direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 14e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Damhoeve
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het plan

Initiatiefnemers bezitten Ganzepanweg 2 - 2a in Dalfsen een melkveehouderijbedrijf met sinds 2011 als nevenactiviteit een zorgboerderij met dagbesteding voor ouderen.

Initiatiefnemers zijn voornemens om de melkveehouderij activiteiten de komende jaren af te bouwen en de zorgactiviteiten onder de naam 'Zorgboerderij Damhoeve' uit te breiden.

Op de zorgboerderij zien de initiatiefnemers dagelijks wat het buiten zijn, de natuur, de rust, de ruimte en de dieren met de ouderen doet. Worden deze ouderen opgenomen in een reguliere zorginstelling, omdat thuis wonen niet meer gaat, dan komen ze nagenoeg niet meer buiten. Initiatiefnemers zijn van mening dat dit anders kan.

Zorgboerderij Damhoeve wil haar activiteiten daarom via de Beleidsregels Ontwikkelen met Kwaliteit in het Buitengebied van de Gemeente Dalfsen en de regeling voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) uitbreiden met wonen voor ouderen in het buitengebied.

De gemeente heeft ingestemd met het verzoek voor de uitbreiding van de zorgactiviteiten op het bedrijf in de vorm van het realiseren van zorgappartementen voor ouderen met dementie. Daarbij heeft de gemeente aangegeven dat de zorgappartementen ook toegewezen mogen worden aan cliënten met een Wlz-Vpt indicatie.

Ten westen van het agrarisch erf is door initiatiefnemers op de agrarische gronden een landschapstuin aangelegd. Deze tuin is primair aangelegd voor de ouderen om in te kunnen wandelen / te genieten van de natuur. Deze ontwikkeling wordt ook in dit bestemmingsplan meegenomen.

Om de uitbreiding van de zorgactiviteiten mogelijk te maken is een wijziging van de bestemming van het perceel noodzakelijk. De 24-uurs zorg gecombineerd met de dagopvang zijn niet meer als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf te beschouwen.

Door middel van dit bestemmingplan wordt op een deel van de bestemming 'Agrarisch met waarden' de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - zorgbedrijf' gelegd. Ter plaatse van de landschapstuin wordt de aanduiding 'tuin' gelegd. Het bestemmingsplan gaat vergezeld met een toelichting, planregels en een verbeelding.

1.2 Ligging plangebied

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Ganzepanweg 2 - 2a in Dalfsen. Het perceel ligt in het zuidwesten van de gemeente Dalfsen. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied aangegeven.

Op het linker plaatje is de ligging van het plangebied ten oosten van de stad Zwolle te zien. Het rechter plaatje geeft de globale begrenzing van het plangebied weer. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied ter plaatse van de rode druppel (links) en de globale begrenzing van het plangebied (rechts)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Dalfsen’ is vastgesteld op 24 juni 2013 door de gemeenteraad Dalfsen,

Op basis van het bestemmingsplan heeft de locatie van initiatiefnemers de bestemming ‘Agrarische met waarden’ met de gebiedsaanduidingen ‘agrarisch bedrijf b’, ‘luchtvaartverkeerzone’ en ‘bomenteelt’. Op basis van de bestemming is de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en een zorgboerderij (ondergeschikt) toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is in artikel 5.8.1 onder e de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om de bestemming te wijzigen ten behoeve van sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en educatieve (buitengebied-)functies.

Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden:

  • a. de natuurlijke en landschappelijke kenmerken worden niet aangetast;
  • b. de infrastructuur mag niet worden verzwaard;
  • c. de bedrijfswoning blijft gehandhaafd;
  • d. de activiteiten dienen uitsluitend dan wel overwegend binnen de bestaande gebouwen uitgeoefend te worden;
  • e. de verkeersaantrekking mag slechts in beperkte mate toenemen;
  • f. de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid wordt aangetoond;
  • g. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van omliggende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven worden door de wijziging niet onevenredig geschaad.

In het voorliggende plan wordt op een deel van het agrarisch bedrijfsperceel (gebiedsaanduiding 'agrarisch bedrijf b) de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - zorgbedrijf' gelegd.

Met de genoemde wijzigingsbevoegdheid is het planologisch - juridisch niet mogelijk om de gewenste aanduiding toe te kennen aan het perceel. Om die reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Wél zal er aan de wijzigingscriteria worden getoetst.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling, waarbij ook de stedenbouwkundige randvoorwaarden en de landschappelijke inpassing aan bod zullen komen. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische vormgeving is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de driehoek Dalfsen, Zwolle, Raalte, ten zuiden en oosten van de N35 ligt aan de Ganzepanweg 2-2a de boerderij van initiatiefnemers. Op het erf is er sprake van agrarische activiteiten in de vorm van een melkveehouderij en zorgactiviteiten in de vorm van dagbesteding voor ouderen. Het erf heeft op basis van de agrarische activiteiten een overwegend agrarisch karakter.

Agrarische activiteiten (melkveehouderij)

Circa 45 jaar geleden werd na een bedrijfsverplaatsing op deze locatie het melkveebedrijf van de familie Van Dam opgestart. In de loop van de jaren moesten er drie gezinnen van het bedrijf leven en zijn de activiteiten uitgebreid met het houden van schapen en vleesvee. Er is een groot aantal gebouwen aanwezig met een oppervlakte van meer dan 5.000 m2. In 2010 hebben initiatiefnemers het bedrijf overgenomen en zich in eerste instantie gericht op de melkveehouderij.

Begin 2020 werden er 100 koeien gemolken op de Damhoeve in de ligboxenstal (3). De oorspronkelijke ligboxenstal (2) die 40 jaar geleden werd gebouwd (hart van het bedrijf), wordt nu gebruikt voor het houden van 50 stuks vrouwelijk jongvee. Daarnaast zijn er nog een wagenloods (1), een veldschuur voor machineopslag (4), een voormalige schapenstal (5) en voormalige stierenstal (6), enkele kleinere schuren (7) en kapschuur (8) voor de opslag en het houden van kleinvee en verschillende sleufsilo’s en kuilvoerplaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0003.png"

Figuur 3: aanwezige bedrijfsgebouwen en voorzieningen

Zorgactiviteiten (dagbesteding)

Op 4 dagen in de week komen er op dit moment 12 tot 15 ouderen om een fijne actieve dag te hebben. De activiteiten of bezigheden zijn zeer divers:

  • In huis: helpen bij het voorbereiden van de warme maaltijd, lichte huishoudelijke karweitjes, fruit en groente verwerken, muziek luisteren, een spelletje doen of rustig een boek of krant lezen;
  • In de werkruimte: creatieve activiteiten, bijvoorbeeld houtbewerking, knutselen en schilderen;
  • In de stallen en op het erf: dieren voeren, vegen, een praatje maken met de boer, rondkijken en meebeleven;
  • In de moes- en bloementuin: schoffelen, harken, bloemen plukken, groenten oogsten, genieten van kleur, geur en smaak;
  • In de directe omgeving: wandelen naar Landgoed Soeslo, genieten van de ruimte, rust, water en mooie vergezichten, vissen in de Marswetering en samen op de duofiets.

Er wordt zoveel mogelijk ingespeeld op de persoonlijke wensen en achtergronden van de deelnemers bij het inplannen van de activiteiten. Uiteindelijk is het bedoeling dat de deelnemers een sociaal-actieve, prettige dag ervaren.

De 2e bedrijfswoning (gebouw no.10 in figuur 3) is geschikt gemaakt voor de zorgactiviteiten en met toestemming van de gemeente (03-11-2010) daarvoor in gebruik genomen. Daarnaast is er een werkruimte gecreëerd in één van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (gebouw no. 1 in figuur 3). Het totaal oppervlakte aan gebouwen dat ten behoeve van de zorg in gebruik is genomen is 560 m2. Daarnaast kunnen de deelnemers ook naar de stallen, de weide voor het kleinvee of de moes- en bloementuin.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt op het perceel aan de Ganzepanweg 2 - 2a een leefomgeving gecreëerd waar mensen van verschillende achtergronden beschermd, veilig en geborgen kunnen wonen op een (agrarisch) erf. Alle woningen zijn vanaf de begane grond makkelijk bereikbaar. Vanuit de appartementen stap je zo de fraai aangelegd tuin in of erf op.

Zorgactiviteiten (dagbesteding en wonen)

Ten opzichte van de huidige dagbesteding worden de zorgactiviteiten uitgebreid met het wonen voor ouderen. Hiertoe worden 20 zorgappartementen gerealiseerd. De gezamenlijke maximale oppervlakte van de zorgappartementen, inclusief van de gezamenlijke ruimte, bedraagt circa 1.500 m2. Als Bijlage 1 bij deze toelichting is een schets toegevoegd waarop de contouren van de nieuwbouw zijn aangegeven. Een impressie van de nieuwbouw is weergegeven in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0004.png"

Figuur 4: impressie nieuwbouw

In totaal wordt circa 3.454 m2 aan agrarische bebouwing gesloopt. Ook worden een mestplaat en een spoelplaats verwijdert. In Bijlage 2 zijn de te slopen gebouwen en de te verwijderen voorzieningen aangegeven. De kapschuur met een oppervlakte van 756 m2 (gebouw 4 in figuur 3) wordt op het erf herbouwd. Per saldo wordt daarom in totaal circa 2.698 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Deze oppervlakte geldt in het kader van de VAB regeling als maximum voor nieuwbouw. Circa 1.500 m2 wordt benut voor de realisatie van de zorgappartementen.

In de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat bij recht 2.579 m2 aan bebouwing opgericht mag worden ten behoeve van de zorgfunctie. Deze oppervlakte bestaat uit 1.496 m2 van de nieuwbouw vermeerderd met 682 m2 van de bestaande bebouwing (reeds in gebruik voor dagbesteding) en 1/3 van de bebouwing die meer wordt gesloopt dan wordt teruggebouwd (=401 m2).

De benutting van de vierkante meters die wel worden gesloopt, maar nu niet worden benut (= 801 m2) kunnen via aan afwijkingsprocedure op een later tijdstip onder voorwaarden alsnog benut worden voor de zorgactiviteiten.

De zorgappartementen krijgen een oppervlakte van 30-50 m2 en zijn gericht op dementerende ouderen die niet langer zelfstandig thuis kunnen wonen. Het doel van deze zorg is dat dementerende ouderen verblijven op een locatie waar ze zich veilig en geborgen voelen en veel buiten kunnen zijn. Vanwege de dementie is 24-uurs toezicht noodzakelijk.

Elke bewoner beschikt over een eigen woon-slaapkamer met douche faciliteiten. Naast de eigen kamer zijn er verschillende gezamenlijke ruimtes om te eten, koken of te recreëren. Elke kamer krijgt een eigen toegang tot de tuin die rondom en binnen het complex wordt aangelegd.

De kamers zijn bedoeld voor één persoon. Naar gelang de vraag kunnen er ook enkele echtparenkamers gerealiseerd worden. Het totaal aantal appartementen wordt afgestemd op hoeveelheid aan vierkante meters aan agrarische bebouwing dat wordt gesloopt. Mogelijk wordt één appartement gebruikt ten behoeve van de respijtzorg. Dit is vervangende zorg ten behoeve van een mantelzorger die tijdelijk niet deze zorg niet kan verlenen (bijvoorbeeld door vakantie, werkzaamheden, overbelasting te voorkomen).

De zorgappartementen worden gerealiseerd op de plek waar nu de oude ligboxenstal / werkruimte en de nieuwe ligboxenstal staan. Deze opstallen, met een gezamenlijke oppervlakte van (afgerond) circa 2.700 m2 worden gesloopt.

Agrarische activiteiten (rundvee)

De melkveehouderij zal worden afgebouwd en op termijn worden beëindigd. De voormalige schapenstal (5) en stierenstal (6) zullen in gebruik worden genomen voor het houden van rundvee (zoog- en weidekoeien en vleesvee), paarden en kleinvee (schapen, geiten, kippen etc.).

De veldschuur wordt (no. 4 in figuur 3) wordt op termijn verplaatst en herbouwd tussen de gebouwen 5 en 6 in.

In figuur 4 is de verdeling van het perceel in gewenste situatie weergegeven. Het zuidelijk deel van het perceel wordt voor de zorg gebruikt (functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - zorgbedrijf') en het noordelijk deel blijft in gebruik voor de agrarische doeleinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0005.png"

Figuur 5: verdeling perceel voor zorg- en agrarische doeleinden.

De functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - zorgbedrijf' wordt aan de zuidzijde doorgetrokken tot aan het water.

Bij het bedrijf horen twee bedrijfswoningen, waarvan de bedrijfswoning Ganzepanweg 2A is omgebouwd voor het bieden van zorg. Dit blijft in de toekomstige situatie voorlopig onveranderd. Initiatiefnemers wonen in de bedrijfswoning Ganzepanweg 2.

Landschapstuin

Ten westen van het erf is een landschapstuin aangelegd waarin de ouderen kunnen genieten van de natuur en de rust. Een schets van de inrichting van de tuin is onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0006.png"

Figuur 6: schets landschapstuin

De gronden waarop de landschapstuin is aangelegd krijgt de functieaanduiding 'tuin'.

2.3 Verkeer en parkeren

Ontsuiting en bereikbaarheid

Vanaf de N35 is er een rechtstreekse afslag naar de bedrijfslocatie. Deelnemers vanuit de richtingen Zwolle, Raalte en Hoonhorst (Dalfsen) kunnen de locatie goed bereiken. De N35 is goed oversteekbaar voor (zwaar) verkeer door de aanwezigheid van een VRI op de aansluiting N35 - Ganzepanweg.

De Ganzepanweg, gelegen tussen de N35 en Ganzepandweg 2A, is een relatief smalle (doodlopende) weg welke geschikt is voor gemotoriseerd verkeer (personenvervoer, evenals vracht- en landbouwverkeer).

