direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Park Diepstroeten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Zorginstelling Vanboeijen heeft de afgelopen jaren de huisvesting in het noordelijk deel van Park Diepstroeten gecentraliseerd en vernieuwd. Het zuidelijk deel van Park Diepstroeten is hierdoor vrijgekomen voor herontwikkeling.

Van Wijnen Projectontwikkeling Noord B.V. (hierna Van Wijnen) is voornemens om de bestaande bebouwing in het zuidelijk deel van Park Diepstroeten te slopen en het gebied te transformeren naar een woonbuurt genaamd 'Woonpark Diepstroeten'. In het woonpark worden, gefaseerd over circa tien jaar, maximaal 420 woningen gerealiseerd.

De herontwikkeling is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidoostelijke deel van de stad Assen. In figuur 1.1 zijn topografische kaarten opgenomen waarin de ligging van het plangebied in de stad Assen en de directe omgeving wordt weergegeven. In het rechterfiguur is met de rode omlijning globaal de begrenzing van het plangebied aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied in Assen en indicatieve begrenzing van het plangebied (Bron: Arcgis)

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Buitengebied”. Dit bestemmingsplan is op 20 december 1984 door de raad van de gemeente Assen vastgesteld en goedgekeurd door gedeputeerde staten op 10 december 1985. Figuur 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied'(Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)


Op basis van het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Bijzondere doeleinden'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor openbare medische, verzorgende, onderwijskundige, culturele en sociaal-recreatieve doeleinden met de daarbij behorende bebouwing en erven. In de bouwregels is bepaald dat gebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd, met dien verstande dat maximaal 25% van het bebouwingsvlak mag worden bebouwd. Voor een beperkt deel hebben de gronden in het plangebied de bestemmingen 'Verkeersdoeleinden' en 'Water'.

Opgemerkt wordt dat enkele in het plangebied liggende gronden onderdeel uitmaken van het in procedure zijnde bestemmingsplan 'GGZ / Diepstroeten 1e fase 2012'. Hierna is een uitsnede van de verbeelding van dit in procedure zijnde bestemmingsplan opgenomen. Het gedeelte van het plangebied dat onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan is hierna aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede in procedure zijnde bestemmingsplan 'GGZ/Diepstroeten 1e fase 2012'(Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

De desbetreffende gronden hebben op basis van het bestemmingsplan 'GGZ/Diepstroeten 1e fase 2012' de bestemming 'Maatschappelijk'. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen, woonzorgcentra, zorgwoningen, groenvoorzieningen en waterlopen. Vanboeijen en Van Wijnen zijn overeengekomen dat de desbetreffende gronden bij Woonpark Diepstroeten worden betrokken. Er zal sprake zijn van een reguliere woonfunctie. De in het procedure zijnde bestemmingsplan opgenomen maatschappelijke bestemming komt dan ook te vervallen.

Het herontwikkelen van het zuidelijke deel van het Vanboeijen-terrein naar een woonbuurt met bijbehorende voorzieningen is niet in overeenstemming met het geldende en in procedure zijnde bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

Binnen het plangebied bevinden zich enkele omliggende gronden die geen onderdeel uit gaan maken van Woonpark Diepstroeten. Het betreffen veelal bos- en natuurgronden die overeenkomstig de huidige situatie worden gehandhaafd. Deze gronden zijn in dit bestemmingsplan meegenomen om zodoende het bestemmingsplan goed aan te laten sluiten op omliggende bestemmingsplannen.

1.4 Digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen

Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch planologische kaders waarbinnen Woonpark Diepstroeten, met maximaal 420 woningen, gerealiseerd kan worden. Het betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan.

De systematiek van dit bestemmingsplan wijkt sterk af van het oude vigerende bestemmingsplan. Dit komt met name doordat het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de laatste wet- en regelgeving, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de in de wet verankerde RO Standaarden 2012.

Om te zorgen voor een eenduidige presentatie van bestemmingsplannen binnen de gehele gemeente heeft de gemeente Assen het Handboek Bestemmingsplannen opgesteld. Dit handboek is gebruikt als leidraad bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

1.5 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan “Park Diepstroeten” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr.NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.6 Opzet van de toelichting

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het van toepassing zijnde europees-, nationaal-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de huidige en gewenste situatie binnen het plangebied. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de financiële uitvoerbaarheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de resultaten van de inspraakprocedure en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Algemeen

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het europees-, nationaal-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten beschreven.

2.2 Europees- en rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
2.2.1.1 Algemeen

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Noord-Nederland ( de provincies Fryslân, Groningen en Drenthe) zijn:

  • Het versterken van Energyport door het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven en het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noordwest 380 kV verbinding);
  • Het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen voor gas en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
  • Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord Nederland;
  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen), buisleidingen en het hoofdenergienetwerk in Noord-Nederland;
  • De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma's Zoetwatervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).


In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

De SVIR bepaalt welke nationale belangen zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Deze nationale belangen onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Deze belangen zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

2.2.1.2 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De structuurvisie laat zich niet specifiek uit over de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Wel geldt de verplichting dat aangetoond dient te worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking. In dit geval betreft het een herstructureringsproject van een bestaand stedelijk gebied. De bestaande gebouwen ten dienste van Vanboeijen worden gesloopt en er worden, gefaseerd over de komende tien jaar, maximaal 420 woningen gerealiseerd. In het gemeentelijk beleidsdocument 'Woonplan Assen 2010 - 2030' wordt aangegeven dat tussen 2010 en 2020 naar verwachting 4.650 woningen moeten worden gebouwd om te kunnen voorzien in de woningbehoefte. In de periode 2020-2030 geldt nagenoeg eenzelfde verwachting. Vanwege het vorenstaande is het van belang dat Woonpark Diepstroeten wordt gerealiseerd om zodoende te voorzien in voldoende en geschikte woningen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten opgenomen in de rijkstructuurvisie. Opgemerkt wordt dat voor dit bestemmingsplan de vereenvoudigde procedure van de Crisis- en herstelwet wordt gevolgd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

2.2.2 Crisis- en herstelwet
2.2.2.1 Algemeen

De Crisis- en herstelwet (Chw) is op 31 maart 2010 in werking getreden. De kern van de Crisis- en herstelwet is dat met snelle en zorgvuldige procedures doelgericht wordt gewerkt aan werkgelegenheid en duurzaamheid. Ten tijde van het opstellen van de wet was het bedoeld als maatregel om sneller en sterker uit de recessie te komen. Vanaf 25 april 2013 heeft de wet echter een permanent karakter gekregen.

