direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zonneakker Krimweg - Nieuwe Dijk, Coevorden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.100BP00030-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De Nederlandse overheid heeft een grote ambitie op het gebied van duurzaamheid. In het Energieakkoord is afgesproken dat het aandeel hernieuwbare energieopwekking in 2020 14% moet zijn, en in 2023 16%. De provincie Drenthe heeft als doel om het aandeel hernieuwbare energieopwekking in 2020 te laten stijgen naar 14% en in 2023 naar 16%. Ook de gemeente Coevorden stimuleert de opwekking van duurzame energie.

PowerField heeft nu het initiatief genomen om een grondgebonden zonnepark (een zonneakker) te realiseren op de locatie Krimweg - Nieuwe Dijk in de gemeente Coevorden. PowerField is gevestigd in Dokkum en realiseert nationaal (en ook internationaal) grondgebonden zonneparken. In deze zonneparken wordt duurzame elektriciteit opgewekt, waarmee wordt bijgedragen aan het behalen van de overheidsdoelstellingen op dit gebied.

Voor het plan is een inrichtingsplan opgesteld welke is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 1) van de regels van dit bestemmingsplan. Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Coevorden, in het buitengebied. Het plangebied ligt tussen de Krimweg en de Nieuwe Dijk en is ruim 8 hectare groot. In het verleden was deze locatie in gebruik als zandwinning. Aangezien het zand niet de juiste kwaliteit bleek te hebben is de locatie vervolgens gesaneerd, de aanwezige plas gedempt en zijn de gronden geschikt gemaakt voor landbouw. Zie afbeelding 1 voor de ligging en begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging en begrenzing plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Huidig planologisch regime

Het plan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Coevorden, welke is vastgesteld op 9 december 2014. Het plangebied heeft hierin de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap'. Daarnaast geldt voor een gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' en voor een relatief klein gedeelte aan de noordkant van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Tot slot gelden de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - randveenontginning' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - grootschalig landbouwgebied'. De realisatie van een grondgebonden zonnepark past niet binnen de geldende enkelbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0002.png"

Afbeelding 2: Weergave plangebied op verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied'

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Zonneakker Krimweg - Nieuwe Dijk' bestaat uit de volgende stukken:

  • a. verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0109.100BP00030-0003) en een renvooi;
  • b. regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het plangebied en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De relevante randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de ligging en geschiedenis van het plangebied en wordt vervolgens ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling.

2.2 Beschrijving plangebied

In afbeelding 1 is de ligging van het plangebied voor het zonnepark weergegeven. Het plangebied ligt ten westen van de kern Coevorden, in het buitengebied. Het plangebied ligt tussen een watergang, te weten de Lutterhoofdwijk (langs de Krimweg), en de Nieuwe Dijk en is ruim 8 hectare groot. In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele burgerwoningen gesitueerd, twee percelen met de bestemming 'Bedrijf - Mijnbouw' en een metaalbedrijf. De dichtsbijzijnde burgerwoning (Krimweg 3) ligt op circa 50 meter van het plangebied voor het zonnepark (circa 50 meter van waar de dichtsbijzijnde panelen gesitueerd zullen worden).

In het verleden was de locatie in gebruik als zandwinning. Echter, het zand bleek niet van de juiste kwaliteit te zijn. Ook bleek er koper in de grond te zitten. De provincie heeft de grond later verkocht. In 2008 is de locatie volledig gesaneerd. Door het nuttig toepassen van vrijkomende grond en baggerspecie uit de directe omgeving (in totaal ca. 150.000 m3) is de plas langzaam aan gedempt. Vervolgens is er een schone leeflaag aangebracht zodat de locatie weer als landbouwgrond gebruikt kon worden. Wel zijn de gronden nog slecht agrarisch bewerkbaar.

Het plangebied ligt in een agrarisch cultuurlandschap. Het lijnenspel van percelen en verkaveling, wegen, kanalen en sloten is hoofdzakelijk door agrarisch gebruik ontstaan. Daardoor zit er ook geen vast patroon in het landschap. Meerdere ontwikkelingen hebben het lijnenspel beïnvloed. Eerst ontstonden de nederzettingen, waar Coevorden er één van is. Om de nederzettingen heen ontstonden de verkavelingen en daarna de veldontginningen (hoogveen afgravingen), waarvoor ook de kanalen werden gegraven (voor afvoer van de turf en voor de ontwatering). Dit lijnenspel toont ook de omgeving van het perceel 'Krimweg - Nieuwe Dijk'. Herkenbaar is dat de richting van de percelen, de weg en het kanaal als het ware in een nieuwe logica als patroon over het vorige patroon zijn heen gelegd. Afgelopen eeuw zijn ook aantal boerenbedrijven meer industrieel geworden (concentratiepunten voor productverwerking en landbewerkingsmachines) en heeft de kleinschalige olie-industrie plaats ingenomen. Het landschap kent geen traditie van perceel begrenzing of specifieke inheemse begroeiing zoals plaggendijken of hagen. Wel kennen boerderijen in deze streek beuken- en meidoornhagen. De populieren langs de Nieuwe Dijk zijn karakteristiek voor doorgaande wegen in het landschap, maar ook daar zit geen vast patroon in. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is het noodzakelijk dat enkele bomen aan de zuidzijde van het plangebied worden gekapt (zorgen voor schaduwwerking op de panelen).

2.3 Het voorgenomen plan

In deze paragraaf wordt het plan voor het grondgebonden zonnepark uiteengezet. Ten behoeve van het plan is ook een inrichtingsplan opgesteld. Deze is bijgevoegd in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan.

2.3.1 Initiatief voor een zonnepark in Coevorden

PowerField heeft het initiatief genomen om in de gemeente Coevorden een zonnepark te realiseren. In dit zonnepark wordt duurzame elektriciteit opgewekt, waarmee wordt bijgedragen aan het behalen van de overheidsdoelstellingen op dit gebied.

Het realiseren van zonneparken is noodzakelijk om de genoemde overheidsdoelstellingen te behalen. Het alleen toestaan van zonnepanelen op daken is niet voldoende. Er zijn diverse redenen waarom veel daken niet geschikt zijn. Ook zijn er nog vele ogenschijnlijk geschikte daken die uiteindelijk toch niet geschikt blijken te zijn. Dit komt bijvoorbeeld door esthetische bezwaren, de aanwezigheid van rieten daken, constructietechnische bezwaren, te klein dakoppervlak en hinderlijke schaduw.

2.3.2 De locatiekeuze

De beoogde locatie is zorgvuldig geselecteerd. Een zonnepark met een dergelijke omvang is niet te realiseren op gronden binnen de kernen van de gemeente Coevorden. Er zijn geen gronden met een dergelijke omvang binnen de kernen beschikbaar, waarbij de realisatie ook financieel uitvoerbaar is. Over het algemeen is er reeds bebouwing (of zijn andere functies) aanwezig, of is de betreffende grond voorzien voor andere functies.

PowerField heeft daartoe gezocht naar gronden die relatief dichtsbij een woonkern liggen, waarbij de realisatie financieel uitvoerbaar is en een zonnepark goed inpasbaar is (ruimtelijk en landschappelijk). Hierbij is het voorliggende plangebied naar voren gekomen. Financieel is het bijvoorbeeld essentieel dat het zonnepark binnen een relatief korte afstand wordt aangesloten op het elektriciteitsnet. Dat is hier het geval. Ook is het bijvoorbeeld van belang dat er weinig tot geen schaduw is, zoals in het voorliggende plangebied. Daarnaast betreft het plangebied geen natuurgebied, ligt het ook niet in de directe nabijheid van een natuurgebied en betreft het een agrarisch gezien slecht bewerkbaar perceel. Op de gekozen locatie is het park ook goed te bereiken en kan het zicht voor omwonenden op de zonnepanelen goed worden voorkomen door landschappelijke maatregelen te nemen. Tot slot is het van belang dat, om aan de overheidsdoelstellingen te kunnen voldoen, er niet maar één zonnepark van deze omvang noodzakelijk is. Er zijn echter weinig geschikte plekken voorradig die beschikbaar zijn en voldoen aan alle voorwaarden om een zonnepark te kunnen realiseren.

2.3.3 Technische gegevens zonnepark

In het zonnepark worden circa 20.000 panelen geplaatst. Een dergelijk zonnepark op deze locatie kan op jaarbasis 5.000.000 KWh aan stroom produceren. Ter indicatie, dit staat gelijk aan het verbruik van 1.450 gemiddelde Nederlandse huishoudens (verbruik per jaar 3.500 KWh). Daarnaast zorgt het zonnepark voor een vermeden CO2-uitstoot van bijna 70.000 ton per jaar. Voor dit park is gekozen voor een zuid-opstelling. Deze opstelling levert het hoogste rendement op. De panelen krijgen een maximale hoogte van 2,3 meter en worden uitgevoerd in de kleur blauw-zwart met een aluminium rand. De panelen zullen worden geplaatst onder een hoek van circa 25°. Daarnaast worden er enkele omvormers (zie afbeelding 3) geplaatst en een onderstation. Het plangebied wordt afgesloten met een hekwerk van 2,30 meter hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0003.png"

Afbeelding 3: Voorbeeld van een omvormer in container

2.3.4 Inrichtingsplan zonnepark

Ten behoeve van een zorgvuldige inpassing is een inrichtingsplan opgesteld door de Stichting Kollectieve Verbinding. Het inrichtingsplan is bijgevoegd in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. Een weergave van het inrichtingsplan is opgenomen in afbeelding 5.