Het betreffende gedeelte van de Ganzepanweg wordt in beperkte mate gebruik door recreatief verkeer. De weg maakt geen deel uit van een hoofdfietsroute.

Verkeer

De toename van de verkeersbewegingen als gevolg van uitbreiding van de zorgactiviteiten is qua aantallen relatief beperkt (3 bezoekers x max. 30 woningen is 90 verkeersbewegingen, excl. personeel per dag). Door de afbouw van de veehouderijactiviteiten neemt het verkeer van deze tak af. Per saldo zal er sprake zijn van een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen met licht verkeer.

De toename van de verkeersbewegingen als gevolg van de voorgestelde ontwikkeling leidt niet tot problemen met betrekking tot de verkeersafwikkeling. Het aandeel vrachtverkeer zal, in tegenstelling tot het personenvervoer, zelfs afnemen. De infrastructuur hoeft niet aangepast te worden.

Voor de veiligheid op het erf wordt het agrarisch verkeer zoveel als mogelijk geschieden van het verkeer voor de dagbesteding en de 24-uurs zorg.

Parkeren

Op basis van de Kadernota Parkeernormen Dalfsen 2020 zijn voor zorgappartementen in het buitengebied geen parkeernormen vastgesteld. Zie hiervoor ook paragraaf 3.4.3. Op het erf is echter meer dan voldoende ruimte om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

De terreininrichting van het bedrijf wordt zodanig vormgegeven dat parkeren, laden en lossen (en keren) op een logische wijze kan plaatsvinden.

Binnen de bestemmingsomschrijving van 'Agrarisch met waarden' zijn parkeervoorzieningen planologisch toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

  • Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:
  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De voorgenomen ontwikkeling heeft met name een relatie met de prioriteit 4. Bij prioriteit 4 wordt ingegaan op het belang van natuurlijke systemen en het landschap. In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als we het waterpeil omhoog brengen, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd wil de overheid de kwaliteiten van het landschap graag behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege ons cultureel erfgoed.

De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen. Hierdoor kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Het onderhavige plan omvat geen ontwikkelingen die in strijd zijn met de nationale belangen en waar de NOVI op van invloed is.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder.

Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:

  • 1. De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • 2. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • 3. De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt
  • 4. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht
  • 5. Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro luidt als volgt: "de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".

De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toetsing initiatief aan de Ladder

De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn ‘Ladderplichtig’. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat een bestemmingsplan, dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt -maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt- maar alleen een planologische functiewijziging, in beginsel niet in voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075 (Amersfoort)). Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503 (Zundert)).

Onbenutte planologische mogelijkheden die in het voorgaande bestemmingsplan bij recht waren voorzien dienen in de hiervoor bedoelde vergelijking te worden betrokken. Dit betekent dat deze onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde eisen (uitspraak van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2062 (Amsterdam)).

In het bestemmingsplan Buitengebied heeft het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer de beschikking over de gebiedsaanduidingen ‘agrarisch bedrijf b’ waarbinnen de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en een zorgboerderij (ondergeschikt) is toegestaan.

Het staat vast dat ten opzichte van het voorgaande planologische regime de nieuwe ontwikkeling geen uitbreiding van het planologisch ruimtebeslag tot gevolg heeft. In het kader van de VAB regeling zal de toegestane oppervlakte aan bebouwing gelijk zijn aan de aanwezige bebouwing. Feitelijk wordt er meer bebouwing gesloopt dat er wordt teruggebouwd.

Gelet op de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die onder het vorige plan mogelijk was, is de planologische functiewijziging van zodanige aard en omvang dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Behoefte

Ouderen wonen vaker zelfstandig en ook vaker alleen. Het aantal eenzame ouderen stijgt en de zorgvraag neemt toe. In 2040 is het geschatte aantal mensen met dementie, met een indicatie voor een verpleeghuis, gestegen naar 165.000 (bron: RIVM).

Het aantal thuis wonende ouderen groeit naar verwachting harder dan het aantal ouderen in het verpleeghuis. Het aantal thuis wonende ouderen verdubbelt naar ruim 2,5 miljoen. Het aantal ouderen in het verpleeghuis groeit ook: in 2040 zijn er 50.000 extra plekken nodig. Dit betekent de komende 20 jaar jaarlijks 50 verpleeghuizen met 50 plekken erbij (bron: CBS).

De groep ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen vanwege hun dementie, komen vaak op een gesloten afdeling van een zorginstelling terecht. Het gevolg is dat deze mensen niet of nauwelijks meer buiten komen. Initiatiefnemers weten uit eigen ervaring dat juist het buiten zijn zo belangrijk is voor deze groep mensen: de natuur is herkenbaar, geeft rust en voelt vertrouwd!

De filosofie van initiatiefnemers is dit anders kan of liever gezegd anders moet. Initiatiefnemers hebben de overtuiging dat zij de huisvesting van ouderen op een andere manier vorm kunnen geven. Er is voldoende ruimte op het erf en de mogelijkheden zijn aanwezig. Tevens merken initiatiefnemers dat veel ouderen graag op het platteland oud willen worden. Als ze zorg nodig hebben of kleiner willen wonen, zijn ze echter aangewezen op een dorp of stad. Dit weerhoudt hen ervan om te verhuizen, tot het noodgedwongen niet anders kan.

Gezien het groeiende aantal ouderen met dementie neemt ook de behoefte toe van de groep zorgbehoevende ouderen die op het platteland oud willen worden in een rustige en vertrouwde omgeving.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van strijd met het rijksbeleid. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die onder het vorige plan mogelijk was, is de planologische functiewijziging van zodanige aard en omvang dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De vraag naar zorgplekken voor demente ouderen neemt de komende jaren verder toe. Om die reden kan met voldoende zekerheid worden gesteld dat de behoefte aan de zorgappartementen voldoende vast staat.

3.2 Water

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn, die ervoor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa op orde is. De EU-lidstaten moeten voor elk stroomgebied actiefprogramma’s opstellen om de doelen van de KRW te behalen. In Nederland geldt dat voor de stroomgebieden van de Schelde, de Maas, de Rijn en de Eems.

De Marswetering

De Marswetering is één van de waterlopen in het werkgebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta die aan de KRW moet voldoen. Om de doelstellingen te behalen, worden integrale gebiedsprojecten opgezet, waar binnen maatregelen worden uitgevoerd. Voor de Marswetering is een inrichtingsproject opgesteld dat bestaat uit drie opgaven:

  • verbetering van waterkwaliteit en het opheffen van stuwobstakels voor vissen;
  • meer ruimte bieden voor de opvang van water in de vorm van waterbergingen;
  • verbeterde onderhoudsinrichting.

Het Waterschap heeft met initiatiefnemers gesproken over mogelijke maatregelen die op en rond het erf van De Damhoeve worden uitgevoerd, namelijk:

  • het aanleggen van een vistrap;
  • de verbreding van de Marswetering aan de oostzijde ten behoeve van waterberging;
  • het verplaatsen van de sloot aan de westzijde en de aanleg van een belevingsbos en/of natuurtuin;
  • het realiseren van een kikkerpoel.

Landschap Overijssel is ook bij de planvorming betrokken en denkt mee over de concrete invulling. Met de beoogde aanpassingen van de Marswetering binnen het inrichtingsproject zal naar verwachting kunnen worden voldaan aan de KRW. Daarnaast heeft het positieve effecten op de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Dit is weer bevorderlijk voor de beleving van de omgeving (natuur en landschap) door de ouderen op het erf van de Damhoeve.

Nationaal Waterplan 2

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan is een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Uitgangspunt is het streven naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt, wanneer nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden. Wanneer vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.

Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoongehouden wordt. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk van elkaar gescheiden. Wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, wordt het verontreinigde water gezuiverd.

In de waterparagraaf (zie paragraaf 4.9) wordt ingegaan op de wateraspecten.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie en bijbehorende omgevingsverordening Overijssel. Op 12 april 2017 zijn de nieuwe omgevingsvisie en verordening door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuze waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke nerwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit.
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaalt worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. De onderstaande figuur geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0007.png"

Hierna worden de lagen nader toegelicht.

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuze om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuze om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoren locaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen.

In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening. Een deel van deze beleidskeuzes geldt voor heel Overijssel, een deel voor specifieke gebieden in Overijssel.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voordat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - gebiedskenmerken

Tenslotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

Toetsing

Generieke beleidskeuzes

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2017. In de paragraaf 3.3.2 Omgevingsverordening' wordt nader op deze beleidskeuzes ingegaan.

Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Stads- en dorpsrandgebieden' en het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Veel stads- en dorpsrandgebieden in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan.

Recreatieve functies en culturele voorzieningen kunnen op specifieke plekken in de stads- en dorpsrandgebieden de kwaliteit en aantrekkelijkheid verhogen. Ook liggen er kansen voor nieuwe landgoederen en/of de landgoedaanpak.

Als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat, kunnen nieuwe woon- en werkmilieus worden ingezet om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden te verhogen en de landschappelijke structuur in deze gebieden te versterken. In de stads- en dorpsrandgebieden liggen ook kansen om beleidsambities op het gebied van natuur, water, en energie te realiseren én om de functie als ‘uitloop’-gebied voor de stad te versterken door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer.

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid, waarbij ook verbreding van economische activiteiten op het erf, bijvoorbeeld met zorg, recreatie of landwinkels, krijgt de ruimte.

Het plan van initiatiefnemers voorziet in een bijzondere woonvorm voor ouderen. gesteld kan worden dat er sprake is van de realisatie van een nieuw woonmilleu voor ouderen met een zorgvraag. In het mixlandschap wordt ruimte geboden aan een dergelijke ontwikkeling.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

Met behulp van de gebiedskenmerken, de 'Natuurlijke laag', de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap', de 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving', wordt de doorwerking van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de Omgevingsvisie op gebieds- en uitvoeringsniveau geborgd. Bij ieder nieuw ruimtelijk initiatief moet getoetst worden aan deze gebiedskenmerken.

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze landschappen vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer beeldbepalend worden. Dit is ook het geval in steden en dorpen, zoals nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied ligt inde natuurlijke laag "Dekzandvlakte en ruggen". De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie van de provincie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

De nieuwbouw zal op zorgvuldige wijze worden ingepast in het landschap. Aankleding en inrichting van het erf vindt plaats op basis van het landschaps- en erfinrinchtingsplan waarbij het versterken van de waardevolle landschappelijke structuren en kwaliteiten de basis van het ontwerp zullen zijn.

Laag van het agrarische cultuurlandschap

Het plangebied ligt in het Oude Hoevenlandschap op de overgang naar het Maten en flierenlandschap.

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

De ontwikkeling die door middel van het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt vindt plaats op een bestaand agrarisch erf. De karakteristieken van het erf worden met het plan niet aangetast.

Bij de (landschappelijke) inpassing van de bebouwing in de omgeving wordt rekening gehouden met het Oude Hoevenlandschap.

Stedelijke laag

Het plangebied is in deze laag aangewezen als 'Verspreide bebouwing'.

De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binden met het landschap. Door eenheid in handelen van boeren ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype. Naast erven kent het buitengebied losliggende ‘gewone’ burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan.

Door transformatie van erven kan de samenhang tussen erf en landschap vervallen. De erven gaan binnen de landsschappelijke eenheid steeds meer verschillen. De ambitie is om erven opnieuw te verbinden met het landschap en te verkennen als alternatief woon/werkmilieu. De erven die vrijkomen worden steeds groter. Soms is sloop een goede optie, maar hierdoor worden erven zo klein dat ze kunnen verdwijnen. Deze erven kunnen ook een anders gebruikt worden. Door voort te bouwen op de karakteristieken en kwaliteiten van de vaak eeuwenoude erven, ligt hier een kans om unieke, echt Overijsselse woon/werk-, recreatie- en zorgmilieus te ontwikkelen: sterk verbonden met de historie, het omliggende landschap en met veel ruimte voor individuele invulling.

De norm is dat ontwikkeling van nieuwe erven bijdraagt aan het behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de KGO. In de richtinggevende uitspraken staat dat ontwikkelingen die op erven plaatsvinden, bijdragen aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen. Daarnaast blijft er een duidelijk onderscheid tussen voorkant en achterkant en vindt koppeling van het erf aan het landschap plaats. Ten aanzien transformatie van het erf heeft de ervenconsulent van het Oversticht geadviseerd over de ruimtelijke kwaliteit. Dit advies is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.

De ervenconsulent geeft aan dat de wens tot herontwikkeling van het erf past in het beleid dat gericht is op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, het behoud van cultuurhistorie en de ontwikkeling van de leefbaarheid van het platteland. De zorg die op het erf buitenaf wordt gegeven aan ouderen is een waardevolle aanvulling op de zorg meer binnenstedelijk.

Door de sloop van de grote opstallen wordt de oude kern van het erf weer beter zichtbaar. De relatie van erf en landschap wordt hersteld. Het versteende binnenerf kan groener worden ingericht door de aanplant van enkele solitaire bomen of boom/struikgroepen. De nieuwe volumes op zichzelf en ook het gebruik van het erf voor de zorg in combinatie met kleinschalige beweiding geven een meerwaarde aan de plek. De investeringen in de beleef/natuurtuin en de wens tot het omzetten van de aangrenzende grond in natuur met extensieve beweiding kunnen worden gezien als KGO. Ook de inzet op de architectonische uitwerking van de volumes, passend op de plek, kan worden gezien als KGO. Een vooroverleg met de Stadsbouwmeester kan worden aangevraagd om het voorstel van nieuwbouw te bespreken.