De procedurele maatregelen bestaan onder meer uit de beperking van het beroepsrecht van bestuursorganen, verruiming van het passeren van gebreken in een besluit en invoering van het relativiteitsvereiste in beroep. Naast de procedurele maatregelen zijn er ook specifieke wijziging aangebracht met het doel om de procedure te versnellen. Deze maatregelen bestaan uit een versnelde behandeling van de zaak (rechtbank/Raad van State), geen pro-forma beroep, verkorte adviestermijnen en versnelde uitspraak (binnen 6 maand).

2.2.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Crisis- en herstelwet

Op de voorgenomen ontwikkeling is, als zelfstandig project, het toepassen van de vereenvoudigde procedure zoals opgenomen in de Crisis- en herstelwet mogelijk. Dit vanwege het feit dat aan het minimaal aantal woningen (minimaal 12), zoals genoemd in hoofdstuk 2 afdeling 6 van de Chw, wordt voldaan. In de publicatie van dit bestemmingsplan wordt de toepassing van de crisis- en herstelwet expliciet vermeld.

Opgemerkt wordt dat het plangebied is gelegen in het projectgebied van de FlorijnAs (een Chw project), maar maakt als project zijnde geen onderdeel uit van de structuurvisie. Wel is de herontwikkeling van Park Diepstroeten, vanwege de aard en omvang, meegenomen in de PlanMER van het programma FlorijnAs om zodoende de cumulatie van de milieueffecten te bepalen. Voor een uitgebreide toelichting op de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op het milieu en de omgeving wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

2.2.3 Vogel- en habitatrichtlijn
2.2.3.1 Algemeen

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet.

2.2.3.2 Toetsing van het initiatief aan de Vogel- en habitatrichtlijn

Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv heeft ter plaatse van het plangebied een ecologische en passende beoordeling uitgevoerd. De resultaten van de onderzoeken worden behandeld in paragraaf 4.8 van deze toelichting. Hier wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met het bepaalde in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.

2.2.4 Europees- en nationaal waterbeleid
2.2.4.1 Algemeen

De Kaderrichtlijn Water (KRW), is een Europese richtlijn. Deze richtlijn is bedoeld om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te houden en te krijgen. Het doel is om in 2015 een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewateren te hebben en een goede chemische en kwantitatieve toestand voor alle grondwateren. Voor grondwater betekent dit onder meer dat er geen directe lozingen mogen plaatsvinden en de toename van chemische verontreiniging moet worden voorkomen.

De Vierde Nota Waterhuishouding is op 22 december 2009 vervangen door het Nationaal Waterplan. Dit is de nieuwe planvorm op Rijksniveau op basis van de nieuwe Waterwet. Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding, waarbij veel van het ingezette beleid uit deze nota's wordt voortgezet. Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid.

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.


De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

2.2.4.2 Toetsing van het initiatief aan het europees- en nationaal waterbeleid

Voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is een waterhuishouding- en rioleringsplan opgesteld. Vanwege de omvang van de ontwikkeling is de waterbeheerder (Waterschap Hunze en Aa's) in een vroegtijdig stadium betrokken bij de planvorming. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op welke wijze het plangebied, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, wordt ingericht. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgestelde aanpak in overeenstemming is met het europees- en nationaal waterbeleid.

2.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe
2.3.1.1 Algemeen

Provinciale Staten van de provincie Drenthe hebben op 2 juni 2010 de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld voor de komende tien tot vijftien jaar. Het is daarmee hét strategisch kader voor de ruimtelijk economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.


De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Wel zijn (binnen de wettelijke kaders) afwijkingen van de Omgevingsvisie mogelijk, zolang de ambities en doelstellingen van de visie niet worden aangetast.

Het is de ambitie van de provincie Drenthe om de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten van de provincie. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het behoud en waar mogelijk de ontwikkeling van de kernkwaliteiten is van provinciaal belang.

2.3.1.2 Visiekaart 2020

Hierna is een uitsnede opgenomen van de Visiekaart 2020. Het plangebied is op deze kaart grotendeels aangemerkt als 'stedelijk gebied' en voor een beperkt deel als 'multifunctioneel'. Daarnaast wordt het gebied gezien als een harde grens tussen stad en land. Opgemerkt wordt dat de visiekaart een globaal karakter heeft. Het woonpark wordt ontwikkeld binnen het bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0004.png"

Figuur 2.1 Uitsnede visiekaart 2020 (Bron: Provincie Drenthe)


'Stedelijk gebied'

Bij stedelijke gebieden is onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische- of gebiedskenmerken, gewenst. Van provinciaal belang is dat stedelijke netwerken 'robuust' zijn. Samenhang, samenwerking en synergie is van belang, zodat er gestreefd kan worden naar een toekomstbestendige ontwikkeling van mobiliteit, woon- en werklocaties, werkgelegenheid en voorzieningen. Deze differentiatie wordt gezien als provinciaal belang.

'Multifunctionele gebieden'

Multifunctionele gebieden zijn gebieden waar geen sprake is van een hoofdfunctie die leidend is. Van belang voor deze gebieden is dat de functies en kernkwaliteiten moeten worden behouden en worden ontwikkeld. Vaak is hier sprake van een gebiedsgerichte benadering waarbij maatwerk is vereist. Het uitgangspunt is dat van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mogen ondervinden van de ontwikkeling van nieuwe of andere functies.

In de volgende subparagraaf wordt nader ingegaan op de provinciale ambities ten aanzien van de thema wonen.

2.3.1.3 Thema: Wonen

De ambitie ten aanzien van het thema 'Wonen' betreft het aantrekkelijker maken van Drenthe als woonprovincie met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Bovenlokale afstemming is nodig om vraag en aanbod op de woningmarkt in balans te houden en om doorstroming op gang te brengen. Binnen deze bovenlokale afstemming voert de provincie de regie.

Voor het verbeteren van de kwaliteit van de woonomgeving worden middelen beschikbaar gesteld uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). De prioriteit ligt bij projecten in centrumgebieden, transformatiegebieden en vroeg-naoorlogse wijken.

De gelaagde kernenstructuur van een regio is de basis voor het invullen van de woningbehoefte. Verder is het belangrijk dat regio's overeenkomstige uitgangspunten hanteren bij locatiekeuzes. Vanuit de doelstelling zorgvuldig en doelmatig om te gaan met ruimtegebruik, wordt het uitgangspunt 'inbreiding voor uitbreiding' gehanteerd. Eerst moet worden ingezet op het gebruik van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied (bijvoorbeeld door herstructurering, verdichting, inbreiding of functieverandering). Pas daarna wordt gekozen voor nieuwe uitleglocaties.

Van belang bij nieuwbouwontwikkelingen is dat rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten voorkomend in het gebied. Hierna zal kort aan worden gegeven welke kernkwaliteiten er voor het plangebied gelden.

