direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterkampenweg ong., Noord-Sleen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.BP77879-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het plan

Aan Waterkampenweg nabij huisnummer 1/1a in Noord-Sleen is een voormalige agrarische bedrijfslocatie aanwezig. Initiatiefnemer heeft een deel van deze voormalige bedrijfslocatie met oude schuren gekocht met als doel om hier ruimte voor ruimte toe te passen. Ter compensatie van de sloop van een drietal bedrijfsgebouwen op het perceel wil initiatiefnemer een vrijstaande compensatiewoning met bijgebouw realiseren.

In buitengebied wordt ruimte voor ruimte toegepast op basis van de provinciale regeling. Voor plannen in (woon)kernen, zoals die van initiatiefnemer, heeft de gemeente Coevorden aanvullend beleid opgesteld, neergelegd in de ‘Beleidsregel Ruimte voor Ruimte’. Uitgangspunt is dat de provinciale regeling van kracht blijft, maar dat eveneens de mogelijkheid is opgenomen om in (woon)kernen de regeling toe te passen onder opnamen van een aantal voorwaarden en criteria.

De gemeente Coevorden heeft onderzocht of het slopen van de oude bebouwing op het perceel en het toevoegen van een ruimte voor ruimte-woning met bijgebouw een gewenste ruimtelijke ontwikkeling is dat voldoet aan haar beleid. Door middel van de brief van 22 februari 2021 laat de gemeente weten mee te willen werken aan het plan.

De gewenste ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Door middel van het voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling juridisch - planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het gedeelte van het kadastrale perceel 1223, gelegen achter de woning aan de Waterkampenweg 1 in Noord-Sleen, dat binnen de grenzen van het bestemmingsplan Kernen ligt.

Voor de begrenzing van het plangebied is het kadastrale perceel 1223 aangehouden. Hierbinnen vindt de bouw van de compensatiewoning met het vrijstaande bijgebouw plaats en worden de landschapsmaatregelen getroffen.

De ligging van het plangebied is in afbeelding 1 weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bijbehorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied in de bebouwde kom van Noord-Sleen (links) en de (globale) begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt grotendeels in het bestemmingsplan Kernen, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 9 november 2020. Zie ook afbeelding 2. Deze bestemming is toegekend aan het perceel omdat initiatiefnemer hierom heeft verzocht in verband met het voorliggende plan. Daarvoor had het perceel een bedrijvenbestemming.

De vigerende bestemming is 'Wonen' (artikel 38). De op de plankaart voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf en kleinschalige kinderopvang waaronder gastouderopvang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Kernen

Verder zijn op het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' en 'Waarde - Cultuurhistorie' van toepassing en de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - Laagvliegroute' en vrijwaringszone - molenbiotoop - Alberdina, Noord-Sleen'.

De afstand van de locatie waar de ruimte voor ruimte-woning wordt gebouwd tot de molen is ongeveer 450 meter.

Het oprichten van een ruimte voor ruimte-woning is in strijd met de vigerende bestemming omdat ter plaatse van de gewenste bouwlocatie geen bouwvlak aanwezig is.

1.4 Plansystematiek

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Voor het plangebied is een passende bestemmingsregeling opgesteld.

Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling, waarbij ook de ruimtelijke randvoorwaarden en de landschappelijke inpassing aan bod zullen komen. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische vormgeving is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De ontwikkeling gebeurt in een bijzondere randzone van Noord-Sleen. Het is de overgangszone tussen dorp en het beeklandschap. Deze zone wordt deels gescheiden door de jonge toevoegingen van de kern maar de kruising van de Emmerstraat, Binnenweg en Waterkampenweg is een verbijzondering waar de verschillende oude lijnen nog waarneembaar zijn.

Het historische esdorp Noord-Sleen is een langgerekt esdorp met veel Saksische boerderijen. Het dorp ligt aan de rand van de boswachterij "Het Sleenerzand" en recreatieplas "de Kibbelkoele". Het dorp wordt beschouwd als een cultuurhistorisch zeer waardevol gebied. Om die reden heeft het plangebied ook de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

De essencomplexen zijn ontstaan aan de randen van de dorpen (esdorpen) die op de hogere zandgronden waren gevestigd. De gronden liggen als een soort radiaal om de dorpen heen. De arme zandgronden werden bemest met het mest- en stromengsel uit de potstallen. Door het inploegen van de mest, waarbij het opgebrachte materiaal naar het midden verplaatste, ontstonden langzaam aan bolle percelen. Ronden de essen lagen de wegen met beplanting. Een gave es is te herkennen aan de openheid (geen bebouwing en beplanting) en de bolling van de es. De enige beplanting die op de es voorkomt zijn solitaire (karakteristieke) bomen. De beplanting (bomenrijen en kleine bosjes) en bebouwing (boerderijen) staan langs de rand van de es.

Kijkend naar Noord-Sleen en de ontwikkeling in en rond het dorp vallen verschillende dingen op. Aan het begin van de vorige eeuw vormden de heide en essen samen met de hooi- en weilanden het landschap. De weg naar Emmen vormde de scheiding tussen het weidegebied langs de beek en het heidecomplex ten zuiden van de Emmerstraat.

In de eerste decennia van de vorige eeuw is de ontginning van het heidecomplex zichtbaar. Langgerekte percelen parallel aan de Emmerstraat verschijnen op de kaart maar ook de eerste bebouwing aan de oostzijde van het dorp. Amper vijftig jaar later wordt deze bebouwing verder aangedikt en is het effect van de ruilverkaveling zichtbaar. De kavelstructuur op het voormalige heidegebied is duidelijk vergroot maar in het nattere beeklandschap is nog een redelijk kleinschalig weide- en hooilandschap te zien.

Dat beeld gaat volledig op de kop begin van deze eeuw. Dan is ook in het lagere deel een schaalvergroting zichtbaar en is duidelijk dat de bouw aan de oostzijde van het dorp het dorp belangrijk vergroot heeft. Anno 2020 is de oostkant van het dorp bepaalt door een groene, parkachtige zône met woningen gericht op de Waterkampenweg.

Bebouwing

Het huidige erf behoorde bij een boerderij uit 1874 aan de rand van Noord-Sleen. Initiatiefnemer heeft een deel van dit voormalige agrarisch erf gekocht met daarop een drietal gebouwen. De gebouwen zijn niet karakteristiek.

Het grootste gebouw is van origine een kippenstal. De laatste jaren was hier een houtzagerij gevestigd. Dit gebouw heeft een oppervlakte van 612 m2. Het gebouw het dichtst bij de Waterkampenweg is altijd in gebruik geweest als stallingsruimte en heeft een oppervlakte van 112 m2. Het kleinste gebouwtje aan de zuidzijde van het plangebied heeft dienst gedaan als houtopslag en heeft een oppervlakte van 43 m2. Op de onderstaande afbeelding zijn de gebouwen rood gemarkeerd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0003.png"

Afbeelding 3: aanwezige bebouwing op het erf

Het perceel en de gebouwen hebben de afgelopen jaren te weinig onderhoud gekend. Daardoor doet het originele erf in haar geheel afbreuk aan het beeld van het dorp. Het erf kenmerkt zich nu door een haast dichtgegroeid en rommelig voorerf met een klein bouwwerk, enkele grotere schuren en een langgerekte stal met daarachter een overwoekerd en zeer slordige amorfe ruimte langs de Emmerstraat.

In afbeelding 4 zijn een tweetal foto's weergegeven van het erf. Op de linker foto de achterzijde van de voormalige kippenstal en op de rechter foto het rommelig erf met een aantal kuilbalen en helemaal rechts inde verte de houtopslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0004.png"

Afbeelding 4: foto's erf bestaande situatie

Een element op het erf die er juist positief uitspringt is de bijzondere collectie fruitbomen op het achtererf. Juist door het ontbreken van onderhoud is een groene inrichting ontstaan die duidelijk maakt dat dit de achterzijde van een dorp is.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Erfindeling

Initiatiefnemer heeft een deel van het erf gekocht van de oude boerderij uit 1874. In afbeelding 5 is het gedeelte van initiatiefnemer geel gemarkeerd aangegeven.