De recent aangelegde natuur/belevingstuin kan worden aangemerkt als een KGO, deze tuin levert een meerwaarde voor de functie zorg, het landschap en de biodiversiteit. De wens van de eigenaren om het weiland aansluitend om te zetten in natuur past daar ook bij als investering.

In de het bijgevoegde advies van de ervenconsulent worden suggesties gedaan voor de uitwerking van de plannen. Initiatiefnemers zullen de suggesties van de ervenconsulent betrekken bij de verdere uitwerking van de plannen.

Laag van de beleving

In de laag van de beleving wordt het plangebied aangemerkt als "Donkerte". Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de ‘lichte’ gebieden.

Het plan bestaat uit het slopen van stallen en de nieuwbouw van zorgappartementen en bijbehorende voorzieningen. Vanuit de stallen vindt lichtuitstoot plaats naar de omgeving vanwege de open zijgevels van moderne stallen. In de nieuwe situatie zal de lichtuitstoot verminderen omdat de lichtuitstraling vanuit de appartementen kleiner zal zijn.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel welke zijn vertaald in de omgevingsvisie.

Over de stedenbouwkundige uitwerking van het plan is overleg gevoerd met de stadsbouwmeester van de gemeente. De adviezen van zowel de stadsbouwmeester als de ervenconsulent worden betrokken bij de verdere uitwerking / invulling van het plan. Het bouwplan voor de zorgappartementen zal uiteindelijk door de welstandscommissie goedgekeurd moeten worden.

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. In deze voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat de landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente goedgekeurd plan wordt uitgevoerd en in stand gehouden.

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor de onderwerpen waarvoor de provincie hecht aan de juridische borging van de doorwerking van het Omgevingsvisiebeleid.

In dit geval zijn bij de afweging onder andere de artikelen 2.1.3 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Dit wordt in onderstaande tekst nader toegelicht.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • I. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • II. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing

Zoals in paragraaf 3.1 is geconcludeerd betreft het plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Met de voorgenomen erftransformatie vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. Daarnaast is geen betere locatie voor deze ontwikkeling beschikbaar, aangezien deze wordt uitgevoerd op een bestaand erf. Bovendien blijft de oppervlakte aan bebouwing gelijk.

Het initiatief is dan ook in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zoals verwoord artikel 2.1.3. uit de Omgevingsverordening Overijssel.

2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Lid 2

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

Lid 3

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Lid 5

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing

Ten behoeve van de inpassing van de nieuwe bebouwing wordt een landschaps- en erfinrinchtingsplan uitgewerkt. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit op het erf versterkt en past binnen het ontwikkelingsperspectief. Daarnaast is beschreven hoe invulling is gegeven aan het Uitvoeringsmodel en de gebiedskenmerken. Het initiatief is in overeenstemming met het artikel van de Provincie Overijssel.

2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

Voor alle nieuwe en grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied geldt dat een goede ruimtelijke inpassing verplicht is. Naast deze basisinspanning kan het zijn dat er aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn.

Op grond van het KGO-beleid wordt de gewenste (grootschalige) ontwikkeling afgewogen tegenover de kwaliteitsimpuls in de groene omgeving. Aan de 'groene' zijde van de weegschaal wordt onder andere de landschappelijke en maatschappelijke meerwaarde van het initiatief gewogen. Aan de 'rode' zijde wordt de ontwikkeling gewogen die betrekking heeft op het realiseren van nieuw 'rood', oftewel ontwikkeling van 'steen', waarbij de weegschaal in feit tegengesteld wordt toegepast.

Het plan van initiatiefnemers is op grond van het KGO-beleid in balans omdat de volgende investeringen worden gedaan:

  • Landschappelijke inpassing: Behoud en wanneer nodig herplant van bomen als wilg, es, els en populier, tamme kastanje, langs het koepad aan de westzijde van het erf. Los ingeplant, niet in een aangesloten rij. In aansluiting hierop aan de oostzijde van het erf als groene entree een rij met enkele fruitbomen of knotwilgen aanplanten. In de grasstrook parallel aan de weg worden bolletjes gepoot met krokus, narcis, etc;
  • Sloop van ca 2.700 m2 aan oude stallen;
  • De recent aangelegde beleeftuin/natuurtuin is ook een invulling van de KGO. Deze tuin is voor de functie zorg van waarde, maar ook voor de biodiversiteit en landschappelijk. In de loop van de tijd zal de beleeftuin/natuurtuin tot volledige ontwikkeling komen waardoor de waarde hiervan voor de groene omgeving verder zal toenemen;
  • De extensieve beweiding met het vleesvee draagt ook bij aan de landschappelijke kwaliteit en de biodiversiteit.
3.3.3 Conclusie

De ruimtelijke ontwikkeling in dit bestemmingsplan, is in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Buitengebied Dalfsen

Op 25 juni 2012 heeft de gemeenteraad van Dalfsen de structuurvisie voor het buitengebied van Dalfsen vastgesteld. Doel van de structuurvisie is een integraal beleidskader te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied. Voor zover deze ontwikkelingen voorspelbaar en te sturen zijn, zijn deze opgenomen in het bestemmingsplan (zie § 3.5). Er zijn echter ook ontwikkelingen die niet op voorhand kunnen worden bedacht. Om voor dergelijke initiatieven een gedegen afweging te kunnen maken is de structuurvisie Buitengebied opgesteld. De ontwikkelingsrichting, economische, sociale en ecologische duurzaamheid is onderverdeeld in de 8 landschapstypen welke in het plangebied aanwezig zijn.

In de richting van 2030 spreekt de gemeente de ambitie uit, dat zij streeft naar ‘een landelijk gebied waar het goed werken en wonen is, waar de plattelandseconomie voldoende perspectief heeft op een duurzaam voortbestaan en waar de landschappelijke kwaliteiten zo hoog zijn dat het gebied ook voor de langere termijn een belangrijke recreatieve aantrekkingskracht heeft ontwikkeld’. In deze gemeentelijke ambitie zitten drie kernbegrippen gevat: economische vitaliteit, landschappelijke (ruimtelijke) kwaliteit en duurzaamheid.

Karakteristiek

Op basis van de structuurvisie ligt de locatie van initiatiefnemers in het landschapstype ‘Kampenlandschap’. De karakteristiek van het landschap kenmerkt zich door wegen en woningen op de hogere dekzandruggen, waardoor er een afwisselend landschap ontstaat van bochtige wegen, zandpaden, bebouwing en beplanting met een duidelijk zichtbaar microreliëf. Door de variatie aan landschapselementen en landbouw als belangrijkste grondgebruiker (grasland en bouwland) ontstaat er een afwisselend landschap.

Ontwikkelingsrichting

De gemeente ziet als ontwikkelingsrichting op hoofdlijnen een brede mix van functies en landschapskenmerken. Landbouw blijft als grootste gebruik de hoofdfunctie, maar ook voor wonen en natuur is het een geliefd gebied. De functies zijn verweven en ingepast en leveren een bijdrage aan het behouden van de landschappelijke karakteristiek. De landbouw krijgt als grondgebruik mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Niet-agrarische functies kunnen een gewenste aanvulling vormen op de bedrijvigheid in het buitengebied. Verbreding van bestaande activiteiten wordt toegestaan, net als nieuwvestiging van niet-agrarische functies en het realiseren van woningen op vrijkomende erven. Een goede inrichting van het erf is daarbij het aandachtspunt om een verrommeling van het landschapsbeeld te voorkomen.

Ontwikkelingscriteria

Om de gekozen ontwikkelingsrichting ook daadwerkelijk gestalte te kunnen geven, heeft de gemeente een aantal ontwikkelingscriteria opgesteld. Deze criteria zijn uiteengelegd in economische, sociale en ecologische duurzaamheid. Voor het project van initiatiefnemers zijn de relevante onderdelen van de criteria opgenomen.

Economische duurzaamheid

Niet-agrarische functies krijgen mogelijkheden op voormalige agrarische erven. Om uitvoering te geven aan het gewenste mixlandschap worden dan ook ruime mogelijkheden geboden voor het optimaal inrichten van het erf, als dat per saldo leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Vervangen van bestaande opstallen is daarbij mogelijk.

Sociale duurzaamheid

  • Nieuwe ontwikkelingen moeten op een logische en natuurlijke wijze opgaan in het landschap en aansluiten bij de karakteristiek van de erven. Het kenmerkende rafelige silhouet van bebouwingsensemble en beplanting wordt versterkt. Door middel van een (verplicht) erfinrichtingsplan kan een goede inpassing worden gewaarborgd.
  • Het karakteristieke erfgoed, met name historische boerderijen en erven, toont de historie van het kampenlandschap en is mede bepalend voor de Dalfsense cultuur. Het toestaan van nieuwe functies op vrijkomende locaties kan bijdragen aan het behoud en herstel van waardevol erfgoed. Uiteraard zal er op worden toegezien dat nieuwe functies de kenmerken van het erfgoed niet wezenlijk zullen aantasten. Aan de invulling met een nieuwe functie zijn wel voorwaarden verbonden. Zo moet per saldo kwaliteitsverbetering plaatsvinden, bijvoorbeeld door het versterken van beplantingen, het verbeteren van karakteristieke panden of juist het slopen van ontsierende, niet passende bebouwing. Er mag geen verrommeling van het erf of van het landschap optreden.

Ecologische duurzaamheid

  • De gemeente wil het ecologisch beheer van houtwallen en -singels en steilranden van essen stimuleren. In het kader van privaatrechtelijke overeenkomsten kunnen hierover bindende afspraken worden gemaakt.
  • Zoeken naar mogelijkheden voor agrarische natuurbeheer.

Toetsing

De afbouw van het melkveebedrijf en de uitbreiding van de zorgactiviteiten zijn passend binnen de karakteristiek en ontwikkelingsrichting als opgenomen in de Structuurvisie van de gemeente Dalfsen. Bij de uitwerking van de plannen wordt voldaan aan de ontwikkelingscriteria: economische, sociale en ecologische duurzaamheid. Er is op het erf geen waardevol erfgoed aanwezig. De ontsierende en niet passende bebouwing wordt voor het overgrote deel gesloopt. De indeling en landschappelijke inpassing van het toekomstige erf, de gebouwen en de omgeving moet duidelijk bijdragen aan een impuls van de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten. Bij het opstellen van een erfinrichtingsplan zal hier aandacht aan worden besteed.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de structuurvisie

3.4.2 Woonvisie gemeente Dalfsen 2019-2024

De gemeente Dalfsen heeft op 25 november 2019 de nieuwe woonvisie vastgesteld. De woonvisie spreekt een ambitie uit hoe de ‘ideale woongemeente Dalfsen’ er in 2030 uitziet. Een van aspecten waarom Dalfsen in 2030 nog aantrekkelijker is om in te wonen:

‘Bijzondere doelgroepen, zoals ouderen met een beperking, kunnen nog steeds een plek vinden in Dalfsen. Meer dan voorheen wonen zij zelfstandig of in kleinschalige woonvormen in de keren en ook in het buitengebied. Niet alleen de woning zelf is geschikt om lang zelfstandig te wonen, maar ook de woonomgeving is ‘senior-proof’. De zorgaanbieders zijn ingericht op zorg in de buurt.’

De woonvisie wordt uitgewerkt in vijf thema’s en vier algemene principes. Het thema Wonen, Zorg en Welzijn is voor initiatiefnemers van belang.

Toetsing

De plannen van initiatiefnemers passen binnen de contouren van de nieuwe woonvisie. De woonvorm is gericht op het zo zelfstandig mogelijk wonen in een kleinschalige woonvorm in het buitengebied met mogelijkheid tot ondersteuning op maat.

Conclusie

Het plan past binnen de contouren van de nieuwe woonvisie.

3.4.3 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2016 - 2026

Het Gemeentelijk Verkeer- en vervoersplan (GVVP) is opgebouwd uit drie onderdelen. Een ambitiedocument, de uitwerking van het beleid en een uitvoeringsprogramma.

Het ambitiedocument (vastgesteld door het college in oktober 2015) bevat een korte terugblik op de afgelopen jaren en kijkt vooruit naar de ontwikkelingen die de gemeente te wachten staan. Daarnaast zijn de landelijke en provinciale kaders geschetst. Op basis van de ontwikkelingen en kaders is geschetst welke richting het verkeer en vervoerbeleid moet krijgen en wat de ambities zijn op hoofdlijnen.

In de uitwerking van het beleid zijn de ambities vertaald in programma's en concreet toe te passen richtlijnen ten aanzien van inrichting van wegen, parkeren, fietsinfra en de wensen ten aanzien van het openbaar vervoer.

In het uitvoeringsprogramma is aangegeven welke projecten de meeste prioriteit hebben, of er subsidiemogelijkheden zijn en in hoeverre koppeling met onderhoud mogelijk is. Aangegeven wordt welke projecten de komende jaren daadwerkelijk uitgevoerd worden. Het uitvoeringsprogramma is een dynamisch document dat periodiek (driejaarlijks) geactualiseerd wordt.

Bij nieuwe ontwikkelingen of een wijziging van een bestaande bestemming moeten de consequenties wat betreft parkeren goed in beeld worden gebracht. De gemeente stelt in de regel eisen aan de hoeveelheid en de kwaliteit van de bijbehorende parkeervoorzieningen. Om rechtsongelijkheid te voorkomen en duidelijkheid te scheppen voor burgers en ontwikkelaars is een eenduidig beleid ten aanzien van de parkeereisen nodig.

In de Kadernota Parkeernormen Dalfsen 2020 is bepaald dat voor intramurale zorgwoningen (zorgwoningen voor mensen met een zwaardere zorgindicatie (dag verzorging) de categorie verpleeg-/verzorgingshuis van toepassing is. In de Kadernota zijn voor de gezondsheidszorg en (sociale) voorzieningen, waaronder de verpleeg-/verzorgingstehuizen vallen, de volgende normen opgenomen.