2.3.1.4 Kernkwaliteiten

De verantwoordelijkheid voor de kernkwaliteiten binnen de bebouwde kom ligt bij de gemeente. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor archeologie en in specifieke gevallen voor cultuurhistorie. Het provinciaal belang geldt alleen binnen de bebouwde kom als de desbetreffende kern is opgenomen op de kaart cultuurhistorie hoofdstructuur. In voorliggend geval is daar geen sprake van.

Wel is het plangebied (deels) op basis van de kernkwaliteiten kaart aangemerkt als:

  • Archeologie: beekdal
  • Aardkundige waarden: beschermingsniveau middel (regisseren)
  • Landschap: beekdal
  • Natuur: EHS

Archeologie

Het archeologisch erfgoed is de enige bron van informatie over de bewoningsgeschiedenis van de provincie Drenthe van de steentijd tot de middeleeuwen. Het merendeel van het archeologisch erfgoed is onzichtbaar en is daardoor zeer kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Archeologische waarden zijn onvervangbaar en niet te compenseren. Daarom heeft het aspect archeologisch erfgoed een duidelijke plaats in het ruimtelijk beleid. Doelstelling ten aanzien van archeologie is onder meer het in de bodem bewaren (behoud ‘in situ’) van waardevol Drents archeologische erfgoed of – als dat niet mogelijk is – het opgraven en duurzaam veilig stellen (behoud ‘ex situ’) van het erfgoed in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis.

Aardkundige waarden

Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog gewaardeerd wordt. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Het aardkundig erfgoed is de enige informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe. Net als archeologische waarden zijn aardkundige waarden voor het merendeel onzichtbaar, onvervangbaar en niet te compenseren. Ze zijn per definitie kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter dienen te worden behouden en waar mogelijk te worden hersteld zonder dat daarbij het normale landbouwkundig gebruik wordt belemmerd.

Landschap

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap.

Natuur

De belangrijkste natuurgebieden in Drenthe zijn de heidevelden, vennen en hoogvenen op de plateaus en de beekdalen en laagveengebieden aan de randen van de plateaus. Vooral de hoogvenen, de natte heide en de bossen op de droge zandgronden zijn gevoelig voor een warmer klimaat. De beken ontspringen op de voedselarme hogere gronden en stromen door een geleidelijk voedselrijker wordende bodem af naar de lage randen. De belangrijkste natuurgebieden en de tussenliggende verbindingen samen vormen de basis van de EHS in Drenthe. Bij het robuust maken van de EHS wordt gefocust op onderstaande aspecten:

  • Het realiseren van grotere, aaneengesloten natuurgebieden en het laten vervallen van de EHS-status voor kleinere, verspreid liggende gebieden.
  • Het versterken van de verbindingen in het netwerk, in combinatie met het verminderen van het aantal verbindingen.
  • Bij het verbinden van gebieden zo veel mogelijk gebruikmaken van de beekdalen.

2.3.1.5 Toetsing van het initiatief aan de provinciale omgevingsvisie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt goed aangesloten op de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de provinciale omgevingsvisie. Een bestaand stedelijk gebied wordt geherstructureerd, van een uitleglocatie is dan ook geenszins sprake. Bestaande gedateerde bebouwing wordt gesloopt en er wordt een gevarieerd en aantrekkelijk woongebied gerealiseerd. Door het realiseren van de woningen wordt op een inbreidingslocatie voorzien in de woningbehoefte. Met de kernkwaliteiten die voor het gebied gelden is tijdens de planvorming nadrukkelijk rekening gehouden, onder meer in de vorm van behoud van bestaande groenstructuren en in het stedenbouwkundig ontwerp nadrukkelijk de aansluiting te zoeken met het naastgelegen Nationaal Landschap. Voor een nadere toelichting op de wijze waarop in dit plan met de kernkwaliteiten rekening is gehouden wordt verwezen naar hoofdstuk 3 en 4 waar nader wordt ingegaan op de planbeschrijving en milieu- & omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit bij het uitgangspunt 'inbreiding voor uitbreiding' en in voldoende mate rekening houdt met de kernkwaliteiten voorkomend binnen het plangebied.

2.3.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe
2.3.2.1 Algemeen

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe (POV) bevat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie. De verordening legt randvoorwaarden vast waaraan gemeenten bij ruimtelijke planontwikkeling gehouden zijn.

Op 9 maart 2011 is de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld, met de "Vijfde wijzigingstranche Provinciale omgevingsverordening". Met deze tranche is hoofdstuk 3 Ruimtelijk Omgevingsbeleid als onderdeel aan de bestaande POV toegevoegd. De toevoeging vloeit voort uit de Omgevingsvisie en de daarin neergelegde sturingsfilosofie. De verordening behelst een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd.

Opgemerkt wordt dat enkele gronden gelegen binnen het plangebied onderdeel uitmaken van de 'Ecologische Hoofdstructuur (EHS)'. Dit betreffen gronden waar geen ontwikkeling plaatsvindt, maar in dit bestemmingsplan zijn meegenomen om zodoende dit bestemmingsplan goed aan te laten sluiten op omliggende bestemmingsplannen. De EHS betreft een provinciaal belang, echter brengt de ontwikkeling geen negatieve effecten (o.a. areaal vermindering) met zich mee. Dit is aangetoond in de ecologische beoordeling, waarvan de onderzoeksresultaten zijn opgenomen in paragraaf 4.8. De gronden onderdeel uitmakend van de EHS hebben in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - EHS' gekregen. Binnen deze dubbelbestemming is de bescherming en ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden vastgelegd.

In voorliggend geval zijn artikel 3.15 (Zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 3.25 (Woningbouw) met name van belang. Hierna zijn de desbetreffende artikelen opgenomen.

2.3.2.2 Zorgvuldig ruimtegebruik (SER-ladder)
  • 1. Een ruimtelijk plan kan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de SER-ladder gerechtvaardigd is.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval begrepen agrarische bebouwing, bebouwing voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten de opsporing en winning van delfstoffen als aardgas en aardolie of voor de levering van gas, water of elektriciteit.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op ontwikkelingen die vallen onder een Rood-voor-groen dan wel Ruimte-voor-ruimte regeling.

In voorliggend geval is uitsluitend het eerste lid van toepassing.

2.3.2.3 Woningbouw
  • 1. Een ruimtelijk plan laat geen nieuwe woningbouw toe die buiten de afspraken vallen die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de woonvisie.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bedrijfswoningen, een tweede woning bij een agrarisch bedrijf, recreatiewoningen, het splitsten van boerderijen in twee of meer woningen en nieuwbouw die past binnen de kaders van de provinciale Rood-voor-groen dan wel de Ruimte-voor-ruimte regeling.