De originele boerderij (Waterkempenweg 1/1a), evenals het direct daarachter gelegen stalgebouw, vallen buiten het plan. Deze bebouwing blijft bestaan. Aan de voorzijde omsluit het perceel van initiatiefnemer deze boerderij. De grote 'voormalige' houtzagerij annex kippenstal, een deel van de stalling en een losstaande houtopslag worden gesloopt. Hierdoor zal dus 767 m2 aan gebouwen verdwijnen.

Het gehele perceel is kadastraal gesplitst waardoor de originele boerderij apart blijft en er twee nieuwe erven aan de Waterkampenweg bijkomen. Dit bestemmingsplan richt zich alleen op het gele perceel van initiatiefnemer.

Ten zuiden van het perceel van initiatiefnemer is een tweede nieuw erf ontstaan waarop ook een woning gebouwd zal worden. Een deel van de te slopen gebouwen vallen deels binnen dit erf.

Op het erf, dat blauw gemarkeerd is aangegeven in afbeelding 5, is al een bouwtitel aanwezig voor een nieuwe woning. Hierdoor is het niet nodig om deze ontwikkeling mee te nemen in het voorliggende bestemmingsplan. Initiatiefnemer en de buren aan de zuidzijde hebben het totaalplan in overleg vormgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0005.png"

Afbeelding 5: toekomstige erfindeling

2.2.2 De compensatiewoning met vrijstaande schuur

De toevoeging van het nieuwe woonhuis vindt achter de nu nog aanwezige lange stal plaats. Hiermee positioneert deze woning zich als een soort tweede lid achter de Waterkampenweg. De afstand tot de Emmerstraat is dusdanig dat de woning niet aan deze toegangsweg gekoppeld is. Hiermee wordt één van de kwaliteiten van het huidige beeld gespaard, namelijk dat erf een groene afhechting is van de rand van Noord-Sleen.

In afbeelding 6 is met een groen vierkant de gewenste positie van de compensatiewoning aangegeven. Deze positie is in het voortraject met de gemeente afgestemd.

De woning ligt binnen een bouwperceel van 2.000 m2. In verband met clustering van bebouwing is een deel van het plangebied bestemd als ‘Tuin’. Binnen deze bestemming is het oprichten van bebouwing, al dan niet vergunningvrije, uitgesloten. Dit geldt ook voor het deel van het plangebied voor de voorgevel van de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0006.png"

Afbeelding 6: positie compensatiewoning (bron: Landschapsplan Oosterhagen landschapsarchitect)

Het woonerf zelf bestaat uit een woonhuis en een schuur. Het woonhuis kent een nokrichting gelijk aan de overheersende richting van het gehele erf; parallel aan de Emmerstraat. De voorgevel is gericht op de Emmerstraat. Aan de westzijde, achter de voorgevel, is de vrijstaande schuur gepland. In de navolgende afbeelding is een illustratie van het nieuwe woonperceel weergegeven, kijkend vanaf de kant van de Emmerstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0007.png"

Afbeelding 7: illustratie woonperceel met compensatiewoning en vrijstaande schuur (bron: Landschapsplan Oosterhagen landschapsarchitect)

In de volgende fase zal het ontwerp van de woning en het bijgebouw verder uitgewerkt worden en zal er zorg besteed worden aan de definitieve vormgeving en de materialisering.

2.2.3 Landschappelijk

De gemeente hanteert voor beoordeling van landschappelijke inpassingsplannen onder andere de kaart Cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden vanuit de Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Buitengebied.

Het gebied voor opbouw, het behoud en het herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden omvat in grote lijnen het bebouwde gebied van Noord-SLeen dat ook reeds op de kaart van 1900 aanwezig is.

De cultuurhistorische waarden worden gevormd door het wegenpatroon, dat voor het grootste deel nog gelijk is aan deze oorspronkelijke situatie en ook de bebouwing verwijst nog voor een groot deel naar deze opzet. De naoorlogse uitbreiding aan de zuidkant van het dorp valt buiten dit gebied. De oorspronkelijke bebouwing van Noord-Sleen werd gevormd door boerderijen. Later kwamen daar onder andere winkels, café’s en burgerwoningen bij.

Kenmerkend voor Noord-Sleen is verder de boombeplanting langs de wegen en rond bebouwing en de open plekken tussen de aanwezige bebouwing. Vooral aan de westzijde van het dorp is dat nog goed herkenbaar in de huidige situatie. Ook de als “agrarisch gebied met landschappelijke waarde” omschreven plandelen vormen een belangrijk onderdeel van de oorspronkelijke structuur. Het verloop van de wegen in het oude dorp bepaalt samen met bebouwing en het aanwezige groen in grote mate het karakter van Noord-Sleen. Behoud van dit wegenverloop, met grotendeels onverharde bermen, dient het uitgangspunt te zijn.

Door Oosterhagen landschapsarchitect is een landschappelijke inpassing uitgewerkt voor het ruimte voor ruimte-plan. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van het dorp. Het complete inpassingsplan is als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.

De ontwikkeling van het erf vindt plaats in het gebied wat aanligt bij het beekdallandschap. De van belang zijnde ambities zijn:

  • Karakteristieke verkavelingspatroon als uitgangspunt;
  • Gradiënten naar de hogere gronden behouden;
  • Op hogere delen halfopen landschap versterken (afwisseling openheid en singels);
  • Zichtlijnen van en naar beekdal behouden.

Het gehele perceel valt uiteen in twee te onderscheiden delen: één is het oude erf op de hoek van de Waterkampenweg en de Emmerstraat. Dit deel wordt vrijgezet en weer op orde gebracht. Overtollige en woekerende beplanting wordt gesnoeid en het beeld naar de straat wordt weer op niveau gebracht.

Het tweede deel is het nieuwe woonerf wat ontstaat door sloop van de oude opstanden. Dit erf wordt voorzien van twee bouwwerken en een aanvulling op de bestaande beplanting.

Gestreefd wordt naar een lineaire inrichting van het erf die duidelijk gericht is op de Waterkampenweg en parallel is aan de Emmerstraat. De inrichting van het gehele perceel kent een aantal afzonderlijke elementen.

De bestaande beplanting wordt zoveel als mogelijk gespaard. Vooral de fruitbomen langs de Emmerstraat vormen een zeer interessante en behoudenswaardige structuur. Indien noodzakelijk worden de bestaande fruitbomen verplaatst. De opgaande beplantingsstructuur aan het oosteinde van het erf wordt geschoond. Opslag en wildgroei wordt gedund en er wordt ingezet op behoud van toekomstbomen.

De toegang geschiedt via een reed van gebakken klinkers of keien vanaf de Waterkampenweg. Deze reed loopt langs de bestaande paardenstal en wordt begeleid door bomen. Hierbij valt te denken aan eik. Vanaf de stal wordt de reed aan de noordzijde gedubbeld door een keien- of zandpad.

De bestaande bosschage tussen Emmerstraat en de reed blijft bestaan. Daar waar deze bosschage ophoudt, wordt het erf gesitueerd. Het pad loopt voor het erf langs naar een boomgaard. In afbeelding 8 is de inpassing op hoofdlijnen uitgewerkt. De meer gedetailleerde landschappelijke inpassing is te vinden in het landschapsplan (zie bijlage 1) op pagina 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0008.png"

Afbeelding 8: landschappelijke inpassing op hoofdlijnen (bron: Landschapsplan Oosterhagen landschapsarchitect)

Het perceel grenst aan de kruising van de Waterkampenweg met de Emmerstraat. Initiatiefnemer is voornemens om de begroeiing nabij de kruising op het perceel terug te dringen. Dit zal zorgen voor meer overzicht wanneer men vanaf de Waterkampenweg de kruising op wil rijden.