De erfafscheiding van het zonnepark wordt langs het naast de Krimweg gelegen kanaal in een aarden wal uitgevoerd. Een wal past daarmee goed in het landschap, zoals een inkuil opslag en ophogingen van percelen of lage dijken. De wal wordt ingezaaid met grassen en bodembedekkende liguster en andere onderhoudsvrije beplanting. Aarden wallen hebben enige hoogte nodig anders wordt de wal niet ervaren. De wal wordt 2,3 meter hoog, gelijk aan de hoogte van de zonnepanelen zodat deze vanaf de andere zijde van het kanaal niet zichtbaar zijn. Aan de binnenkant zal als extra hindernis een hekwerk uit het zicht worden geplaatst (zie afbeelding 4 voor een referentiebeeld en afbeelding 5 voor een weergave van het inrichtingsplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0004.png"

Afbeelding 4: Referentiebeelden inpassing zonnepark en digitaal bord.

Ook rondom het overige deel van het zonnepark wordt een onderhoudsvrij hekwerk geplaatst. Aan de buitenzijde van dit hekwerk worden aan de noordzijde en de oostzijde diverse inheemse singelbeplanting aangeplant (bijvoorbeeld meidoorn en liguster) om het kale zicht op het hekwerk in af te schermen. Ten westen wordt ook beplanting aangebracht (dit in ieder geval tot de eerst bocht). Voor de beplanting is een zone van 1,50 m aan de buitenkant van het hekwerk gereserveerd. Aan de Nieuwe Dijk wordt in een kleine parking voorzien met daarbij een digitaal bord ca. 30 x 65 cm2 (zie afbeelding 4) over het project en de energie-productie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0005.png"

Afbeelding 5: Weergave inrichtingsplan zonnepark

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0006.png"

Afbeelding 6: Helicopterview zonnepark

Binnenin het park worden enkele halfverharde paden aangelegd ten behoeve van beheer en onderhoud. Hieraan worden ook de omvormers (in containers, zie afbeelding 3) geplaatst.

Het terrein wordt aan de noordkant ontsloten op de Nieuwe Dijk. De locatie dient tijdens de bouw bereikbaar te zijn voor materieel dat de panelen naar de locatie brengt aan aanbrengt. Hierbij gaat het om machines vergelijkbaar met tractoren. Tijdens de operationele fase zal het terrein beperkt bezocht worden met klein materieel. Op de locatie zal nabij de ingang een voorziening worden aangebracht om te parkeren. Daarnaast komt er een transformatorstation. Vanaf het transformatorstation wordt opgewekte stroom middels een ondergrondse kabel, aangesloten op de netaansluiting.

2.3.5 Bouwfase

De bouw van het project zal waar mogelijk gedaan worden met lokale partijen. De start van de bouw is afhankelijk van de vergunningen. Het leggen van de panelen en plaatsen van de omvormers zal enkele maanden in beslag nemen. Daarnaast moet het zonnepark worden aangesloten op het net. Deze werkzaamheden kunnen 0,5 á 1 jaar in beslag nemen.

2.3.6 Operationele fase

Zodra het zonnepark gerealiseerd is zal het beheerd gaan worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het onderhoud van de systemen, maar ook het monitoren van het zonnepark en diverse administratieve werkzaamheden. Het terrein wordt onderhouden door schapen te laten grazen tussen de panelen. De looptijd van het zonnepark betreft circa 25 tot 30 jaar. Aan het einde van de looptijd wordt de grond weer opgeleverd zoals hij in gebruik wordt verkregen.

2.3.7 Financiering

De ontwikkeling van zonneparken doet PowerField voor eigen rekening en risico. PowerField werkt samen met nationale en internationale investeerders om de financiering van haar projecten rond te krijgen. Deze zullen, samen met PowerField, zorg dragen voor het benodigde eigen vermogen. Daarnaast zal er vreemd vermogen aangewend worden bij banken. Hierbij kan het gaan om de Triodis Bank en de ASN bank, maar ook een grootbank als ING of Rabobank. Deze banken stellen zich de laatste tijd steeds meer ten doel om in duurzaamheid en duurzame energie te investeren. De gunstige rentetarieven die momenteel gelden vergroten de haalbaarheid van grondgebonden zonneparken. Tot slot wordt SDE+ subsidie aangevraagd die voor dit type projecten is bedoeld. Met het voorliggende project is een investering van circa € 6 miljoen gemoeid.

2.3.8 Lokale afname stroom

Met een PPA contractor worden afspraken gemaakt over de afname van de stroom. Er zijn diverse partijen die de stroom afnemen en dit vervolgens lokaal aanbieden. Zo is er bijvoorbeeld Engie Opgewekt waarbij afnemers stroom af kunnen nemen uit het zonnepark in Coevorden. Engie biedt groene stroom aan uit een specifiek park waardoor afnemers weten waar hun stroom vandaan komt. Ook partijen als Van de Bron en Eneco bieden vergelijkbare producten aan. In dit stadium zijn nog geen afspraken gemaakt met betrekking tot de afname van de stroom omdat het vastleggen van een afname contract in dit stadium nog niet mogelijk is. Bij afspraken met een PPA contractor wordt opgenomen dat de stroom eerst lokaal aangeboden moet worden. In samenwerking met de lokale energie corporatie kan hiervoor een model opgesteld worden.

2.3.9 Financiële participatie

PowerField biedt ook de mogelijkheid om te investeren in het zonnepark, dit tegen een gunstig rentetarief. Participeren in het project is mogelijk op twee manieren. PowerField heeft een samenwerkingsverband met Zonneperceel. Zonneperceel koopt gronden aan voor de realisatie van zonneparken, geïnteresseerden kunnen een aandeel kopen in deze grond en krijgen hierover een rendement van circa 6%. Daarnaast is er voor geïnteresseerden ook de mogelijkheid om tegen een gunstig rentetarief te participeren in het zonnepark zelf. In eerste instantie zal dit aangeboden worden aan inwoners van de gemeente Coevorden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden het relevante beleid en de regels die betrekking hebben op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen om het beleid uit de SVIR te verwezenlijken. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relevant voor het voorliggende plan is dat de vraag naar elektriciteit zal blijven groeien. Vanwege de ambities voor beperking van de CO2-uitstoot is een transitie naar duurzame, hernieuwbare energievoorziening nodig. Voor het opwekken van energie zal voldoende ruimte gereserveerd moeten worden. Het aandeel van duurzame energiebronnen (zoals zon) in de totale energievoorziening moet omhoog en deze hebben relatief veel ruimte nodig. In de SVIR wordt de ambitie uitgesproken dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie vergevorderd is. Het onderhavige plan volgt daarmee de lijn van de SVIR en maakt daarnaast geen inbreuk op de overige nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN'). Het voorgenomen plan past binnen het Barro en het Bro. Wel is de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen, door middel van de artikelen 1.1.1. en 3.1.6. Er is niet expliciet opgenomen dat de ontwikkeling van een zonnepark van circa 8 hectare een stedelijke ontwikkeling (zie de onderstaande begripsomschrijving uit artikel 1.1.1.) betreft. Gezien de grote omvang van het zonnepark is hier als uitgangspunt genomen dat de voorliggende ontwikkeling een stedelijke ontwikkeling betreft die wordt gerealiseerd buiten bestaand stedelijk gebied.

Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen. Daaraan is in het eerste lid een omschrijving toegevoegd van:

  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

Het plangebied van het zonnepark ligt in het landelijk gebied. Overigens wel op relatief korte afstand van de kern Coevorden en langs een doorgaande weg (Krimweg).

  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Hoewel een zonnepark niet expliciet wordt genoemd, kan geconcludeerd worden dat een zonnepark van circa 8 hectare een stedelijke ontwikkeling betreft. Een zonnepark met deze voorliggende omvang heeft namelijk de kenmerken van een stedelijke ontwikkeling.

Artikel 3.1.6 is uitgebreid met lid 2 die de werking van de ladder uitlegt. De tekst van de lid 2 luidt:

  • lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan (of ruimtelijke onderbouwing) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0007.png"

Afbeelding 7: Weergave Ladder voor duurzame verstedelijking

Beschrijving actuele behoefte (Lid 2, a):

Er bestaat een landelijke, provinciale en regionale behoefte om duurzaam energie op te wekken. Met het zonnepark kan op jaarbasis 5.000.000 KWh aan stroom worden geproduceerd. Ter indicatie: dit staat gelijk aan het verbruik van 1.450 gemiddelde Nederlandse huishoudens (verbruik per jaar 3.500 KWh). Het zonnepark draagt daarmee bij aan de regionale behoefte. De ontwikkeling van het zonnepark draagt ook bij aan de realisatie van de overheidsdoelen. Door de ligging van het zonnepark relatief dichtbij de kern Coevorden aan een doorgaande weg, is het mogelijk om ook zichtbaar bij te dragen aan een duurzame uitstraling van de gemeente als totaal.

Bovendien blijkt de ontwikkeling van zonnepanelen op daken zeer moeizaam tot stand te komen. Dit komt onder andere doordat niet iedereen de mogelijkheid heeft om op het eigen dak zelf in eigen duurzame elektriciteitsopwekking te voorzien. Er zijn diverse redenen waarom daken niet geschikt zijn en ook nog vele ogenschijnlijk geschikte daken toch niet geschikt blijken te zijn. Dit zijn bijvoorbeeld esthetische bezwaren, de aanwezigheid van rieten daken, constructietechnisch bezwaren, te klein dakoppervlak, hinderlijke schaduw, en netwerkaansluiting-beperkingen.

