direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidelijke Randweg, herziening Twickelerblokweg tussen 12 en 14
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan is opgesteld voor een tweetal initiatiefnemers waarmee in het kader van het project Zuidelijke Randweg afspraken zijn gemaakt. Dit bestemmingsplan voorziet in een tweetal ontwikkelingen;

  • het realiseren van een woning op een onbebouwd perceel, gelegen tussen Twickelerblokweg 12 en 12a, ter compensatie voor het laten vervallen van een bedrijfswoning elders. Deze bedrijfswoning kon redelijkerwijs niet meer gerealiseerd worden als gevolg van de aanleg van de randweg (beperkte omvang kavel en stedenbouwkundig niet inpasbaar) (noordelijk plandeel);
  • het realiseren van een tweetal woningen op een onbebouwd perceel, gelegen tussen Twickelerblokweg 12a en 14, ter compensatie van de grondinbreng voor de randweg (zuidelijk plandeel).

Het realiseren van een drietal woningen ter plaatse is, vanwege het ontbreken van de gebruiks- en bouwmogelijkheden, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Zuidelijke Randweg'. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. Aangetoond zal worden dat de wijziging van de bestemming in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat een tweetal onbebouwde percelen aan de Twickelerblokweg te Borne, tussen de percelen nr. 12 en 14. Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Borne, sectie E, nrs. 5789 en 6534 (gedeeltelijk). In onderstaande figuren is de ligging van het plangebied in Borne en ten opzichte van de omgeving weergegeven. Met de rode contour is indicatief de begrenzing van het plangebied aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0001.png"  
Figuur 1.1) Situering van het plangebied in Borne (Bron: ArcGIS)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0002.png"  
Figuur 1.2) Ligging plangebied ten opzichte van directe omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Zuidelijke Randweg'. Dit bestemmingsplan is op 26 juni 2014 door de gemeenteraad van Borne vastgesteld. Een uitsnede van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen in figuur 1.3. Het plangebied is indicatief aangegeven met een rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0003.png"  
Figuur 1.3) Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Zuidelijke Randweg' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Noordelijk plandeel
Het noordelijk plandeel is bestemd tot 'Tuin' en 'Wonen'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Binnen deze bestemming mogen op basis van de bouwregels perceel- en terreinafscheidingen, een portaal of erker en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, een en ander met inachtneming van de opgenomen maatvoeringseisen.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor, het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis met de daarbij behorende tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen; en nutsvoorzieningen. Op basis van de bouwregels mogen er hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Gelet op het feit dat op het perceel geen bouwvlak aanwezig is mogen er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.


Zuidelijk plandeel

Het zuidelijk plandeel is bestemd tot 'Agrarisch'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor agrarische bedrijfsvoering en recreatief medegebruik. Op basis van de bouwregels mogen ter plaatse van het plangebied uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd, een en ander met inachtneming van de opgenomen maatvoeringseisen.

Het realiseren van een drietal woningen ter plaatse is niet in overeenstemming met de gebruiks- en bouwregels zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de gewenste ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie betreft een beschrijving en analyse van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 Planbeschrijving bevat de beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en respectievelijk 8 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied omvat een tweetal onbebouwde percelen aan de Twickelerblokweg, aan de rand van de bebouwde kern van Borne. De percelen maken onderdeel uit van een bestaand bebouwingslint en zijn gelegen tussen de percelen Twickelerblokweg 12 en 14. Tussen beide percelen is een bestaand woonperceel aanwezig, te weten Twickelerblokweg 12a.

De ruimtelijke structuur wordt bepaald door infrastructuur (A1/A35), woonwijk 'Letterveld' en de groene bufferzone tussen het woongebied en de snelwegen. De functionele structuur bestaat voornamelijk uit woningen, agrarische cultuurgrond en infrastructurele voorzieningen.

Het plangebied wordt globaal begrensd door woonpercelen aan de noord- en zuidzijde, te weten respectievelijk Twickelerblokweg 12 en 14. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door infrastructuur (Twickelerblokweg) en tot slot bevindt zich ten westen van het plangebied agrarische cultuurgrond.

Binnen het plangebied is op dit moment geen bebouwing of opgaand groen aanwezig. De gronden zijn in de huidige situatie ingericht als agrarische cultuurgrond.

De (lucht)foto's in figuur 2.1 en 2.2 geven een goed beeld van de ligging van het plangebied in de omgeving en de huidige situatie ter plaatse.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0004.png"  
Figuur 2.1) Luchtfoto huidige situatie binnen het plangebied (Bron: ArcGIS)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0005.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0006.png"  
Figuur 2.2) Straatbeeld van het plangebied boven (noordelijk plandeel) onder (zuidelijk plandeel) (Bron: Google streetview)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

3.1.1 Algemeen

Om de bestaande wegen en kruispunten in de kern Borne te ontlasten, de verkeersdoorstroming te vergroten en ontsluiting van bedrijventerrein Westermaat De Veldkamp te verbeteren heeft de gemeente Borne een nieuwe randweg (gebiedsontsluitingsweg 80 km/uur) aangelegd. Deze randweg, ook wel Zuidelijke randweg genoemd, is gelegen tussen de N743 (Bornsestraat, bedrijventerrein De Veldkamp) en toe- en afrit 29 van de A1/A35 (Borne-west). Om dit project te kunnen realiseren zijn er afspraken gemaakt met grondeigenaren en zijn de noodzakelijke gronden in eigendom verkregen. Daarnaast is in geval van verminderde gebruiks- en bouwmogelijkheden gezocht naar alternatieven (compensatie).

Om ervoor te zorgen dat de toekomstige situatie past binnen de huidige stedenbouwkundige opzet en het bestaande landschap wordt gerespecteerd, is er een 'Notitie randvoorwaarden bebouwing' opgesteld. In deze notitie staan diverse zaken die van belang zijn in het kader van stedenbouw en architectuur, zoals positionering op de kavel, dakvormen en materiaalkeuze. Hierna zijn onderdelen uit de notitie opgenomen. Voor de volledige notitie wordt verwezen naar bijlage 1 bij de regels. Opgemerkt wordt dat de notitie, vanwege het feit dat deze is opgenomen in de regels, juridisch bindend is.

3.1.2 Noordelijk plandeel (tussen nr. 12 en 12a)

De gewenste ontwikkeling in het noordelijk plandeel bestaat uit de realisatie van één nieuwe woning met bijgebouw op een onbebouwde locatie aan de Twickelerblokweg (tussen nr. 12 en 12a). Deze woning is ter compensatie van het vervallen van een bedrijfswoning die was toegestaan bij het tankstation aan de Hosbekkeweg. Deze bedrijfswoning kon redelijkerwijs niet meer gerealiseerd worden als gevolg van de aanleg van de zuidelijke randweg (beperkte omvang kavel en stedenbouwkundig niet inpasbaar).

In figuur 3.1 is een indicatieve inrichting van het noordelijk plandeel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0007.png"  
Figuur 3.1) Indicatieve inrichting van het plangebied  

Bij het situeren van het nieuwe erf is rekening gehouden met de rooilijn van de naastgelegen woningen, er zal sprake zijn van een trapsgewijze verspringing. De bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de woning in dit bestemmingsplan zijn afgestemd op die van omliggende woningen. Dit houdt onder meer in dat de goot- en bouwhoogte van de woning niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 en 9 meter. Bij de woning zijn bijgebouwen toegestaan. De gebouwen zijn uniform gepositioneerd in het landschap, vrijstaand, maar ruimtelijk een eenheid vormend en passend in het bestaande bebouwingslint.