2.3 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De ontsluiting van het nieuwe woonperceel zal plaatsvinden op de Waterkampenweg door middel van een eigen reed. De reed wordt landschappelijk ingepast. De bestaande uitrit aan de Emmerstraat wordt opgeheven. Op de navolgende foto is deze bestaande uitrit te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0009.png"

Afbeelding 9: Op te heffen inrit.

De uitrit op de Emmerstraat is door de aanwezigheid van de eikenbomen erg onoverzichtelijk en daardoor gevaarlijk. Bovendien is de Emmerstraat veel drukker dan de Waterkampenweg.

Initiatiefnemer heeft er daarom voor gekozen om de uitrit van het nieuwe woonperceel aan te laten sluiten op deze weg. Door de aanplant van bomen ontstaat een fraaie vrije toegang naar het woonperceel. In afbeelding 10 is de positionering van de nieuwe inrit weergegeven ten zuiden van de oude boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0010.png"

Afbeelding 10: nieuw aan te leggen uitrit

Parkeren

Voor het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren van het CROW. Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de categorie ‘koop, vrijstaand’. Op basis van de rekentool van de CROW blijkt dat er minimaal 2 en maximaal 3 parkeerplaatsen benodigd zijn. Op het eigen terrein is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte.

Verkeer

Aan de hand van de kengetallen van het CROW model dient voor een vrijstaande woning met garage in het gebiedstype landelijk wonen rekening gehouden worden met 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag).

Met de komst van de ruimte voor ruimte woning zal het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar de locatie met personenauto's toenemen. Daartegenover staat een afname van verkeersbewegingen omdat de houtzagerij wordt beëindigd. Per saldo zal het plan extra verkeersaantrekkende werking veroorzaken ten opzichte van de bestaande situatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen.

De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Ad 1 Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

Ad 2 Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

Ad 3 Sterke en gezonde steden en regio’s

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd.

Ad 4 Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties

Toetsing

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wél valt op te merken dat bij de ontwikkeling van het ruimte voor ruimte-plan de kenmerken en identiteit van een gebied centraal hebben gestaan waardoor het plan een positieve bijdrage levert aan de cultuurhistorische kwaliteiten van het dorp Noord-Sleen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.

Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen

Toetsing

De ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is van toepassing bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ (3.1.6 Bro). In voorliggend geval ligt hier nog een vraag voor namelijk of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’. Omdat het gaat om een erftransformatie binnen de bebouwde kom is hier, gelet op de benoemde begripsdefinitie, geen sprake van.

Verder zijn er meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord.

Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De Afdeling is van oordeel dat gelet het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In voorliggend geval is sprake van de realisatie van één nieuwe woning.

Hiermee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en kan een verdere toetsing aan de ladder achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. In de Omgevingsvisie staat het ruimtelijk beleid voor de provincie verwoord en verbeeld.

De belangrijkste provinciale ambities komen samen op de visiekaart 2030. De visie geeft een stip op de horizon, een samenhangend beeld voor de toekomst. Op de visiekaart is de ontwikkeling voor de robuuste systemen vastgelegd. In afbeelding 11 is de uitsnede van de visiekaart met daarop het perceel te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0011.png"

Afbeelding 11: uitsnede visiekaart (bron: provincie Drenthe)

Uit de visiekaart blijkt dat het plangebied binnen de begrenzing van de Hondsrug ligt. De Hondsrug is een markant en dominerend onderdeel van het Drents Plateau. Het landschappelijk contrast met het naastgelegen Hunzedal is beeldbepalend. De Hondsrug is het eerste gebied in Nederland dat is erkend als UNESCO Global Geopark. Dat is een gebied met bijzondere geologische kwaliteiten en, daarmee samenhangende, cultuurhistorische en ecologische waarden.

Het ruimte voor ruimte plan tast de geologische bijzondere kwaliteiten van de Hondsrug niet aan.

Verder geeft de visiekaart aan dat een groot deel van het plangebied ligt in een multifunctioneel gebied (roze gemarkeerd). In een dergelijk gebied is geen sprake van één hoofdfunctie die leidend is in de ordening. In deze gebieden zijn meerdere functies van belang. Naast water, landbouw en natuur gaat het in de meeste gevallen om recreatie.

Uitgangspunt hierbij is dat de van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mag ondervinden van de ontwikkeling van nieuwe of andere functies.

Het plangebied werd van oudsher hoofdzakelijk agrarisch gebruikt. Later is dat gewijzigd in een houtzagerij. Gezien de ligging in de bebouwde kom van Noord-Sleen, is een ontwikkeling naar 'Wonen' een voor de hand liggende functie.

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Ook biedt de provincie ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen (ruimte-voor-ruimteregeling). Bij eventuele aantasting van de kernkwaliteiten streeft de provincie naar compensatie.

Sociaal-Economisch Raad (SER)-ladder en bundelingsbeleid

Voor het inpassen van ruimtevragende functies stelt de provincie voor de SER-ladder als denkmodel te hanteren. Deze methode helpt een goede afweging te maken bij het inpassen van ruimtebehoefte voor wonen, bedrijvigheid en infrastructuur. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt en er ontstaan kansen voor het verbeteren van de bereikbaarheid met openbaar vervoer.

Naast het bundelingsbeleid geeft de provincie Drenthe in zijn Omgevingsvisie aan dat het ruimte biedt voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. Hiervan is bij deze ontwikkeling sprake.

Analyse kernkwaliteiten

Onderdeel van de omgevingsvisie zijn de kaarten waarop de begrenzing van de kernkwaliteiten zijn aangegeven, waaronder voor landschap, natuur, cultuurhistorie, rust, aardkundige waarden en archeologie. Het plan wordt hierna aan de relevante onderwerpen getoetst.

Landschap

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het landschapstype ‘Esdorpenlandschap’. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.

Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Voor het esdorpenlandschap is het provinciale belang gericht op de essen en de beekdalen. De essen zijn de in het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes die veelal omgeven zijn met esrandbeplanting. De beekdalen zijn onbebouwde gebieden met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting. Het provinciale beleid is bij de essen gericht op het behoud van die open ruimte en het versterken van de esrandbeplanting en bij de beekdalen op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van de karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Toetsing

In esdorpen lagen de boerderijen verspreid langs de wegen met aan de achterzijde het land waarvan de boerderijen niet los konden functioneren. Deze directe relatie tussen de boerderijen en het achterliggende land dient zoveel mogelijk in haar oorspronkelijke opzet te worden gehandhaafd, of waar mogelijk te worden teruggebracht.

Het plangebied ligt aan de oostzijde van Noord-Sleen tegen het dorp aan. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een open ruimte, maar juist van een verdicht en rommelig erf. De ruimte voor ruimte-ontwikkeling aan de rand van het open esdorpenlandschap geeft een ruimtelijke kwaliteitsimpuls. Met de sloop van de voormalige agrarische opstallen en de bouw van de ruimte voor ruimte woning worden de karakteristiek van het esdorpenlandschap niet aangetast.

Cultuurhistorie

In afbeelding 12 is de kaart met de kernkwaliteiten ten aanzien van de cultuurhistorie weergegeven. Het plangebied ligt in het gebied dat aangewezen is als 'Esdorpenlandschap Mars- en Westerstroom: het keurslijf van de beken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0012.png"

Afbeelding 12: kernkwaliteiten cultuurhistorie (bron: provincie Drenthe)

Het Esdorpenlandschap Mars- en Westerstroom wordt getypeerd door een gaaf en kleinschalig esdorpenlandschap, waar de beekdalen dominant aanwezig zijn.

De authenticiteit van het landschap heeft een grote aantrekkingskracht op recreanten en toeristen. De provincie wil voorwaarden verbinden aan ontwikkelingen in het gebied. Daarbij ligt haar inzet bij het instandhouden van de kenmerken van het esdorpenlandschap. De provinciale ambities richten zich op:

  • Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes;
  • Het vasthouden en doorzetten van de ruimtelijke, meer langgerekte opzet van de esdorpen door zorgvuldig om te gaan met de vrije ordening van bebouwing en boerderijen, de afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.