Mogelijkheden herstructurering, transformatie of anderszins (Lid 2, b)

Zonnepanelen kunnen op daken gelegd worden, maar niet elk dak is geschikt hiervoor. Om voldoende zonne-energie op te kunnen wekken om te kunnen voldoen aan de ambities die zijn verwoord in overheidsbeleid, zijn daartoe ook zonneparken noodzakelijk. De ontwikkeling van zonneparken kan een ruimtelijke impact hebben.

Voor een economisch rendabel zonnepark dat substantieel bijdraagt aan de duurzaamheidsopgave is een grote oppervlakte nodig die effectief gebruikt kan worden. Een zonnepark met een dergelijke omvang is niet te realiseren op gronden binnen de kernen van de gemeente Coevorden. Er zijn geen gronden met een dergelijke omvang binnen de kernen beschikbaar, waarbij de realisatie ook financieel uitvoerbaar is. Over het algemeen is er reeds bebouwing aanwezig of is de betreffende grond voorzien voor andere functies. De initiatiefnemer van het voorliggende project heeft daartoe gezocht naar gronden die relatief dichtbij woonkernen liggen, waarbij de realisatie financieel uitvoerbaar is en een zonnepark goed inpasbaar is (ruimtelijk en landschappelijk). Hierbij is het voorliggende plangebied naar voren gekomen welke beschikbaar is.

De locatie voldoet ook aan andere randvoorwaarden. Zo is het financieel bijvoorbeeld essentieel dat het zonnepark binnen een relatief korte afstand wordt aangesloten op het elektriciteitsnet, wat hier het geval is. Ook is het bijvoorbeeld van belang dat er weinig tot geen schaduw is, zoals in het voorliggende plangebied. Het plangebied betreft een voormalige zandwinlocatie, waarbij de huidige samenstelling van de bodem het een slecht agrarisch bewerkbaar perceel van maakt. Op de gekozen locatie is het park tot slot ook goed te bereiken en kan het zicht voor omwonenden op de zonnepanelen goed worden voorkomen door landschappelijke maatregelen te nemen.

Het zonnepark wordt aangelegd voor de duur van 25 tot 30 jaar, en wordt planologisch mogelijk gemaakt middels het voorliggende bestemmingsplan. De agrarische bestemming blijft hierbij behouden en het zonnepark wordt ook beheerd door schapen (agrarisch medegebruik). Aan het einde van de looptijd wordt de grond weer opgeleverd zoals hij in gebruik wordt verkregen.

Passendheid ontsluiting (Lid 2, c)

Het zonnepark vraagt niet om een multimodaal ontsloten terrein. Het zonnepark moet voornamelijk in de aanlegfase en in de ontmantelingsfase bereikt worden via de ontsluiting, en daarnaast alleen op heel beperkte schaal ten behoeve van het beheer. Het zonnepark is niet openbaar toegankelijk. Het zonnepark kan op een veilige manier (zonder overlast voor omwonenden) worden ontsloten. Er wordt aangesloten op de Nieuwe Dijk.

Conclusie

Het voorgenomen plan voldoet hiermee aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.2.3 Energieakkoord voor duurzame groei

In het Energieakkoord voor duurzame groei is de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Het akkoord biedt een langetermijnperspectief met afspraken voor de korte en middellange termijn. Eén van de te realiseren doelen is een toename van hernieuwbare energieopwekking naar 14% in 2020. De ontwikkeling van dit plan levert een bijdrage in de doelstelling van het Rijk om te komen tot een aandeel van 14% duurzaam opgewekte energie in 2020.

3.2.4 Rijk investeert in duurzame groei

De afgelopen jaren heeft de overheid diverse doelstellingen geformuleerd betreffende het opwekken van duurzame energie. Om deze doelstellingen te behalen worden initiatieven voor het opwekken van duurzame energie gesubsidieerd. Voor de realisatie van zonneparken kan SDE+ subsidie worden aangevraagd. Het Rijk heeft in 2017 het budget van SDE+ verhoogd naar 12 miljard euro (in 2016 was dit 8 miljard en in 2015 was dit 3,5 miljard).

3.2.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders benoemd in de SVIR, Barro, de Bro. Vanuit deze beleidsdocumenten en regelgeving zijn geen randvoorwaarden of uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Daarnaast draagt het plan bij aan het behalen van de vastgelegde doelstellingen in het Energieakkoord voor duurzame groei.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe, algemeen

De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

Op 2 juni 2010 is deze Omgevingsvisie door de Provinciale Staten van de provincie vastgesteld. De bijbehorende Omgevingsverordening is op 9 november 2010 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Provinciale Staten hebben vervolgens op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie van de Omgevingsvisie, welke op 20 augustus in werking is getreden.

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

3.3.2 Omgevingsvisie en - verordening Drenthe, Ladder van duurzame verstedelijking

In de omgevingsverordening is opgenomen (artikel 3.15) dat de de 'Ladder van duurzame verstedelijking' moet worden toegepast. Hiervoor geldt het volgende

  • 1. Een ruimtelijk plan kan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking gerechtvaardigd is.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval begrepen agrarische bebouwing, bebouwing voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten de opsporing en winning van delfstoffen als aardgas en aardolie of voor de levering van gas, water of elektriciteit.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op ontwikkelingen die vallen onder een Rood-voor-groen dan wel ruimte-voor-ruimte regeling.

Volgens de provinciale verordening is de winning van elektriciteit geen stedelijke functie. De provinciale 'Ladder van duurzame verstedelijking' is daarom niet van toepassing. Het voorgenomen plan voldoet wel aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Zie hiertoe paragraaf 3.2.2 

3.3.3 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe, duurzame energie

De provinciale ambitie is een betrouwbare en betaalbare energievoorziening met een beperkte uitstoot van broeikasgassen. De provincie streeft naar een duurzame energiehuishouding in 2050. Dit vraagt om een overgang van het gebruik van fossiele energie naar hernieuwbare energie. Van provinciaal belang is het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie, onder andere door het bieden van voldoende mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ook het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas, aardgas en de energie-infrastructuur zijn van provinciaal belang.

Het voorgenomen plan past daarmee binnen de provinciale ambitie.

3.3.4 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe, zonne-energie

Onderdeel van de gewenste energietransitie is het stimuleren van een hogere productie van zonnestroom (zonnepanelen) en zonnewarmte (zonnecollectoren). Concreet streeft de provincie naar een uitbreiding van zonnewarmte in 2020 tot 125TJ. Voor zonnestroom is de doelstelling 151TJ in 2020 (ruim 60MW). Ten opzichte van de productie in 2010, betekent dit een forse toename, zowel voor zonnewarmte (+85K) als voor zonnestroom (+143TJ). Om bij deze ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteit te borgen, hanteert de provincie een ruimtelijk kader voor de toepassing van zonne-energie. Het kader handelt alleen over de meer grootschalige ontwikkelingen en heeft dus geen betrekking op de inpassing van kleinschalige, losse zonnepanelen. In artikel 3.30 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een ruimtelijk plan voorzien kan in de realisatie van zonne-akkers, mits de realisatie voldoet aan de door provinciale staten vastgestelde en in de Omgevingsvisie opgenomen 'zonneladder' en de ter uitvoering daarvan door gedeputeerde staten vastgestelde 'Beleidskader Zonne-akkers'.

3.3.4.1 Zonneladder

1. Gebouwgebonden; zon op daken

De productie van zonne-energie wordt zo mogelijk gerealiseerd met behulp van gebouwgebonden installaties. Bij de toepassing op beschikbare en geschikt dakoppervlak streeft de provincie naar een architectonisch rustig en evenwichtig beeld. Zonne-energie mag veelal ook worden toegepast in gebieden met cultuurhistorische of archeologische kernkwaliteiten

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is onderbouwd dat naast zon op daken, ook zonneparken noodzakelijk zijn om de doelstellingen m.b.t. hernieuwbare energie te halen. Er zijn diverse redenen waarom veel daken niet geschikt zijn. Ook zijn er nog vele ogenschijnlijk geschikte daken die uiteindelijk toch niet geschikt blijken te zijn. Dit komt bijvoorbeeld door esthetische bezwaren, de aanwezigheid van rieten daken, constructietechnische bezwaren, te klein dakoppervlak en hinderlijke schaduw.

2. Grondgebonden; zon op maaiveld

De aanleg van grondgebonden zonne-installaties op maaiveld staat de provincie toe in bestaand stedelijk gebied. Gedacht kan worden aan bedrijventerreinen en woningbouwlocaties die op korte tot middellange termijn geen invulling zullen krijgen. Er gelden daarbij voorwaarden die zorgen voor een zorgvuldige ruimtelijke inpassing.

In hoofdstuk 2 is weergegeven dat de beoogde locatie voor het voorliggende zonnepark zorgvuldig is geselecteerd. Een zonnepark met een dergelijke omvang is niet te realiseren op gronden binnen de kernen van de gemeente Coevorden. Er zijn geen gronden met een dergelijke omvang binnen de kernen beschikbaar, waarbij de realisatie ook financieel uitvoerbaar is. Over het algemeen is er reeds bebouwing (of zijn andere functies) aanwezig, of is de betreffende grond voorzien voor andere functies.