In voorliggend geval is uitsluitend het eerste lid van toepassing.

2.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de provinciale omgevingsverordening

Dit bestemmingsplan is opgesteld om een woningbouwontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk te maken. Door het gebied om te vormen naar woonpark wordt op een inbreidingslocatie voorzien in de woningbehoefte, dit sluit aan bij het principe van de SER-ladder als genoemd in artikel 3.15 van de omgevingsverordening. Daarnaast past de ontwikkeling binnen de regionale woningbouwprogrammering zoals opgenomen in de Regiovisie Groningen - Assen 2030. In 2004 is tussen de gemeenten en de provincie een convenant gesloten waarin de partijen onderschrijven de inzet benodigd voor de uitvoering van hetgeen opgenomen in de regiovisie ter hand te nemen. Voor de regiovisie wordt verwezen naar subparagraaf 2.4.1. De ontwikkeling is tevens in overeenstemming met de gemeentelijke beleidskaders ten aanzien van de woningbouwprogrammering. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 2.5. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Regiovisie Groningen - Assen 2030
2.4.1.1 Algemeen

De eerste Regiovisie Groningen-Assen 2030 werd in 1999 vastgesteld. Daarin koos de Regio voor een ontwikkeling tot stedelijk netwerk. Niet lang daarna werd in het nationale ruimtelijke beleid de regio aangewezen als een van de zes nationale stedelijke netwerken. De geactualiseerde regiovisie is in november 2004 door het college van de gemeente Assen vastgesteld.

In 2030 moet de regio een schakelrol vervullen tussen belangrijke stedelijke centra in Noordwest-Europa. Er ontstaat een noordelijke ontwikkelingsas tussen Antwerpen, Rotterdam, Amsterdam, Bremen, Hamburg en verder richting Berlijn en Kopenhagen. Een snelle treinverbinding tussen Amsterdam en Groningen (en het doortrekken daarvan naar Duitsland) geeft een forse impuls aan deze ontwikkelingsas.

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling zijn de programma's voor de stedelijke centra van belang.

2.4.1.2 Programma's voor de stedelijke centra

De Regio Groningen-Assen wil zorgen voor een voldoende en gevarieerd aanbod van aantrekkelijke woningen en woonomgevingen voor elk huishouden in de regio. Zo'n gevarieerd aanbod bestaat bijvoorbeeld uit kleine en grote woningen, woningen voor hoge en lage inkomens, koopwoningen en huurwoningen, woningen geschikt voor ouderen en voor jongeren, woningen dichtbij de voorzieningen in de stad en in het groene buitengebied. De veranderingen in de vraag naar woningen leiden tot bijstelling van de woningbouwopgaven en de kwaliteiten in de regio.

Meer stedelijk wonen

Steeds meer woonconsumenten blijken waardering te hebben voor de stedelijke woonmilieus. Het concentreren van nieuwe woningen in en bij de twee stedelijke gebieden Groningen/Haren en Assen speelt op deze ontwikkeling in. In het bouwprogramma moet voldoende aandacht zijn voor de huursector (met name het meergezinssegment) en voor de huisvesting van ouderen en jongeren.

Transformatie van steden

Om in de stedelijke vraag te voorzien worden de bouwmogelijkheden binnen het bestaande stedelijke gebied zoveel mogelijk benut. De kwalitatieve vernieuwing van de bestaande woningvoorraad vormt een belangrijke opgave voor het realiseren van een aantrekkelijk en passend woonmilieu. Daarnaast worden bijvoorbeeld verouderde bedrijventerreinen herontwikkeld als woongebied. De gemeenten nemen het herstructureringsprogramma (sloop-nieuwbouw, transformatie, upgraden van de voorraad) krachtig ter hand. Dit vergt een grote inzet van veel partijen en blijkt bijzonder kostbaar, maar het leidt tot uitstekende resultaten. In totaal gaat het tot 2020 om bijna 20.000 te vernieuwen woningen.

Nieuwbouw

Aanvullend op de stedelijke transformatie worden nieuwe locaties ontwikkeld aan de randen van Assen, Groningen, Hoogezand-Sappemeer en bij Leek/Roden, alle in de T-structuur gelegen. De schakelgemeenten in Groningen en de Drentse kernen voorzien in de woonvraag naar het dorpse en het landelijke wonen. De totale nieuwbouwopgave in de regio bedraagt tot 2020 bijna 43.000 woningen.

Verdeling woningbouwprogramma over de regio

De Regio Groningen-Assen houdt bij de toedeling van woningbouwaantallen naar de afzonderlijke gemeenten veel rekening met het draagvlak van natuur en landschap. Aan de hand van monitoring van de werkelijke ontwikkelingen zullen de cijfers van tijd tot tijd worden aangepast. Vooral door de woningbouw sterk te concentreren in en rond Groningen, Assen, Hoogezand-Sappemeer en Leek/Roden. Vanwege het ontzien van natuur en landschap wordt een substantieel deel van de woningbouwtaakstelling van Noord-Drenthe toebedeeld aan de stad Groningen en de gemeente Hoogezand-Sappemeer.

2.4.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Regio Visie Groningen - Assen 2030

Assen wordt expliciet als stad genoemd waar woningbouw sterk dient te worden geconcentreerd. Door het herontwikkelen van het voormalige Vanboeijen-terrein naar woonbuurt wordt hier invulling aan gegeven. Het plan gaat uit van diverse woningtypen in verschillende prijsklassen. Naar verwachting zal circa 15% van het beoogde woningbouwprogramma in de huursector (sociale en/of vrije sector) worden ondergebracht. Het woonpark biedt, vanwege het gevarieerde programma, voor vrijwel alle doelgroepen een geschikte woning. Het herontwikkelen van het voormalige Vanboeijen-terrein past binnen de programma's voor de stedelijke centra zoals genoemd in de regiovisie.

2.4.2 Beleid waterschap Hunze en Aa's
2.4.2.1 Algemeen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het plangebied is gelegen in deelstroomgebied Eems. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking.

Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's. Het beleid van het Waterschap Hunze en Aa's staat beschreven in het Beheerplan 2010-2015. In het waterbeheerplan staan de korte en lange termijn doelstellingen van het waterschap. Het waterschap kiest daarbij voor ruimtelijke, duurzame oplossingen, zowel in tijd als kwaliteit, waarbij het gedachtegoed van het Waterbeheer 21e eeuw en Kaderrichtlijn Water (KRW) nadrukkelijk is meegenomen.