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de woonpercelen is de 'Notitie randvoorwaarden landschappelijke inpassing' opgesteld. Hierin staat welke landschapsmaatregelen getroffen moeten worden. Voor de notitie wordt verwezen naar bijlage 3 bij de regels. Het uitvoeren van deze maatregelen en vervolgens instandhouden is verplicht en juridisch planologisch verankerd in de regels middels een voorwaardelijke verplichting.

Bij het situeren van de bebouwing en het bepalen van de landschapsmaatregelen is behoud van enkele zichtlijnen vanaf de Twickelerblokweg naar het achterland uitgangspunt geweest. Dit is juridisch planologisch vastgelegd door het opnemen van groenbestemmingen aan weerszijden van het woonperceel. Ter plaatse mogen geen (vergunningsvrije) gebouwen worden gebouwd.

3.1.3 Zuidelijk plandeel (tussen nr. 12a en 14)

De gewenste ontwikkeling in het zuidelijk plandeel bestaat uit de realisatie van twee nieuwe vrijstaande woningen op een onbebouwde locatie tussen de bestaande woonpercelen Twickelerblokweg 12a en 14. Het recht van deze woningen is verkregen door de inbreng van grond in het kader van het project Zuidelijke Randweg. Bij het inrichten van het erf is het van belang dat de nieuwe woningen goed worden ingepast in het bestaande lint.

In figuur 3.2 is een uitsnede van de planverbeelding ter plaatse van het zuidelijk plandeel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0008.png"  
Figuur 3.2) Uitsnede planverbeelding ter plaatse van het zuidelijk plandeel  

De voorgevels van de nieuwe woningen worden zodanig gesitueerd dat ze passen binnen de trapsgewijze opbouw ter plaatse. Ook voor deze woningen geldt dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn afgestemd op die van omliggende woningen. Dit houdt onder meer in dat de goot- en bouwhoogte van de woning niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 en 9 meter. Wel geldt voor deze woningen een maximale inhoudsmaat van 750 m³. Bij deze woningen mogen in het achtererfgebied bijgebouwen aanpandig of vrijstaand worden gebouwd, met dien verstande dat per woning één vrijstaand bijgebouw is toegestaan. Daarnaast mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning maximaal 125 m² bedragen.

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de woonpercelen is de 'Notitie randvoorwaarden landschappelijke inpassing' opgesteld. Hierin staat welke landschapsmaatregelen getroffen moeten worden. Voor de notitie wordt verwezen naar bijlage 3 bij de regels. Het uitvoeren van deze maatregelen en vervolgens instandhouden is verplicht en juridisch planologisch verankerd in de regels middels een voorwaardelijke verplichting.

Bij het situeren van de bebouwing en het bepalen van de landschapsmaatregelen is behoud van enkele zichtlijnen vanaf de Twickelerblokweg naar het achterland uitgangspunt geweest. Dit is juridisch planologisch vastgelegd door het opnemen van agrarische bestemmingen ter plaatse. Ter plaatse mogen geen (vergunningsvrije) gebouwen worden gebouwd.

3.2 Verkeer en parkeren

Het realiseren van een drietal woningen aan de Twickelerblokweg zal een beperkte toename van verkeersbewegingen (8 per woning, CROW publicatie 317) met zich mee brengen. De Twickelerblokweg is in voldoende mate ingericht om deze beperkte toename van verkeersbewegingen veilig en eenvoudig af te kunnen wikkelen. De woningen krijgen elk een eigen in- en uitrit op de Twickelerblokweg . Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Wat betreft verstedelijkingsniveau en stedelijke zone is respectievelijk uitgegaan van 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Bij vrijstaande woningen dient op eigen terrein ruimte te worden gereserveerd voor minimaal 2 parkeerplaatsen. De woonpercelen bieden voldoende ruimte om in dit aantal parkeerplaatsen te voorzien.

Vanuit het aspect parkeren is het bestemmingsplan dan ook uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
4.1.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Op grond van recente jurisprudentie ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het van belang om te bekijken of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 Bro. Uit de jurisprudentie blijkt dat de bouw van negen woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro (zie o.a. ABRvS 4 juni 2014, 201401129/1/R4 (3 woningen), AbRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4 (3 woningen rechtstreeks 3 na wijzigingsbevoegdheid) en AbRvS 24 december 2014, 201405237/1/R2 (8 woningen).

Gezien het feit dat onderhavig plan slechts voorziet in de realisatie van drie woningen (waarvan één ter vervanging), wordt gesteld dat dit bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet doorlopen te worden.

4.1.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal drie woningen mogelijk. Het rijksbeleid laat zich niet uit over dergelijke lokale en kleinschalige ontwikkelingen. Daarnaast wordt op basis van jurisprudentie de realisatie van drie woningen niet gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft de Ladder voor duurzame verstedelijking niet doorlopen te worden.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Algemeen

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 12 april 2017 hebben vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn op 1 mei 2017 in werking getreden.

4.2.2 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.

Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.

Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

4.2.3 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en natuur.

De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • Of – generieke beleidskeuzes
  • Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 4.1 is het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0009.png"  
Figuur 4.1) Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Of - Generieke beleidskeuzes (normstellend)

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is er de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven (richtinggevend)

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - Gebiedskenmerken (normstellend, richtinggevend of inspirerend)

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.5 Toetsing van het initiatief aan het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor het realiseren van een drietal woningen op onbebouwde percelen. Zoals aangegeven in paragraaf 1.3 is het noordelijk plandeel (tussen nr. 12 en 12a) bestemd tot 'Tuin' en 'Wonen'. Deze gronden vallen dan ook binnen bestaand bebouwd gebied en de ontwikkeling ter plaatse is in overeenstemming met artikel 2.1.3. Het zuidelijk plandeel (tussen nr. 12a en 14) heeft momenteel een agrarische bestemming. Ter plaatse zijn op dit moment geen stedelijke functies toegestaan, waarmee het gaat om een locatie buiten bestaand bebouwd gebied. Wel wordt opgemerkt dat het zuidelijk plandeel is gelegen in een stadsrandgebied waar stedelijke en landelijke functies samenkomen. Het realiseren van woningen ter plaatse is in overeenstemming met de geldende beleidskaders. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de Visie Kernrand Borne West (4.3.2), waarin expliciet wordt aangegeven dat in het bestaande lint aan de Twickelerblokweg nog enkele woningen kunnen worden toegevoegd. Gelet op het vorenstaande en het doel dat wordt nagestreefd in een stadsrandgebied is ook de ontwikkeling van het zuidelijk plandeel in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

De prestatieafspraken gemaakt met de provincie zijn vertaald in de gemeentelijke woonvisie (Woonvisie Borne 2010-2014, vastgesteld november 2010). Er bestaat overeenstemming tussen de gemeente en de provincie wat betreft woningbouwaantallen en uitgiftetempo van woningen. Gelet op het feit dat dit plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie en de hierin verwerkte prestatieafspraken, is er van strijd met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel geen sprake. Voor een nadere uitleg over de woningbouwaantallen en de uitgiftetempo van woningen wordt verwezen naar de gemeentelijke woonvisie opgenomen in subparagraaf 4.3.3.