Binnen de dorpen is de structuur van afwisselend open en gesloten ruimtes, verspreide bebouwing van provinciaal belang.

Toetsing

Het plangebied in de huidige situatie heeft de afgelopen jaren te weinig onderhoud gekend waardoor het originele erf in haar geheel volgens inwoners van Noord-Sleen afbreuk doet aan het beeld van het dorp. Het erf kenmerkt zich nu door een haast dichtgegroeid en rommelig voorerf met een klein bouwwerk, enkele grotere schuren en een langgerekte stal met daarachter een overwoekerd en zeer slordige amorfe ruimte langs de Emmerstraat.

Het plan draagt bij aan de kwaliteitsverbetering van deze plek in het dorp. Door een zorgvuldige nieuwe inrichting en aankleding van het perceel wordt belangrijke winst behaald voor de uitstraling van dit oude erf.

De waarborg voor de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen, die mede zijn bedoeld voor het respecteren van de cultuurhistorische waarden, zijn via een voorwaardelijke verplichting met een koppeling tussen de bestemmingsplanregels en de bijlage de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke maatregelen juridisch geborgd.

3.2.2 Omgevingsverordening

Op grond van de provinciale omgevingsverordening (geconsolideerde versie, geldend vanaf 3 oktober 2018) ligt het plangebied binnen de grenzen van het bestaand stedelijk gebied (BSG).

Voor nieuwe woningbouw plannen geldt dat deze conform de Ladder voor duurzame verstedelijking dienen aan te sluiten bij bestaand stedelijk gebied.

In principe ligt binnen het bestaand stedelijk gebied de verantwoordelijkheid voor kernkwaliteiten bij de gemeente. Het provinciaal belang voor archeologie en cultuurhistorie kent hierop een uitzondering: het provinciaal belang is ook van toepassing binnen bestaand stedelijk gebied als de kernen zijn opgenomen op de kaarten D4 (kernkwaliteit Archeologie) en D6 (kernkwaliteit Cultuurhistorie).

De kernkwaliteit Archeologie is niet van toepassing op het plangebied. De kernkwaliteit cultuurhistorie is in paragraaf 3.2.1 al aan de orde geweest.

Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleidsregel Ruimte voor Ruimte

De provinciale regeling Ruimte voor Ruimte heeft betrekking op situaties in het buitengebied en niet op situaties in (woon)kernen. Het plangebied ligt in een (woon) kern.

De gemeente Coevorden heeft hiervoor aanvullend beleid opgesteld. Het aanvullende gemeentelijk beleid ‘Beleidsregel Ruimte voor Ruimte’ is op 27 juni 2012 in werking getreden. Uitgangspunt van de regeling is dat de provinciale regeling van kracht blijft, maar dat eveneens de mogelijkheid is opgenomen om in (woon)kernen de regeling toe te passen onder opnamen van een aantal voorwaarden en criteria.

Door middel van de brief van 22 februari 2021 laat de gemeente weten dat het plan voldoet aan het beleid. Er is sprake van de sloop van minimaal 750 m2 aan legaal aanwezige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing waardoor in beginsel het recht ontstaat om, ter compensatie van de sloop hiervan, ter plekke maximaal 1 woning terug te bouwen, waarbij de nieuwe compensatiewoning komt op het perceel waar de voormalige agrarisch bebouwing staat.

3.3.2 Woonvisie

Op 7 december 2021 stemde de gemeenteraad van Coevorden in met de Woonvisie ‘Bouwen aan de toekomst’ voor de komende jaren. Een visie met een andere koers dan de voorgaande. Er is ruimte voor goede plannen en ruimte om te bouwen. Belangrijke aandachtspunten zijn leefbaarheid, betaalbaarheid, duurzaamheid, wonen en zorg en verschillende doelgroepen.

De demografische cijfers laten een voorzichtige groei zien. Deze groei is vooral afkomstig van het aantrekken van inwoners van buiten onze gemeente. Een groei nú kan de te verwachten vergrijzing in de toekomst dempen.

Instroom van jonge gezinnen houdt voorzieningen, verenigingsleven en arbeidskapitaal in stand. Daarom kiest de gemeente er nu voor om ambitieus ruimte te bieden voor meer woningen, zowel voor onze eigen inwoners als voor nieuwkomers.

De gemeente ziet een trend, namelijk behoefte aan anders-dan-anders wonen. Denk hierbij aan de transformatie van boerenerven, tiny houses, nieuwe woonvormen voor senioren of meergeneratiewoningen. Mensen hebben verschillende motieven om te kiezen voor een afwijkende woningvorm. Als gemeente bieden we hier, waar mogelijk, ruimte voor.

De gemeente stimuleert nieuwe ontwikkelingen en denkt actief mee in het vinden van oplossingen. Ook worden initiatieven van inwoners, die passen bij de ambities uit de woonvisie, gefaciliteerd.

Het plan voor de erftransitie van initiatiefnemer past binnen de ambities uit de woonvisie. De gemeente heeft door middel van de brief van 22 februari 2021 bovendien laten weten mee te willen werken aan het plan.

Bijkomend effect van het plan is dat de huidige woning van initiatiefnemer in het dorp Noord-Sleen vrijkomt waardoor er doorstroming ontstaat.

3.3.3 Structuurvisie Coevorden 2013-2023

De Structuurvisie Coevorden (vastgesteld d.d. 10 december 2013) geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden voor de periode tot 2022. De gemeente geeft daarin onder meer aan waar nog ruimtelijke ontwikkelingen voorzien zijn. Een onderscheid wordt daarbij gemaakt in meer algemene uitgangspunten en specifieke aspecten.

Voor de grotere kernen is in de visie specifiek beleid geschreven. De structuurvisie gaat in op de verschillende landschappen en thema’s die relevant zijn voor de ontwikkeling van de gemeente komende periode:

  • het landschap, natuur en cultuurhistorie;
  • werken;
  • wonen en voorzieningen (bebouwde omgeving);
  • toerisme en recreatie;
  • de infrastructuur;
  • milieu, klimaat en energie;
  • het water.

Voor een aantal deelgebieden binnen de gemeente worden specifieke ambities beschreven. Het gaat dan om de grotere kernen Coevorden, Dalen, Oosterhesselen, Aalden/Zweeloo, Sleen en Schoonoord.

In de structuurvisie is geen specifiek beleid verwoord dat betrekking heeft op Noord-Sleen.

Het plan houdt evengoed rekening met het landschap, natuur en cultuurhistorie.

3.3.4 Welstandsbeleid

Voor het plangebied geldt het welstandsbeleid zoals vastgelegd in de ‘Welstandsnota 2012’ (d.d. 16 oktober 2012) van de gemeente Coevorden. Naast de algemene welstandscriteria zijn de gebiedsgerichte criteria van verschillende gebieden op het plangebied van toepassing.

Voor het krijgen van een positief welstandsadvies moeten bouwplannen aan bepaalde criteria voldoen. Deels gaat het om algemene eisen die voor alle bouwwerken in de hele gemeente gelden, deels zijn de criteria steeds per gebied bepaald. Daarnaast zijn objectgerichte welstandscriteria opgenomen. De algemene welstandscriteria liggen ten grondslag aan elke planbeoordeling omdat ze het uitgangspunt vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria.

Het plangebied is gelegen in het welstandsgebied “Esdorp”. Voor dit gebied is een aantal welstandscriteria voor onder andere woningen opgesteld. Vanwege de ligging in een cultuurhistorisch waardevolle dorpskern is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarin de nieuwe invulling van het perceel met groen en bebouwing is uitgewerkt rekening houdend met de karakteristieken van de plek en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Het landschapsplan is in bijlage 1 opgenomen.

Het uitgangspunt voor het plangebied is verder dat het bouwplan voor de woning aansluit bij het wensbeeld en vergezeld gaan met een positief welstandsadvies. De toetsing aan welstand zal plaatsvinden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de ruimte voor ruimte-woning.