Het zonnepark aan de Nieuwe Dijk - Krimweg wordt zorgvuldige ingepast. Hiertoe is een inrichtingsplan opgesteld door de Stichting Kollectieve Verbinding.

3. Initiatieven met maatschappelijk draagvlak

Grondgebonden zonne-installaties buiten bestaand stedelijk gebied kunnen alleen dan op een positieve houding rekenen wanneer de initiatieven voorzien zijn van een breed maatschappelijk draagvlak en wanneer ze kunnen rekenen op betrokkenheid vanuit de directe omgeving. Bij maatschappelijke initiatieven die inhaken op noaberschap, menselijke maat en kleinschaligheid – bijvoorbeeld in de vorm van lokale energiecoöperaties – gaat de provincie in samenspraak met de initiatiefnemers verkennen onder welke voorwaarden toepassing mogelijk is.

Het voorliggende plan is besproken met de direct omwonenden. Daarnaast is er ruimte voor lokale afname van stroom. Met een PPA contractor worden hier afspraken over gemaakt. Er zijn diverse partijen die de stroom afnemen en dit vervolgens lokaal aanbieden. Zo is er bijvoorbeeld Engie Opgewekt waarbij afnemers stroom af kunnen nemen uit het zonnepark in Coevorden. Engie biedt groene stroom aan uit een specifiek park waardoor afnemers weten waar hun stroom vandaan komt. Ook partijen als Van de Bron en Eneco bieden vergelijkbare producten aan. In dit stadium zijn nog geen afspraken gemaakt met betrekking tot de afname van de stroom omdat het vastleggen van een afname contract in dit stadium nog niet mogelijk is. Bij afspraken met een PPA contractor wordt opgenomen dat de stroom eerst lokaal aangeboden moet worden. In samenwerking met de lokale energie corporatie kan hiervoor een model opgesteld worden. De initiatiefnemer biedt ook de mogelijkheid om te investeren in het zonnepark, dit tegen een gunstig rentetarief. Participeren in het project is mogelijk op twee manieren. PowerField heeft een samenwerkingsverband met Zonneperceel. Zonneperceel koopt gronden aan voor de realisatie van zonneparken, geïnteresseerden kunnen een aandeel kopen in deze grond en krijgen hierover een rendement van circa 6%. Daarnaast is er voor geïnteresseerden ook de mogelijkheid om tegen een gunstig rentetarief te participeren in het zonnepark zelf. In eerste instantie zal dit aangeboden worden aan inwoners van de gemeente Coevorden.

3.3.4.2 Beleidskader zonne-akkers

1. Locaties;

In de omgevingsvisie heeft de provincie aangegeven dat zij lokale initiatieven in de vorm van kleinschalige akkers op of aan randen van woon- of werklocaties en voor initiatieven die een iconische uitstraling hebben door ligging en/of vorm, zoals vuilstorten, luchthavens, circuits of infrastructurele projecten ondersteund. Voor de locatiekeuze gaat de voorkeur daarbij nadrukkelijk uit naar plekken waar de opwekking van zonnestroom direct kan worden gekoppeld aan eindgebruikers.

Het voorliggende plangebied betreft een oude zandwinningslocatie, langs een doorgaande weg in de nabijheid van de kern Coevorden. Met het zonnepark wordt de mogelijkheid geboden voor lokale afname en voor financiële participatie.

2. Omvang;

De realisatie van zonne-akkers betekent het toevoegen van installaties aan het landschap. Zonne-akkers hebben een bedrijfsmatige uitstraling. Naarmate de omvang toeneemt, wordt de uitstraling meer industrieel. Tegelijkertijd is het vanuit zuinig en doelmatig ruimtegebruik wenselijk dat er een balans gezocht wordt tussen de productie en afname van zonnestroom in de omgeving.

Het te realiseren zonnepark heeft een omvang van circa 8 hectare. Een zonnepark moet een relatief grote omvang hebben om economisch goed uitvoerbaar te zijn. De beoogde locatie is zorgvuldig geselecteerd. Financieel is het bijvoorbeeld essentieel dat het zonnepark binnen een relatief korte afstand wordt aangesloten op het elektriciteitsnet. Dat is hier het geval. Ook is het bijvoorbeeld van belang dat er weinig tot geen schaduw is, zoals in het voorliggende plangebied. Daarnaast betreft het plangebied geen natuurgebied en ligt het ook niet in de directe nabijheid van een natuurgebied. Het plangebied betreft een voormalige zandwinlocatie, waarbij de huidige samenstelling van de bodem het een slecht agrarisch bewerkbaar perceel van maakt. Op de gekozen locatie is het park tot slot ook goed te bereiken en het te realiseren zonnepark in Coevorden wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast. Zo wordt de erfafscheiding van het zonnepark langs het naast de Krimweg gelegen kanaal in een aarden wal uitgevoerd. Een wal past daarmee goed in het landschap, denk aan inkuil opslag en ophogingen van percelen of lage dijken. De wal wordt ingezaaid met grassen en bodembedekkende liguster en andere onderhoudsvrije beplanting. De wal wordt 2,3 meter hoog, gelijk aan de hoogte van de zonnepanelen, zodat deze vanaf de andere zijde van het kanaal niet zichtbaar zijn. Ook overige zijden van het zonnepark worden landschappelijk ingepast. Met het zonnepark wordt de mogelijkheid geboden voor lokale afname en voor financiële participatie.

3. Ruimtelijke inpassing; een ontwerp geïnspireerd op kernkwaliteiten

Het derde aandachtspunt betreft de impact van zonne-akkers op de directe omgeving. De provincie vraagt initiatiefnemers een plan op te stellen waarin aandacht is voor de ruimtelijke fysieke context met aandacht voor een samenhangend ontwerp, meerwaarde voor het gebied en de inrichting van de randen.

Ten behoeve van een zorgvuldige inpassing is een inrichtingsplan opgesteld door de Stichting Kollectieve Verbinding. Het inrichtingsplan is bijgevoegd in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. Een beknopte toelichting is opgenomen in 2.3.4 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

3.3.4.3 Conclusie

Drenthe leent voor initiatieven die een iconische uitstraling hebben door ligging en/of vorm, zoals vuilstorten, luchthavens, circuits of infrastructurele projecten. Het voorliggende porject sluit hier op aan, gezien de ligging aan de doorgaande weg, op relatief korte afstand van de kern Coevorden, en gezien de geschiedenis van het plangebied als zandwinlocatie. Het voorliggende plan sluit hiermee aan op het provinciale beleid betreffende zonne-energie projecten.

3.3.5 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe, kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten van de provincie zijn weergegeven op kaarten. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, dient in het ruimtelijk plan te worden uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten (zoals vastgelegd in de omgevingsverordening, artikel 3.7). De kernkwaliteiten die betrekking hebben op het voorliggende plan worden hierna benoemd. Hierbij wordt aangegeven hoe het plan bijdraagt aan het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten.

Kernkwaliteit Landschap, landschapstype 'Wegdorplandschap van de randveenontginning'

Bij ruimtelijke plannen dienen de karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen behouden en versterkt te worden. Het plangebied ligt in 'Wegdorpen van de randveenontginningen'. De randveenontginningen vormen binnen Drenthe een bijzonder landschapstype. Ze liggen langs de randen van de Veenkoloniën en zijn ontstaan door het ontginnen van de randen van het toenmalige immense hoogveenpakket. Het kleinschalige, meer onregelmatige beeld van dit landschapstype wordt bepaald door de dorpen: langgerekte bebouwingslinten met dwars daarop een smalle, onregelmatig opstrekkende verkaveling. Het omringende landelijke gebied dringt door in het wegdorp. Vanaf de hoofdweg is tussen de bebouwing door het landelijke gebied waarneembaar. Het dorpssilhouet is een langgerekte, smalle, slingerende strook, waarvan de massa wordt gevormd door een onregelmatige aaneenschakeling van forse boerderijen, kleinere boerderijen en woningen met erfbeplantingen. Dominerend is de beplanting van opgaande bomen langs de weg, in een overigens open landschap. Typisch is de ligging op de lichtglooiende rand van een hoogveenontginning en veelal een stroomdal. Van provinciaal belang is de typische langgerekte en slingerende ontsluitingsstructuur. Veelal is deze aan weerszijden beplant. Het is de hierop dwarsliggende, onregelmatige verkavelingsstructuur die de maat en schaal van de omliggende openheid bepaalt. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de kavelstructuur met de omringende kenmerkende open ruimtes en de ontsluitingsstructuur. Dit gebeurt mede door het behouden van de wegbeplanting langs de hoofdontsluiting.

Het voorliggende plan tast de typische langgerekte en slingerende ontsluitingsstructuur van dit landschap niet aan. Zo wordt de erfafscheiding van het zonnepark langs het naast de Krimweg gelegen kanaal in een langerekte aarden wal uitgevoerd. Een wal past goed in het landschap, zoals bijvoorbeeld ook inkuil opslag en ophogingen van percelen of lage dijken. Ook de ontsluitingsstructuur wordt niet aangetast.