2.4.2.2 Toetsing van het initiatief aan het Beleid waterschap Hunze en Aa's

Bij het opstellen van het waterhuishouding- en rioleringsplan is nadrukkelijk rekening gehouden met de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in het Waterbeheersplan 2010-2015. In paragraaf 4.10 is de watertoets opgenomen en wordt nader beschreven hoe om wordt gegaan met het aspect water. Hier wordt geconcludeerd dat in de planvormingfase voldoende rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige situatie en de afhandeling van het afvalwater.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Assen 2030
2.5.1.1 Algemeen

De gemeenteraad van Assen heeft op 11 februari 2010 'Structuurvisie Assen 2030' vastgesteld. Het betreft een integrale structuurvisie waarin vooruit wordt geblikt naar het jaar 2030. De ambitie is dat Assen sociaal en duurzaam doorgroeit en zich verder ontwikkeld als de dynamische, aantrekkelijke en karakteristieke hoofdstad. In de structuurvisie wordt aangegeven op welke wijze de gemeente verwacht dit te kunnen bereiken.

Met betrekking tot de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling zijn de hoofdlijnen van het beleid ten aanzien van de thema 'Wonen' met name van belang.

2.5.1.2 Hoofdlijnen beleid thema: Wonen

Het woningaanbod moet aansluiten op de vraag. In de Regio Groningen-Assen is afgesproken dat tot 2030 11.000 woningen in Assen worden gebouwd. Een belangrijk deel van de nieuwbouw wordt gerealiseerd in de bestaande stad. Daarbij wordt ingezet op een grote variatie aan woonmilieus. Binnen de Europaweg is ruimte voor stedelijke woonmilieus, daarbuiten wordt in groenstedelijke woonmilieus de relatie gezocht met het landschap. De gemeente Assen wil met woningcorporaties en ontwikkelaars vergaande afspraken maken over onder andere de nieuwbouw (aantallen en typen woningen), de herstructurering van wijken en het inrichten van openbare ruimtes. Ook maakt de gemeente afspraken over maatregelen om de doorstroom te bevorderen en de huisvesting van zorgbehoeftigen en andere kwetsbare groepen. Nieuwe woningen moeten worden gebouwd in een bij Assen passende stijl.

Bij het ontwerpen van nieuwe woningen en gebouwen is het tevens van belang om rekening te houden met de energiebehoefte. Nieuwbouw in Assen dient zo energie-efficiënt mogelijk te zijn. Dat vraagt om het gebruiken van duurzame materialen en het toepassen van nieuwe technieken. Daarnaast wordt gestreefd naar woningen en gebouwen die in hun eigen energiebehoefte kunnen voorzien en dient waar mogelijk lokale energieopwekking mogelijk te worden gemaakt.

2.5.1.3 Toetsing van het initiatief aan Structuurvisie Assen 2030

De voorgenomen ontwikkeling draagt op een inbreidingslocatie bij aan het voorzien in voldoende woningaanbod. Er vindt geen ruimtebeslag op de groene omgeving plaats. Het omliggende landschap evenals de bestaande groenelementen vormden de basis bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp. Het woonpark is ontworpen als een groenstedelijk woonmilieu met een sterke relatie met het naastgelegen Nationaal Landschap. Dit bestemmingsplan voorziet in voldoende flexibiliteit om, wanneer de woningmarkt daar aanleiding toe geeft, het woningbouwprogramma zodanig aan te passen dat het aansluit bij actuele vraag naar woningtypen. De woningen worden gebouwd conform de laatste duurzaamheidsnormen zoals opgenomen in het Bouwbesluit.

2.5.2 Structuurvisie FlorijnAs
2.5.2.1 Algemeen

Op 27 oktober 2011 is, op grond van de Crisis- en herstelwet, de structuurvisie 'FlorijnAs' vastgesteld. De FlorijnAs is het belangrijkste ontwikkelingsgebied van de gemeente Assen. Tot 2030 vinden hier de meeste ontwikkelingen plaats die de groei naar 80.000 inwoners faciliteren. De FlorijnAs is een breed programma met uiteenlopende ruimtelijke onderdelen: herontwikkeling, transformatie, revitalisering, intensivering van het ruimtegebruik, herinrichting, infrastructurele ingrepen, een nieuw bedrijventerrein en landschapsontwikkeling. Vanwege het belang van de FlorijnAs voor de economie van Assen en omgeving is besloten gebruik te maken van de Crisis- en herstelwet (Chw).

2.5.2.2 Toetsing van het initiatief aan Structuurvisie FlorijnAs

Het herontwikkelen van het voormalige Vanboeijen-terrein is als project niet als zodanig opgenomen in de structuurvisie. De ontwikkeling is wel in het kader van de Plan MER opgenomen, vanwege de omvang en relatie met de projecten die wel onderdeel uitmaken van de structuurvisie. Het voornemen vormt geen belemmering voor het uitvoeringsprogramma zoals opgenomen in de Structuurvisie Florijnas.

2.5.3 Structuurvisie Park Diepstroeten
2.5.3.1 Algemeen

Op 7 december 2006 is de Structuurvisie Diepstroeten door de gemeenteraad van Assen vastgesteld. De visie vormt de verkenning van de (her) ontwikkelingsmogelijkheden van het Hendrik van Boeijenterrein en geeft mogelijkheden voor de realisatie van enerzijds begeleid wonen en anderzijds een woonbuurt met gewone burgerwoningen als onderdeel van het integratieproject.

2.5.3.2 Visie op hoofdlijnen

Inbo Stedenbouwkundigen & Landschapsarchitecten heeft in mei 2003 als eerste opzet een planconcept vervaardigd (mei 2003). In dit planconcept is geprobeerd recht te doen aan de bijzondere kwaliteiten van de locatie, met name landschappelijk, en anderzijds rekening te houden met de bijzondere bewoners (huidig en toekomstig) van het terrein.

Om deze bijzondere woonbuurt te kunnen realiseren zullen er nog vele paviljoens e.d. geamoveerd dienen te worden. Daarnaast zullen ca. 200 cliënten gehuisvest blijven op het terrein. Dit vraagt om een heldere fasering.

Fase 1: Realisatie zorgdeel, het beschermde beschutte deel.

Fase 2: Realisatie van ca. 250 woningen in onderdelen. De paviljoens in het bos zullen in deze fase geamoveerd worden. Tijdsplanning speelt hierbij een belangrijke rol. Tevens zullen de Valk, de Merel en het S&O-gebouw op termijn geamoveerd worden (fase 2a). Hiervoor in de plaats komen ook objecten in het groen, gebaseerd op het esdorpenlandschap. Het landschapspark met woonobjecten wordt ook in deze fase aangelegd.

Fase 3: Verdere doorontwikkeling: Realisatie van overige 350 à 450 burgerwoningen in de vorm van bouwblokken en buitens.