3.3.5 Monumenten en karakteristieke objecten

In de gemeente Coevorden is sprake van rijksmonumenten, provinciale monumenten, karakteristieke objecten, beeldbepalende objecten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Rijks- en provinciale monumenten vallen onder de bescherming van de Erfgoedwet. Dat is landelijk geregeld en deze gebouwen en objecten worden door het rijk of de provincie bewaakt. De regels voor karakteristieke objecten en beeldbepalende panden gelden alleen voor de gemeente Coevorden. Er staan momenteel 418 objecten op de gemeentelijke lijst van karakteristieke panden en objecten.

Delen van de stad Coevorden en de dorpen Oud-Aalden, Benneveld en Gees zijn speciaal beschermd; dit zijn de beschermde stads- en dorpsgezichten. Voor die gebieden gelden specifieke kwalitatieve regels.

Voor al deze objecten en plekken geldt dat er niet zonder vergunning mag worden gebouwd, of verbouwd. In sommige gevallen zijn ook veranderingen in de buitenruimte aan regels en vergunningen gebonden.

Op hoofdlijnen gelden de volgende beschermingsregimes voor de betreffende objecten en gebieden. Het beschermingsregiem voor rijksmonumenten is het strengste. Voor beeldbepalende panden het minst zwaar. Stads- en dorpsgezichten kennen een specifieke beschermingsregeling.

In Noord-Sleen zijn tal van objecten als beeldbepalend bestempeld. Echter niet op de locatie van initiatiefnemer.

Voor beeldbepalende panden geldt dat de hoofdvorm van het object wordt beschermd. De beeldbepalende waarde van deze objecten zit namelijk hoofdzakelijk in de typerende vorm en ligging van het object. Het gaat hierbij vaak om (de grotere bouwmassa’s van) oudere boerderijtypen, zoals langgevel-, ontginnings- en andere boerderijen en vergelijkbare objecten.

Het ruimte voor ruimte plan heeft geen negatieve invloed op de beeldbepalende objecten in de omgeving.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid en wetgeving voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan. Daarnaast zullen voor de schuur de voorschriften uit het Activiteitenbesluit gelden.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Onderzoek

De herontwikkeling van het perceel Waterkampenweg ong. vindt plaats in een woonomgeving. Op het perceel was in de grote schuur een houtzagerij aanwezig. Deze activiteit komt door de herontwikkeling definitief te vervallen. De mileubelasting van de houtzagerij op de omgeving (m.n. geluid en stof) komt hierdoor ook te vervallen. Hierdoor treedt voor de woningen in de omgeving van de locatie een verbetering van het woon- en leefklimaat op.

De voormalige stal van de oude boerderij, die ten noorden van het plangebied ligt, heeft de bestemming 'Bedrijf'. Conform de bestemmingsomschrijving is hier bedrijvigheid toegestaan vallend onder de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven.

Voor bedrijven in deze categorie geldt een richtafstand op basis van de VNG-brochure van 30 meter.

De afstand van 30 meter geldt voor de omgevingstype "rustige woonwijk" en "rustig buitengebied." In geval van een gemengd gebied mag de richtafstand echter met één stap worden verkleind. Er is sprake van een gemengd gebied bij de ligging van het plangebied bijvoorbeeld in een lint in een dorpskern of langs een drukke ontsluitingsweg ligt.

In de omgeving van het plangebied zijn primair woonbestemmingen aanwezig (en eventueel wijkgebonden voorzieningen). De omgeving dient daarom getypeerd te worden als een rustige woonwijk. De richtafstand kan dan niet met één stap worden verkleind.

De ruimte voor ruimte-woning in het plangebied zal op circa 35 meter afstand uit de bedrijvenbestemming worden gebouwd. Het staat daardoor vast dat deze bedrijfsactiviteit niet wordt gehinderd. Anderzijds kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de woning vanwege voldoende ruimtelijke scheiding sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het bijgebouw bij de woning zal wel deels binnen de afstand van 30 meter uit de bedrijvenbestemming worden gebouwd. Echter is een bijgebouw geen gevoelig object waar de bedrijfsactiviteiten door gehinderd of belemmerd zou kunnen worden.

Er zijn geen andere bedrijven aanwezig in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.2 Geur

Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarische bedrijfsstoffen (mest, kuilvoer, krachtvoer).

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen, dient tenminste een minimale afstand tussen een veehouderij en een 'geurgevoelig object' te worden aangehouden.

Toetsing vindt het aspect geur vindt plaats aan de volgende wetgeving:

  • Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)
  • Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)
  • Activiteitenbesluit (opslag van agrarische bedrijfsstoffen)
  • Gemeentelijke geurverordening (indien van toepassing)

Onderzoek

De te realiseren woning betreft een geurgevoelig object voor de omliggende inrichtingen. Bij het realiseren van een nieuw gevoelig object, dient te worden getoetst of de omliggende bedrijven niet worden beperkt in het uitvoeren van de activiteiten, dan wel beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden.

De te realiseren woning is buiten de bebouwde kom gelegen. De dichtstbijzijnde inrichting betreft de melkrundveehouderij aan de Waterkampenweg 7 Noord-Sleen. Deze veehouderij ligt op circa 310 meter afstand tot de te realiseren woning. Dit is de afstand tot de inrichtingsgrens. Volgens artikel 3.117 lid 1 onder b van het Activiteitenbesluit geldt voor dit bedrijf een minimale afstand van 50 meter van een emissiepunt van een dierenverblijf tot aan een woning die buiten de bebouwde kom is gelegen.

Binnen de inrichting is sprake van de opslag van kuilvoer en vaste mest. Volgens artikel 3.46 lid 1 onder b van het Activiteitenbesluit moet het opslaan van deze agrarische bedrijfsstoffen ten minste plaatsvinden op 50 meter afstand tot een woning die buiten de bebouwde kom is gelegen. Het bovenstaande in overweging nemende, kan worden gesteld dat het bedrijf niet belemmerd wordt in het uitvoeren van de activiteiten of in het geval van een uitbreiding.

Conclusie

De realisatie van de nieuwe woning levert geen beperkingen op voor omliggende veehouderijen. Het aspect geur staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3 Bodem

In verband met de uitvoerbaarheid van het plan moet onderzoek worden verricht naar de bodemgesteldheid van het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.

Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Door Terra BV is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. De bodem van het buitenterrein is tevens verkennend onderzocht op asbest conform de NEN 5707. De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd op 7 en 14 april 2021. Het complete rapport (kenmerk: 20191, d.d. 27 april 2021) is bijgevoegd als Bijlage 2 bij de toelichting.

Het bodemonderzoek heeft plaatsgevonden voor zowel het voorliggende plangebied als voor het perceel ten zuiden van het plangebied (zie ook paragraaf 2.2.1) . In deze paragraaf worden alleen de voor het plangebied relevante resultaten besproken.

Vooronderzoek

Op basis van het vooronderzoek is de locatie (deels) als verdacht aangemerkt met betrekking tot minerale olie en asbest. Verder kan de locatie als onverdacht worden beschouwd.

Beoordeling algemene grondkwaliteit

Locatie te slopen grote Loods

De bovengrond is licht verontreinigt met PAK en zware metalen. Deze lichte verontreiniging hangt vermoedelijk samen met de aanwezige puinresten.

De lichte verontreiniging met minerale olie in MM1 (rondom zaagmachine) wordt vermoedelijk veroorzaakt door dieselcomponenten.

Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek beleid) is de onderzochte bovengrond rondom de zaagmachine niet geschikt voor hergebruik. De overige grond (zowel de bovengrond als de ondergrond) binnen dit onderzochte plandeel is wél geschikt voor hergebruik. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

Woonkavel

In zowel de boven- als de ondergrond en het grondwater zijn ter plaatse van de toekomstige woonkavel geen verontreinigingen aangetroffen.