Tabel 3.1: Kencijfers parkeren categorie 'Gezondheidszorg en (sociale) voorzieningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0008.png"

Toetsing

Voor verpleeg- en verzorgingstehuizen in het buitengebied zijn geen parkeernormen vastgesteld.

Conclusie

Het parkeerbeleid legt geen norm op voor het initiatief wat betreft het aantal te realiseren parkeerplaatsen. Op het erf is meer dan voldoende ruimte om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

3.4.4 Beleidsregels Ontwikkeling met kwaliteit in het buitengebied

Op 13 december 2017 heeft de gemeenteraad van Dalfsen de ‘Beleidsregels Ontwikkelen met Kwaliteit in het Buitengebied van de Gemeente Dalfsen’ vastgesteld. De beleidsregels zijn daar waar nodig aangepast en aangevuld op basis van overig provinciaal en gemeentelijk beleid. Individuele verzoeken worden getoetst aan deze beleidsregels (volgens titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht).

In lijn van de Structuurvisie Buitengebied is het doel van het beleid het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het behouden van een sociaal economisch leefbaar landelijk gebied van de gemeente. De gemeente hanteert bij haar ambitie de volgende kernbegrippen: economische vitaliteit, landschappelijke (ruimtelijke) kwaliteit en duurzaamheid.

Economische vitaliteit

Het aantal landbouwbedrijven blijft dalen en een groot aantal erven blijven niet agrarisch in gebruik. Hergebruik door een nieuwe bedrijfsfunctie (niet-agrarische functies) kan de economische vitaliteit helpen behouden.

Landschappelijke kwaliteit

De gemeente wil de eigenheid en verscheidenheid van het landschap blijvend versterken door in samenhang met ontwikkelen de landschappelijke kwaliteiten en belevingswaarde te verhogen. Sloop of hergebruik van leegstaande gebouwen is in dit kader gewenst.

Duurzame ontwikkeling

Ontwikkelingen in het buitengebied moeten op een duurzame verantwoorde manier worden uitgevoerd, waarbij wordt gekeken naar drie duurzaamheidsaspecten:

  • Ecologie: het respecteren van de natuurlijke omgeving;
  • Sociaal: passend bij de Dalfsense karakteristiek en cultuur;
  • Economie: een goede plek voor de functie (ook voor de langere termijn).

Hergebruik vrijkomende (agrarische) bebouwing

Er zijn in het buitengebied van de gemeente Dalfsen mogelijkheden voor hergebruik van bestaande vrijgekomen (agrarische) bebouwing. De nieuwe functie moet qua aard en omvang passen binnen de bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en het erf. Er is geen limitatieve positieve of negatieve bedrijvenlijsten. Een aanvraag voor een functieverandering wordt beoordeeld aan de hand van de criteria. De algemene toetsingscriteria zijn:

De nieuwe functie (inclusief reclame-uitingen) moet leiden tot de verbetering van de ruimtelijkekwaliteit. De ruimtelijke kwaliteit wordt getoetst aan: De Structuurvisie Buitengebied, het Land-schapsontwikkelingsplan, de gebiedskenmerken catalogus van de Omgevingsvisie van de ProvincieOverijssel en de Welstandsnota;

  • Er moet uit een erfinrichtings- en/of landschapsplan blijken dat een kwalitatief hoogwaardige invulling wordt gegeven aan de inpassing van het gehele erf in het omringende landschap;
  • De activiteiten worden voor het over grote deel binnen de bestaande bebouwing uitgeoefend. Alle activiteiten die buiten plaatsvinden moeten goed landschappelijk ingepast worden en mogen geen hinder voor de omgeving opleveren. Opslag moet binnen de begrenzing van het voormalige agrarische erf plaatsvinden en moet zeer ondergeschikt zijn en samenhangen met de nieuwefunctie die in de gebouwen plaatsvindt;
  • Alle vrijkomende agrarische bebouwing die niet wordt hergebruikt en niet karakteristiek is wordt gesloopt;
  • Bij nieuwe bedrijvigheid gaat het beleid uit van de combinatie wonen en werken. De bestaande(bedrijfs)woning blijft voor wonen bestemd en moet ook als zodanig in gebruik blijven op hetperceel waar VAB wordt toegepast;
  • De nieuwe functie mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking hebben;
  • De agrarische bedrijfsvoering in de omgeving mag niet worden gehinderd. Het uitgangspunt isdat agrarisch bedrijven naar de toekomst toe nog wel uitbreidingsruimte hebben;
  • De effecten op de milieukwaliteit, bijvoorbeeld stank, geluid, luchtkwaliteit, worden mede in het kader van de milieuvergunning of melding beoordeeld en moet uitvoerbaar zijn en voldoen aanalle relevante wet- en regelgeving.

Wonen en Zorg

Onder voorwaarden wordt meegewerkt aan initiatieven voor professionele zorg of dagbesteding voor specifieke lokale doelgroepen. Een vrijkomend agrarisch bedrijf kan geheel worden ingericht voor hergebruik voor zorg, mits een goede landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd. Hierbij wordt opgemerkt dat voor de inkoop van zorg en vergoeding van kosten afzonderlijk overleg met de gemeente noodzakelijk is. Meewerken aan een zorgfunctie in het buitengebied is altijd in overleg met de eenheid Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente.

Randvoorwaarden:

  • Voorziet de woonvorm in de lokale behoefte;
  • Hoe wordt de professionaliteit en continuïteit gewaarborgd;
  • Richt het verzoek zich op ‘zolang mogelijk zelfstandig wonen’;
  • Past de locatie van de woonvorm bij de zorgvraag van de toekomstige bewoners.

Toetsing

De gewenste ontwikkeling is mogelijk op grond van het beleid voor hergebruik vrijkomende (agrarische) bebouwing. De kern is dat de huidige agrarisch gebouwen niet passend zijn voor de toekomstige zorgfunctie en ook niet eenvoudig zijn aan te passen ten behoeve van de toekomstige zorgfunctie. Initiatiefnemers willen de bestaande bebouwing grotendeels slopen en nieuwe gebouwen realiseren ten behoeve van de zorg met aandacht voor duurzaamheid (energieneutreaal), logische erfindeling, landschappelijke inpassing en verbetering van de landschaps- en natuurwaarden. De gebouwen die blijven bestaan zullen worden gebruikt voor (kleinschalige) agrarische activiteiten.

Door rondom het erf ook aandacht te hebben voor versterking van de natuur- en landschappelijke waarden (afwaardering agrarische grond, aanleg natuurbos, kikkerpoelen en natuurbeheer) wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verder versterkt.

Met de gemeente is uitvoerig overleg geweest over de uitbreiding van de zorgactiviteiten op het bedrijf. Door middel van de brief van 7 februari 2020, aangevuld met het principebesluit van 7 juli 2020 laat de gemeente weten akkoord te zijn met de ontwikkeling van de 24-uurs zorg in de vorm van zorgappartementen en het toewijzen van de zorgappartementen aan cliënten met een Wlz-Vpt indicatie.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de beleidsregels Ontwikkeling met kwaliteit in het buitengebied.

3.4.5 Bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Dalfsen’ is vastgesteld op 24 juni 2013 door de gemeenteraad Dalfsen en onherroepelijk.

Op basis van het bestemmingsplan heeft de locatie van initiatiefnemers de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ met de gebiedsaanduidingen ‘agrarisch bedrijf b’, ‘luchtvaartverkeerzone’ en ‘bomenteelt’. Op basis van de bestemming is de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en een zorgboerderij (ondergeschikt) toegestaan.

In het bestemmingsplan is in artikel 5.8.1 onder e de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om de bestemming te wijzigen ten behoeve van sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en educatieve (buitengebied-)functies.

Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden:

  • a. de natuurlijke en landschappelijke kenmerken worden niet aangetast;
  • b. de infrastructuur mag niet worden verzwaard;
  • c. de bedrijfswoning blijft gehandhaafd;
  • d. de activiteiten dienen uitsluitend dan wel overwegend binnen de bestaande gebouwen uitgeoefend te worden;
  • e. de verkeersaantrekking mag slechts in beperkte mate toenemen;
  • f. de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid wordt aangetoond;
  • g. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van omliggende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven worden door de wijziging niet onevenredig geschaad.

Toetsing

Het plan van initiatiefnemers wijkt af van de criteria van de wijzigingsbevoegdheid omdat ten behoeve van de zorgactiviteiten nieuwbouw wordt gepleegd. De huidige agrarisch gebouwen is namelijk niet passend voor de toekomstige zorgfunctie en ook niet eenvoudig zijn aan te passen ten behoeve van deze toekomstige zorgfunctie. Om die reden moet de gewenste ontwikkeling planalogisch - juridisch mogelijk worden gemaakt door middel van een herziening van het bestemmingsplan in plaats van een wijzigingsplan.

Hoewel de wijzigingscriteria niet direct van toepassing zijn, zal het plan hier wél aan getoetst worden. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de omgevingsaspecten. Op de natuurlijke en landschappelijke kenmerken is in de vorige hoofdstukken al uitvoering op ingegaan.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid en wetgeving voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een reeks milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddelde bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Toetsing
De locatie van initiatiefnemers ligt relatief vrij in een afwisselend landschap. Ten zuidwesten van het bedrijf ligt een burgerwoning (Ganzepanweg 6) en ten zuidoosten van het bedrijf ligt een grondgebonden agrarisch bedrijf type b (Ganzepanweg 4a). Nabij de toegangsweg tot het bedrijf, bij de aansluiting op de N35 liggen een aantal burgerwoningen (Koelmanstraat 89 t/m 79 en Ganzepanweg 8 en 8a). Ten noorden van de locatie ligt het bedrijf Sauna Swoll (Heinoseweg 26-26a). Inde navolgende tabel zijn de afstanden tot omliggende objecten weergegeven.

Tabel 1: afstanden t.o.v. omliggende objecten

  type   afstand in meters  
Ganzepanweg 6   Burger   230  
Ganzepanweg 4-4a   Bedrijf (agrarisch)   310  
Ganzepanweg 1   Bedrijf (agrarisch)   650  
Hagenweg 16 en 18   Bedrijf (agrarisch)   600  
Koelmanstraat 89   Burger   700  
Ganzepanweg 8-8a   Burger   790  
Heinoseweg 26-26a   Bedrijf (Sauna)   350  

Richtafstanden

Externe werking

In de VNG Brochure Bedrijven en milieuzonering zijn algemene richtafstanden per milieucategorie, ten opzichte van het omgevingstype rustig buitengebied, en gemengd gebied opgenomen. Voor de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 geldt een maximale richtafstand van respectievelijk 30, 50 en 100 meter (rustig buitengebied) en 10, 30 en 50 meter (gemengd gebied).

In bijlage 1 van de brochure is voor opgenomen activiteiten een specifieke richtafstand weergegeven. Op basis van de activiteiten van initiatiefnemers en de omliggende bedrijfsmatige activiteiten zijn de onderstaande activiteiten geselecteerd:

  • Landbouw (SBI-code 01): het houden en fokken van rundvee;
  • Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven (SBI-code 8621, 8622 en 8623).

Deze sluiten qua activiteit het beste aan bij de toekomstige activiteiten op De Damhoeve en de activiteiten van de omliggende bedrijven.

Het houden en fokken van rundvee valt in milieucategorie 3.2, waarvoor een grootste richtafstand voor geur geldt van 100 meter. Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven vallen in milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand voor geluid van 10 meter.

De richtafstanden als opgenomen in de Bedrijven en milieuzonering zijn indicatief. Vast kan worden gesteld dat, gezien de afstand van de omliggende objecten / bedrijven tot het plangebied voldaan wordt aan de richtafstanden. Ook worden omliggende bedrijven en bewoners niet belemmerd in hun activiteiten of geschaad in hun belangen. Voor geluid, stof, geur en gevaar van omliggende bedrijven is op plan sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Interne werking

De woon-zorg voorziening is een gevoelige bestemming. Van belang is te beoordelen of het woon- en leefklimaat geschikt is voor deze bestemming en voldaan wordt aan de richtafstanden en de wettelijke afstanden ten opzichte van omliggende bedrijven. Tevens dient beoordeeld te worden dat de omliggende bedrijven niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering en -ontwikkeling.

Sauna Swoll

Het dichtstbij gelegen bedrijf is Sauna Swoll. Dit bedrijf heeft een overdekt zwembad en enkele buitenbaden. Op grond van de VNG-uitgave wordt voor buitenbaden een richtafstand voor geluid van 200 meter aangehouden. Het bedrijf ligt op circa 300 meter van het plangebied. Er wordt derhalve voldaan aan de richtsfstand.

Melkrundveebedrijf

Aan de Ganzepanweg 4 ligt het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf. Ten aanzien van de minimaal aan te houden afstand is het aspect geur bepalend. Zie voor de beoordeling hiervan paragraaf 4.2.

Eigen vee

De zorgappartementen zijn gevoelige objecten voor omliggende bedrijven waarvoor richtafstanden gelden. Deze richtafstanden en wettelijke afstanden gelden echter niet binnen de inrichting.

Wél zal het bedrijf een jaarlijks te controleren zoönosen keurmerk voeren en zal er regelmatig contact zijn met de dierenarts over de diergezondheid. Zie ook paragraaf 4.12.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.2 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom ligt, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom ligt.

Toetsing

Binnen de gemeente Dalfsen is sinds 26 september 2014 een gemeentelijke geurverordening van kracht. In artikel 2 'Veehouderijen zonder geuremissiefactoren' van deze verordening is opgenomen dat de minimale afstand van een bestaande veehouderij tot een geurgevoelig object in de gemeente Dalfsen binnen de bebouwde kom 50 meter moet bedragen en buiten de bebouwde kom 25 meter moet bedragen.