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn er voor het overige geen aspecten aanwezig die bijzondere aandacht verdienen.

4.2.5.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor zowel de Stedelijke als Groene Omgeving van belang. Op basis van de kaarten behorend bij de Omgevingsvisie valt het plangebied binnen een tweetal perspectieven:

  • Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken (paars);
  • Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap (groen)/Stads- en dorpsrandgebieden (arcering).


Hierna is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0010.png"  
Figuur 4.2) Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel)  

"Woon- en werklocaties binnen het stedelijke netwerk"

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast.

"Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap"

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

"Stads- en dorpsrandgebieden"

In de Stedelijke Omgeving vind je enkele bijzondere gebiedscondities die specifieke kansen met zich meebrengen. Denk aan kenniscentra, stadsassen en stationsgebieden, maar ook aan stads- en dorpsrandgebieden.

De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Veel stads- en dorpsrandgebieden in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan.

Als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat, kunnen nieuwe woon- en werkmilieus worden ingezet om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden te verhogen en de landschappelijke structuur in deze gebieden te versterken. In de stads- en dorpsrandgebieden liggen ook kansen om beleidsambities op het gebied van natuur, water, en energie te realiseren én om de functie als ‘uitloop’-gebied voor de stad te versterken door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Met de ontwikkeling wordt binnen het perspectief 'bestaand woonwijk' en het perspectief 'stadsrandgebied' bijgedragen aan het invullen van de woningbehoefte naar landelijk wonen in de gemeente Borne. De woningen gaan onderdeel uitmaken van het bestaande bebouwingslint, waarbij het plangebied aan drie zijden omsloten is door bestaande woonpercelen/bestaande woonwijk. Het voornemen is vanuit stedenbouwkundig en functioneel oogpunt inpasbaar in de omgeving. De woningen zullen zowel stedenbouwkundig/architectonisch als landschappelijk op een adequate wijze worden ingepast in de omgeving, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingsperspectieven zich niet verzetten tegen de voorgenomen invulling.

4.2.5.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor de locaties en de aangrenzende gronden geen specifieke eigenschappen gelden

1. De 'Natuurlijke laag

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'Dekzandvlakte en -ruggen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0011.png"  
Figuur 4.3) De Natuurlijke Laag (Bron: Provincie Overijssel)  

"Dekzandvlakte en ruggen"

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Toetsing van het initiatief aan de “Natuurlijke laag”

Het noordelijk plandeel (tussen nr. 12 en 12a) bevindt zich in een bestaand lint in een stadsrandgebied, aansluitend op woonwijk Letterveld. De kenmerken behorend bij 'dekzandvlakte en ruggen' zijn ter plaatse van het noordelijk plandeel nauwelijks nog herkenbaar, vanwege het feit dat het in cultuur is gebracht. De “Natuurlijke laag” vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het noordelijk plandeel. Voor het zuidelijk plandeel geldt eveneens dat deze locatie zich bevindt in een bestaand lint in een stadsrandgebied. Ook hier zijn de kenmerken behorend bij de natuurlijke laag niet tot nauwelijks meer waarneembaar en is het terugbrengen van de natuurlijke kenmerken - gelet op de beperkte omvang van het plandeel - niet realistisch. De “Natuurlijke laag” vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het zuidelijk plandeel.

2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Jong heide- en broekontginningslandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0012.png"  
Figuur 4.4) De laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

''Jong heide- en broekontginningslandschap''

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Het noordelijk plandeel bevindt zich in een stadsrandgebied, aansluitend op een bestaande woonwijk. De woning wordt gebouwd op een onbebouwd perceel, welke gelegen is in een bestaand bebouwingslint (tussen nr. 12 en 12a). De woning zal zowel vanuit stedenbouwkundig als functioneel oogpunt goed opgaan in de omgeving. Met het juridisch vastleggen van een notitie met randvoorwaarden voor de bebouwing, is verzekerd dat de toekomstige invulling passend zal zijn binnen het bestaand bebouwingsbeeld. Daarnaast worden er geen landschapselementen verwijderd die het ontginningslandschap karakteriseren en blijft er sprake van zichtlijnen vanaf de Twickelerblokweg op het achterland. Tot slot gaat het realiseren van het voornemen gepaard met het treffen van landschapsmaatregelen, waarmee de woning wordt ingepast en het aanwezige landschap ter plaatse wordt versterkt. De realisatie van een woning in het noordelijk plandeel brengt geen onevenredige negatieve gevolgen met zich mee ten aanzien van het aanwezige landschap.

Het zuidelijk plandeel bevindt zich net als het noordelijk plandeel in een stadsrandgebied. Het zuidelijk plandeel betreft een onbebouwd perceel tussen Twickelerblokweg 12a en 14. De twee woningen worden ingepast tussen de bestaande woonpercelen. Ook vanuit functioneel oogpunt sluiten de woningen goed aan op de omgeving. Ook voor deze woningen geldt dat de randvoorwaarden voor bebouwing juridisch worden vastgelegd, er geen landschapselementen worden verwijderd die het ontginningslandschap karakteriseren en dat er enige sprake zal blijven van zichtlijnen op het achterland. Tot slot worden ook deze woningen op een adequate wijze landschappelijk ingepast. De realisatie van een tweetal woningen in het zuidelijk plandeel brengt geen onevenredige negatieve gevolgen met zich mee ten aanzien van het aanwezige landschap.

3. De 'Stedelijke laag'

In de “Stedelijke laag” ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het noordelijke plandeel is gelegen in het gebiedstype “Woonwijken 1955 - nu”, dit is in figuur 4.5 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0013.png"  
Figuur 4.5) De Stedelijke laag: “Woonwijken 1955 - nu” (Bron: Provincie Overijssel)  

“Woonwijken 1955 - nu”

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals ‘goudkustjes’ aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen.

Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”

Het noordelijk plandeel is gelegen binnen het gebiedskenmerk "Woonwijken 1955 - nu'. De beoogde woonfunctie past goed binnen de gebiedskenmerken. De nieuwe stedenbouwkundige opzet, waarbij rekening is gehouden met de voorgevelrooilijnen van naastgelegen bebouwing, sluit goed aan op het bestaande bebouwingslint. Qua type woning (vrijstaand) en bebouwingskenmerken (toegestane maatvoering) voegt de woning zich in het stedenbouwkundige karakter van de omgeving. Het realiseren van een woning in het noordelijk plandeel is in overeenstemming met de uitgangspunten zoals genoemd in de het gebiedskenmerk.

Het zuidelijk plandeel is op basis van de 'Stedelijke laag' niet expliciet aangeduid. Dit plandeel valt binnen de gebiedskenmerk 'stads- en dorpsranden'. Hierna wordt op dit gebiedskenmerk nader ingegaan.

4. De 'Laag van de beleving'

De laag van de beleving is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

De ambitie is gericht op sterke ruimtelijke identiteiten als motor voor gebiedsontwikkeling. Het gaat er om beleving, betekenis en kwaliteit van de omgeving te versterken en de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap te vergroten.

Het zuidelijk plandeel is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' aangeduid met “Stads- en dorpsranden”. In figuur 4.6 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0014.png"  
Figuur 4.6) Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

“Stads- en dorpsranden”

In de stads- en dorpsranden komen stad en land elkaar tegen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden en dorpen als het landschap daaromheen. In de stads- en dorpsranden sluiten recreatieve en utilitaire routes van buiten de stad/het dorp aan op de binnenstedelijke/dorpsstructuur. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.


Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving”

Het noordelijk plandeel is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' niet aangeduid. Dit komt vanwege de ligging in stedelijk gebied. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de 'Stedelijke laag'.

Het zuidelijk plandeel is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' aangeduid met “Stads- en dorpsranden”. Het zuidelijk plandeel wordt op dit moment al aan drie zijden omgeven door stedelijke functies/stedelijk gebied. Met het realiseren van het voornemen wordt het zuidelijk plandeel op een stedenbouwkundig aanvaardbare wijze ingevuld, waarbij wordt aangesloten bij de functie van het omliggende gebied (woonomgeving). Het vorenstaande brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voldoet aan de “Laag van de beleving'.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Borne
4.3.1.1 Algemeen

De gemeenteraad van Borne heeft in zijn vergadering van 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 gewijzigd vastgesteld. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. Vandaar dat is besloten om voor het grondgebied van de gemeente Borne een structuurvisie op te stellen. De voorliggende structuurvisie heeft betrekking op de periode tot 2030.

De structuurvisie omvat tevens een kaart waarop schematisch de voorgestane ontwikkelingen worden weergegeven. Het plangebied is aangemerkt als 'stadsrandgebied - mogelijkheid voor passende economische functies en voorzieningen'. Een uitsnede van deze structuurvisiekaart is opgenomen in figuur 4.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0015.png"  
Figuur 4.7) Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: Gemeente Borne)  

In voorliggend geval is met name het thema 'Wonen' van belang.

4.3.1.2 Thema 'Wonen'

Voor noodzakelijke uitbreidingen van Borne en de dorpen worden onder andere landbouwgronden omgevormd naar woningbouw. De nieuwbouw van de Bornsche Maten is hier een voorbeeld van. Dit heeft grote invloed op het buitengebied door de uitstraling op het landschap, de toename van de gronddruk en de vraag naar uitloopmogelijkheden. Daarnaast hebben in de afgelopen jaren veel agrarische bedrijven hun bestemming verloren en ligt er op deze erven enkel nog een woonbestemming. Dit resulteert in vrijkomende agrarische bebouwing. Over het algemeen wordt nieuwe bebouwing met een streekeigen karakter gebouwd, maar er zijn ook voorbeelden van een afwijkende, vaak moderne bouwstijl.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Borne'

In voorliggend geval voorziet dit bestemmingsplan in het realiseren van een drietal woningen op twee percelen. Met de ontwikkeling wordt voorzien in de behoefte naar woningen in een landelijke omgeving. De woningen voegen zich in de bestaande lintbebouwing aan de Twickelerblokweg en de ontwikkeling heeft, door behoud van zichtlijnen en het versterken van bestaande structuren, vanuit landschappelijk oogpunt beperkte gevolgen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 3. De ontwikkeling sluit vanuit ruimtelijk en functioneel opzicht goed aan op de beleidsuitgangspunten genoemd in de structuurvisie.

4.3.2 Visie Kernrand Borne West
4.3.2.1 Algemeen

Het structuurplan uitbreiding Borne (2004) stond in het teken van ontwikkeling van voldoende woningen en bedrijventerreinen voor Netwerkstad Twente. Het gebied waar de stadsrandontwikkeling Borne West betrekking op heeft, De Kluft-Zuid, De Kluft-Noord en het Oldhof, was in de het structuurplan van 2004 aangeduid als te ontwikkelen bedrijventerrein voor Hengelo en Borne gezamenlijk. In de afgelopen jaren zijn de maatschappelijke en economische omstandigheden echter gewijzigd waardoor besloten is de terreinen De Kluft-Zuid, De Kluft-Noord en het Oldhof niet meer te ontwikkelen als bedrijventerrein, maar een andere invulling voor deze terreinen te zoeken.

Het doel van de ontwikkelingsvisie is het geven van kaders voor de ontwikkeling van de stadsrandzone van Kernrand Borne West, bestaande uit de deelgebieden het Oldhof, De Kluft-Noord en De Kluft-Zuid. Het plangebied is gelegen in het deelgebied De Kluft-Zuid en valt binnen de kernrandzone.

4.3.2.2 De Kluft-Zuid en kernrandzone

Voor de kernrand zijn mogelijkheden voor functies welke horen bij of die ondersteunend zijn aan de kern, maar waarvoor geen ruimte is in de kern. Programma’s welke een relatie hebben met het landschap en aansluiten bij de identiteit genieten de voorkeur. De situering dient zich te voegen in de landschappelijke structuur en te passen bij de schaal en korrel. Het inpassen van infrastructuur gerelateerde programma’s vereisen veel aandacht; een zorgvuldige landschappelijke inpassing is van belang om de gewenste beeldkwaliteit te verkrijgen.

Voor de locatie Kluft–zuid dient de programmering zoveel mogelijk gehandhaafd te blijven. De gestrekte kavel tussen Twickelerblokweg en Kluft zou de identiteit van deze omgeving kunnen versterken met een “groen” programma. Hierbij kan gedacht worden aan een landgoed, biologische tuinderij, landmarkt etc. Een dergelijk programmering past in de kernrand en vergroot de identiteit hiervan. Dit programma dient ontsloten te worden vanaf de Twickelerblokweg.

In het lint langs de Twickelerblokweg kunnen nog enkele woningen worden toegevoegd.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Integrale ontwikkelingsvisie Kernrand Borne West'

In voorliggend geval voorziet dit bestemmingsplan in het realiseren van een drietal woningen op twee percelen. Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan het invullen van de woningbehoefte naar landelijk wonen in de gemeente Borne. De integrale ontwikkelingsvisie geeft aan dat in het bestaande lint aan de Twickelerblokweg enkele woningen kunnen worden toegevoegd, met dit bestemmingsplan wordt hier invulling aan gegeven. Aandachtig is gekeken naar de wijze van ruimtelijke inpassing van de woningen in het bestaande lint. Dit is vervat in een ruimtelijk kader waarin de voorwaarden staan waar aan voldaan zal moeten worden. Deze notitie is opgenomen in bijlage 1 bij de regels en is hiermee juridisch bindend. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het realiseren van de woningen ter plaatse dan ook inpasbaar. Daarnaast worden er landschapsmaatregelen getroffen om de woningen adequaat in te passen en bestaande structuren te versterken. Geconcludeerd word dat dit plan voldoet aan het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de "Integrale ontwikkelingsvisie Kernrand Borne West".

4.3.3 Woonvisie Borne
4.3.3.1 Algemeen

De Woonvisie Borne 2010-2014 heeft het Woonplan 2002-2006 vervangen. Met de Woonvisie Borne 2010-2014 wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk verandert. Zo neemt landelijk en regionaal de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft nog even dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Hiermee houdt deze nieuwe Woonvisie rekening.

De Woonvisie is voorgelegd aan onder andere de buurgemeenten, waarbij overeenstemming is bereikt over het te voeren woonbeleid zoals dat in de Woonvisie omschreven is.