Kernkwaliteit cultuurhistorie, respecteren

Cultuurhistorie is het totaal aan sporen van menselijke activiteiten in de stad en op het platteland, in de bebouwde en de onbebouwde omgeving. Deze sporen leveren ons niet alleen informatie op over het leven en werken van de mens in vroeger tijden (de bewoningsgeschiedenis), maar verklaren ook voor een belangrijk deel waarom onze omgeving er nu uitziet zoals ze eruitziet. De cultuurhistorie in Drenthe omvat dus zowel het historisch (steden)bouwkundig erfgoed als het historisch landschappelijke erfgoed. De provincie wil de cultuurhistorie herkenbaar houden en de ruimtelijke identiteit versterken. Het plangebied ligt in structuurvisie-gebied 'respecteren'. De provincie richt zich hier op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten.

Met het voorliggende plan worden de kenmerken van het landschap waar mogelijk gerespecteerd. Het plan tast overige cultuurhistorische waarden niet aan.


Kernkwaliteit archeologie, generiek, behoudenswaardige vindplaatsen

In deze gebieden wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwachten van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan, en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Het plangebied ligt in het beschermingsniveau 'generiek, behoudenswaardige vindplaatsen'. Het provinciale uitgangspunt is dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

Het voorliggende plangebied betreft een beoogde zanwinningslocatie waar de grond grotendeels geroerd is. Hiermee betreft het dan ook geen behoudenswaardige vindplaats. In paragraaf 4.3 van deze toelichting wordt nader op dit aspect ingegaan.

Kernkwaliteit aardkundige waarden, generiek beschermingniveau: respecteren

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden onderscheidt de provincie drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Het voorliggende plangebied heeft geen aardkundige waarden die met het voorliggende plan worden aangetast. Het betreft een voormalige zandwinlocatie. Door het nuttig toepassen van vrijkomende grond en baggerspecie uit de directe omgeving (in totaal ca. 150.000 m3) is de plas langzaam aan gedempt. Vervolgens is er een schone leeflaag aangebracht

Robuust landbouwsysteem, landbouwgebied-plus

Het plangebied is aangeduid als 'landbouwgebied-plus' (zie afbeelding 8). In deze gebieden heeft de landbouw nog verdere mogelijkheden, zoals schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en het inplaatsen van agrarische bedrijven. De kernkwaliteiten spelen in deze gebieden een ondergeschikte rol. Dit betekent dat bij de belangenafweging het belang van de landbouw zwaarder weegt dan dat van de kernkwaliteiten. Er vindt wel een afweging tussen beiden plaats. In deze gebieden is geen ruimte voor andere grootschalige functies, zoals nieuwe grootschalige verblijfsrecreatie, natuur en vestiging van landgoederen en woonmilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0008.png"

Afbeelding 8: Uitsnede kaart robuust landbouwysteem ter hoogte van het plangebied, met in groene diagonale lijnen aangegeven het 'landbouw-plus gebied'

Het voorliggende plan betreft de realisatie van een zonnepark op een voormalige zandwinlocatie. Echter bleek dit zand niet van de juiste kwaliteit te zijn. Ook bleek er koper in de grond te zitten. Door het nuttig toepassen van vrijkomende grond en baggerspecie uit de directe omgeving (in totaal ca. 150.000 m3) is de plas langzaam aan gedempt. Vervolgens is er een schone leeflaag aangebracht zodat de locatie weer als landbouwgrond gebruikt kon worden. Echter, gezien de samenstelling van de bodem is de grond niet goed bewerkbaar voor landbouw. Het plangebied, gelegen aan het kanaal, met onsluitingen rondom het plangebied, op relatief korte afstand van een netaansluiting, leent zich functioneel daardoor goed als zonnepark.

Licht: provinciale wegen als bron van licht

Het streven van de provincie is om minder openbare verlichting langs de provinciale wegen te gebruiken. Dit is vastgelegd in de nota 'Openbare verlichting, provinciale wegen Drenthe'. Het voorliggende plan brengt geen extra significante verlichting met zich mee.

Zoekgebied grootschalige windenergie

De provincie vindt dat de maat en de schaal van het landschap van een groot deel van de gemeenten Emmen en Coevorden, en van het oostelijke veenkoloniale gebied, zich het beste leent voor de realisatie van de provinciale doelstelling voor windenergie van 285,5 MW in 2020. Het plangebied maakt onderdeel uit van dit zoekgebied. Dat het plangebied is aangewezen als zoekgebied voor windenergie, is niet beperkend voor het voorliggende plan.

3.3.6 Energiestrategie 2020 en 2050

De provincie Drenthe zet in op het realiseren van een duurzame energiehuis-houding. Er moet minder fossiele energie worden gebruikt, er moet meer her-nieuwbare energie geproduceerd worden en fossiele energie moet efficiënter en schoner worden gebruikt. In de Energiestrategie Drenthe heeft de provincie haar ambities en visie nader uitgewerkt. In de Energiestrategie Drenthe is de actuele situatie beschreven, in verhouding tot de doelstellingen voor 2020 en 2050. Het hoofddoel is minder uitstoot van broeikasgassen maar het gaat ook om energieleveringszekerheid en de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Drenthe met nieuwe werkgelegenheid, nieuwe energielandschappen, nieuwe initiatieven van inwoners.

Met betrekking tot zonne-energie bevat de Energiestrategie onder andere de volgende ambities:

  • Uitbreiding van de oppervlakte zonnepanelen op geschikte daken tot 100 ha en tot 200 ha met wijziging van landelijke regels. Eventuele aanleg op maaiveld ('zonneakker' of 'zonneweide') onder voorwaarden in nader aan te wijzen gebieden;
  • Beleidsplan met onder andere doelstellingen en ruimtelijk kader;
  • Aanleg stimuleren door het mede organiseren van het uitwisselen van informatie, visie uitdragen, voorbeeldprojecten, overleg, kennis inbrengen, verbindingen organiseren etc.

3.3.7 Conclusie

Het voorgenomen plan past binnen het het duurzaamheidsbeleid en het overige van toepassing zijnde beleid van de provincie. Het plangebied is wel aangewezen als 'landbouwgebied-plus'. Gezien de bijzondere kenmerken van het plangebied (een voormalige zanwinningslocatie, waarbij de gronden o.a. agrarisch moeilijk te berwerken zijn), past de functie als zonnepark.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2013-2023

Structuurvisie Coevorden 2013-223 is op 10 december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De Structuurvisie Coevorden 2013-2023 geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden voor de komende 10 jaar. De gemeente Coevorden geeft hierin aan waar ruimtelijke ontwikkelingen worden voorgestaan en hoe deze worden gerealiseerd. Hiermee wil de gemeente helderheid verschaffen. Deze helderheid is gewenst voor de inwoners, ondernemers en andere partners in de gemeente.

  • De gemeente beoogt met het maken van de structuurvisie meerdere doelen te bereiken:
  • Integrale visievorming voor de lange termijn;
  • Bijeenbrengen en afwegen van belangen (inhoudelijk en procesmatig);
  • Toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen;
  • Basis voor uitwerking in juridisch-planologische kaders (zoals bestemmingsplannen).

In de structuurvisie wordt aangegeven dat de westkant en een klein gedeelte aan de noordoostkant van de gemeente een duidelijke structuur van hoogveenontginningen laat zien. Gebieden die zich nu al kenmerken door grote agrarische percelen en bedrijven. In deze gebieden staat de gemeente grootschalige agrarische ontwikkelingen en mogelijkheden voor alternatieve energie opwekking toe. Dit is aangegeven op de visiekaart, zie voor een uitsnede van deze kaart afbeelding 9. Het plangebied voor het voorliggende zonnepark, ligt in dit aangeduide gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0009.png"

Afbeelding 9: Uitsnede kaart structuurvisie, met in rode pijl aangegeven het plangebied

In de structuurvisie wordt aangegeven dat de gemeente Coevorden, in het bijzonder de omgeving rond de stad Coevorden, een uitstekende locatie is om een bijdrage te leveren aan alternatieve energiebronnen. Vele vormen zijn daarin denkbaar. De gemeente ziet daarom in de omgeving rond de stad Coevorden een mooie kans liggen om ruimte te bieden aan initiatieven die de toepassing en het gebruik van alternatieve energie bevorderen. Een 'nieuw cultuurlandschap' kan ontstaan, waarin landschap, economie, recreatie en toerisme een nieuwe dimensie en dynamiek toevoegen aan het veelzijdige landschap van onze gemeente. Een deel van dit gebied kenmerkt zich al als energielandschap, in de vorm van olie- en gaswinning door de NAM (nabij het voorliggende plangebied). De gemeente wil daar echter een nieuw hoofdstuk aan toevoegen en initiatieven rondom alternatieve energie ruim baan geven in deze regio. Het opwekken van alternatieve energie dient een groeiend algemeen belang. Zonne-energie vormt in dat kader een wezenlijk onderdeel. Het opwekken van zonne-energie kent op zichzelf weinig nadelen.

Het voorliggende plan voor een zonnepark aan de westzijde van de kern Coevorden sluit daarmee aan op de hiervoor genoemde doelstelling van de gemeente. Het plangebied ligt in een gebied welke door de gemeente is aangewezen met mogelijkheden voor grootschalige agrarische ontwikkelingen en voor alternatieve energie opwekking. Het voorliggende plan wordt daarbij ruimtelijk goed ingepast in de omgeving.