In paragraaf 4.1 is een overzicht gegeven van de woningen en bedrijven in de omgeving van het plangebied. De dichtstbijzijnde woning van derden is op circa 200 meter afstand van het plangebied gesitueerd en het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf van derden op circa 300 meter afstand.

Het voorliggende plan voorziet in de uitbreiding van de zorgactiviteiten op het bedrijf met 24 uurs-zorg. De zorgappartementen waarin de cliënten wonen zijn geurgevoelige objecten voor bedrijven in de omgeving. Voor het 'eigen' bedrijf is dat niet aan de orde.

Doorwerking vaste afstand in het plan

Het dichtstbij gelegen agrarisch bedrijf van derden aan de Ganzepanweg 4-4a ligt op een afstand van circa 310 meter uit het plangebied. Aan de vaste afstand van 25 meter van de geurverordening wordt ruim voldaan.

Dieren met geurfactor

Naast de vaste afstand geldt voor bedrijven waar dieren worden gehouden waarvoor in de Regeling veehouderij en geurhinder (Rgv) geuremissie factoren zijn vastgesteld, dat voldaan moet worden aan de betreffende geurnorm van deze wet. De gemeente Dalfsen ligt in het aangewezen concentratiegebied op basis van de meststoffenwet. Voor de voorgrondbelasting op geurgevoelige objecten in het buitengebied geldt een geurnorm van 14,0 ouE/m3. Voor zover bedrijven op een ruime afstand van 1 km of meer van het plan liggen, is het voldoende aannemelijk dat deze bedrijven op het plan voldoen aan de geurnorm. Voor veebedrijven die op kortere afstand zijn gelegen is wel een nadere beoordeling nodig. Binnen 1 km liggen bedrijven met dieren met geuremissiefactor:

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0009.png"

* afstand gemeten vanaf plangrens

** registratie vergunde en gemelde dieraantallen in IJVI , evt. lopende meldingen en vergunning procedures zijn hierin nog niet verwerkt

*** voor deze diercategorie is geen geuremissiefactor vastgesteld

Gezien de ruime afstand van de veebedrijven in relatie tot de vergunde dieraantallen en bijbehorende geuremissies is het voldoende aannemelijk dat deze bedrijven op het plan voldoen aan de geurnorm. Met andere woorden, dat de geurbelasting op de geurgevoelige objecten binnen het plagebied wordt voldaan aan de geurnorm van 14,0 ouE/m3.

Aanvullend is de geurbelasting van het bedrijf met de grootste geuremissie (Hagenweg 16) doorgerekend, waarbij alle geuremissie van dit bedrijf is toegekend aan één punt op de rand van het bouwvlak dat het dichtst bij het plangebied is gelegen. Vervolgens is de geurbelasting met behulp van V-stacks berekend op de vier hoekpunten van het toekomstige bouwvlak. Uit de geurberekening volgt dat de hoogste geurbelasting op de rand van het bouwvlak (worst case) 2,4 ouE/m3. Er wordt ruim voldaan aan de geurnorm. De geurberekening is als Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

Conclusie

  • De geurhinder van omliggende veehouderijen op het plangebied voldoen aan de geurnorm. Ter plaatse van het plangebied is daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het plangebied is daarmee geschikt voor de realisatie van de woon- zorg bestemming;
  • Aan de vaste afstand van de geurverordening wordt voldaan;
  • Voor veehouderijen met dieren met geuremissiefactor is, gezien de afstanden en dieraantallen, het voldoende aannemelijk dat aan de geurnorm wordt voldaan;
  • Omliggende veehouderijen worden door het plan niet belemmerd.

Het aspect geur staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

De gemeentelijke bouwverordening bevat een verbod tot het bouwen van een bouwwerk op verontreinigde bodem. Dit is bepaald in artikel 8.2 van de Woningwet. Dit verbod geldt volgens artikel 2.4.1 van de bouwverordening niet indien geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, indien het bouwwerk de grond niet raakt, indien het bestaande, niet-wederrechtelijke, gebruik wordt gehandhaafd of indien niet nagenoeg voortdurend mensen in het bouwwerk zullen verblijven (minder dan 2 uur/dag).

De geschiktheid van de bodem voor de beoogde functie moet volgens artikel 2.1.5 van de bouwverordening door de aanvrager worden aangetoond middels een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, inclusief een in NEN 5725 bedoeld vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid. Indien op basis van het vooronderzoek het vermoeden bestaat dat asbest in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats volgens NEN 5707.

Toetsing

Om inzicht te krijgen in de bodemkwaliteit van het perceelsgedeelte waar de zorgappartementen zijn gepland is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

De zorgappartementen worden gebouwd op de plek waar in de huidige situatie stallen staan. Het uitvoeren van het bodemonderzoek in de situatie dat de stallen nog aanwezig zijn, is niet mogelijk omdat de stallen zijn voorzien van mestkelders. Het bemonsteren van de bodem onder de mestkelders is niet mogelijk.

Aangaande het bodemonderzoek wordt daarom gewerkt met de zogenaamde 'uitgestelde toets'. Dit betekent dat een beoordeling van de bodem plaats vindt op het moment dat de ontwikkeling daadwerkelijk wordt mogelijk gemaakt (dat wil zeggen: na de sloop van de stallen bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de zorgappartementen). Initiatiefnemer zal conform de NEN 5740 een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag.

Het erfgedeelte waar de zorgappartementen worden gerealiseerd was tot halverwege de jaren zeventig in gebruik als weiland. In 1973 is hier voor het eerst bebouwing gerealiseerd (stal). In 1991 volgende de tweede stal en in 2005 de veldschuur. De eerste bebouwing van het agrarisch bedrijf was geconcentreerd aan de noordzijde van het perceel.

Het terrein waar de ligboxenstallen in de jaren zeventig zijn gebouwd was dus in gebruik als weiland. Hier hebben voordien geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. De bodemkwaliteit als gevolg van het gebruik van het terrein als stalling voor landbouwhuisdieren zal naar verwachting ook geen invloed hebben gehad op de bodemkwaliteit ter plaatse.

Gezien het huidig en het gebruik in het verleden is het niet aannemelijk dat de bodem ter plaatse zodanig verontreinigd zal zijn dat de functieverandering geen doorgang zou kunnen vinden.

Op ieder agrarisch bedrijf worden stoffen opgeslagen die potentieel bodembedreigend kunnen zijn (diesel, olie, mest, bestrijdingssmiddelen e.d.). Bij het verkennend bodemonderzoek, na de sloop van de stallen, zullen de locaties waar deze stoffen in het verleden werden opgeslagen, met name worden bemonsterd.

Conclusie

De bodemkwaliteit wordt beoordeeld nadat de stallen zijn gesloopt. De resultaten van dit onderzoek zullen met de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de zorgappartementen bij het bevoegd gezag worden ingediend. Gezien het historisch gebuik van het terrein waar de zorgappartementen worden gebouwd en het gebruik nadien, worden geen bodemverontreinigingen verwacht.

4.4 Geluid

Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning als het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Zorgappartementen zijn aan te merken als geluidsgevoelige objecten. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorrails of geluidsproducerende bedrijvigheid (zie ook 3.2.8 ) aanwezig waardoor de aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai buiten beschouwing kunnen blijven. Hieronder wordt nader ingegaan op wegverkeerslawaai.

Toetsing

Wegverkeer

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. In buitenstedelijk gebied voor wegen bestaande uit drie of vier rijstroken geldt een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken geldt een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Uitzondering hierop vormen die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en die wegen die zijn aangeduid als woonerf. Indien binnen deze zone geluidsgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd, dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De zorgappartementen worden op 450 meter afstand uit de N35. De appartementen worden buiten de geluidszone van deze weg gebouwd. Buiten de zone is geen toetsing vereist aan de voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai of hogere grenswaarde.

Wel is van belang om te beoordelen of voor wegverkeerslawaai sprake is van een geschikt woon- en leefklimaat. Daarbij kan de voorkeursgrenswaarde Lden 48 dB van de Wet wel als toetsingskader worden gehanteerd. Met behulp van een indicatieve berekening van de geluidproductieplafondwaarde van deze weg met reken- en meetmethode SRMI, is geschat dat de geluidbelasting Lden als gevolg van wegverkeer circa 47 dB is. Bij deze geluidbelasting is voor geluid wegverkeer sprake van een goed woon- en leefklimaat. De berekening SRM I is als Bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd. Geconcludeerd kan worden dat het woon- en leefklimaat voor het aspect wegverkeerslawaai goed is en geschikt voor de woon-zorgvoorzieningen.

De overige wegen in de omgeving van het plangebied zijn rustige polderwegen met hoofdzakelijk alleen bestemmingsverkeer. Gezien de grote afstand van deze wegen tot het plangebied kan worden gesteld dat deze geen geluidsbelasting hoger dan 48 dB veroorzaken op de gevels van de appartementen.

Industrielawaai

De woon-zorgvoorzieningen ligt op ruimte afstand van omliggende bedrijven. Aan de richtafstanden voor geluid wordt ruim voldaan. Ook voor het aspect industrielawaai kan worden geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat goed en geschikt is.

Geluid van het eigen bedrijf

De woonzorgappartementen maken onderdeel uit van de milieuinrichting en zijn op basis van de wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit niet aangewezen als gevoelig voor de eigen inrichting. Wel zullen initiatiefnemers er naar streven om de functies, bedrijfsactiviteiten en rij-lijnen zoveel zoveel als mogelijk van elkaar te scheiden om geluidhinder in de appartementen te voorkomen.

Conclusie

Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

De kern van deze wet bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen en voorziet in het zogenaamd Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het bevat een gebiedsgerichte aanpak en zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit.

Het begrip NIBM is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • Voor woningbouwlocaties met minder dan 1500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • oor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderzoek

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uitgegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

De ministeriële Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen een nieuw project in ieder geval een NIBM-project is. Dit is bijvoorbeeld het geval als er minder dan 500 woningen worden gebouwd bij minimaal één ontsluitingsweg, of minder dan 1.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Aangezien in dit project uitsluitend een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van bestaande woningen wordt toegevoegd draagt dit project niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefmilieu te kunnen waarborgen. Volgens Atlas leefomgeving ligt de concentratie PM10 ter hoogte van het plangebied rond de 15,4 µg/m³ en is de concentratie PM2,5 8,9 µg/m³ (2017). De concentratie NO2 ter plaatse is ten hoogste 10,9 µg/m³ (2017).

In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 25 µg/m³ en voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Hoewel de getoonde concentraties uit 2017 zijn, kan met zekerheid worden gesteld op basis van de gegevens uit de Atlas Leefomgeving dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruim onder de norm ligt aangezien het plangebied in het buitengebied ligt waar de toename van het verkeer / bedrijvigheid zeer beperkt is.

NIBM

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan “niet in betekenende mate” bijdraagt aan luchtverontreiniging. Door het extra aantal voertuig bewegingen in te vullen wordt een worst case scenario berekend.

De verkeersaantrekkende werking zal in vergelijking met de bestaande situatie naar verwachting zeer beperkt toenemen. Er zal hoofdzakelijk sprake zijn van lichter (personen)vervoer. Omdat de agrarische bedrijvigheid wordt afgebouwd zal het aandeel aan zwaar vervoer afnemen.

In de omgeving van het plan zijn geen relevante industriële of agrarische emissiebronnen. De dichtstbij gelegen agrarische bedrijven zijn een melkrundveehouderij op 310 meter en een vleeskalverenbedrijf op 650 meter. De fijnstof emissie van deze bedrijven bedragen respectievelijk 20.785 gram/jaar en 34.302 gram/jaar. Op basis van de vuistregel van de handreiking veehouderij en fijnstof is vast te stellen dat de bijdragen fijnstof van de veebedrijven op het plan ruim onder de 3 % drempel van de concentratienorm liggen en Niet in Betekenende Mate zijn.

Conclusie

  • De emissie van het plan is Niet in Betekenende Mate;
  • Voor luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat .

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet aan de weg.

4.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het 'Besluit externe veiligheid transportroutes'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Externe veiligheidsvisie gemeente Dalfsen

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Dalfsen is uiteengezet op welke manier met het aspect externe veiligheid moet worden omgegaan in ruimtelijke plannen en in milieuvergunningen. In ruimtelijke zin is in het beleid onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen binnen de gemeente. Zo is er onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en het overige gebied van de gemeente. Daarnaast is onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. In het kort komt het erop neer dat in woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd indien de veiligheidscontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft. Dit betekent dat de bestaande risicobronnen wel mogen blijven, totdat de risicovolle activiteiten op die plek worden gestaakt.

Aanvaardbaarheid groepsrisico ter beoordeling bestuur

Voor het groepsrisico is in dit document aangegeven dat het bestuur van de gemeente hierin een belangrijke rol vervult. Het bestuur van de gemeente Dalfsen moet namelijk verantwoorden of een bepaalde situatie als aanvaardbaar wordt gezien. Een beslissing op het wel of niet aanvaardbaar zijn van een bepaald risico is in de regel niet eenvoudig, vanwege de verschillende belangen die hierin spelen. Naast het veiligheidsbelang speelt vanzelfsprekend ook een economische belangenafweging.

Onderzoek

Plaatsgebonden risico

Het plangebied is niet gelegen binnen de aan te houden afstand voor het plaatsgebonden risico (PR-10) van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), aangewezen transportroute voor gevaarlijke stokken onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

De nieuw op te richten zorgappartementen liggen op circa 60-65 meter buiten de belemmerende strook van de Gasunie. De leidingen hebben ter hoogte van het plangebied geen 10-6 contour. Voor wat betreft het plaatsgebonden risico heeft de Gasunie aangegeven geen bezwaren tegen de ontwikkeling te hebben.

