichtjaren (2015, 2020 en 2030) aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.

Conclusie luchtkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat ” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Locatie Zuiderspoorflat” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen het wettelijk kader. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen, waterwegen of spoorwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg, het water of het spoor.

Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, met name bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat" is hemelsbreed op circa 6 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen risicocontouren kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Beleidsuitgangspunten

Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Dit kan in beginsel door hergebruik, het toepassen van groene daken en/of halfverharding. Bij (een toename van) verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt voor een herontwikkeling (bestaand verhard oppervlak) 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Voor nieuwe ontwikkelingen (extra verhard oppervlak) bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter. De maximale afvoer naar het openbare afwateringssysteem bedraag 2,4 liter/seconde per hectare, gerelateerd aan de oppervlakte van het gehele plangebied. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. Afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijven. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken. Het aftoppen van grondwaterstandspieken middels drainage is wel toegestaan.

Grondwater en ontwatering

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg of de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

  • Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken.
  • Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimteloos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
  • Groen / onbebouwd en onverhard terrein: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,50 m –mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende adviesnormen:

  • Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen.
  • Perceel vlak of richting de weg af laten lopen.
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Locatie Zuiderspoorflat

Hierna wordt ingegaan op de diverse relevante aspecten ten aanzien van de waterhuishouding in het plangebied. Er is een waterhuishoudkundig plan opgesteld, onder andere op basis van een geohydrologisch onderzoek. Hierin zijn benodigde watermaatregelen aangegeven waarmee kan worden voldaan aan de hiervoor genoemde waterhuishoudkundige eisen.

Verhard oppervlak

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 5.900 m2. Het bestaand verhard oppervlak (bebouwing en terreinverharding) beslaat ongeveer 4.500 m2. De hoeveelheid verhard oppervlak in de toekomstige situatie is nagenoeg gelijk aan de bestaande situatie.


Hemelwaterafvoer

Zoals aangegeven in paragraaf 3.1 voert het bestaand verhard oppervlak in de huidige situatie af naar de gemengde riolering. Voor (per saldo) bestaand verhard oppervlak geldt een bergingsopgave van 20 mm. In de nieuwe situatie wordt het hemelwater op verschillende manieren afgevoerd:

  • 1. Het water wordt vastgehouden op groene daken en verdampt of wordt vertraagd afgevoerd naar de gemengde riolering.
  • 2. Hemelwater voert af naar een wadi waar het infiltreert in de bodem en/of vertraagd wordt afgevoerd naar de gemengde riolering.
  • 3. Hemelwater voert af naar de gemengde riolering.

Vervuiling van hemelwater wordt voorkomen. De aansluitingen op de gemengde riolering kunnen in de toekomst worden overgezet naar een nog aan te leggen hemelwaterstructuur.

Afvalwaterafvoer

Afvalwater wordt aangesloten op de gemengde riolering.

Oppervlaktewater

In de nieuwe situatie is geen permanent oppervlaktewater aanwezig. In de wadi kan bij hevige neerslag tijdelijk water staan.

Grondwater, ontwatering en afwatering

In de bestaande situatie komt het grondwater tot een hoogte van maximaal 1,1 meter onder het maaiveld. Verhoging van de grondwaterstanden is ongewenst vanwege de lager gelegen percelen/bebouwing aan de noord- en oostzijde van het plangebied. Door de drainage onder het wadi-systeem op 1,2 meter minus maaiveld af te laten voeren worden hogere grondwaterstanden voorkomen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Locatie Zuiderspoorflat

Het plangebied van het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat ” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden “Aamsveen” en “Dinkelland” zijn op respectievelijk circa 4,2 kilometer ten zuidoosten en 5,9 kilometer ten noordoosten van het plangebied gelegen.

Gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling in relatie tot de grote afstand van de ontwikkelingslocatie tot Natura 2000 gebieden kunnen significant negatieve gevolgen voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet naruurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt en dat vaste rust- of verblijfplaatsen en groeiplaatsen niet opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Locatie Zuiderspoorflat

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om 45 appartementen en 15 grondgebonden woningen te ontwikkelen op de huidige locatie van de 'Zuiderspoorflat' (Haaksbergersteraat 164-176I te Enschede).

