direct naar inhoud van Regels
Plan: Zuidelijke Randweg, herziening Twickelerblokweg tussen 12 en 14
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Zuidelijke Randweg, herziening Twickelerblokweg tussen 12 en 14 met identificatienummer NL.IMRO.0147.BpZRhz003-vg01 van de gemeente Borne.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel.

1.6 achtergevellijn

denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijf-aan-huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.9 beroep-aan-huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.10 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat:

  • op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  • na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarbij de aanvraag omgevingsvergunning voor dat tijdstip is ingediend.
1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging en afmeting ondrgeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in de grond.

1.20 carport

een overkapping met een open constructie zonder eigen wanden, aangebouwd aan het hoofdgebouw, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen en daarvoor ook toegankelijk.

1.21 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.22 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.23 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.24 extensieve recreatie

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daar-mee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden alsmede rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 gevellijn

de aanduiding, waar de voorgevel van een hoofdgebouw naar toe is gekeerd, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.27 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.28 huishouden

een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.29 internetverkoop / internetwinkels

detailhandel via internet, waarbij ter plaatse uitsluitend opslag, inpakken en verzenden plaatsvinden en waarbij publiek niet ter plaatse te woord wordt gestaan en geholpen.

1.30 inwoning

woonruimte welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een ander huishouden kan worden bewoond zonder daarbij in ieder geval afhankelijk te zijn van de volgende wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte: keuken, badkamer en toilet.

1.31 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrec

1.32 onderbouw

een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;

1.33 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.34 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder niet wordt begrepen een carport.

1.35 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.36 perceelsgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.37 permanente bewoning

een gebruik van een (gedeelte van een) gebouw of kampeermiddel door eenzelfde persoon of groep van personen als hoofdverblijf.

1.38 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.39 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.40 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.41 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.42 voorgevelrooilijn
  • a. de voorste bouwgrens, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens in deze regels toegelaten afwijkingen;
  • b. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van het bestaand bouwwerk: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van het bestaand bouwwerk, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft; op een hoekperceel wordt de zijgevellijn, die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd, ook beschouwd als voorgevelrooilijn.
1.43 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals groen-, water-, nuts- en daarmee vergelijkbare voorzieningen, waaronder straatmeubilair, abri's, transformatorhuisjes, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen.

1.44 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen.

1.45 weg

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.46 wonen

het gebruiken van (een gedeelte van) een gebouw ten behoeve van het huisvesten van maximaal één huishouden, met uitzondering van inwoning.

1.47 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met uitzondering van inwoning.

1.48 zijgevel

een gevel van een hoofdgebouw niet zijnde een voor- of achtergevel.

1.49 zijgevellijn

denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstand tot de bouwperceelsgrens:

de kortste afstand van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. Uitgegaan wordt van het bouwvlak en wanneer deze niet aanwezig is het gehele bestemmingsvlak.

2.9 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, schoorstenen gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken tot 0,5 meter uit de gevel buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijfsvoering;
  • b. recreatief medegebruik;

met tevens ondergeschikt:

  • c. paden en kavelontsluitingswegen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. sloten, bermen en beplanting;

met de daarbijbehorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte hebben van maximaal 2 meter;
  • b. een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde mag een bouwhoogte hebben van maximaal 5 meter en een oppervlakte van maximaal 10 m².

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. extensieve recreatie;
  • c. waterpartijen en watergangen;
  • d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • e. transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regel:

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. in- en uitritten;
  • c. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd':
    • 1. is de bouw van bouwwerken niet toegestaan, met uitzondering van erfafscheidingen en soortgelijke voorzieningen;
    • 2. dienen de gronden, voor zover het betreft bouwwerken, niet als erf te worden beschouwd als bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals erfafscheidingen), bedraagt maximaal 1 meter;
  • c. aan een voorgevel dan wel aan een zijgevel van het hoofdgebouw die gericht is op de weg of het openbare groen, mag een portaal of erker worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte maximaal 6 m² bedraagt;
    • 2. de diepte maximaal 1,5 meter bedraagt;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    • 4. de afstand van het portaal of de erker tot de voorperceelsgrens minimaal 1 meter bedraagt.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel lid 5.2 sub a voor de bouw van erfafscheidingen met een maximale hoogte van 2 meter, met dien verstande dat vanaf 1 meter hoogte sprake dient te zijn van een open constructie (minimaal 80% open).

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met daaronder begrepen beroep-aan-huis;
  • b. inwoning;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - Twickelerblokweg 12-14' wordt een omgevingsvergunning slechts verleend indien wordt voldaan aan de gestelde kaders zoals opgenomen in de in bijlage 1 opgenomen Notitie randvoorwaarden bebouwing.