3.4.2 Klimaatsbeleidsplan 2009 en verder

In het Klimaatsbeleidsplan 2009 en verder is aangegeven dat de gemeente wil inzetten op het realiseren van de doelen zoals die zijn gesteld in het Energieakkoord Noord-Nederland, dat door bijna alle noordelijke gemeenten (waaronder Coevorden), de vier noordelijke provincies, het Samenwerkingsverband Noord-Nederland en het rijk in 2008 is ondertekend. Dit Akkoord tussen 'het Noorden' en het rijk heeft als belangrijkste doelen: het leveren van een stevige bijdrage aan het oplossen van het klimaatprobleem en het behouden, versterken en uitbouwen van de energiebedrijvigheid in Noord-Nederland. Coevorden wil op lokaal niveau actief meewerken aan de verwezenlijking van deze doelen.

Partijen hebben in dit Akkoord aangegeven zich in te spannen opdat:

  • De CO2-emissie in 2020 met 30% is verminderd ten opzichte van 1990;
  • De energie-efficiency wordt verhoogd tot 2% per jaar (is nu 1%);
  • Het aandeel hernieuwbare energiebronnen wordt verhoogd tot 20% in 2020.

Daarbij wordt ingezet op de volgende vijf strategische thema's:

  • Energiebesparing in de gebouwde omgeving, glastuinbouw en industrie;
  • Duurzame energie;
  • Biotransportbrandstoffen en duurzame mobiliteit;
  • Schoonfossiele energie: het voorbereiden voor en eventuele realisatie van CO2-opslag;
  • Kennis en innovatie.

De speerpunten van het klimaatbeleid voor de gemeente Coevorden voor de periode 2009 en verder zijn, zoals hiervoor aangegeven, afgeleid van de inhoud van het Energieakkoord Noord-Nederland. Voor zonne-energie is hiervoor opgenomen dat de gemeente de toepassing van hiervan het belangrijkste middel acht om duurzame energie op te wekken op decentraal niveau. Door innovaties in productietechniek (hogere opbrengsten tegen lagere kosten) en toepassing van rijkssubsidies zal zonne-energie voor nieuw en bestaande woningen naar verwachting snel rendabel worden. Wij zullen, bij voorkeur samen met andere Drentse gemeenten, vanaf 2009 door middel van herhaalde communicatieve acties toepassing van zonne-energie nader onder de aandacht van huiseigenaren brengen. Daarnaast zal aandacht besteed worden aan de mogelijkheden voor zonne-energie op grote daken, zoals bijvoorbeeld de daken van de NAVO-depots.

Het voorgenomen plan past hiermee binnen doelstellingen die in het Klimaatsbeleidsplan 2009 worden gesteld. Zo wordt met het voorliggende plan bijgedragen aan het behalen van de doelstelling betreffende het aandeel hernieuwbare energiebronnen (verhogen naar 20% in 2020). Daarnaast acht de gemeente de toepassing van zonne-energie het belangrijkste middel om duurzame energie op te wekken op decentraal niveau.

3.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijke beleid. Het draagt bij aan de doelstelling om het aandeel hernieuwbare energie te verhogen. Het plangebied ligt in een gebied welke geschikt is geacht om hier een bijdrage te leveren aan alternatieve energiebronnen en het zonnepark wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast, aansluitend om de geldende landschapskenmerken.

3.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men per 1 januari 2017 te maken met de nieuwe Wet natuurbescherming (dit was de Flora en faunawet). Bij gebiedsbescherming heeft men ook te maken met de Wet natuurbescherming (was de Natuurbeschermingswet) en met de Ecologische Hoofdstructuur/ Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).

4.2.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. De EHS/NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS/NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In EHS/NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Natura 2000

Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden ligen op circa 18,3 kilometer ten zuiden van het plangebied en op 20 kilometer ten oosten van het plangebied. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van de Natura 2000-gebieden, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking.

EHS/NNN

Het dichtsbijzijnde EHS/NNN-gebied ligt op circa 2,6 kilometer ten noorden van het plangebied (zie afbeelding 10). Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van dit EHS/NNN-gebied. Van afname van areaal is geen sprake. Een nadere toetsing aan het EHS/NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0010.png"

Afbeelding 10: Weergave van de ligging van EHS/NNN gebied, ten opzichte van het plangebied (Bron: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000.

4.2.2 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Er heeft een quickscan plaatsgevonden naar mogelijke consequenties vanuit de natuurwetgeving en -beleid. Het onderzoek heeft bestaan uit een visuele inspectie van de locaties en het raadplegen van vrij beschikbare verspreidingsgegevens van beschermde planten- en diersoorten. Op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkeling en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen. De quickscan is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Conclusies en aanbevelingen vanuit de quickscan flora en fauna

Bij de geplande ingreep worden mogelijk verblijfplaatsen van de gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis en de steenmarter aangetast. Daarnaast gaat mogelijk leefgebied voor de poelkikker, rugstreeppad en de veldspitsmuis verloren. Overtreding van de natuurwetgeving is daarom op voorhand niet uit te sluiten. Het is aan te bevelen aanvullend onderzoek naar vleermuizen, poelkikker, rugstreeppad, steenmarter en de veldspitsmuis uit te laten voeren alvorens men met de werkzaamheden wil beginnen. Om schade aan broedgevallen van algemene vogels te voorkomen, wordt de ingreep bij voorkeur buiten het broedseizoen uitgevoerd.

Aanvullend natuuronderzoek

Gezien de conclusies en aanbevelingen uit de quickscan flora en fauna is aanvullend onderzoek verricht naar steenmarter, vleermuizen, poelkikker, rugstreeppad en veldspitsmuis. Dit aanvullende onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Steenmarter

In de uitgevoerde quickscan wordt gesteld dat de boom met holten mogelijk geschikt kan zijn als verblijfplaats voor steenmarter. Uit nader onderzoek van deze holte zijn geen sporen gevonden die wijzen op bewoning van steenmarter. Deze aanwezigheid van deze soort kan gemakkelijk vastgesteld worden aan de hand van sporen. Verblijfplaatsen van steenmarter zijn niet aanwezig binnen het plangebied. Met de ontwikkeling worden negatieve effecten op steenmarter uitgesloten.

Vleermuizen

Een grote boom in het zuiden van het plangebied bevat meerdere holten. Hierdoor is deze geschikt als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen als de gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis. Bij nadere inspectie bleek de boom gedeeltelijk hol en staan de holten met elkaar in verbinding. De boom bleek goed te inspecteren en er zijn tijdens de inspectie geen sporen van vleermuizen aangetroffen die wijzen op bewoning. Een belangrijke functie als kraamverblijfplaats of winterverblijfplaats kan op basis van dit aanvullende veldbezoek uitgesloten worden. Wel kan de boom een functie hebben als zomerverblijfplaats of tijdelijke rustplaats voor een enkele individu. Hiervoor worden ontheffingen verleend. Dit staat daarmee de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Poelkikker

Van poelkikker wordt gesteld dat de aangrenzende watergang als voortplantingsbiotoop kan dienen en het aanliggende gebied als landbiotoop kan dienen. Mocht poelkikker de watergang inderdaad als voortplantingsbiotoop gebruiken dan zal mogelijk de aanliggende ruigtestrook als landbiotoop gebruikt worden. Het mogelijke voortplantingsbiotoop blijft behouden. Negatieve effecten op poelkikker kunnen eenvoudig voorkomen worden door de ruigetestrook in te passen in de plannen en de werkzaamheden in deze ruigtestrook in het voorplantingsperiode van poelkikker uit te voeren wanneer de exemplaren zich in het voortplantingswater bevinden. Negatieve effecten worden dan niet verwacht op poelkikker, waardoor deze soort de uitvoerbaarheid van de plannen niet in de weg staat.

Rugstreeppad

De rugstreeppad is een typische pionier soort, die voorkomt op terreinen met een hoge natuurlijke of mensen ingebracht dynamiek. Naast natuurlijke terreinen als wateren in duinen en uitwaarden zijn dit ook bouwterreinen, groeven en zandafgravingen. Ter plaatste van de voormalige zandwinplas vinden geen werkzaamheden meer plaats, en is het terrein volledig vergrast waardoor er vrijwel geen geschikt biotoop meer aanwezig is voor rugstreeppad. Daarnaast bevinden de dichtsbijzijnde populaties van rugstreeppad zich op meer dan 20 kilometer (rond het Hullenzand). Hoewel de soort een behoorlijke dispersie afstand heeft is dit te ver om gebied rond Coevorden te bevolken. Rugstreeppad wordt niet verwacht in het plangebied.

Veldspitsmuis

De akkerranden, ruige vegetaties en het struweel kunnen door de veldspitsmuis worden gebruikt als leefgebied. Deze vegetaties bevinden zich aan de randen van het plangebied en kunnen gemakkelijk ingepast worden in de plannen, waardoor eventueel leefgebied voor de soort behouden blijft. Negatieve effecten op de soort die de uitvoerbaarheid van de plannen in de weg staan worden dan ook niet verwacht.

Conclusie

Indien gewerkt wordt volgens bovenstaande maatregelen en werkwijze worden er geen negatieve effecten op eventuele beschermde soorten verwacht. Eventuele aanwezige beschermde soorten kunnen eenvoudig ingepast worden in de plannen, dan wel kan er eenvoudig een ontheffing voor worden aangevraagd. De eventueel voorkomende beschermde soorten staan de uitvoerbaarheid van de plannen, en daarmee het bestemmingsplan, niet in de weg. Wel wordt geadviseerd gericht onderzoek naar het voorkomen van veldspitsmuis, poelkikker en vleermuizen uit te voeren, voordat het plan daadwerkelijk wordt uitgevoerd, om te bepalen of deze soorten daadwerkelijk voorkomen en welke maatregelen dan genomen worden.