Asbest

Tijdens de locatie inspectie en veldwerkzaamheden is gelet op de aanwezigheid van asbest. Hierbij is op het maaiveld en op de verharding geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

Op het maaiveld zijn verder geen bijzonderheden waargenomen die duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

De onderzochte grond bevat plaatselijk puinresten. Het gemiddelde puingehalte ligt vermoedelijk ruim beneden de 10% (W/W). Tijdens het verkennend asbestonderzoek is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

In één mengmonster is een asbestgehalte aangetroffen die de interventiewaarde overschrijdt. Vanwege deze overschrijding valt niet uit te sluiten dat er sprake is van een ernstige bodemverontreiniging met asbest. Door middel van een nader bodemonderzoek dient de mate en omvang van de bodemverontreiniging met asbest in kaart te worden gebracht.

Aanvullend asbestonderzoek

Door Terra BV is een nader bodemonderzoek conform NEN 5707 + C2:2017 uitgevoerd vanwege de aangetroffen asbestverontreiniging in de bodem ter plaatse van de woonkavel. De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd op 15 juni en 13 juli 2021. Het complete rapport (kenmerk: 21126, d.d. 27 juli 2021) is bijgevoegd als Bijlage 3 bij de toelichting.

Ter plaatse van de geplande woonlocatie met tuin is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. In totaal is circa 25 m3 bodemvolume grond in het traject van 0 tot 0,5 m-mv sterk verontreinigd met hechtgebonden asbest. De verontreiniging vormt geen onaanvaardbare risico's.

In verband met de geplande functiewijziging naar wonen met tuin dient de verontreiniging te worden gesaneerd. De sanering dient plaats te vinden door een BRL 7000 erkende aannemer op basis van een door het bevoegd gezag (provincie Drenthe) goedgekeurde BUS-melding of saneringsplan.

De met asbest verontreinigde grond kan op basis van de beschikbare onderzoeksresultaten (verkennend en nader bodemonderzoek) als niet toepasbaar worden afgevoerd naar een erkende verwerker.

Initiatiefnemer heeft offertes opgevraagd voor de sanering van de asbestverontreiniging. De kosten liggen gemiddeld op € 16.000 , inclusief milieukundige begeleiding. Deze kosten zijn niet dusdanig hoog dat het plan niet uitvoerbaar zou zijn.

Conclusie

Uit het nader bodemonderzoek is vastgesteld dat ter plaatse van de bouwkavel voor de ruimte voor ruimte-woning sprake is van een sterke verontreiniging met asbest. Het betreft in totaal circa 25 m3 grond in het traject van 0 tot 0,5 m-mv.

Initiatiefnemer laat de verontreiniging saneren door een BRL 7000 erkende aannemer. Na de sanering is de locatie geschikt voor het toekomstige gebruik.

4.4 Geluidhinder

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidzone. Uitzondering zijn wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt en de wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Voor wegverkeer stelt de Wgh dat in principe de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreven. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden.

Onderzoek

Door Sain milieuadvies is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting t.g.v. wegverkeerslawaai op de nieuw te bouwen woning (projectnummer 2021-3111, d.d. 5 oktober 2021). De notitie met de resultaten van het onderzoek is als Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

Het plan ligt binnen de geluidszone van het 80 km/u-deel van de Emmerstraat en binnen de invloedssfeer van de Waterkampenweg (30 km/u-weg) en het 30 km/u-deel van de Emmerstraat.

Het doel van het akoestisch onderzoek is om te onderzoeken of het plan wat wegverkeerslawaai betreft mogelijk is binnen de wettelijke eisen.

Emmerstraat

De geluidsbelasting vanwege de hele Emmerstraat (80 km/u-deel en 30 km/u-deel samen) bedraagt maximaal 48 dB. Zodoende voldoet de geluidsbelasting vanwege het gezoneerde (80 km/u-)deel van de Emmerstraat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De woning kan wat betreft de Emmerstraat gerealiseerd worden zonder verdere procedures in het kader van de Wgh.

30 km/u-wegen

De geluidsbelasting vanwege de Waterkampenweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zoals die geldt voor gezoneerde wegen. Uit bovenstaande volgt, dat dit ook geldt voor de geluidsbelasting vanwege het niet-gezoneerde (30 km/u-)deel van de Emmerstraat.

Cumulatie

De voorkeursgrenswaarde wordt vanwege geen enkele weg overschreden. Daarom is de gecumuleerde geluidsbelasting niet berekend. Gezien de berekende geluidsbelastingen zal de gecumuleerde geluidsbelasting vergelijkbaar zijn met de geluidsbelasting vanwege de Emmerstraat.

Conclusie

Voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de nieuwe woning. De woning kan gebouwd worden zonder verdere procedures in het kader van de Wet geluidhinder.

4.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

De kern van deze wet bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen en voorziet in het zogenaamd Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het bevat een gebiedsgerichte aanpak en zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit.

Het begrip NIBM is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • Voor woningbouwlocaties met minder dan 1500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderzoek

Het plangebied ligt niet binnen een zone van 300 meter langs een Rijksweg of een zone van 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de hart van de weg). Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) en de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het realiseren van nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de genoemde zones is daarom niet aan de orde.

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van één nieuwe woning. Het effect op de luchtkwaliteit bestaat vooral uit de uitlaatgassen van het gemotoriseerde verkeer dat de woning oproept.

Uit de toelichting bij het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” blijkt dat woninglocaties tot 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.

De Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen nabij het plangebied ver onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Omdat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een nader onderzoek naar luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Bij het toekennen van gevoelige bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende ruimtelijke scheiding in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.

Een ruimte voor ruimte woning is een kwetsbaar object. Beoordeeld moet worden of in de nabijheid van de woning risicovolle activiteiten plaatsvinden.

Onderzoek

Buisleidingen

Op een afstand van circa 820 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich een hogedrukgasleiding. De leiding heeft een invloedgebied van 70 meter. Het plangebied ligt ruimschoots buiten de belemmeringenstrook en ook buiten invloedgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor het toevoegen van een woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0013.png"

Afbeelding 13: uitsnede risicokaart

Aan de Knapbultweg 2 in Noord Sleen is gasontvangstations van de Gasunie gevestigd. Op grond van het Activiteitenbesluit geldt een veiligheidsafstand van 4 meter rondom het gasontvangststation. Binnen deze veiligheidsafstand zijn geen andere beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Voor kwetsbare objecten geldt een veiligheidsafstand van 15 meter. Het bestemmingsplan laat op deze locaties binnen de veiligheidsafstanden geen (beperkt) kwetsbare objecten toe. Het plangebied ligt hier ver (circa 1,1 km) buiten.

Verder blijkt uit de risicokaart dat in de directe nabijheid van het plangebied geen wegen aanwezig zijn waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. De N381 ligt op circa 730 meter ten noorden van het plangebied. Het plangebied valt daarmee buiten het invloedgebied van de weg.

Ook hoogspanningleidingen en bevi-inrichtingen zijn in de directe nabijheid niet aanwezig, zodat nader onderzoek naar externe veiligheid niet nodig is.

Inrichting en ontwikkeling

Bluswatervoorzieningen

Er is voldoende mate voorzien in de aanwezigheid van een bluswatervoorziening.

Waarschuwings- en alarmeringssysteem

Conform de handleiding voor het WAS systeem (HAVOS) valt het plangebied buiten de dekking. Bovendien kan gebruik worden gemaakt van alternatieve manieren om de bevolking te waarschuwen, zoals via waarschuwingsberichten via de telefoon.

Bereikbaarheid

Het gebied heeft 2 normale toeritten. Hiermee voldoet het gebied aan de uitgangspunten van bereikbaarheid. Bij eventuele uitbreiding van het aantal woningen dient afstemming plaats te vinden met de Veiligheidsregio Drenthe / Brandweer.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

In 1992 werd het Europese 'Verdrag van Malta' ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.

Deze wet heeft twee belangrijke uitgangspunten:

  • behoud van de archeologische waarden in hun originele context in de bodem (in situ), of als dit niet mogelijk is door opgraving en documentatie (ex situ);
  • de verstoorder betaalt.

Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.