Op 24 mei 2007 heeft er een Lab Sessie plaatsgevonden waarin aan de hand van de Structuurvisie Diepstroeten nader gebrainstormd is wat betreft de invulling van het gebied. In de Lab Sessie is onder meer een fasering aangegeven en zijn er enkele uitgangspunten benoemd, waaronder het behoud van de groenstructuren.

2.5.3.3 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Park Diepstroeten

In deze structuurvisie wordt de eerste aanzet gegeven voor de herontwikkeling van het volledige Vanboeijen-terrein. De opzet beschermd wonen aan de noordzijde en regulier wonen aan de zuidzijde is ongewijzigd gebleven. Daarnaast zijn de uitgangspunten, waaronder behoud van de bijzondere landschappelijke waarden, gelijk gebleven. De structuurvisie heeft als leidraad gedient bij het opstellen van het beeldkwaliteitsplan. Wel zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd waarvan de grootste de afname van het aantal woningen van 700 naar 420 en het stedenbouwkundig ontwerp. Het voornemen past binnen de hoofdlijnen zoals genoemd in de Structuurvisie Park Diepstroeten.

2.5.4 Woonplan Assen 2010 - 2030
2.5.4.1 Algemeen

Het gemeentelijk woonbeleid is vastgelegd in het beleidsdocument 'Woonplan Assen 2010 -2030' dat op 28 januari 2010 door de raad van de gemeente Assen werd vastgesteld. Het woonplan is de uitwerking van het toekomstbeeld van Assen zoals dat is neergelegd in Assen Koerst en de Structuurvisie Assen 2030 voor het thema wonen. In het woonplan is onder andere de woningbouw-opgave voor de korte en langere termijn vastgesteld. Deze opgave is leidend voor de planontwikkeling in de gemeente en wordt geoperationaliseerd middels de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering. Met de ontwikkeling van het Woonpark Diepstroeten wordt een deel van deze opgave ingevuld.

Waar in het woonplan nog werd uitgegaan van een lichte crisisvariant, is inmiddels duidelijk geworden dat dit een te optimistisch uitgangspunt was. Door de aanhoudende recessie en gewijzigd rijksbeleid is een geheel andere situatie op de woningmarkt ontstaan. Bovendien voorspellen de meest recente prognoses een lagere bevolkingsgroei dan destijds werd voorzien. De gewijzigde omstandigheden waren in 2012 aanleiding om de regionale woningbouwafspraken te herzien. Voor alle gemeenten in de regio's Groningen Assen en Noord Drenthe zijn de woningbouwopgaven neerwaarts bijgesteld. Zo is de woningbouwopgave voor de gemeente Assen in 2012 verlaagd naar 300 woningen per jaar. Het plan Diepstroeten past binnen de verlaagde woningbouwopgave en maakt onverkort deel uit van de actuele woningbouwplanning en –programmering van de gemeente Assen.

Mede vanwege de gewijzigde omstandigheden zal het woonplan in 2014 worden geactualiseerd o.a. op basis van een nieuwe woningmarktonderzoek. Daarbij zal opnieuw de kwalitatieve woningbehoefte worden bepaald en de kwalitatieve opgave worden vastgesteld.

2.5.4.2 Woonaanbod

Assen kenmerkt zich door een gevarieerd en aantrekkelijk woningaanbod; rustig en ruim wonen in groenstedelijke woonmilieus, maar ook levendig wonen in een centrum stedelijk setting. Dit alles in de nabijheid van werk en voorzieningen. De gemeente wil de woningbouwopgave voor de komende jaren realiseren met behoud van de 'Asser woonkwaliteit'. Naast het ontwikkelen van nieuwe woonmilieus (variatie) betekent dit dat er ook geïnvesteerd zal worden in de kwaliteit van de bestaande wijken.

Op grond van het beleidsuitgangspunt 'duurzaam ruimtegebruik' heeft de gemeente de ambitie om 100 tot 150 woningen per jaar binnen de bestaande stad te realiseren. Hiermee wordt efficiënt gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte binnen de stad, krijgt Assen een meer stedelijke identiteit en blijft de compactheid van de stad behouden. Door functieverandering is het mogelijk woningen toe te voegen en tegelijkertijd het ruime en groene karakter van de stad te behouden. Daarnaast zal er ook op kleine schaal enige verdichting plaats kunnen vinden. Belangrijke inbreidingslocaties in de actuele gemeentelijke planning en programmering zijn: De Citadel (oplevering 2013), Mercuriuscentrum (oplevering 2013), Nieuw Assen (2013 - 2017), Stadshof (Wander locatie 2012 - 2015), Koningspoort (Acmesaterrein 2014 - 2015), Havenkwartier (2017 - 2027) en Diepstroeten (2014 - 2023).

Onderstaande tabel toont een samenvatting van de actuele gemeentelijke woningbouwplanning en –programmering voor de periode 2013 tot 2030. Het programma omvat plancapaciteit voor de gewenste uitbreiding plus de nieuwbouw die nodig is ter compensatie voor het sloopprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0005.png"

Op grond van de actuele regionale afspraken heeft Assen een woningbouwopgave van circa 300 woningen per jaar. De gemeentelijke woningbouwplanning en –programmering omvat plannen met een totale capaciteit voor bijna 5.200 woningen voor de periode 2013 tot 2030, goed voor gemiddeld circa 300 woningen per jaar.

2.5.4.3 Toetsing van het initiatief aan het Woonplan Assen 2010 - 2030

In het gemeentelijk woonplan wordt Diepstroeten expliciet als belangrijke inbreidingslocatie genoemd. Door het realiseren van een gedifferentieerd programma met maximaal 420 woningen op een binnenstedelijke functiewijzigingslocatie, wordt bijgedragen aan de beleidsuitgangspunten duurzaam ruimtegebruik en een gevarieerd en kwalitatief goed woonaanbod in de stad Assen. Woonpark Diepstroeten heeft de potentie om te worden gekwalificeerd als excellent woonmilieu. In regionaal verband worden dit soort woonmilieus kansrijk geacht, ook in een stagnerende woningmarkt.

De ontwikkeling Diepstroeten maakt al geruime tijd deel uit van de meerjaren woningbouwplanning en –programmering van Assen en is daarin ook na de recente verlaging van de bouwopgave gehandhaafd. In verband met de gewijzigde woningmarkt wordt in de planning op voorhand uitgegaan van een gefaseerde ontwikkeling over een periode van circa 10 jaar.