4.3 Archeologische waarden

4.3.1 Verdrag van Malta

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. De uitgangspunten van het verdrag hebben hun beslag gekregen in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007).

4.3.2 Provinciaal archeologisch beleid

Zoals in paragraaf 3.3.5 van deze toelichting is aangeven, is in de Omgevingsvisie van de provincie Drenthe het plangebied voor het zonnepark aangeduid als 'Kernkwaliteit archeologie, generiek, behoudenswaardige vindplaatsen'. In deze gebieden wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan, en plannen en initiatieven daarop beoordelen.

4.3.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Coevorden heeft een archeologische beleidsadvieskaart, welke specifieker is dan het provinciale beleid. Aangezien het plangebied een voormalige zandwinlocatie betreft, heeft een groot gedeelte van het plangebied geen archeologische waarden. Alleen een gebied aan de oostzijde is op de archeologische beleidsadvieskaart aangeduid als een mogelijk archeologisch waardevol gebied (zie afbeelding 11). Het betreft daarbij geen AMK-terrein of een wettelijk beschermd monument. Wel zijn beleidsregels opgenomen dat bij verstoringen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld, een archeologisch bureauonderzoek moet worden gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0011.png"

Afbeelding 11: Uitsnede archeologische beleidskaart Coevorden, waarbij met rode pijl het plangebied voor het zonnepark is aangegeven.

Ten behoeve van het plan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, opgenomen in Bijlage 3 Archeologisch onderzoek.

Conclusies archeologisch onderzoek:

Het doel van het archeologische bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Op basis van de landschappelijke ligging binnen een laaggelegen veengebied, de archeologische vondstlocaties uit de omgeving en de ontzanding van het westelijke deel van het plangebied tot ca. 10 m -mv, is aan het westelijke deel van het plangebied geen verwachting meer toegekend en aan het oostelijke deel een lage verwachting voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd.

Op grond van de afgravingen die in het verleden binnen het westelijke deel van het plangebied hebben plaatsgevonden tot ca. 10 m -mv, waardoor daar geen archeologische verwachting meer van toepassing is, de lage archeologische verwachting in het oostelijke deel van het plangebied en het feit dat het te verstoren oppervlak in het gehele plangebied minder dan 500 m2 (slechts 342 m2) bedraagt, wordt geen archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd.

4.4 Cultuurhistorische waarden

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij een afwijkingsbesluit in het kader van de Wro. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

4.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid, voor zover relevant, dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

4.5.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.5.2 Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogt en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

4.5.3 Waterschap Vechtstromen

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

De waterschappen adviseren bij ruimtelijke plannen om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Met de (digitale) Watertoets kan het waterschap haar waterbelangen inbrengen in de ruimtelijke planvorming. Naast het waterbeheersplan is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

4.5.4 Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Het voorliggende plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Onder de zonnepanelen wordt geen gesloten verharding aangelegd, waardoor het regenwater vrij kan infiltreren. Compensatie van verharding is daardoor ook niet aan de orde. De toename van verhard oppervlak (met name de omvormers) is aanmerkelijk minder dan de grens van 1500 m2. De panelen en de constructie wordt uitgevoerd met niet-uitloogbare materialen. Er komt geen afvalwater vrij. Het plan heeft dan ook geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Het plangebied loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen of grondwateroverlast. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedzone zuiveringstechnisch werk of retentiecompensatiegebied.

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 10 februari 2017 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De watertoets (inclusief resultaat) is bijgevoed in Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft daarmee positief wateradvies.

4.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Verkeer en parkeren
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Leidingen
  • Lichtreflectie
  • Electromagnetische straling

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

5.2.2 Onderzoek

Arcadis heeft in 2005 een bodemonderzoek gedaan (zie Bijlage 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan). Destijds is er o.a. vervuilde grond (koper) in de bodem aangetroffen. In 2008 is de locatie gesaneerd (zie afbeelding 11) en is er een schone leeflaag aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0012.png"

Afbeelding 11: Uitsnede kaart uit het Bodemloket, waarop te zien is dat de bodem van het plangebied is gesaneerd.

Bij het RUD is navraag de gedaan naar de locatie. Op 20 april 2010 (kenmerk DO/2010005502) heeft de provincie Drenthe een besluit op het evaluatierapport genomen van een bodemsanering die op het terrein is uitgevoerd. Deze beschikking is opgenomen in Bijlage 6 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Concluderend is hierin het volgende opgenomen (refererend naar afbeelding 12):

  • Geval 1A (koper verontreiniging). Dit geval is als saneringsvariant afgedekt met 1 meter grond. Deze laag zal in stand moeten worden gehouden. Hiervoor heeft de Grondbank GMG (destijds eigenaar/saneerder van het perceel) ook een zogenaamd nazorgplan opgesteld.
  • Geval 2A (Pak verontreiniging). Om dit geval moest als saneringsvariant een hek/afrastering worden gezet. Voor dit geval zijn ook maatregelen vastgelegd.
  • Verder is op het terrein een niet ernstige bodemverontreiniging met minerale olie aanwezig (geval 1B). Omdat dit geval niet ernstig is, geldt hiervoor geen saneringsverplichting. Wel zal bij werkzaamheden in dit gebied de grond dat daar vrijkomt naar een erkende verwerker moeten worden afgevoerd. Bij Geval 1C zijn door middel van handpicking stukken asbest verwijderd.
  • De eigenaar is verantwoordelijk voor de nazorgverplichtingen op deze percelen.

Met betrekking tot bovenstaande zal op locatie 1A bij de uitvoering nader gekeken worden naar de mogelijkheden om plaatsing van de panelen hier mogelijk te maken. Hier zijn een aantal opties voor welke in overleg met de gemeente en RUD afgewogen zullen worden:

  • Ophoging van het terrein
  • Het toepassen van een ballastconstructie op deze plek
  • Het toepassen van een duo pile (panelen komen op ‘tafels’ van 4 poten te staan waarmee slechts een ondiepe fundatie i.c.m. een betonen voet volstaat) op deze plek in plaats van de monopile zoals deze is toegepast in rest van het park.

De sterk verontreinigde grond op locatie 2A zal door een professioneel erkend verwerker afgevoerd worden. Voor het saneren van deze grond zal een saneringsplan ter instemming bij de provincie worden ingediend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0013.png"

Afbeelding 12: Overzichtskaart sanering uit het besluit evaluatie sanering

5.2.3 Conclusie

In het voorliggende plan wordt geen bezoekerscentrum (of een andere ruimte waarin langdurig mensen verblijven) gerealiseerd. Het voorliggende bestemmingsplan voor de realisatie van een zonnepark is uitvoerbaar. Wel dient bij de utivoering rekening te worden gehouden met de maatregelen die zijn genoemd in paragraaf 5.2.2.

5.3 Geluid

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Een zonnepark betreft geen geluidsgevoelige functie. Het zonnepark hoeft dan ook niet beschermd te worden tegen geluidsoverlast. Anderzijds moet worden beschouwd of het zonnepark niet voor geluidsoverlast zorgt op omliggende, geluidsgevoelige functies. In het plangebied worden zonnepanelen geplaatst. Deze zonnepanelen produceren geen geluid. Daarnaast worden er ook geen installaties opgenomen die een wezenlijke geluidsemissie veroorzaken waardoor nader onderzoek noodzakelijk is. De onderdelen die enig geluid produceren (zoals de omvormers en transformator) worden niet aan de randen van het zonnepark gesitueerd. Ze liggen hiermee op ruime afstand van de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige bestemmingen. Daarnaast is er, vanwege de hellende positie van de panelen, geen wezenlijke reflectie van omgevingsgeluid. Door de hellende positie kaatst geluid omhoog. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.4 Verkeer en parkeren

Met het voorliggende plan wordt een voormalige zandwinlocatie in gebruik genomen als zonnepark. Dit heeft geen grote gevolgen voor het verkeer en parkeren. Het zonnepark moet voornamelijk in de aanlegfase en in de ontmantelingsfase bereikt worden via de ontsluiting, en daarnaast alleen op heel beperkte schaal ten behoeve van het beheer. Het zonnepark is niet openbaar toegankelijk.

Het zonnepark kan op een veilige manier (zonder overlast voor omwonenden) worden ontsloten. Er wordt aangesloten op de Nieuwe Dijk, aan de noordkant van het plangebied. Het betreft een kleinschalige rechtstreekse, overzichtelijke, ontsluiting op het wegenstelsel, die past bij de schaal van de ontwikkeling. Direct in de nabijheid van de ontsluiting is in het plangebied ruimte aanwezig voor het parkeren van enkele voortuigen (ten behoeve van het beheer).

5.5 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met het voorgenomen plan is geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. Er vinden enkel verkeersbewegingen plaats in de aanleg- en ontmantelingsfase. In de gebruiksfase vindt alleen verkeer plaats die samenhangt met het beheer en onderhoud. Het voorgenomen plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

5.6.2 Onderzoek

Om in beeld te brengen of er in het plangebied of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in afbeelding 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00030-0003_0014.png"

Afbeelding 13: Weergave Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Op de risicokaart is te zien dat in de nabijheid van het plangebied, en in het plangebied aan de noordkant, enkele risicobronnen aanwezig zijn. Dit betreffen aardgastransportleidingen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. Gezien de ligging van deze leidingen worden in de noordelijke punt van het zonnepark geen panelen geplaatst, en hoeft hiermee niet te worden gegraven in de grond. Daarnaast heeft afstemming plaatsgevonden met de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (de NAM). De NAM heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het voorliggende plan, mits de zonnepanelen op minimaal 10 meter van het hart van de leidingen worden geplaatst. Hieraan wordt voldaan.