6.2.2 Hoofdgebouwen - algemeen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' wordt uitsluitend één vrijstaande woning gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat: de inhoud van de woning ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume' de maximaal aangegeven inhoud van de woning bedraagt;
  • d. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' de maximaal aangegeven goothoogte;
  • e. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' de maximaal aangegeven bouwhoogte;
  • f. de hoofdgebouwen worden in de voorgevellijn gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de gebouwen worden vanaf de bovenkant van de goot (kniklijn) afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60°, met dien verstande dat:
    • 2. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60°; één en ander overeenkomstig het Envelopprincipe zoals vermeld in bijlage 2 bij deze regels, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60° en rechtopstaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 3. overschrijding van de (denkbeeldige) 60°- lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis aan de voorgevel beslaan niet meer dan tweederde van de breedte van het dakvlak;
  • g. ten aanzien van het parkeren op eigen erf wordt per vrijstaande woning op eigen terrein ruimte gereserveerd voor minimaal twee parkeerplaatsen.
6.2.3 Bijgebouwen - algemeen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat de afstand tussen de voorgevelrooilijn en het bijgebouw minimaal 1 meter bedraagt;
  • b. het gezamenlijke oppervlak van gebouwen, carports en overkappingen bedraagt ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel;
  • c. het gezamenlijke oppervlak van bijgebouwen bedraagt (met inachtneming van het bepaalde in sub b) ten hoogste:
    • 1. 50 m² op een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m²;
    • 2. 60 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 501 tot en met 750 m²;
    • 3. 70 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 751 tot en met 1000 m2;
    • 4. 80 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 1001 m² tot en met 1500 m²;
    • 5. 90 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 1501 m² tot en met 2000 m²;
    • 6. 110 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 2001 m² tot en met 3000 m²;
    • 7. 130 m² op een bouwperceel met een oppervlakte van 3001 m² en groter;

met dien verstande dat overkappingen en carports niet worden meegerekend met het maximaal toelaatbaar oppervlak aan bijgebouwen;

  • d. de maximale oppervlakte per bijgebouw bedraagt niet meer dan 100 m²;
  • e. in aanvulling op en in afwijking van het bepaalde onder c en d gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering bijgebouwen' de volgende regels:
    • 1. het gezamenlijke oppervlak van bijgebouwen buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 125 m²;
    • 2. de maximale oppervlakte per bijgebouw bedraagt maximaal 125 m²;
    • 3. bij een woning is maximaal één vrijstaand bijgebouw toegestaan;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 6 m;
  • g. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 m, met dien verstande dat de goothoogte van een met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw niet meer bedraagt dan:
    • 1. 3 m of;
    • 2. de bouwhoogte van de eerste bouwlaag of
    • 3. de bouwhoogte van het verlengde van de dakhelling van het hoofdgebouw;
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen carports of overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen carports of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de voorgevelroolijn bedraagt maximaal 1 m en maximaal 2 m achter de voorgevellijn, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van tuinmeubilair bedraagt maximaal 3 m;
    • 2. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 3 m;
6.2.5 Carports en overkappingen

Voor het bouwen van carports en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. carports en overkappingen worden tot maximaal 1 m achter de voorgevelrooilijn gebouwd met een maximale oppervlakte van elk 30 m2 en een maximale bouwhoogte van:
    • 1. 3 m of;
    • 2. de bouwhoogte van de eerste bouwlaag;

met dien verstande dat het gezamenlijk oppervlak van gebouwen, carports en overkappingen ten hoogste 60% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt;

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Hoofd- en bijgebouwen

Het bevoegd gezag zijn bevoegd om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 6.2.1 van de in bijlage 1 opgenomen Notitie randvoorwaarden bebouwing gestelde kaders, met dien verstande dat:
    • 1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de stedenbouwkundige situatie en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
6.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.2.4 sub a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevelrooilijn met een maximale hoogte van 2 meter, met dien verstande dat er vanaf 1 meter hoogte sprake is van een open constructie (minimaal 80% open).