4.3.3.2 Visie op het wonen

De woningvoorraad van Borne is niet alleen permanent onderhevig aan vernieuwing en verbetering, maar wordt de komende jaren tevens uitgebreid. Borne biedt ruimte aan zowel de lokale als een deel van de regionale woningbehoefte in het uitbreidingsplan Bornsche Maten. In de visie staan de volgende punten centraal:

  • Groei en kwaliteit: de toevoeging van woningen met hoge kwaliteit voor alle doelgroepen, waarbij de mogelijkheid geboden wordt om een volledige wooncarrière op te bouwen.
  • Stad en landelijk gebied: het optimaal benutten van kansen vanuit het landelijk als vanuit het stedelijk gebied.
  • Vitale voorzieningen en een aangename kleinschaligheid: inzetten op sociale structuren, fysieke omstandigheden en economische dynamiek op kleinschalige, Bornse schaal.
  • Doelgroepen: levensloopbestendige woningen voor senioren, een actief doorstromingsbeleid om een wooncarrière binnen Borne mogelijk te maken, realiseren van passende woon- en opvangprojecten voor bijzondere doelgroepen.
4.3.3.3 Woningbouwprogramma

De gemeente Borne heeft voor de periode tot voorbij 2020 een omvangrijk woningbouwprogramma waarvan een groot deel in het uitbreidingsgebied Bornsche Maten wordt ontwikkeld. Over dit woningbouwprogramma zijn prestatieafspraken met de provincie gemaakt. Daarin zijn de in de afgelopen jaren gemaakte afspraken met betrekking tot het woningbouwprogramma verdisconteerd (zie ook 4.2.5.1).

4.3.3.4 Aanvulling Woonvisie 2010-2014

Op 2 oktober 2012 is de 'Aanvulling Woonvisie 2010-2014' door de gemeenteraad vastgesteld. Deze aanpassing was noodzakelijk om, vanuit het woonbeleid en het bijbehorende woningbouwprogramma, individuele verzoeken tot toevoegingen van woningbouw in bestaand stedelijk gebied beter te kunnen reguleren. Het toevoegen van extra woningen naar aanleiding van individuele verzoeken ging namelijk ongewenst ten koste van het woningbouwprogramma voor andere woningbouwprojecten zoals de Bornsche Maten. Om dit te voorkomen, is de woonvisie aangevuld. Hierbij s opgenomen dat de toevoeging van woningen in het bestaand stedelijk gebied alleen toegestaan wordt als er aantoonbaar sprake is van het oplossen van een ruimtelijk-maatschappelijk ongewenste situatie. i

4.3.3.5 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie

In voorliggend geval wordt aan de rand van Borne in een bestaand bebouwingslint een drietal woningen toegevoegd. De woning in het noordelijk plandeel betreft een compensatiewoning voor het vervallen van de bedrijfswoning bij het tankstation aan de Hosbekkeweg. De twee woningen in het zuidelijk plandeel zijn verkregen in het kader van de gronduitruil benodigd ten behoeve van het project Zuidelijke Randweg. Met het realiseren van het voorgenomen plan wordt invulling gegeven aan de behoefte naar vrijstaande woningen in het groen, grenzend aan de stedelijke omgeving. Het plan binnen de visie voor dit gebied, welke uitgaat van het realiseren van enkele woningen in het bestaande bebouwingslint. Met het plan zal sprake zijn van een verantwoorde stedenbouwkundige afronding van het gebied met respect voor het omliggende landschap (behoud enkele zichtlijnen en versterking structuren). Geconcludeerd wordt met dit plan voorzien wordt in de woningbehoefte en overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

4.3.4 Welstandsnota
4.3.4.1 Algemeen

De welstandsnota van Borne bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich op de lokale karakteristieken in bestaande stedelijke gebieden en het buitengebied.

De welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Borne richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden). Voor grootschalige ontwikkelingen of voor herontwikkelingen in bijvoorbeeld dorpscentra, vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitsplannen, het toetsingskader voor welstand.

Gelet op de aard en locatie van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is een goede analyse de omgeving en heldere kaders ten aanzien van nieuwe bebouwing noodzakelijk. Daarom is in voorliggend geval een stedenbouwkundige notitie opgesteld. Deze notitie vormt de kaders voor de ontwikkeling in die zin dat er stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn vastgesteld. Bij een aanvraag voor omgevingsvergunning voor het bouwen zal worden getoetst aan de betreffende notitie. Om dit juridisch te verankeren is de betreffende notitie opgenomen in bijlage 1 bij de regels en is er een koppeling aangebracht in de bouwregels.

4.3.4.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Op dit moment zijn er nog geen ontwerpen van het bouwplan bekend. Bij een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal het ontwerp worden getoetst aan de 'Notitie randvoorwaarden bebouwing' zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels.

4.3.5 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Geluid

5.1.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Om deze hinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus zijn verschillende grenswaarden opgenomen in de Wgh. In de Wgh zijn twee soorten grenswaarden opgenomen; de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare gevelbelasting.

  • Voorkeursgrenswaarde: met deze waarde wordt voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (weg, spoorweg enz.) een vrij goede woon-/leefsituatie gegarandeerd.
  • Maximaal toelaatbare gevelbelasting: deze waarde geeft de maximaal toelaatbare gevelbelasting voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron weer.

De hoogte van de maximaal toegestane gevelbelasting is onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer) en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

5.1.2 Situatie plangebied
5.1.2.1 Algemeen

Een woning wordt op basis van de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelig object. Hierna wordt ingegaan op de aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.

5.1.2.2 Wegverkeerslawaai

De woningen liggen binnen de wettelijke zones van de Twickelerblokweg, de Zuidelijke Randweg en de rijkswegen A1 en A35. Op grond van artikel 77 Wet geluidhinder moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering (Akoestisch onderzoek bouwplan Twickelerblokweg te Borne, d.d. 3 februari 2016, werknummer 16.036). Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.

Uit het akoestisch onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

  • De geluidsbelasting op de geplande gevels t.g.v. de A-1/A-35 bedraagt maximaal 49 tot 51 dB. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, maar de maximale grenswaarde voor woningen in buitenstedelijk gebied wordt niet overschreden;
  • De geluidsbelasting op de geplande gevels t.g.v. de Twickelerblokweg bedraagt maximaal 43 dB. Daarmee voldoet de geluidsbelasting ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde en de ambitiewaarde van de gemeente Borne;
  • Maatregelen die voor de woningen getroffen dienen te worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard;
  • Het bouwplan voldoet aan één van de ontheffingscriteria om een hogere grenswaarde te kunnen aanvragen;
  • Een hogere grenswaarde kan worden aangevraagd voor de A-1/A-35 conform de waarden zoals opgenomen in bijlage I, mits het bouwplan voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 2.4 van het onderzoeksrapport.

Het ontwerp hogere waarde besluit wordt tegelijk met het ontwerp van voorliggend plan ter inzage gelegd.

5.1.2.3 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai is in het voorliggende geval niet van toepassing aangezien spoorwegen zijn gelegen op ruime afstand van het plangebied.

5.1.2.4 Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op industrielawaai als gevolg van individuele bedrijven. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.