Om te bepalen of de realisatie van deze ontwikkeling(en) mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de functionele leefomgeving en/of de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten is door Econsultancy een verkennend ecologisch onderzoek (quickscan) uitgevoerd (rapport nr. 3506.001, d.d. 24-02-2017; bijgevoegd als Bijlage 5). Uit de onderzoeksrapportage blijkt dat negatieve gevolgen op voorhand niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten. Het appartementengebouw is namelijk in principe geschikt als verblijflocatie voor vleermuizen. Het uitvoeren van nader soortgericht onderzoek naar gewone dwergvleermuizen is noodzakelijk. Voor het overige kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Soortgericht nader veldonderzoek

Ten tijde van de bestemmingsplanprocedure (en opstellen van het ontwerp-bestemmingsplan) is nader soortgericht onderzoek uitgevoerd naar de gewone dwergvleermuis. Dit is uitgevoerd op basis van het 'vleermuisprotocol'. Het laatste veldonderzoek heeft plaatsgevonden in september. In bijlage 6 is het rapport van dit nader onderzoek opgenomen.

Uit het onderzoek is met voldoende zekerheid gebleken dat er op de onderzoekslocatie geen verblijfplaats voor vleermuizen aanwezig is. Voor de sloop van de bebouwing op de onderzoekslocatie is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd. De voorgenomen werkzaamheden zullen niet leiden tot verstoring van een verblijfplaats van vleermuizen.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming, voor zover het betreft de bescherming van planten- en diersoorten, geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Locatie Zuiderspoorflat

Het plangebied van het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat ” is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN zijn op circa 2,5 kilometer van het plangebied gelegen. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat" is gekozen voor het onder a. genoemde "traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan" waardoor het mogelijk is de nieuwe ontwikkeling te kunnen sturen.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels voor bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 6.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Locatie Zuiderspoorflat" is gekozen.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan Locatie Zuiderspoorflat ”. In Artikel 1 'Begrippen' zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 'Wijze van meten' geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het plan

De gronden begrepen in het bestemmingsplan “Locatie Zuiderspoorflat” zijn bestemd voor de hierna genoemde bestemmingen. Het plan bevat geen dubbelbestemmingen of gebiedsaanduidingen. De eerdere gebiedsaanduiding 'archeologisch onderzoeksgebied B' is op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek niet opnieuw opgenomen op de planverbeelding.

Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 3)

De gronden met de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” zijn bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. De verblijfsfunctie is hier belangrijker dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.

Wonen (artikel 4)

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Bebouwing dient te worden gerealiseerd binnen de op de plankaart aangegeven bouwblokken.

Tevens is middels maatvoering de maximale bouwhoogte per (deel van een) bouwvlak aangegeven op de plankaart. Voor de 15 grondgebonden woningen geldt een maximale bouwhoogte van 7 meter, met uitzondering van de 'poortwoning' (10 meter). Voor het appartementencomplex gelden verschillende maximale bouwhoogtes, oplopend van 4 meter (opbergruimtes) tot 22 meter (hoek van appartementengebouw).

Op grond van deze bestemming is het mogelijk de 45 appartementen en 15 grondgebonden woningen te realiseren.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan wordt de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vastgelegd. Hoofddoel is de ontwikkeling van 45 appartementen en 15 grondgebonden woningen.

Exploitatieovereenkomst

De te ontwikkelen gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer (de woningbouwcorporatie). Over werkzaamheden op grond van de gemeente zijn afspraken gemaakt in een exploitatieovereekomst die is gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente. In deze exploitatieovereenkomst zijn ook afspraken gemaakt over het kostenverhaal van de gemeentelijke inzet. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.24 Wro is het sluiten van de exploitatieovereenkomst in de "Huis aan Huis" medegedeeld.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.