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Beroep-aan-huis

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroep-aan-huis gelden de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep-aan-huis bedraagt maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen met een maximum van 45 m2.
6.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van, of het laten gebruiken van de in de bestemming aangegeven gronden en bouwwerken voor:

  • a. wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • b. seksinrichtingen.
6.5.3 Voorwaardelijke verplichting

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik (laten) nemen van:

  • a. nieuwe bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting Twickelerblokweg 12-14' overeenkomstig de in lid 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg van en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de in bijlage 3 opgenomen Notitie randvoorwaarden landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 1 jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van het hoofdgebouw uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen op het perceel als opgenomen in de genoemde bijlage.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.1 sub a voor de uitoefening van een 'bedrijf-aan-huis' in het hoofd- of bijgebouwen met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat oplevert en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit);
    • 2. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvindt;
  • e. dat detailhandel uitsluitend in de volgende vormen is toegestaan:
    • 1. een beperkte verkoop in het klein in verband met de uitoefening van het 'bedrijf-aan-huis' in of bij het hoofdgebouw;
    • 2. kleinschalige detailhandel waarbij de verkoop uitsluitend via elektronische weg plaatsvindt en ter plaatse geen goederen worden uitgestald of aan particulieren worden geleverd;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een 'bedrijf-aan-huis' in gebruik is, zulks met een absoluut maximum van 45 m².
6.6.2 Voorwaardelijke verplichting

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de landschapsmaatregelen zoals genoemd in artikel 6.5.3 onder a indien in plaats van de landschapsmaatregelen, zoals in bijlage 3 Notitie randvoorwaarden landschappelijke inpassing opgenomen, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:

  • a. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in de genoemde bijlage opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in de bijlage genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een hoogspanningsverbinding van 380 KV, met de daarbij behorende beschermingszone en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels
  • a. Binnen de beschermingszone worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd, die ten dienste staan van de primaire bestemming met een maximale bouwhoogte van 2,5 meter, met dien verstande dat de hoogspanningsmasten maximaal 70 meter hoog mogen zijn;
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, welke krachtens de aan de betreffende gronden gegeven bestemming zijn toegelaten, indien de belangen van de primaire bestemming niet op een onevenredige manier worden geschaad;
  • c. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag -met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Advies leidingbeheerder

Een omgevingsvergunning voor bouwwerken als bedoeld in 7.2 wordt verleend indien een positief advies van de leidingbeheerder wordt ontvangen.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of verwijderen van hoogopgaande beplanting;
  • b. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 2,5 m;
  • c. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
  • d. het ophogen en egaliseren, bodemverlagen of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
7.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
7.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. een positief advies wordt ontvangen van de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

9.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van het bepaalde in sub b en c;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding mag niet meer bedragen dan 1.500 m²;
  • d. in aanvulling op het bepaalde sub a is per bouwperceel maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    • 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    • 3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m2 bedragen;
  • e. in aanvulling op het bepaalde sub a is per bouwperceel maximaal 1 overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad is uitsluitend toegestaan in hoofdgebouw en bijgebouwen;
    • 2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    • 3. de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 50 m2 bedragen;
  • f. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 sub f voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
  • d. een gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit Omgevingsrecht;
  • f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een gebruik voor (detail)handel zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  • g. een gebruik voor permanente bewoning van:
    • 1. gebouwen, niet zijnde een woning of een klooster;
    • 2. recreatiewoningen;
    • 3. kampeermiddelen;
    • 4. boerderijkamers;
    • 5. vakantiehuizen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels afgeweken kan worden, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:

  • a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
  • b. het afwijken van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, met dien verstande dat de afwijking maximaal 5 meter mag bedragen;
  • c. de in sub a en b genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van:

  • a. het afwijken van de aangeduide bestemmingsgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, met dien verstande dat de afwijking maximaal 5 meter mag bedragen;
  • b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorgaande artikelen, waarbij wordt verwezen naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het plan worden gewijzigd.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Wettelijke regelingen

Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

14.2 Parkeren en laden en lossen
  • a. Indien een omgevingsvergunning nodig is voor het afwijken van dit bestemmingsplan ten behoeve van de wijziging van gebruik of uitbreiding van een bouwwerk, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort conform de richtlijnen van de CROW-publicatie 317, voor zover het een toename van het aantal parkeerplaatsen betreft.
  • b. Indien een omgevingsvergunning nodig is voor het afwijken van dit bestemmingsplan ten behoeve van wijziging van gebruik of uitbreiding van een bouwwerk, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in voldoende mate in de behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort conform de Richtlijn voor het akoestisch bewust ontwerpen en uitvoeren van laad- en loslocaties en Luchtkwaliteit en vormgeving van laad- en loslocaties van de CROW.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning gemotiveerd afwijken van het bepaalde onder a en b ten aanzien van de richtlijnen van de CROW-publicatie 317, Richtlijn voor het akoestisch bewust ontwerpen en uitvoeren van laad- en loslocaties, Luchtkwaliteit en vormgeving van laad- en loslocaties van de CROW en hierop volgende publicaties.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig krachtens een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zuidelijke Randweg, herziening Twickelerblokweg tussen 12 en 14.