5.1.3 Conclusie

De aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan, met inachtneming van het verkrijgen van een hogere grenswaarde.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

5.2.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden behorende bij de te onderscheiden omgevingstypen worden in de navolgende tabel inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0016.png"

5.2.3 Situatie plangebied
5.2.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.2.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.2.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

Binnen een straal van 175 meter van het plangebied zijn geen milieubelastende bedrijven aanwezig. Op grotere afstand zijn diverse bedrijven/maatschappelijke voorzieningen gelegen, waarvan de meeste in een lage milieucategorie en daarmee derhalve niet relevant. In voorliggend geval is uitsluitend het reststoffencentrum aan de Azelosestraat 115 van belang, vanwege de hoge toegestane milieucategorieën op delen van het bedrijfsperceel. Het gaat om de activiteiten 'Puinbreken > 100.000 t/j (cat. 5.2)' en 'Vuiloverslag (cat. 4.2).

In het kader van een uitbreiding van het bedrijf is het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Azelosestraat 115 Borne' opgesteld. In dit bestemmingsplan is de milieukundige situatie inzichtelijk gemaakt. In het bestemmingsplan is geconstateerd dat de direct omliggende woningen niet voldoen aan de richtafstand 'geluid', maar wel aan de overige richtafstanden (stof, geur en gevaar). Het ging hierbij om de maatgevende woningen gelegen op een afstand van 150 meter van het bedrijf. Vervolgens is een akoestisch onderzoek (kenmerk: 477917) uitgevoerd waarin is geconstateerd dat door middel van het treffen van maatregelen (o.a. aanleggen van geluidswal) aan alle geluidswaarden kan worden voldaan. Deze maatregelen zijn getroffen, waarmee sindsdien wordt voldaan aan alle geluidswaarden. De woningen binnen het plangebied zijn gelegen op een afstand van minimaal 270 meter ten opzichte van het bedrijf. Gelet op het feit dat bij de maatregelen wordt voldaan aan de richtafstanden en geluidswaarden en het feit dat de nieuwe woningen op aanzienlijk grotere afstand zijn gesitueerd, is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied geen sprake. Het bedrijf wordt niet in de bedrijfsvoering belemmerd, aangezien woningen van derden op kortere afstand van het bedrijf zijn gelegen en daarmee maatgevend zijn.

5.2.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling waar dit bestemmingsplan in voorziet.

5.3 Bodem

5.3.1 Kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.3.2 Situatie plangebied
5.3.2.1 Noordelijk plandeel

Rouwmaat Groep heeft in voorliggend geval een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het noordelijk plandeel. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De aangetroffen licht verhoogde gehalten in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
  • De hypothese "De gehele locatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd" kan grotendeels worden aangehouden.

Op basis van de onderzoeksresultaten is nader onderzoek niet noodzakelijk.

5.3.2.2 Zuidelijk plandeel

Rouwmaat Groep heeft in voorliggend geval een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het zuidelijk plandeel. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting.

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • de grond licht verontreinigd is met PCB;
  • het grondwater licht verontreinigd is met Barium, Zink en Naftaleen.

PCB's werden onder andere toegepast als isolatievloeistof in transformatoren, als hydraulische vloeistof, koelvloeistof en weekmaker in kunststoffen. De PCB is mogelijk gerelateerd aan het (voormalige) gebruik van het terrein. De aangetroffen waarde overschrijdt het criterium voor een nader onderzoek niet.

Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

5.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit oogpunt van bodemkwaliteit geen belemmering bestaat voor het realiseren van de voorgenomen ontwikkelingen.

5.4 Archeologie & cultuurhistorie

5.4.1 Archeologie
5.4.1.1 Algemeen

Voor archeologie geldt de Erfgoedwet op rijksniveau als wettelijke basis. In de Erfgoedwet zijn de uitgangspunten opgenomen in het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer, voorafgaand aan bodemingrepen, archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0017.png"  
Figuur 5.1) Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: Gemeente Borne)  

5.4.1.2 Situatie plangebied

Het voornemen is getoetst aan de gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in figuur 5.1.

Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is het plangebied gelegen op gronden aangemerkt als 'dekzandwelvingen en - vlakten'. In deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 40 centimeter.

De omvang aan bodemingrepen in het plangebied (aanleggen fundering etc.) is aanmerkelijk kleiner dan de gestelde onderzoeksdrempel van 5.000 m2. Daarom geldt voor onderhavige ontwikkeling een vrijstelling van het verrichten van archeologisch onderzoek.

5.4.2 Cultuurhistorie
5.4.2.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

5.4.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Van aantasting van cultuurhistorische waarden is geen sprake. Geconcludeerd wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.4.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Er is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.5 Waterparagraaf

5.5.1 Beleid
5.5.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.5.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.5.1.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk rioleringsplan 2017-2022 richt zich vooral op de aanpak van klimaat verandering en het intensiveren van de regionale samenwerking. De hiervoor genoemde speerpunten zijn verwerkt in onderstaande ambities:

  • Borne kan niet achterover leunen. Het klimaat verandert en de neerslaggebeurtenissen worden naar verwachting extremer. Als gevolg van de wateroverlast van de afgelopen jaren heeft de gemeente Borne het volgende uitgesproken: Borne heeft de ambitie dat er op de middellange termijn ook bij een bui van circa 30 mm per uur geen wateroverlast voorkomt.
  • In het kader van de besparingsopgave van Bestuursakkoord Water (landelijk € 380 miljoen) hebben de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen in 2012 een regionaal samenwerkingsovereenkomst getekend. Doel is om kosten te besparen, kwaliteit te verbeteren, kwetsbaarheid te verminderen en duurzaamheid te bevorderen. Komende jaren wordt met de partijen doelgericht gewerkt om het resultaat voor de regio Twente (kostenbesparing van ruim € 14 miljoen) in de waterketen te bereiken.

Voor de zorgplicht van het afvalwater, hemelwater en grondwater zijn de onderstaande doelstellingen en ambities vastgesteld.

Gemeente Borne draagt zorg voor een gezond en veilig leef- en woonklimaat. Het afvalwater moet op een doelmatige wijze worden ingezameld en getransporteerd worden naar de zuivering. Het beleid voor het afvalwater kent drie belangrijke pijlers: gezondheid, vervuiling omgeving en beheer van alle voorzieningen.

Het beleid van de gemeente Borne is er op gericht dat hemelwater in stedelijk gebied op een duurzame wijze wordt verwerkt en niet tot wateroverlast mag leiden. Hemelwater scheiden en ontkoppelen van afvalwater is hierbij een belangrijk uitgangspunt.

Particulieren, gemeenten, waterschappen en provincies hebben ieder hun verantwoordelijkheid bij het voorkómen en oplossen van problemen met grondwater. Gemeenten zijn hét aanspreekpunt / loket voor problemen met grondwater. Ook het waterschap en de provincie hebben verantwoordelijkheden ten aanzien van grondwater. De provincie is in principe verantwoordelijk voor het diepere grondwater, het waterschap voor een goed peilbeheer en daardoor voor de grondwaterstand in de buitengebieden.

5.5.2 Watertoets
5.5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.5.2.2 Situatie plangebied

Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl//. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Het afvalwater wordt afgevoerd via de gemeentelijke riolering. Het schone hemelwater op de daken van de woningen wordt afgevoerd naar de nabijgelegen sloten. Het hemelwater van overige verhardingen vloeit af naar aangrenzende onbebouwde gronden (tuin) en infiltreert ter plaatse.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.

5.6 Wet natuurbescherming

5.6.1 Kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natuurbank Overijssel heeft binnen het plangebied een quickscan uitgevoerd. In de volgende subparagrafen worden de resultaten uit dit onderzoek behandeld. Voor de volledige quickscan wordt verwezen naar bijlage 4 van deze toelichting.