Andere riscobronnen in de omgeving zijn de N35 (vervoer gevaarlijke stoffen) en Sauna Swoll (opslag chemicaliën). Beiden ten noorden van het plangebied gelegen.

In figuur 7 is de risicocontour van Sauna Swoll aangegeven. De afstand van het plangebied tot de sauna is circa 450 meter.

De afstand van de N35 tot het plangebied is circa 400 meter. Uit de risicokaart blijkt dat de N35 geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour heeft. Deze contour wordt voor de toekomst ook niet wordt verwacht.

Groepsrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van twee hogedruk aardgas buisleidingen. In figuur 7 is de ligging van deze leidingen weergegeven met een rode stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0010.png"

Figuur 7: uitsnede risicokaart

Verantwoording groepsrisico

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico zijn de externe veiligheidsrisico's van ondergrondse (hoge druk) aardgastransportleidingen berekend met een QRA.

Met het programma CAROLA is een berekening gemaakt van het groepsrisico. Uit de berekening blijkt het volgende:

  • De overschrijdingsfactor van het groepsrisico is lager dan 0,1 x oriëntatiewaarde en vormt daarom geen knelpunt.

De CAROLA berekening is als Bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd.

Scenario's

Over de N35 worden verschillende soorten gevaarlijke stoffen vervoerd. Vanwege de afstand tot de planlocatie is alleen het scenario met toxische stoffen relevant. Ook bij Sauna Swoll zijn toxische stoffen aanwezig. Bij een eventueel incident op de N35 of bij de sauna kan een giftige wolk ontstaan die over de planlocatie trekt. De aanwezigen zullen dan het advies krijgen om binnen te schuilen en ramen, deuren en ventilatie te sluiten.

Bij de buisleidingen is het meest waarschijnlijke scenario dat bij (graaf)werkzaamheden een breuk in de leiding ontstaat. Het uitstromende gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand ontstaat. De fakkelbrand is hevig en kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken. Hierbij kunnen doden en gewonden vallen.

Om de gevolgen van ongelukken met een giftige wolk te beperken worden de appartementen uitgevoerd met afsluitbare mechanische ventilatie. Hierdoor kunnen de bewoners bij een incident met een toxische wolk langer veilig binnen schuilen.

De begeleiders van de ouderen weten van de risicobronnen in de omgeving en zijn voorgelicht over hoe te handelen bij een calamiteit (bijvoorbeeld ventilatie sluiten of gebouw verlaten en verzamelen op verzamelplaats). Zij zijn in eerste instantie bij een calamiteit verantwoordelijk voor de veiligheid van de bewoners. Bij de intake van nieuwe bewoners zal ook extra aandacht worden besteed aan de risico's in de omgeving en hoe te handelen bij een calamiteit. Onderdeel van de voorlichting is de presentatie van de kaart waarop de verzamelplaats is aangeven en de vluchtroute bij een calamiteit met de gasleiding.

De zorgappartementen zijn voor de hulpdiensten goed bereikbaar. Zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde is ruimte aanwezig voor de hulpdiensten om te parkeren (dichtbij de ingang). De hulpdiensten kunnen bovendien rondom het gebouw rijden. De appartementen zijn toegankelijk voor een brancard.

De kaart van de verzamelplaats, vluchtroute en bereikbaarheid van de zorgappartementen door hulpdiensten is als Bijlage 7 aan deze toelichting toegevoegd.

In overleg met de Veiligheidsregio worden bij de verdere uitwerking van de (bouw)plannen de te nemen maatregelen besproken.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Op grond van de Erfgoedwet moet in ruimtelijke plannen rekening gehouden worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten. Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt daarom rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Dalfsen ziet archeologie als een onmisbare en vaak enige bron voor geschiedschrijving, dit blijkt uit de 'Notitie archeologiebeleid gemeente Dalfsen 2017'. Met behoud van het cultureel erfgoed wordt een extra kwaliteit toegevoegd aan de ruimtelijke inrichting. Het betrekken van archeologie in een zo vroeg mogelijk stadium voorkomt conflicterende belangen in een latere fase, zowel in het proces als financieel-economisch.

De gemeente heeft een actuele archeologische verwachtingskaart opgesteld en vervolgens op basis daarvan een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. Op de beleidsadvieskaart wordt per gebied een categorie vermeld die gekoppeld is aan waarden met beleidsadviezen. De adviezen kunnen met de bij de adviezen behorende regels worden opgenomen in gemeentelijke omgevingsplannen en de gemeentelijke visie.

Voor de adviezen wordt gebruik gemaakt van een in afbeelding 15 opgenomen uitsnede van de bij de gemeentelijke notitie behorende beleidskaart.

Situatie plangebied

In 2008 is een beleidsplan archeologie opgesteld. Daarnaast is ook de archeologische beleidskaart voor de gemeente Dalfsen vastgesteld. In 2016 zijn de kaart en het beleid weer tegen het licht gehouden en waar nodig geactualiseerd en aangepast.

De notitie archeologiebeleid gemeente Dalfsen 2017 is vastgesteld op 27 februari 2017 en gepubliceerd op 8 september 2018.

De wijzigingen en/of aanvullingen op de regels voor archeologie zijn door de gemeente in het 5e verzamelplan Buitengebied verwerkt. Aanvragen om een omgevingsvergunning worden aan de geactualiseerde beleidskaart getoetst.

In het 5e verzamelplan Buitengebied heeft het plangebied 5 verschillende archeologische dubbelbestemmingen. Op de navolgende afbeelding is de binnenste 'ring', waarbinnen de meeste bebouwing ligt, de dubbelbestemming 'Waarde - Arheologie 3'. De 'ring' daaromheen heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Arheologie 5'. Op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle archeologische dubbelbestemmingen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0011.png"

Figuur 8: uitsnede verbeelding 5e verzamelplan Buitengebied

De ontwikkeling van de zorgappartmenten vindt plaats binnen de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5'.

Voor de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt geen verplichting voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek als:

  • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m2;
  • 3. een bouwwerk waarvoor bij de plaatsing geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en geen heiwerkzaamheden nodig zijn.

Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' gelden dezelfde voorwaarden met uitzondering van de oppervlakte van het bouwwerk. Deze oppervlakte is bij deze dubbelbestemming 2.500 m2.

De zorgappartementen worden min of meer op de plaats van de bestaande, te slopen bebouwing, gerealiseerd.

Met de bouw van de stallen is de bodem reeds verstoord vanwege graafwerkzaamheden. De stallen zijn voorzien van een mestkelder.

Het staat vast dat bij de bouw van de zorgappartementen de bodem minder diep verstoord zal worden dan bij de bouw van de stallen. Omdat er wordt gegraven in reeds verstoorde bodem, voegt het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niets toe.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Situatie plangebied

Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden kent. Ook in de directe omgeving zijn geen objecten aanwezig van cultuurhistorische waarde die door het planvoornemen aangetast zouden kunnen worden. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook eveneens geen belemmering voor dit plan.

Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Daarnaast bevinden zich in het plangebied en de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische waarden die een belemmering vormen voor de uitvoering van het gewenste plan.

4.8 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000-gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld.

De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreffen.

Gebiedsbescherming

Bij de gebiedsbescherming spelen de volgende aspecten:

  • Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden): de Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN): Het NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur;
  • Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Toets

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied ligt op grote afstand van Natura 2000-gebieden (zie afbeelding 7). De Rijntakken (IJssel) in het westen en Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht in het noorden liggen op een afstand van meer dan 4,7 km. In het oosten ligt het Vecht- en Benedenreggegebied op een afstand van meer dan 14 km.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0012.png"

Afbeelding 7: Natura 2000-gebieden (Aerius)

Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden kan op voorhand worden uitgesloten dat er, naast de invloed door stikstofdepositie, nog andere schadelijke effecten kunnen optreden, bijvoorbeeld verstoring door geluid of licht.

Stikstof

Op dit moment is er sprake van vergunde en bestemde agrarische activiteiten (veehouderij). De feitelijk aanwezige planologische legale situatie is de referentie voor de effecten op natuurgebieden in de omgeving. Deze referentiesituatie geeft stikstofdepositie door stalemissies, beweiden van vee, bemesten van gronden en verkeersbewegingen. De activiteiten met betrekking tot het houden van vee zullen grotendeels worden beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling van de zorgactiviteiten.

Gelet op de relatief beperkte verkeersgeneratie door de nieuwe ontwikkeling (inclusief de bouw- en aanlegfase) en de relatief hoge stikstofdepositie in de bestaande situatie (agrarisch bedrijf) is op voorhand verzekerd dat de stikstofdepositie in de nieuwe situatie lager zal zijn dan in de bestaande situatie. Nadelige gevolgen voor Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie kunnen daarom op voorhand worden uitgesloten.

Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling is niet aan de orde.

NNN

De planlocatie ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De dichtstbijzijnde gebieden betreft het Landgoed Soeslo op ca. 350 meter ten noordwesten van de planlocatie. Grenzend aan het NNN ligt het ONW, de ONW is globaal begrensd. Hier is het beleid gericht op ruimte te creëren voor economische ontwikkelingen zoals de landbouw, recreatie en natuur gebonden woon- en werklocaties (bijvoorbeeld nieuwe landgoederen)(Provincie Overijssel, z.d.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0013.png"

Figuur 9: Locatie plangebied (rood), NNN (Groen), ONW (groen gearceerd) (Nationaal Georigister, 2020)

Met de amovatie en verplaatsing van de bestaande bebouwing worden geen negatieve effecten op NNN en ONW gebieden verwacht.

In het kader van het project Marswetering (inclusief verplaatsing sloot en aanleg belevingsbos en/of natuurtuin) zal aandacht moeten worden geschonken aan de aansluiting van de natuurwaarden van Landgoed Soeslo. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2.

Weidevogel- en korhoengebied

Met betrekking tot het weidevogel- en korhoengebied en beschermde landschapselementen geldt dat de planlocatie ligt in de bufferzone van het weidevogel- en korhoengebied. Deze bufferzone ligt in een straal van kilometer om het weidevogelgebied heen. Het weidevogel- en korhoengebied ligt op circa 1,3 kilometer ten westen van de planlocatie. Met de nieuwe inrichting komt de nieuwe bebouwing niet dichter op het weidevogel- en korhoengebied te liggen. Het omliggende gebied blijft ongeroerd. Negatieve effecten op de zijn niet te verwachten.

Soortenbescherming

Door LabelTIEN is een ecologische quickscan uitgevoerd vanwege het planvoornemen, waarmee de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld zijn gebracht. De rapportage van de quickscan is als Bijlage 8 aan deze toelichting toegevoegd.

Flora en bescherme houtopstanden

Binnen het onderzoeksgebied zijn geen beschermde planten aangetroffen. Recente waarnemingen van beschermde plantensoorten ontbreken eveneens. In combinatie met de voedselrijke omstandigheden in de omgeving, het compleet verhard terrein en het ontbreken van zeer specifieke biotopen waar beschermde planten worden aangetroffen, is aanwezigheid van beschermde vaatplanten uit te sluiten. Nader onderzoek naar vaatplanten is niet nodig.

Er worden geen bomen op de planlocatie gekapt. Hiervoor hoeft geen omgevingsvergunning te worden aangevraagd.

Grond- en boomgebonden zoogdieren (m.u.v. vleermuizen)
De aanwezigheid van steenmarter op de planlocatie wordt niet verwacht. De planlocatie met haar te amoveren schuren en kapschuur biedt een ongeschikt habitat voor de egel. Daarnaast zijn er veel plekken die kunnen dienen als nest- en (winter)verblijfplaats voor de egel elders op het terrein. Deze blijven bij de ruimtelijke ontwikkeling ongemoeid. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Voor de algemene soorten, zoals (bruine) rat, huismuis, huisspitsmuis, haas en ree, geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor deze soorten moet alleen rekening gehouden worden met de algemene zorgplicht die voor alle planten en dieren geldt.

Aantasting van vaste verblijfplaatsen van zwaarder beschermde soorten is niet aan de orde, daar het plangebied niet beschikt over een geschikt leefgebied en doordat de locatie buiten het bekende verspreidingsgebied valt. Significante verslechtering van (potentieel) leefgebied is geen sprake. Nader onderzoek naar beschermde soorten is niet aan de orde.

Vleermuizen

In zowel beide stallen als de kapschuur is een onstabiel microklimaat aanwezig. Deze wordt veroorzaakt door verschillende temperaturen binnen één object (gradiënten), snelheid van opwarmen of afkoelen (bufferwaarde), vochtigheid, tocht en het ontbreken aan een vorstvrije ruimte. Dit onstabiel microklimaat en de grote toegankelijkheid voor predatoren maakt dat de te slopen bebouwing niet geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen.(Netwerk Groene Bureaus, 2017)

Vogels

Er zijn geen huismussen gezien die een nestplaats indiceren in de te slopen bebouwing. Dit geldt ook voor de boerenzwaluw en de spreeuw. Indien onder voorwaarden wordt gewerkt, is nader onderzoek niet benodigd. Verstorende werkzaamheden dienen bij voorkeur buiten het broedseizoen plaats te vinden.

In de kapschuur zijn braakballen en krijtstrepen van steenuil aangetroffen. In een boom, buiten de planlocatie is een nestkast van steenuil aanwezig. Door aanwezigheid van braakballen kan worden aangenomen dat de nestkast in gebruik is door steenuil.

De kapschuur maakt een onderdeel uit van het functioneel leefgebied van de steenuil. De sloop van de kaspschuur staat echter los van de ontwikkeling van de zorgappartementen, waaroor het voorliggende bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

Tijdens het onderzoek zijn er geen horsten, roekenkolonie of geschikte (oude) kraaiennesten aangetroffen in het plangebied en nabije omgeving.