Onderzoek

Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Coevorden geldt voor het oostelijk deel van het plangebied een archeologische verwachtingswaarde. Het westelijk deel van het plangebied is archeologisch niet waardevol. Zie ook afbeelding 14.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0014.png"

Afbeelding 14: uitsnede archeologische beleidskaart Coevorden

Voor gronden met een archeologische verwachtingswaarde geldt bij een bodemverstoring groter dan 500 m2 en dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Met de bouw van een ruimte voor ruimte-woning en een vrijstaand bijgebouw zal de vrijstellingsoppervlakte van 500 m2 niet worden overschreden. Nader archeologisch onderzoek is daarom niet aan de orde.

De archeologische dubbelbestemming van de beleidsadvieskaart zal in deze herziening worden overgenomen ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de bodem.

Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt zowel ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden als op her erfgoed onder de grond (archeologie).

De gemeente Coevorden heeft de cultuurhistorische waarden in de gemeente geïnventariseerd en gewaardeerd in de Erfgoednota ‘het kapitaal van Coevorden’.

In de nota wordt voor Noord-Sleen gesteld dat het deel uitmaakt van de Rolderrug en dat historische opbouw en de koppeling aan het landschap van belang is. De overwegingen en kwalificaties van de nota zijn belangrijke uitgangspunten geweest voor het opstellen van de landschappelijke inpassing. Het besef dat de ontwikkeling direct naast dit waardevolle cultuurhistorische gebied gelegen is en dat terugghoudendheid jegens en bewustzijn van dit gegeven vereist is, vormt een belangrijk uitgangspunt voor het uiteindelijke ontwerp.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg. De cultuurhistorische waarden hebben uitdrukkelijk een rol gespeeld bij de (landschappelijke) inpassing van het plan. Ook bij het uiteindelijk ontwerp van de woning zullen de cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk worden meegenomen.

4.8 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000-gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld.

De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreffen.

Gebiedsbescherming

Bij de gebiedsbescherming spelen de volgende aspecten:

  • Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden): de Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN): Het NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

Onderzoek

Door Natuurbank Overijssel is een ecologische quickscan uitgevoerd waarmee de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld zijn gebracht (projectnummer 3896, d.d. 9 december 2021). De rapportage van de quickscan is als Bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt op minimaal 970 meter afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Drenthe.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Matingerzand' ligt op minimaal 11,54 kilometer afstand van Natura 2000-gebied. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natura 2000- gebied in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77879-0002_0015.png"

Afbeelding 15: Ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied (bron: pdok.nl).

Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden kan op voorhand worden uitgesloten dat er, naast de invloed door stikstofdepositie, nog andere schadelijke effecten kunnen optreden, bijvoorbeeld verstoring door geluid of licht.

Beoordeling stikstof (ontwikkelfase)

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering van kracht. Dat houdt in dat stikstofemissie welke ontstaat tijdens de ontwikkelfase, niet beoordeeld hoeft te worden op mogelijk negatieve effecten op Natura 2000-gebied. Wel dient de gebruiksfase beoordeeld te worden.

Er is sprake van de bewoning van een extra woning. Deze nieuwe woning, krijgt geen aansluiting op het aardgasnet. Als gevolg van het bewonen van de woning, neemt het aantal verkeersbewegingen met een licht voertuig, van en naar het plangebied, in geringe mate toe (max. 10 verkeersbewegingen met etmaal). Gelet op de afstand tussen plangebied en Natura 2000-gebied, wordt een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied, als gevolg van de toename van verkeer, uitgesloten.

Door middel van een Aeriusberekening van de gebruiksfase is berekend dat het verkeer geen stikstofdepositie veroorzaakt op enig Natura 20000-gebied hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. De Aeriusberekening is bijgevoegd als Bijlage 6 aan deze toelichting.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten beschermde amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd en de bebouwing gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats en (winter)rustplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten en amfibieën, die een vaste rust- en voortplantingsplaats of (winter)rustplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor diverse soorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

De zorgplicht uit de Wet natuurbescherming blijft wel van kracht: bij werkzaamheden moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat schade toegebracht wordt aan beschermde soorten. Daarom zullen bijvoorbeeld de werkzaamheden, die vogels kunnen verstoren, worden uitgevoerd buiten het broedseizoen en worden amfibieën weggejaagd of weggevangen en elders weer losgelaten zodat wordt voorkomen dat deze dieren worden gedood.

Conclusie

De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van de soortenbescherming. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de ligging van het plangebied op enige afstand van beschermd (natuur)gebied, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied, zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura2000-gebied.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.

4.9 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Het perceel bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Voor het bestemmingsplan is de zogeheten ‘korte procedure’ van toepassing. Dit blijkt uit de op 10 december 2021 uitgevoerde watertoets. De samenvatting van de watertoets is Bijlage 7 aan deze toelichting toegevoegd. Dit houdt in dat het waterschap Vechtstromen een standaard wateradvies afgeeft in de vorm van deze standaard waterparagraaf. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het niet noodzakelijk het waterschap te betrekken, als er met de opmerkingen gemaakt in dit document rekening zal worden gehouden tijdens de verdere uitwerking van dit plan.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Door de sanering van 767 m2 aan gebouwen treedt juist een aanzienlijke afname op van het verharde oppervlakte.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gemengd stelsel. Het schone hemelwater wordt afgevoerd naar een sloot.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

 Conclusie

De procedure in het kader van de watertoets is doorlopen en het waterschap heeft laten weten dat er geen wezenlijke waterhuishoudkundige implicaties uit het plan voortkomen. Wél dient rekening gehouden te worden met het wateradvies bij de uitvoering van de plannen. Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 Molenbiotoop

In Noord-Sleen is een molen aanwezig met een molenbeschermingszone. Het betreft hier de molen Albertdina uit 1906. Deze molen heeft een molenbeschermingszone, waarbinnen beperkingen liggen voor het bouwen van nieuwe gebouwen.

In het bestemmingsplan Kernen is voor deze molen een vrijwaringszone vastgelegd. Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop Alberdina' geldt naast de aangewezen bestemming(en) dat de gronden tevens bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de functie van de in het gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

In de bouwregels (artikel 59.9) is bepaal dat ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop Alberdina' niet hoger mag worden gebouwd dan:

  • a. Binnen een afstand tot 100 meter vanaf de molen mag niet gebouwd worden;
  • b. Op een afstand van 100 meter vanaf de molen geldt een maximale bouwhoogte van 4,30 meter, of de bestaande bouwhoogte;
    • 1. Voor het gebied vanaf 100 meter vanaf de molen geldt een maximale bouwhoogte die als volgt berekend wordt:

Maximale bouwhoogte (in meters) = (afstand tot de molen (in meters) : 50) + 2,30 meter

  • c. het bepaalde in de sub a. b. en c. is niet van toepassing op lichtmasten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Onderzoek

De afstand van de locatie waar de ruimte voor ruimte-woning gebouwd zal worden en de molen is circa 450 meter. De maximale bouwhoogte op grond van de formule is dan (450:50+2,30) 11,3 meter. Conform de regels is een maximale bouwhoogte van woningen toegestaan van 9 meter. Via een afwijkingsprcedure is deze te verhogen tot maximaal 10,5 meter. De vrijwaringszone van de molen is daarom geen belemmering voor het plan.

Conclusie

De molenbiotoop is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Vormvrije MER-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen) indien:

  • De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en meer dan 2000 woningen betreft.

Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.

Er is op 1 april 2011 een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten), aandacht moet worden besteed aan de vraag of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.

Het Ruimte voor Ruimte-plan aan de Waterkampenweg ong. in Noord-Sleen ligt ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.- beoordelingsprocedure noodzakelijk is: de oppervlakte van het plangebied bedraagt aanzienlijk minder dan 100 hectare en er is slechts sprake van 1 nieuwe woning.

Gelet hierop worden de drempelwaarden niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.- beoordeling' dient te worden uitgevoerd.

Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Milieu- en omgevingsaspecten – is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.

Conclusie

De conclusie van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. De verbeelding dient in samenhang met de planregels te worden gelezen.