5.6.2 Soortenbescherming
5.6.2.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.2.2 Situatie plangebied

In het noordelijk plandeel is sprake van een onbebouwd perceel, welke in gebruik is als grasland en redelijk intensief wordt onderhouden (maaien). De inrichting en het gevoerde beheer (grasland) maakt het deelgebied tot een weinig interessant functioneel leefgebied voor beschermde flora- en faunasoorten. In het gebied foerageren verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten maar deze soorten bezetten ter plaatse geen rust- of voortplantingslocaties.

In het zuidelijk plandeel is sprake van dezelfde kenmerken; onbebouwd perceel, in gebruik als grasland en redelijk intensief onderhoud (grasmaaien). Ook voor dit gebied geldt dat de inrichting en het gevoerde beheer (grasland) het deelgebied maakt tot een weinig interessant functioneel leefgebied voor beschermde flora- en faunasoorten. In het gebied foerageren verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten maar deze soorten bezetten ter plaatse geen rust- of voortplantingslocaties.

5.6.3 Gebiedsbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten

5.6.3.2 Situatie plangebied

Natura 2000-gebieden

Er is geen sprake van een Natura 2000-gebied ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 7,2 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Gezien de grote afstand van het plangebied tot aan dit Natura 2000-gebied, de invulling van het tussenliggende gebied met infrastructuur en bebouwing en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling geen negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden.

Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het plangebied ligt buiten de concreet begrensde NNN, op een afstand van ruim 400 meter. Gezien de afstand van het plangebied tot de NNN, de invulling van het tussenliggende gebied (A1/A35) en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van de aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de NNN.

5.6.4 Conclusie

Er hoeft geen vergunning Wet natuurbescherming of ontheffing aangevraagd te worden. Nader onderzoek naar gebieds- en soortenbescherming is derhalve niet noodzakelijk.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Kader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

5.7.1.1 'Niet in betekenende mate'

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
5.7.1.2 Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

5.7.1.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit gevoelige bestemmingen legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.7.2 Situatie plangebied

Gezien de aard en omvang van dit project in vergelijking met de in 5.7.1.1 genoemde categorieën van gevallen kan worden geconcludeerd dat sprake is van een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Tevens wordt opgemerkt dat de woonfunctie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.8 Externe veiligheid (inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen)

5.8.1 Kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.8.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0018.png"  
Figuur 5.2) Uitsnede Risicokaart Nederland (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Opgemerkt wordt dat in de omgeving van het plangebied de rijksweg A1/A35 en een tankstation met verkoop van LPG zijn gelegen. De afstand tussen de woningen en de rijksweg bedraagt meer dan 250 meter, waarmee de woningen buiten het invloedsgebied zijn gelegen. Voor tankstations waar tevens LPG wordt verkocht geldt een invloedsgebied van 150 meter. Het plangebied is gelegen op meer dan 200 meter van het betreffende tankstation.

5.8.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.9 Belemmeringen/leidingen

In het plangebied zijn geen ruimtelijk relevante kabels en of leidingen aanwezig. Wel dient rekening te worden gehouden met de nabije hoogspanningsverbinding en de invliegfunnels van vliegbasis Twente.

380 KV hoogspanningsverbinding

Nabij het plangebied bevindt zich een 380 KV hoogspanningsverbinding. Het tracé van de hoogspanningsverbinding, evenals de zakelijke rechtstrook, is vastgelegd op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan 'Zuidelijke Randweg'. Het plangebied is gelegen buiten de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsleiding'.

Invliegfunnels vliegbasis Twente

De vliegbasis Twente heeft een viertal invliegfunnels. Eén van de invliegfunnels is gedeeltelijk gelegen boven het plangebied. Het plangebied is gelegen binnen de buitenste ring van de invliegtunnel. In onderstaand figuur is dit aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01_0019.png"  
Figuur 5.3) Invliegfunnels vliegveld Twente  

De invliegfunnel stelt eisen aan de maximale bouwhoogte. Binnen de buitenste ring van de invliegfunnel geldt een maximum bouwhoogte van 180 meter. De maximale bouwhoogte binnen het plangebied wordt beperkt tot een hoogte aanzienlijk lager dan 180 meter. Derhalve zijn in het bestemmingsplan geen beperkingen opgenomen ten aanzien van de hoogte in relatie tot de invliegfunnels.

5.10 Besluit milieueffectrapportage

5.10.1 Kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden.

De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MER-beoordeling (categorie D), waarbij h et bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplicht MER (categorie C).

Een belangrijke wijziging in het nieuwe Besluit-m.e.r. per 1 april 2011 is het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Het gevolg hiervan is dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst maar beneden de drempelwaarden vallen, bepaald moet worden of een m.e.r.-(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. Deze toets wordt vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd (oftewel vergewisplicht). Het gevolg van deze wijziging is dat het bevoegd gezag voortaan ook bij kleine projecten van geval tot geval moet beoordelen (vergewisplicht) of een m.e.r.-(beoordeling) nodig is. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor een project van slechts 100 woningen.

5.10.2 Situatie plangebied
5.10.2.1 Artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming

Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling en de ruime afstand tot aan Natura 2000-gebieden (zie ook 5.6.3) wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.10.2.2 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de kleinschaligheid van het voornemen en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteiten die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd.

5.10.2.3 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het realiseren van nieuwe woningen op een binnenstedelijke locatie wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de activiteit aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan (3 woningen) worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. (2.000 of meer woningen) kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Er is dan ook geen sprake van een vergewisplicht. Het opstellen van een MER is niet aan de orde.

5.10.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

5.11 Geurhinder

5.11.1 Kader

Wet geurhinder en veehouderij en lokaal geurbeleid

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt primair het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Tevens moet bij de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen) worden getoetst aan de normen zoals die gelden in de Wgv. De Wgv beschermt de burger tegen geurhinder afkomstig van veehouderijen.

De Wgv biedt de mogelijkheid aan gemeenten om andere dan de wettelijke normen te stellen, mits dit gewenst is vanwege de geursituatie. Wanneer er afwijkende normen worden vastgesteld moet dit gebeuren in een gemeentelijke geurverordening. Bij het opstellen van deze geurverordening worden de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen en de mogelijkheid om op relatief korte afstand van deze bedrijven woningen en andere geurgevoelige objecten te kunnen realiseren, afgewogen tegen de geurhinder voor geurgevoelige objecten.

De gemeente Borne heeft er voor gekozen uitsluitend voor melkveehouderijen een geurverordening vast te stellen. Het doel van deze gemeentelijke geurverordening is om op een verantwoorde wijze zowel ruimte voor groei te bieden voor melkrundveebedrijven en voor de inpassing van nieuwe gevoelige functies, als voldoende bescherming te garanderen tegen geurhinder voor de huidige en toekomstige geurgevoelige objecten.

Afstandsnormen

Naast geurbelastingsnormen kent de wet voor bepaalde diercategorieën vaste afstandsnormen. Dit betreft diercategorieën waarvoor geen geuremmissiefactor is bepaald, zoals melkrundvee en paarden. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen de situatie binnen en buiten de bebouwde kom.