Daarnaast worden op de risicokaart de mogelijke effecten van een aardbeving aangegeven volgens de schaal van Mercalli. Deze schaal loopt van I (niet gevoeld) tot XII (catastrofale schade). Het plangebied ligt in de Mercalli zone VI 'Lichte schade, Schrikreacties'. Dit betreft een gemiddeld niveau en dit heeft geen negatieve consequenties voor de externe veiligheid m.b.t. het voorliggende plan.

In het kader van de veiligheid heeft tevens afstemming plaats gevonden met de brandweer. Op basis daarvan zijn enkele aanpassingen op het ontwerp doorgevoerd en worden maatregelen genomen:

  • Het park heeft twee entrees gekregen zodat het van twee zijden bereikbaar is;
  • Deze entrees zijn vanaf de buitenzijde enkel te openen met een sleutel; vanaf de binnenzijde kunnen deze worden geopend worden zonder sleutel;
  • In iedere container met omvormer wordt een poederblusser opgehangen;
  • De constructies worden geaard;
  • Op het hekwerk worden waarschuwingsborden met 'spanningsgevaar' aangebracht die rondom het park zichtbaar zijn;
  • Er zal een overbelasting beveiliging worden gerealiseerd.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op om het voorliggende plan vast te kunnen stellen.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in eerste instantie doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

De voorgenomen inrichting van de betrokken gronden als zonnepark levert geen hinder of gevaar op voor omliggende gevoelige functies. Wel worden transformators en omvormers geplaatst. Deze worden echter niet aan de randen van het plangebied gesitueerd. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' valt dit onder de activiteit 'elektriciteitsdistributiebedrijven met transformatorvermogen tussen de 10 en 100 MVA'. De grootste richtafstand is die van geluid en bedraagt 50 meter. Voor de omvormers is de vergelijking gemaakt met de activiteit 'elektriciteitsdistributiebedrijven met transformatorvermogen tot 10 MVA'. Voor deze activiteit is in de richtafstanden tabel voor het aspect geluid 30 meter. In het voorliggende plan liggen de dichtstbijzijnde woningen op een grotere afstand. Hiermee kan voldaan worden aan de richtafstanden.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft de realisatie van een zonnepark op een voormalige zandwinlocatie. De realisatie van zonneparken worden niet in het Besluit milieueffectrapportage genoemd. Het plan is daarmee niet m.e.r.-plichtig. Gelet op de kenmerken van het project zullen ook geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

5.9 Leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In de bodem van het plangebied liggen, naast een aardgastransportleiding (zie paragraaf 5.6) voor zover bekend geen primaire hoofdleidingen.

5.10 Lichtreflectie

Van lichtreflectie is geen sprake. De panelen worden maximaal 1,80 meter hoog (boven maaiveld) en worden geplaatst onder een hoek van 15° - 30°. De panelen worden grotendeels aan het zicht onttrokken door de landschappelijke inpassing.

De huidige kwalitatieve zonnepanelen zijn daarnaast voorzien van een anti reflectie coating of folie. Dit zal hinderlijke reflectie voorkomen tijdens normale weersituaties. Als er waterdruppels (parels) op de panelen aanwezig zijn, en de zon gaat op dat moment schijnen, is de ervaring dat er dan nog een risico is van schittering door de waterdruppels. Vaak zal dit verschijnsel van zon en regen tegelijk niet voorkomen.

Tot slot geldt dat op 21 juli de zon op zijn hoogst staat en dan een instralingshoek heeft van 61,2°. Ten aanzien van reflectie geldt voor gladde oppervlaktes, zoals zonnepanelen, dat de hoek van inval gelijk is aan de hoek van uitval. De panelen worden geplaatst onder een hoek van circa 25°. Omdat de panelen op het zuiden zijn gericht en de zon nooit vanuit het noorden zal invallen zal de reflectie nooit naar beneden zijn gericht. De hoek van inval op het paneel 61,2° – 15° = 46,2° ten opzichte van het zonnepaneel. De hoek van uitval is dan ook 46,2° ten opzichte van het zonnepaneel. Hieruit blijkt dat de reflectie altijd omhoog is gericht.

5.11 Electromagnetische straling

Zowel bij de omvormers als de transformatoren zullen extreem laagfrequente elektromagnetische velden (ELF) vrijkomen. Ten aanzien van elektromagnetische straling bij hoogspanningsmasten hanteert de overheid een voorzorgprincipe waarbij een grens wordt aangehouden van 0,4 micro Tesla (ìT). De GGD-en adviseren om ook bij ander bronnen van ELF-EM velden, zoals onderstations en transformatorhuisjes, dit voorzorgsprincipe te hanteren. Vandaar het advies om dit voorzorgsprincipe ook te hanteren bij de ontwikkeling van een zonnepark door de afstand van een zonnepark tot woningen en gevoelige bestemmingen zodanig te laten zijn dat de magnetische veldsterkte bij de gevoelige bestemmingen niet boven de advieswaarde van 0,4 ìT komt. Gezien de relatief grote afstand van zowel omvormers als de transformatoren tot de dichtstbijzijnde burgerwoningen gebeurd dat hier niet.

5.12 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van deze bestemmingsplanherziening is vormgegeven.

6.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

Met betrekking tot het voorliggende plan is daarnaast aangesloten op het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Coevorden, welke is vastgesteld op 9 december 2014. Het plangebied heeft hierin momenteel de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap'. Daarnaast geldt voor een gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' en voor een relatief klein gedeelte aan de noordkant van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Tot slot gelden de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - randveenontginning' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - grootschalig landbouwgebied'. Deze bestemmingen en aanduidingen blijven van kracht. Daarnaast is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepark' toegevoegd, om het voorliggende plan planologisch mogelijk te maken.

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2: Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3: Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap

Deze gronden zijn primair bedoeld voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het ontginningenlandschap en voor de uitoefening van agrarische bedrijven.

Artikel 4: Leiding - Gas

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hogedruk gastransportleiding, afsluiters en een belemmeringenstrook. Hiertoe zijn in dit artikel regels opgenomen.

Artikel 5: Waarde - Archeologie verwachtingswaarde

De voor 'Waarde - Archeologie verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem. Ter behoud en bescherming zijn hiertoe regels opgenomen.

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 6: Antidubbeltelbepaling

Artikel 7: Algemene gebruiksregels

Artikel 8: Algemene afwijkingsregels

Artikel 9: Overige regels.

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 10: Overgangsrecht

In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 11: Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is voor vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, toegezonden aan de provincie Drenthe. In een reactie heeft de provincie aangegeven dat het voorontwerpbestemmingsplan met name van provinciaal belang is, vanwege de provinciale ambities ten aanzien van duurzaamheid. Het voorontwerpbestemmingsplan geeft de provincie geen reden tot het maken van opmerkingen. De vooroverlegreactie is opgenomen in Bijlage 7 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Inspraak en zienswijzen

De initiatiefnemers van het plan hebben direct aanwonenden geïnformeerd over het plan. Daarnaast heeft het ontwerpbestemmingsplan van 15 december 2017 tot en met 25 januari 2018 voor zienswijzen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen ingediend.

De provincie Drenthe heeft per brief van 25 januari 2018 aangegeven dat in de vooroverlegreactie reeds was aangegeven dat het provinciaal belang met name is gelegen in de gezamenlijke ambities ten aanzien van duurzaamheid. Het provinciaal belang is op een voldoende wijze in het plan opgenomen. De Brandweer Drenthe heeft per brief van 23 januari 2018 aangegeven dat de in de toelichting opgenomen paragraaf 5.6 Externe veiligheid voldoet aan de verwachtingen en de afgegeven adviezen. Vanuit de Brandweer Drenthe zijn geen aanvullende maatregelen / opmerkingen. De reacties van de provincie en de brandweer zijn opgenomen in Bijlage 8 en Bijlage 9.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

7.4.1 Kostenverhaal gemeente

Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal (inclusief planschade en leges) is geregeld. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. De vaststelling van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

7.4.2 Financiering zonnepark

De ontwikkeling van zonneparken doet PowerField voor eigen rekening en risico. PowerField werkt samen met nationale en internationale investeerders om de financiering van haar projecten rond te krijgen. Deze zullen, samen met PowerField, zorg dragen voor het benodigde eigen vermogen. Daarnaast zal er vreemd vermogen aangewend worden bij banken. Hierbij kan het gaan om de Triodis Bank en de ASN bank, maar ook een grootbank als ING of Rabobank. Deze banken stellen zich de laatste tijd steeds meer ten doel om meer in duurzaamheid en duurzame energie te investeren. De gunstige rentetarieven die momenteel gelden vergroot de haalbaarheid van grondgebonden zonneparken. Tot slot wordt SDE+ subsidie aangevraagd die voor dit type projecten is bedoeld. Zoals benoemd heeft het Rijk in 2017 het budget van SDE + verhoogd naar 12 miljard euro. Met het voorliggende project is een investering van circa € 6 miljoen gemoeid.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.