Overige soorten

Het voorkomen van beschermde soorten uit overige soortgroepen (amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden) is op voorhand uitgesloten wegens het ontbreken van geschikt leefgebied en doordat de locatie buiten het bekende verspreidingsgebied valt. Negatieve effecten op beschermde soorten uit overige soortgroepen zijn derhalve op voorhand uit te sluiten. Een ontheffing of nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk.

Conclusie

Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uit te sluiten, zodat geen passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming nodig is.

Uit de resultaten van de ecologische quickscan blijkt dat, als de verstorende werkzaamheden worden uitgevoerd conform de aanbevelingen, de voorgenomen activiteiten niet leiden tot wettelijke consequenties in het kader van de soortbescherming.

Voorafgaand aan de verplaatsing van de kapschuur dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de aan- of afwezigheid van nesten, rustplaatsen en exemplaren van de steenuil. De verplaatsing van de kapschuur staat echter los van de realisatie van de zorgappartementen.

Het voorliggende bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect eologie uitvoerbaar.

4.9 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het perceel bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta.

Watertoetsproces

Initiatiefnemer heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta op 8 september 2020 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselde Delta heeft voor het plan een uitgangspuntennotitie gestuurd. In de uitgangspuntennotitie staat meer informatie over de bestaande waterhuishouding en zijn de concrete uitgangspunten voor het plan verwoord.

In 2019 is over het plan tussen de gemeente en het waterschap ook al gecommuniceerd. Destijds gaf het waterschap aan dat de watergang ten westen van het plangebied aangepast wordt en de Marswetering ook. Het waterschap gaf aan dat het van belang is dat de aanpassingen van de watergang stroken met de geplande bebouwing. Ze willen de situatie in 1 keer goed maken en niet later nog aanpassingen hoeven doen.

Verder gaat het waterschap er vanuit dat de zone langs de Marswetering een obstakelvrije strook krijgt van 5 meter voor rijdend onderhoud en beheer.

Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied Sallandse Weteringen. Rond het plangebied liggen de Marswetering, een primaire watergang die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 0.6 en 0.2 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte. Door het plangebied loopt een peilscheiding. De Marswetering is recent heringericht.

Watersysteem

Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.

  • Watergangen: Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang en/of secundaire B-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
    • 1. Primaire A-watergangen (>25 L/s afvoer gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): watergangen waar het waterschap verantwoordelijk is voor de inrichting en het onderhoud.
    • 2. Secundaire B-watergangen (>10 L/s afvoer en <25 L/s gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): waterschap is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer, maar de grondgebruikers zijn verantwoordelijk voor het onderhoud (eigenaar is onderhoudsplichtig). In de B-watergangen is een bepaalde vorm van toezicht door het waterschap mogelijk (schouw).
    • 3. C-watergangen: hier zijn de grondgebruikers verantwoordelijk voor de inrichting en ze doen zelf het onderhoud. Er geldt geen onderhoudsverplichting en het waterschap houdt geen toezicht of onderhoud goed wordt uitgevoerd.

De Marswetering is heringericht. Een deel van de wetering wordt verlegd en de oevers worden natuurlijker ingericht en worden bergingen gecreëerd.

Wijzigingen aan het watersysteem

  • Dempen of graven wateren: Voor het dempen, verleggen of graven van wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper dan 40 cm) dient gecompenseerd te worden. Vooroverleg voor het aanvragen van een vergunning wordt geadviseerd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld of deze nieuwe watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria .

Toetsing

Aan de zuidzijde van het plangebied loopt de Marswetering. Ten opzichte van de Marswetering wordt een obstakelvrije strook aangehouden van 5 meter. Dit wordt geëffectueerd door aan deze zijde het bouwvlak op 5 meter uit de wetering te leggen.
Ook aan de westzijde van het plangebied loopt een primaire watergang. Aan deze zijde van het bouwvlak zijn geen bouwplannen voorzien en daarmee ook geen aanpassingen van het huidige gebruik.

Waterveiligheid

Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.

Overstromingsrisico

  • Overstromingsrisicoparagraaf: Het plan ligt in een dijkringgebied. Als er gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft.
  • Overstromingsrisicogebied: Het plan ligt binnen een overstromingsrisicogebied. Overstromingsrisicogebieden (vrijwaringsgebieden in verband met het overstromingsrisico) zijn aangewezen door de provincie Overijssel. Het belang van het water is in deze gebieden kaderstellend. Deze gebieden worden niet beschermd door primaire keringen en liggen daarmee wettelijk buitendijks. In het gebied mag worden gebouwd, maar geldt dat nieuwe kapitaalintensieve functies worden geweerd in verband met het overstromingsrisico. Het bedrijf (en de toegangsweg) ligt op een terp (hoogte in het landschap) in vergelijking met de omliggende gronden. De nieuwe activiteiten zullen op deze terp worden gerealiseerd.

Toetsing
In vergelijking met de bestaande situatie worden er geen wijzigingen doorgevoerd voor wat betreft de hoogte van de terp. Het overstromingsrisico is beperkt gelet op het hoogteverschil met de omliggende gronden en niet van invloed op de uitvoering van het project.

Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:

  • het benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte;
  • het gescheiden houden van hemelwater;
  • de capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
  • de eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.

Compensatie nieuwbouw kleine plannen

Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. Het is nog niet bekend hoeveel verharding in het plan blijft bestaan. We adviseren minimaal 10% Van het totaal verhard oppervlak in te richting als waterberging waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. Geadviseerd wordt om de waterberging te ontwerpen op basis van een infiltratiesituatie.

Grondwateroverlast

  • Grondwateroverlast bij bebouwing: In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseren wij de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen of het (2) ophogen van het plangebied.
  • Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kan de initiatiefnemer nieuwe peilbuizen plaatsen.
  • Aanleghoogte van bebouwing: Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een aanleghoogte van de vloer geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Locatiekeuze gevoelige gebieden voor wateroverlast

  • Beekdalen: bouwen in het beekdal is niet gewenst. Het waterschap staat achter het beleid van de provincie om kapitaalintensieve functies in het beekdal te weren om zo voldoende ruimte voor water te behouden. De beekdalen zijn van nature de laagste plekken in het watersysteem. Bij extreme neerslag zijn deze gebieden het meest kwetsbaar voor wateroverlast. Gezien de functie dient het vloerpeil op een hoogte van 80 cm boven GHG te worden aangelegd. Wanneer in het beekdal wordt gebouwd en voor ophoging wordt gekozen (i.p.v. bouwen op bijvoorbeeld palen) zal het verlies aan ruimte voor water gecompenseerd moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDlfshz14-va01_0014.png"

Figuur 10: beekdal (groen gemarkeerd)

Toetsing

Het plan van initiatiefnemer heeft geen gevolgen voor de oppervlakte aan verharding op het perceel. Deze blijft gelijk. Het plan heeft ten opzichte van het bestaande gebruik dus geen effect op de hoeveelheid hemelwater dat afgevoerd zal worden. Omdat er geen toename aan verharding optreed is watercompensatie niet aan de orde.

In overleg met het waterschap wordt de aanleghoogte van de appartementen bepaald. Daarnaast wordt ook besproken of de zorgappartementen met of zonder kruipruimte worden uitgevoerd. Eventueel op basis van een grondwateronderzoek.

Het plangebied ligt buiten de grenzen van het beekdal.

Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

Afvoer hemelwater

  • Kwaliteit afvoer hemelwater: Als de keuze wordt gemaakt om het hemelwater af te voeren op oppervlaktewater dan mag alleen schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken of woonerven) direct worden afgevoerd. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. Bij aanleg van bedrijventerreinen, wegen met een hoge verkeersbelasting, parkeerterreinen, marktpleinen, winkelstraten en tunnels dient de mogelijkheid voor lozing van hemelwater op open water met het waterschap te worden afgestemd.

Verontreiniging

  • Microverontreiniging: Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
  • Agrarische terrein: de inrichting van het agrarische terrein moet dusdanig zijn dat een overmatige toevoer van stikstof en/of fosfaat naar het watersysteem wordt voorkomen. Er wordt onder andere rekening gehouden met bemestings- en spuitvrije zones langs watergangen.
  • Schoonmaakmiddelen en waterkwaliteit: Alle toegelaten schoonmaakmiddelen zijn milieuvriendelijk, maar mogen niet zonder meer rechtstreeks in oppervlaktewater worden geloosd. Formeel is daar een vergunning op basis van Art. 6.2 lid 1 van de Waterwet (het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam) voor nodig. Een watervergunning wordt niet verleend wanneer een riolering in de buurt aanwezig is.

De voorkeursvolgorde voor afvalwaterstromen is als volgt:

  • 1. Indien aanwezig moet de afvalwaterstoom van reinigingswater met schoonmaakmiddel op de riolering worden geloosd;
  • 2. Het opvangen van het afvalwater en de afvoer per as naar een riolering;
  • 3. Lozing op het oppervlaktewater en/of infiltratie in de bodem via een bodempassage.

Toetsing
Het schone hemelwater wordt geloosd op het oppervlakte water. Bij de bouw worden alleen niet uitloogbare bouwmaterialen toegepast. Verder zal ervoor worden gezorgd dat het hemelwater niet verontreinigd raakt wanneer het naar het oppervlakte water afstroomt.

Riolering

Het perceel van initiatiefnemers is niet aangesloten op de riolering. Er wordt nog nagedacht over de wijze van zuivering van het afvalwater afkomstig van de zorgappartementen. Opties daarbij zijn: aansluiting op een IBA, aanleg helyfoytenfilter of lozen op een mestkelder (beerput).

Externe werking ruimtelijk plan

Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen.

  • Relatie oppervlaktewater en grondwater: In nieuw te ontwikkelen gebied worden de waterstanden binnen het in te richten gebied tijdens of na het bouwrijp maken niet structureel verlaagd. Voor tijdelijke of structurele grondwateronttrekking is op grond van de Waterwet een melding of vergunning van het waterschap nodig.
  • Grondwaterstanden veengebieden: In zettingsgevoelige gebieden wordt rekening gehouden met de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstanden. Bestaand grondwaterpeil wordt gehandhaafd en de bouwwijze wordt hierop aangepast.
  • Peilbeheer grasland: Het plan ligt in een agrarisch gebied met grasland. Het peilbeheer in graslanden kent hogere waterstanden dan bij akkerbouw. In extreme neerslagsituaties kan op grasland/maïsland groter dan 1/10 jaar wateroverlast optreden en op akkerbouwgebieden groter dan 1/25 jaar wateroverlast optreden. Het peilbeheer is hierop aangepast, dus houd rekening met deze hogere waterstanden.
  • Verdroging / vernatting: Het waterschap gaat bij het plan uit van het bestaande grond- en oppervlaktewaterregime. Indien bij ontwikkelingen van grasland naar bebouwd gebied het waterpeil wordt gewijzigd is op grond van de Waterwet een vergunning van het waterschap nodig.

Toetsing

De waterstanden in het plangebied zullen niet (structureel) worden verlaagd. De bouwwijze wordt aangepast op de bodemgesteldheid en (het peil van) het grondwater. Het plan zal geen gevolgen hebben voor het bestaande grond- en oppervlaktewaterregime.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met het waterschap plaats.

  • Wijze van onderhoud watersysteem: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
    • 1. Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang.
    • 2. Varend onderhoud: Varend onderhoud is mogelijk bij een doorvaarbare watergang. In principe moet met een minimale totale oeverlengte van 300 m of een totale oppervlakte van 1.500 m2 rekening gehouden worden. Er wordt rekening gehouden met een minimale doorvaarhoogte van 1,55 m ten opzichte van het maximale waterpeil. De doorvaarbreedte is minimaal 2,50 m. Voor varend onderhoud geldt tevens een minimale diepte van 1 m met een aanleg- en onderhoudsdiepte van 1,30 m. Elk onderhoudswater heeft een goed bereikbare inlaadplaats voor de boot en minimaal 1 losplaats ten behoeve van het maaisel per 100 m oeverlengte.
  • Nieuwe bomen langs een watergang zijn vergunningsplichtig of meldingsplichtig.
  • Toegankelijkheid van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied.

Toetsing

Er wordt een obstakelvrije zone aangehouden van 5 meter uit de Marswetering.

Samenvatting

Als gevolg van het plan zal de oppervlakteverharding niet toenemen. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijk watercorridor.

In de onderstaande tabel is kort de relevantie van de waterhuishoudkundige aspecten aangegeven.

Waterhuishoudkundig aspect   Relevantie   Toelichting  
Riolering en afvalwaterketer   Ja   De zorgappartementen krijgen een aansluiting op een IBA  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   N.v.t.   Schoon hemelwater wordt geloosd op het oppervlaktewater  
Grondwateroverlast   Nee   Geen sprake van  
Grondwaterkwaliteit   N.v.t   -  
Verdroging   N.v.t.   -  
Inrichting/beheer en onderhoud   N.v.t.   -  

Conclusie

De procedure in het kader van de watertoets is doorlopen en het waterschap heeft laten weten dat de normale procedure van toepassing is. De uitgangspunten zijn in deze paragraaf verwerkt.

In overleg met het waterschap worden rondom het erf maatregelen getroffen die een positief effect hebben op waterhuishoudkundige aspecten. De nieuw op te richten bebouwing zal op voldoende afstand worden gesitueerd uit de watergang ten westen van het plangebied en de Marswetering zodat de aanpassingen en het onderhoud aan de watergangen niet worden belemmerd.

Werkzaamheden die binnen de invloedssfeer van waterstaatskundige werken vallen worden tijdig afgestemd met de afdeling beheer en of vergunningverlening van het waterschap.

4.10 Vormvrije MER-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de C en D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen (kolom 2).

Is er sprake van een directe m.e.r.-plicht?