Het is in het huidige tijdsbestek meer dan ooit van belang dat nieuwbouwontwikkelingen zo veel mogelijk flexibel in kunnen spelen op de vraag uit de markt. Het bestemmingsplan biedt voldoende flexibiliteit om het woningbouwprogramma bij te kunnen sturen mocht de vraag vanuit de markt daar aanleiding toe geven. Het bouwprogramma van Diepstroeten biedt in beginsel geschikt woningaanbod voor meerdere doelgroepen in zowel de huur- als de koopsector. Daarnaast wordt met de uitgifte van circa 50 kavels voor vrijstaande woningen ruimte geboden voor particulier opdrachtgeverschap. Dit sluit aan bij het gemeentelijk beleid om circa 30% van de totale woningproductie te realiseren via particulier opdrachtgeverschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0006.png"

In het vorenstaande is aangetoond dat de ontwikkeling Diepstroeten past binnen het Woonplan Assen 2010 – 2030 en de, in regionaal verband afgesproken, actuele woningbouwopgave.

2.5.5 Duurzaamheidsvisie 2009 - 2015
2.5.5.1 Algemeen

De gemeenteraad van Assen heeft op 2 juli 2009 de 'Duurzaamheidsvisie 2009 -2015' vastgesteld. Assen wil invulling geven aan een duurzaamheidsprogramma waarbij drie pijlers (de mens, het milieu en de economie) evenwichtig worden benadrukt. Assen heeft een goede basis voor een duurzaamheidsprogramma neergezet in bijvoorbeeld het beleidsplan 'Openbare verlichting', de kadernota Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) 'Meedoen en meetellen' en het economisch beleidsplan 'Op de Boeggolf van ontwikkelingen'. Dergelijke nota's bieden een goede opstap naar een geïntegreerd duurzaamheidsprogramma. Maar er is meer nodig om een stevig duurzaamheidsbeleid neer te zetten.

In de visie zijn een zestal speerpunten geformuleerd:

  • kwalitatief hoogwaardig wonen;
  • duurzame bedrijvigheid;
  • duurzame mobiliteit;
  • ruimte voor duurzame energie;
  • groen en water;
  • schoon, gezond en veilig.


In voorliggend geval ligt de nadruk op het speerpunt kwalitatief hoogwaardig wonen. Op dit speerpunt wordt hierna verder ingegaan.

2.5.5.2 Kwalitatief hoogwaardig wonen

Kwalitatief hoogwaardig wonen is één van de speerpunten van de Assense visie op duurzaamheid en milieu. Kwalitatief hoogwaardige bouw is energiezuinig en draagt bij aan de ambitie om een CO2-neutrale stad te worden. De gemiddelde woning in Assen is dus comfortabel en duurzaam, en verbruikt weinig energie.

Bij alle nieuwbouw is CO2 neutraal ontwerpen het uitgangspunt, met bijzondere aandacht voor lokale energieopwekking. Nieuwbouwwoningen met een lage EPC en CO2-neutrale woningen, ofwel woningen met een laag energiegebruik en daarmee lage energielasten, passen bij het streven van de gemeente Assen om voor de lagere inkomensgroepen betaalbare huisvesting te realiseren. Dit alles zonder verlies van wooncomfort en met een gezond binnenklimaat.

Kwalitatief hoogwaardig wonen gaat niet alleen over energiebesparing. Het gaat ook om andere aspecten van duurzaamheid, zoals materiaalgebruik, aanpasbaarheid van gebouwen en om de relatie met de (stedelijke) omgeving, waaronder stadsecologie. De ambitie is om te bouwen met zo min mogelijk (milieu)kwaliteitsverlies in leefomgeving, natuur en landschap. Daarnaast worden duurzaamheidsprincipes in de bouw en bij stedelijke ontwikkeling structureel toegepast.

2.5.5.3 Toetsing van het initiatief aan de Duurzaamheidsvisie 2009- 2015

De nieuwbouwwoningen worden, conform het Bouwbesluit, gerealiseerd met een lage EPC-norm. Dit brengt met zich mee dat voor nieuwbouwwoningen verhoudingsgewijs met bestaande woningen minder energie verbruiken. Daarnaast wordt het voornemen gerealiseerd op een inbreidingslocatie. Van ruimtebeslag op de groene omgeving is dan ook geenszins sprake. Het Nationaal Landschap en bestaande groenstructuren binnen het plangebied vormen de basis in het stedenbouwkundig ontwerp. Geconcludeerd wordt dat met het voorgenomen plan in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect duurzaamheid.

2.5.6 Groenstructuurvisie
2.5.6.1 Algemeen

Met de Groenstructuurvisie legt het gemeentebestuur van Assen het groenbeleid voor de gemeente voor langere termijn vast. De Groenstructuurvisie begint met een blik terug: de groene geschiedenis van Assen strekt zich over vele eeuwen uit. De grote verworvenheden uit die lange periode en het eigen tempo waarin groen groeit vragen ook dat de visie vooruit kijkt. In ruimtelijke zin heeft de visie betrekking op 20 jaar. De concrete acties die de gemeente zich voorneemt bestrijken de periode 2006 - 2010.

De Groenstructuurvisie geeft de drie groene ambities van het bestuur weer:

  • Assen beschermt de bestaande groenstructuren tegen claims op de openbare ruimte. Het gaat zowel om claims op de oppervlakte van het groen als om claims op de kwaliteit van het groen;
  • Assen bouwt waar nodig onvolledige groenstructuren uit en rondt deze af;
  • Assen betrekt de groene belangen vroegtijdig in de ruimtelijke planvorming en zorgt voor een evenwichtige afweging.
2.5.6.2 Groen in de stad: de uitgangspunten en het beeld

Een analyse van het bestaande beleid heeft geleid tot de uitgangspunten voor de Groenstructuurvisie. Voorop staat dat alle functies die in een stad voorkomen zoals wonen, werken en recreëren baat hebben bij een groene omgeving. Groen maakt en houdt de stad en de omgeving leefbaar. Groen zorgt voor verbinding tussen de stedelijke functies onderling en tussen de stad en de omgeving. Het is belangrijk dat het groen zelf kwaliteit en identiteit heeft: het groen moet fraai en beheerbaar zijn en het groen moet herkenbaar zijn. De Groenstructuurvisie beoordeelt die kwaliteit en de identiteit aan de hand van vier criteria:

  • het beeld. De mate waarin het groen aansluit bij het karakter van de stad en het omliggende landschap;
  • de functies. De mate waarin het groen voldoet aan de functies die daaraan zijn toegekend;
  • de aanleg. De balans tussen ontwerp, gebruik en beheer bepaalt of groen letterlijk aanslaat;
  • het beheer. Het beheer bewaart het oorspronkelijke ontwerp en moet tegelijkertijd kunnen inspelen op nieuwe omstandigheden.


De Groenstructuurvisie beschouwt de eerste twee aspecten beeld en functies nadrukkelijker dan de laatste twee. Het gaat immers om de beleidsvraag: wat willen wij bereiken met het groen? In dat licht zijn aanleg en beheer vooral implementatieopgaven.