Als voor een veehouderij met 'dieren zonder geuremissiefactor' de bestaande afstand tot een geurgevoelig object, zoals een woning kleiner is dan de wettelijk vereiste vaste afstand, dan is er geen uitbreiding van het aantal dieren mogelijk. Een aantal melkrundveebedrijven in de gemeente Borne kan daardoor niet uitbreiden.

Volgens de Wgv kade geurbelastingen en/of afstandsnormen ten opzichte van de normen uit de Wgv worden vastgelegd. De gemeente Borne heeft er voor gekozen om alleen de afstandsnormen voor melkrundveebedrijven te wijzigen.

5.11.2 Situatie plangebied

Het meest nabijgelegen agrarisch bedrijf is gelegen aan de Meijerinkveldkampsweg 5 te Ambt Delden. Het betreft een grondgebonden veehouderij waarvoor, uitgaande van het feit dat de woningen binnen de bebouwde kom zijn gelegen, een vaste afstand van 100 meter geldt. Het plangebied is gelegen op een afstand van minimaal 800 meter ten opzichte van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vaste afstand en wordt voldaan aan hetgeen bepaald in het lokaal geurbeleid van de gemeente Borne. Overige agrarische bedrijven zijn op grotere afstand tot het plangebied gelegen. In het kader van geurhinder is ter plaatse van het plangebied, gelet op de zeer ruime afstand, dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.11.3 Conclusie

Vanuit het aspect van milieuhinder van agrarische bedrijven zijn er geen belemmeringen voor het uitvoeren van het voorgenomen initiatief.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.


Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten:
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.2.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat 4 bestemmingen, te weten; 'Agrarisch','Groen', 'Tuin' en 'Wonen'.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding;
  • Nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven dat met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via deze afwijkingsmogelijkheid kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.
6.2.3 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene bouwregels: deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen;
  • Algemene gebruiksregels: in dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen.
  • Overige regels: in deze bepaling staat aangegeven hoe omgegaan dient te worden met de wettelijke regelingen waarin dit plan naar wordt verwezen en zijn nadere bepalingen ten aanzien van parkeren, laden en lossen opgenomen.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht: 
    - Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro;
    - Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

Agrarisch (Artikel 3)

De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan de gronden tussen de percelen nr. 12a en 14 welke als zichtlijnen onbebouwd dienen te blijven. Door deze bestemming op te nemen mag het niet als tuin of erf bij de woning worden betrokken en worden de functie van de gronden als zichtlijnen gewaarborgd.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijfsvoering, recreatief medegebruik en tevens ondergeschikt voor paden en kavelontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, sloten, bermen en beplanting.

Op basis van de bouwrgels mogen er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 meter mag bedragen. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt eeen bouwhoogte van maximaal 5 meter en een oppervlakte van maximaal 10 m².

Groen (Artikel 4)

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de gronden, tussen de percelen nr. 12 en 12a, welke als zichtlijnen onbebouwd dienen te blijven. Door deze bestemming op te nemen mag het niet als tuin of erf bij de woning worden betrokken en worden de functie van de gronden als zichtlijnen gewaarborgd.

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, extensieve recreatie, waterpartijen, watergangen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.

Op basis van de bouwrgels mogen er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

Tuin (Artikel 5)

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan (het overgrote deel) van de voorzijden van de woonpercelen. Binnen deze bestemming zijn ook inritten en uitwegen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Gronden ter plaatse van de aanduiding 'tuin' worden niet beschouwd als erf als bedoeld in artikel 1 bijlage 2 Bor. Deze bepaling is opgenomen ter voorkoming dat op de desbetreffende gronden omgevingsvergunningvrije bouwwerken worden gebouwd. Dit wordt, gelet op de (gewenste) stedenbouwkundige situatie en bescherming van de beeldkwaliteit van naaste omgeving, niet wenselijk geacht. Daarom zijn de vergunningsvrije mogelijkheden ter plaatse van de gronden uitgesloten.

Perceel- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, met inachtneming van de opgenomen maximale bouwhoogten. Binnen deze bestemming is de bouw van een portaal of erker aan een voorgevel of zijgevel van het hoofdgebouw toegestaan. Hierbij geldt wel een maximale oppervlaktemaat van 6 m2, een maximale dieptemaat van 1,5 meter, een maximale goothoogte van 3 meter en de afstand tussen de portaal of erker tot de voorperceelsgrens moet minimaal 1 meter bedragen.

Wonen (Artikel 6)

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de nieuwe woonkavels.

De bestemming 'Wonen' is onder andere bedoeld voor het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis. Tevens is deze bestemming bedoeld voor tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.

Bouwregels

Algemeen

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijgebouwen wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de gestelde kaders zoals opgenomen in de in bijlage 1 van de regels opgenomen Notitie randvoorwaarden bebouwing. Dit ter waarborging van het beoogt stedenbouwkundig beeld en bescherming van de beeldkwaliteit van de naaste omgeving.

Hoofdgebouwen

Met het toekennen van de bouwvlakken is uitgegaan van de gemeentelijke standaard voor vrijstaande woningen (12/12,5 x 20 meter). In de regels is bepaalt dat de hoofdgebouwen opgericht moeten worden binnen het bouwvlak. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. Met het bepalen van het bouwvlak en de woonbestemming is rekening gehouden met de afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, ter waarborging van het stedenbouwkundig beeld. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume' geldt dat de inhoud van een woning niet meer dan 750 m³ mag bedragen.

Bijgebouwen, carports en overkappingen

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen, carports of overkappingen. In de bijbehorende regels zijn onder andere bepalingen opgenomen met betrekking tot de afstand tot de voorgevel(rooilijn), de maximale oppervlakte en bouwhoogte. De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel danwel gemaakte afspraken. Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Aan-huis-gebonden beroepen

Binnen de woonfunctie is het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen in hoofdgebouwen mogelijk, mits de woonfunctie blijft prevaleren, geen hinder optreedt voor de woonomgeving en wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw worden benut ten behoeve van de kantoor-, praktijk- of bedrijfsruimte met een maximum van 45 m².


Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenoemde ‘voorwaardelijke verplichting’. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak blijkt dat in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting, zoals hierboven beschreven, kan worden opgenomen.

De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging opdat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving verzekerd zijn. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomsten welke zijn gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen. Concreet betekent dit dat het gebruik van, en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in de 'Notitie randvoorwaarden landschappelijke inpassing' zijn gerealiseerd. Dit teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van de erven. Een tuin wordt echter na realisatie van de woning aangelegd, daarom is er een overgangstermijn opgenomen. Inhoudende dat 1 jaar na het onherroepelijk worden voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van het hoofdgebouw de landschapsmaatregelen op het betreffende perceel moeten zijn aangelegd en vervolgens in stand worden gehouden.

Leiding - Hoogspanningsverbinding (Artikel 7)

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een hoogspanningsverbinding van 380 KV, met de daarbij behorende beschermingszone en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval zijn overeenkomsten gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties, waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen verplichting tot het geven van de mogelijkheid tot inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In het voorliggende geval wordt geen inspraak verleend.

8.3 Vooroverleg

8.3.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.3.2 Provincie Overijssel

Het plan is in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden. De provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van het plan.

8.3.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende de periode van 14 september tot en met 25 oktober 2017. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Hiervan is gebruik gemaakt. Er is één zienswijze op het bestemmingsplan binnengekomen welke is verwerkt in een zienswijzennota. In bijlage 6 is de zienswijzennota opgenomen.