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of voor het project activiteiten plaats vinden waarvoor sprake is van een directe m.e.r.-plicht. Dit zijn projecten met een dusdanige impact op de omgeving waarvan duidelijk is dat nadelige gevolgen voor het milieu niet bij voorbaat uitgesloten kunnen worden. Als er sprake is van m.e.r.-plicht dient een Milieueffectrapport (MER) te worden opgesteld en gelden de bijbehorende procedurele vereisten (kennisgeving doen met zienswijzetermijn, MER ter visie leggen en toetsing door de Commissie voor de m.e.r.). Er kunnen drie oorzaken zijn, van waaruit direct een m.e.r.-plicht ontstaat.

Voorwaarde 1: C-lijst Besluit Milieueffectrapportage

De bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage bevat twee lijsten (bijlagen C en D) waarin categorieën van activiteiten zijn opgenomen (kolom 1). Daarnaast wordt in de lijst de omvang beschreven in de vorm van de zgn. drempelwaarden (kolom 2). Kom je boven de drempelwaarde van de C-lijst, dan dient gelijk een project/plan MER doorlopen te worden. Onderhavige activiteit behoort niet tot één van de activiteiten op de C-lijst. Op basis van de bijlage is derhalve geen plan/project-m.e.r. noodzakelijk.

Voorwaarde 2: Passende Beoordeling Natuurbeschermingswet

Wettelijke plannen, waarvoor een Passende Beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is, zijn m.e.r.-plichtig (artikel 7.2a Wet milieubeheer eerste lid). Voor het onderhavige plan is het opstellen van een Passende Beoordeling niet nodig (zie paragraaf 4.8 ter onderbouwing hiervan). Op basis van artikel 7.2.a lid 1 Wet milieubeheer is er derhalve geen sprake van een m.e.r.-plicht.

Voorwaarde 3: Provinciale milieuverordening

Door Provinciale Staten kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. De provincie Overijssel heeft een dergelijke aanvulling niet ingevuld. Het provinciaal beleid leidt niet tot m.e.r.-plicht.

Er is sprake van een (formele) m.e.r.-beoordelingsplicht?

Er is geen sprake van een directe m.e.r.-plicht, maar mogelijk wel van (formele) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Op basis van jurisprudentie (uitspraak RvS 201807060/1/R1, d.d. 12-06-2019) wordt geconcludeerd dat het voorliggende plan geen stedelijke ontwikkeling betreft. Uit de bijgevoegde uitspraak volgt namelijk dat bij de beoordeling of een plan beschouwd moet worden als stedelijk ontwikkelingsproject ook het ruimtebeslag van de ontwikkeling in ogenschouw genomen moet worden.

Aangezien het ruimtebeslag als gevolg van het plan niet toeneemt (het aantal vierkante meters aan bebouwing neemt niet toe) is het uitvoeren van een (formele) m.e.r.-beoordeling is derhalve niet noodzakelijk

Er is sprake van een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht?

Omdat het onderhavige plan als activiteit voorkomt op de D-lijst, als plan en als besluit voorkomt in respectievelijk kolom 3 en 4 van de D-lijst, maar de drempelwaarden zoals opgenomen in de tweede kolom niet worden overschreden is het noodzakelijk een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Vormvrije m.e.r.

Het plangebied ligt niet in een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Dit blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken, waaronder het uitgevoerde natuurwaardenonderzoek Flora & Faunawet en de overig in dit plan behandelde milieu- en omgevingsaspecten.

Het plangebied ligt op een afstand van ruim 4,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken (IJssel) in het westen en Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht in het noorden.

Gelet op de relatief beperkte verkeersgeneratie door de nieuwe ontwikkeling (inclusief de bouw- en aanlegfase) en de relatief hoge stikstofdepositie in de bestaande situatie (agrarisch bedrijf) is op voorhand verzekerd dat de stikstofdepositie in de nieuwe situatie lager zal zijn dan in de bestaande situatie. De reden hiervan is dat de agrarische activiteiten worden afgebouwd.

Hierdoor staat het vast dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect zullen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling aan de Ganzepanweg 2 - 2a in Dalfsen in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Conclusie

De conclusie van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

4.11 Duurzaamheid

De gemeente Dalfsen zet in op een duurzaam leefbare gemeente. Duurzaamheid betekent letterlijk: geschikt om lang te bestaan. Het begrip wordt ook wel omschreven als een situatie waarbij voorzien wordt in de behoefte van de huidige generatie zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Duurzame ontwikkelingen voorzien in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Er zijn drie verschijningsvormen van duurzaamheid te onderscheiden:

  • 1. ecologische duurzaamheid als het gaat om ecologische waarden;
  • 2. economische duurzaamheid als het gaat om een zo efficiënt mogelijke productie en;
  • 3. sociale duurzaamheid als het gaat om de leefkwaliteit van de mens. Hiermee worden zaken als sociale veiligheid en een schone woonomgeving bedoeld.

Voor ruimtelijke maatregelen zijn in beginsel alle drie verschijningsvormen van duurzaamheid relevant. De uiteindelijke keuze is een ruimtelijke afweging die op basis van bestuurlijke afwegingen wordt bepaald.

Speerpunten

De gemeenteraad van Dalfsen heeft op 18 april 2017 het Beleidsplan Duurzaamheid 2017-2025 vastgesteld. In beleidsplan worden de verbeterdoelen en de concrete doelen uit de eerder vastgestelde kadernota verder uitgewerkt. De ambitie om van Dalfsen een duurzaam leefbare gemeente te maken is in de kadernota vertaald naar twee hoofdstromen: een energiegerichte en een meer algemene lijn. Ten opzichte van het oude duurzaamheidsbeleid – CO2-neutraal in 2025 - is dat laatste een verbreding. Hoewel CO2 als meetlat losgelaten wordt en ook niet langer wordt gesteld dat de hele gemeente energieneutraal zal zijn in 2025, blijft het met dit beleidsplan mogelijk toch zo ver te komen. De gemeente Dalfsen heeft 4 verbeterdoelen aangewezen:

  • Minder energieverbruik
  • Meer duurzame energie
  • Meer lokale kracht
  • Meer circulair

Deze verbeterdoelen zijn in het Beleidsplan Duurzaamheid vertaald naar meerdere concrete doelen. In de ruimtelijke onderbouwing van de ruimtelijke plannen wordt aandacht besteed aan zowel de verbeterdoelen als de concrete doelen van het Beleidsplan Duurzaamheid, voor zover dat ruimtelijk relevant is voor dat bestemmingsplan.

Het plan van initiatiefnemers zet voornamelijk in op sociale duurzaamheid. Er wordt voor ouderen met dementie een veilige leefomgeving geboden.

De zorgappartementen worden duurzaam gebouwd en geïsoleerd volgens de laatst geldende normen. Op deze manier wordt door initiatiefnemers een bijdrage geleverd aan de speerpunten van de duurzaamheidsagenda van de gemeente.

Conclusie

Met het voorliggende initiatief wordt bijgedragen aan duurzame ontwikkeling van het buitengebied.

4.12 Volksgezondheid

Vanuit het kwaliteitskeurmerk, welke de zorgboerderij hanteert (‘Kwaliteit laat je zien), is een zoönosencertificaat verplicht. Jaarlijks wordt dit certificaat door initiatiefnemer aangevraagd bij de Gezondheidsdienst.

Door de GGD is advies uitgebracht met betrekking tot de bestemmingsplanwijziging ten behoeve van de verdere ontwikkeling van een zorgfunctie aan de Ganzepanweg 2-2A te Dalfsen. Het advies van de GGD is als Bijlage 9 aan deze toelichting toegevoegd.

De GGD adviseert het volgende:

  • De 20 geiten niet langer op de Damhoeve te houden. Dit omdat een longontsteking bij de doelgroep (ouderen) een ernstig beloop kan hebben;
  • De zorgcliënten en familie te informeren over eventuele geurhinder die cliënten zouden kunnen ervaren;
  • Bij het inventariserend bodemonderzoek ook asbest, bestrijdingsmiddelen en minerale olie te betrekken;
  • De GGD adviseert extra aandacht te besteden aan de beheersing van de binnentemperatuur.

Initiatiefnemers willen hun (toekomstige) zorgclienten uiteraard een veilige woonomgeving bieden. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal daarom (daar waar mogelijk) rekening worden gehouden met de adviezen van de GGD. Het advies om de 20 geiten (volwassen en jonge dieren) niet langer te houden wordt door initiatiefnemers overigens niet opgevolgd. De geiten worden ingeënt tegen Qkoorts, daarnaast zoönose certificaat op bedrijf aanwezig.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. De verbeelding dient in samenhang met de planregels te worden gelezen.

In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) met bijbehorend Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van gemeenten, provincies en het Rijk. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (hierna Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (hierna IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (hierna STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

Conform Wro en Bro wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting in digitale geautoriseerde bronbestanden vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Daarnaast kent de Wro een papieren versie van (hetzelfde) bestemmingsplan. Indien de inhoud van digitale stukken tot een andere uitleg leidt dan de stukken op papier, dan is de digitale inhoud beslissend. Het bestemmingsplan is daarmee een digitaal juridisch authentiek document. De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd.

De SVBP2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De standaard heeft geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Er worden geen normen gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de analoge weergave van het bestemmingsplan. De
SVBP2012 heeft ook geen betrekking op de totstandkoming van de inhoud van een
bestemmingsplan. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegde gezag. In de
SVBP2012 is wel aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan digitaal
moet worden weergegeven.

De SVBP2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De verbeelding en planregels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

5.2 Digitalisering

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.

Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. De relevante bestemmingsplaninformatie heeft betrekking op de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen met bijbehorende regels in het bestemmingsplan. Voor zowel bestemmingen als aanduidingen geldt, dat deze zonder interactie zichtbaar moeten zijn in de digitale verbeelding. Uit interactie met de digitale verbeelding blijkt dan de inhoud van de bestemming en/of aanduiding.

5.3 Toelichting op de planregels

5.3.1 Algemeen

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels moeten in samenhang worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.3.2 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 staan de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en hierin staan:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige uitleg van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe bepaalde afmetingen gemeten moeten worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels en bestemming;

In paragraaf 5.4 wordt de bestemming nader toegelicht.

5.3.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 staan de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, als een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Algemene procedureregels (Artikel 11)

In dit artikel worden procedureregels voor het stellen van een nadere eis beschreven.

  • Overige regels - Algemeen (Artikel 13)

In dit artikel wordt aangegeven dat de wettelijke bepalingen waar in de regels naar verwezen wordt van toepassing zijn op het moment van vaststelling van dit plan. Ook worden in dit artikel een aantal regels uit de bouwverordening van toepassing verklaard.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.4 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk gemaakt worden en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

  • Agrarisch met waarden: Artikel 3

Het gedeelte van het plangebied waar de agrarische activiteiten worden voorgezet behouden de bestemming 'Agrarisch met waarden' met de bestaande gebiedsaanduiding 'Agrarisch bedrijf B'.

Binnen de bestemming 'Agrarisch met Waarden' is sprake van een nevenschikking tussen agrarische bedrijvigheid en de bescherming en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden.

De bestemmingen 'Agrarisch met waarden' omvatten niet alleen de agrarisch in gebruik zijnde gronden, maar ook de binnen dat gebied voorkomende ontsluitingswegen en watergangen.

De als "agrarisch bedrijf" aangewezen gronden zijn verder bestemd voor een aantal recreatieve doeleinden. Het gebruik van de woning voor bed and breakfast is door middel van de bestemmingsomschrijving bij recht toegestaan. Op dezelfde wijze is het gebruik van de grond ten behoeve van nevenactiviteiten geregeld.

Qua bouwregels mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Door middel van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - zorgbedrijf' wordt het gebruiken van een deel van het perceel voor maatschappelijke voorzieningen planologisch geregeld. In de bouwregels is bepaald dat de oppervlakte aan gebouwen ten dienste van de maatschappelijke voorziening bij recht maximaal 2.579 m2 mag bedragen. Deze oppervlakte kan door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken (onder voorwaarden) worden vergroot met 801 m2, waardoor de totale oppervlakte van de bebouwing voor de maatschappelijke voorziengen 3.380 m2 kan bedragen.

Door middel van de functieaanduding 'tuin' wordt het gebruik van een deel van de agrarische gronden als landschapstuin planologisch geregeld.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat ruimtelijke plannen economisch uitvoerbaar moeten zijn. De gemeente Dalfsen heeft een overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten, waarin is vastgelegd dat de kosten voor de procedure en eventuele kosten voor planschade volledig voor zijn rekening komen.

Het is niet nodig een exploitatieplan vast te stellen omdat het kostenverhaal met een ontwikkelingsovereenkomst is geregeld.

Voor de exploitatie van de 24-uurs zorg is een stichting opgericht waarin initiatiefnemers en drie andere personen zitting hebben. De exploitatie van de zorgboerderij is op deze manier duurzaam verzekerd. Voor de financiering van het plan is dit een pré. De economische uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling is hiermee voldoende gegarandeerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de voorbereiding van het plan is door initiatiefnemers gesproken met de omwonenden. Het verslag van de participatie is als Bijlage 10 aan deze toelichting toegevoegd. De omwonenden geven te kennen geen bezwaren tegen de plannen te hebben.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 25 augustus 2021 tot en met 5 oktober 2021 voor één ieder ter inzage gelegen op grond van artikel 3.1 Wro. Door de provincie en het waterschap zijn reacties op het plan ingediend. De veiligheidsregio heeft een formele zienswijze ingediend. In de Nota van Zienswijze en kennisgeving zijn de reacties en de zienswijze samengevat en is aangegeven op welke wijze het bestemmingsplan is aangepast / aangevuld. Deze Nota is als Bijlage 11 aan deze toelichting toegevoegd.

Het gewijzigde bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 20 december 2021 vastgesteld en wordt 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen dan beroep indienen bij de Raad van State.