In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) met bijbehorend Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van gemeenten, provincies en het Rijk. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (hierna Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (hierna IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (hierna STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

Conform Wro en Bro wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting in digitale geautoriseerde bronbestanden vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Daarnaast kent de Wro een papieren versie van (hetzelfde) bestemmingsplan. Indien de inhoud van digitale stukken tot een andere uitleg leidt dan de stukken op papier, dan is de digitale inhoud beslissend. Het bestemmingsplan is daarmee een digitaal juridisch authentiek document. De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd.

De SVBP2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De standaard heeft geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Er worden geen normen gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de analoge weergave van het bestemmingsplan. De
SVBP2012 heeft ook geen betrekking op de totstandkoming van de inhoud van een
bestemmingsplan. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegde gezag. In de
SVBP2012 is wel aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan digitaal
moet worden weergegeven.

De SVBP2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De verbeelding en planregels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

5.2 Digitalisering

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.

Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. De relevante bestemmingsplaninformatie heeft betrekking op de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen met bijbehorende regels in het bestemmingsplan. Voor zowel bestemmingen als aanduidingen geldt, dat deze zonder interactie zichtbaar moeten zijn in de digitale verbeelding. Uit interactie met de digitale verbeelding blijkt dan de inhoud van de bestemming en/of aanduiding.

5.3 Toelichting op de planregels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven. Dit betreft het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken. Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven.

Toelichting Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de planregels en in deze plantoelichting worden gebruikt. De lijst bevat meer begrippen dan mogelijk in dit bestemmingsplan gebruikt worden.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Waarde - Verwachtingswaarde

De dubbelbestemming is op een deel van het plangebied van toepassing. De dubbelbestemmingen ligt ook op het bouwvlak. Het kan daarom mogelijk zijn dat bouwrechten die 'bij recht' in het bestemmingsplan zijn opgenomen pas kunnen worden gebruikt als er eerst een archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en/of een vergunning is verleend voor het verstoren van de bodem. Uit het onderzoek kan bijvoorbeeld komen dat de bodem al verstoord is en er geen vondsten te verwachten zijn of dat er wel vondsten (te verwachten) zijn en hoe hiermee moet worden omgegaan (bv behoud in situ of opgraven). Hier zijn immers mogelijk ook nog niet (diep) verstoorde gebieden aanwezig en dus archeologische vondsten mogelijk.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

Op de gronden in het plangebied ligt de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Deze bestemming is bedoeld om de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden te behouden en/of versterken. Primair is het een beschermingsregeling. Binnen deze dubbelbestemming wordt bebouwing niet uitgesloten. De mogelijkheden die passen binnen de onderliggende bestemmingen zijn richtinggevend voor bebouwing. De voorwaarden die in de dubbelbestemming zijn opgenomen zijn in alle gevallen van toepassing voor het bouwen.

Bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden zijn toegestaan, maar hiervoor is wel een omgevingsvergunning nodig. Deze is gebonden aan voorwaarden, waaraan voldaan moet worden voordat de vergunning verleend kan worden. Bepaalde werken en werkzaamheden zijn hiervan uitgezonderd, bijvoorbeeld het reguliere onderhoud en beheer. Andere ingrepen zijn uitgesloten als gevolg van de te beschermen cultuurhistorische waarden.

Het onderliggende onderzoek naar de cultuurhistorische waarden in deze gebieden is gekoppeld als bijlage bij de toelichting. Dit onderzoek dient te worden gebruikt bij het motiveren van de vereiste vergunningen en andere ruimtelijke ingrepen.

Artikel 7 Wonen

Bij deze bestemming is sprake van individuele woonpercelen. De bestemming maakt de woonfunctie mogelijk en richt zich daarbij op grondgebonden woningen.

Bij de woningen horende functies worden ook mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Daarbij gaat het onder meer om parkeren, tuinen en erven.

De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, om het bestaande ruimtelijke beeld te kunnen handhaven. Daarnaast zijn bijbehorende en overige bouwwerken toegestaan. De afmeting van de woningen is in de regels opgenomen. Hierdoor is voor alle woningen dezelfde regeling van toepassing. Deze zijn gebaseerd op de bestaande situaties.

De bestemming kent regels voor het (met een omgevingsvergunning) afwijken van de bouwregels. Onder andere voor het bouwen buiten het bouwvlak en afwijken van de maximaal toegestane hoogtes. Bijgebouwen zijn ook binnen de functieaanduiding erf toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene aanduidingen, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregels (naam van het bestemmingsplan).

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Initiatiefnemer dient op grond van de legesverordening van de gemeente Coevorden een vast bedrag aan leges te voldoen en daarmee worden de kosten voor de gemeentelijke procedure gedekt.

Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst gesloten.

Uit het bodemonderzoek is vastgesteld dat er een ernstige verontreiniging met asbest in de bodem van het perceel aanwezig is. De omvang van de verontreiniging is beperkt, waardoor de saneringskosten zonder meer door initiatiefnemer bekostigd kunnen worden.

Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van de plannen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het (voorontwerp) bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente. De Veiligheidsregio, de provincie en de Omgevingsdienst Drenthe (RUD) hebben op het plan gereageerd. Onderstaand is een samenvatting gegeven van de ingediende reacties. De overlegreacties zijn bijgevoegd als bijlage 9, bijlage 10 en bijlage 11.

Veiligheidsregio

De Veiligheidsregio adviseert de volgende maatregelen:

  • Opnemen paragraaf 'Inrichting en ontwikkeling';
  • Informeren van de initiatiefnemer over brandveiligheidsmaatregelen.

In paragraaf 4.6 'Externe veiligheid' is de paragraaf 'Inrichting en ontwikkeling' opgenomen. Dit gaat in op bluswatervoorzieningen, waarschuwings- en alarmeringssysteem en de bereikbaarheid.

Provincie

De provincie adviseert om in de toelichting, ter verdere verbetering van het plan, iets dieper in te gaan hoe de cultuurhistorie als onderlegger is gebruikt voor de (landschappelijke) uitwerking van het plan. In paragraaf 2.3 is deze verdieping aangebracht.

RUD

Bedrijven en milieuzonering

De Omgevingsdienst beoordeeld de omgeving van het plangebied als 'rustige woonwijk'. In paragraaf 4.1 'Bedrijven en milieuzonering' is dit omgevingstype bij de toetsing als uitgangspunt genomen. Er wordt voldaan aan de richtafstand.

Bodem

Uit nader onderzoek blijkt dat over een oppervlakte van circa 25 m2 tot een diepte van 0,5 m-mv een verontreiniging met asbest aanwezig is.

Wanneer de verontreiniging met asbest wordt weggenomen is er voor wat betreft het onderwerp bodem geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

Initiatiefnemer laat de asbestverontreiniging saneren door een BRL 7000 erkende aannemer. In paragraaf 4.3 'Bodem' is dit beschreven.
Geur

In het voorontwerp van het bestemmingsplan is in hoofdstuk 4 ‘Milieu- en omgevingsaspecten’ geen paragraaf opgenomen voor het milieuaspect ‘geur’. De RUD adviseert om dit aspect op te nemen in het plan. Hiertoe is in de toelichting een nieuwe paragraaf 4.2 'Geur' opgenomen.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Indien zienswijzen worden ingediend dan zullen deze in de bijlage samengevat worden weergegeven en van beantwoording worden voorzien

Participatie

Initiatiefnemer heeft de grond gekocht van de bewoner van de Waterkampenweg 1 in Noord-Sleen. Na veel praten en nadenken is een vorm gevonden waarin de huidige bewoner zo lang als mogelijk kan blijven wonen op de plek waar hij is geboren en getogen. Ook is het plan besproken met alle direct omwonenden van het perceel. Dat betekent dat aan alle directe buren en overburen (in totaal 6 gezinnen) de plannen zijn voorgelegd en besproken. De reacties van de buren zijn stuk voor stuk positief. De wensen die zijn meegegeven door de buurtbewoners zijn zoveel mogelijk meegenomen in de uitwerking van het plan. Een samenvatting van de gevoerde participatie is als Bijlage 8 toegevoegd aan deze toelichting.