2.5.6.3 Toetsing van het initiatief aan de Groenstructuurvisie

Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan is er naar gestreefd om zoveel mogelijk van het bestaande groen te handhaven. Het handhaven van het groene karakter is van belang om een aangenaam en aantrekkelijk woon- en leefmilieu te creëren. De parkachtige setting met streekeigen beplanting en bomen zijn belangrijke elementen voor het woonpark. Voor een nadere beschrijving van de groenelementen binnen het woonpark wordt verwezen naar paragraaf 3.3. Hier wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de beleidsuitgangspunten opgenomen in de Groenstructuurvisie.

2.5.7 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan (GVVP)
2.5.7.1 Algemeen

Op 27 januari 2005 heeft de raad van de gemeente Assen het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan vastgesteld. De strategienota Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) van Assen wordt, gebaseerd op het rijksbeleid dat de mobiliteit weer mag groeien, in een aantal stappen uitgewerkt. In de voorliggende strategienota worden de hoofdlijnen van het verkeersbeleid en verkeersstructuren voor de komende tien jaar voorgesteld. Daarna worden in deel- en uitvoeringsnota’s de verschillende onderdelen uitgewerkt.

In dit geval is het beleid ten aanzien van verkeer en vervoer in woongebieden van belang.

2.5.7.2 Verkeer en vervoer in woongebieden

Gemotoriseerd vervoer

Bij de voorgestelde hoofdwegenstructuur zullen op wegen in de woongebieden geen intensiteiten optreden die te hoog zijn voor verblijfsgebied. Daarbij moeten de woongebieden wel als een 30 km regime zijn ingericht, zodat de snelheid van het autoverkeer wordt gereduceerd. Met een maximale snelheid van 30 km/uur kan, met een afgestemde inrichting, een veilige omgeving worden gecreëerd rondom wijkcentra, scholen en verzorgingshuizen.

Openbaar vervoer

Openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de stedelijke ontwikkeling. Naast de strategische functie fungeert het openbaar vervoer ook als een sociale functie voor mensen die niet over een auto beschikken. Dit zijn vooral ouderen en jongeren (scholier/student). Het aantal ouderen in de maatschappij blijft stijgen. Ouderen stellen bijzondere eisen aan het openbaar vervoer zoals sociale veiligheid, comfort en toegankelijkheid. Het huidige openbaar vervoer is daar in het algemeen nog steeds te weinig geschikt voor.

Fietsers

De hoofdlijn van het fietsbeleid blijft het realiseren van een veilig hoofdfietsroutenetwerk van goede kwaliteit. Uitgangspunt is het verbeteren van de aantrekkelijkheid van het gebruik van de fiets. Hierbij gaat het vooral om het verbeteren van doorstroming, veiligheid en comfort.

Voetganger

De voetganger heeft een belangrijke rol in het vervoerssysteem. Vooral bij korte afstanden moet de afstand eenvoudig, snel en schoon te voet te overbruggen zijn. Daarnaast beginnen veel van de verplaatsingen te voet. Hiermee is bijna iedere verkeersdeelnemer dagelijks voetganger. De categorisering van het wegennet heeft geleid tot grote verblijfsgebieden. Het centrum en de woonwijken zijn grotendeels verblijfsgebieden. Door de invoering van 30 km/uur in woonwijken wordt het voor de voetganger veiliger. In een veiliger omgeving zal meer gelopen worden. Hiermee kan het gevoel van sociale veiligheid worden verbeterd.

Parkeren

In woonwijken is parkeren bedoeld voor personenauto’s. De parkeervoorzieningen zijn hierop afgestemd.

2.5.7.3 Toetsing van het initiatief aan het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan

Het gehele woonpark wordt aangemerkt als verblijfsgebied. Er zal in het gehele woonpark een 30 kilometer per uur regime gelden. Bij het stedenbouwkundig ontwerp hebben de aspecten verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en parkeren een belangrijke rol gespeeld. In het stedenbouwkundig ontwerp is dan ook rekening gehouden met de juiste dimensionering van de wegen, voldoende parkeergelegenheid, voldoende veilige routes en oversteekbaarheid voor fietsers en voetgangers. In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen inrichting aansluit bij de uitgangspunten zoals opgenomen in het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan.

2.5.8 Gemeentelijk waterplan
2.5.8.1 Algemeen

In het waterplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juli 2006, heeft de gemeente een strategische visie geformuleerd omtrent het aspect water. De missie van de gemeente Assen omtrent water is een schoon, heel en veilig watersysteem tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

In dit geval is het waterbeleid ten aanzien van in- en uitbreidingsplannen van belang.

2.5.8.2 In- en uitbreidingsplannen

Bij in- en uitbreidingsplannen geldt dat de functies zo moeten worden geordend en ingericht dat deze passen bij de bestaande grondwaterstanden.

Voor de werking van het watersysteem worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Water schoonhouden, scheiden, zuiveren;
  • Water vasthouden, bergen, afvoeren;
  • Water zichtbaar maken.


De gemeente hanteert een risicobenadering. Het watersysteem wordt wel ontworpen op basis van een ontwerpnorm met een inundatierisico van eenmaal in de 100 jaar. Vervolgens wordt de kans dat een gebeurtenis plaatsvindt berekend en beoordeeld tot welke schades dit leidt. Plaatselijk en tijdelijk ongemak in extreme situaties is wel acceptabel, maar water in woonruimten en tuinen wordt niet geaccepteerd.

Water moet een duidelijke en zichtbare plaats krijgen in Assen. Door water zichtbaar te maken wordt niet alleen de belevingskwaliteit van de leefomgeving vergroot, maar wordt ook wateroverlast voorkomen en kunnen ecologische verbindingen worden gecreëerd of hersteld.

2.5.8.3 Toetsing van het initiatief aan het Gemeentelijk Waterplan

Vanwege de aard en omvang van de ontwikkeling is het van belang dat voldoende rekening wordt gehouden met de toename en het afhandelen van afvalwater en hemelwater. Water wordt gezien als een kwaliteit voor het woonpark. In het stedenbouwkundig ontwerp zijn bestaande vijverpartijen en watergangen zoveel mogelijk gehandhaafd. Daarnaast worden er ook nieuwe waterpartijen aangelegd zodat er meer waterberging kan plaatsvinden. Schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de waterpartijen of via het maaiveld. Voor het afhandelen van het afvalwater wordt binnen het plangebied een nieuw rioleringsstelsel aangelegd. Deze zal het afvalwater verzamelen en afvoeren via een DWA-riolering. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op het aspect waterhuishouding. Hier wordt geconcludeerd dat het planvoornemen in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in het gemeentelijk waterplan.

2.5.9 Nota Bodembeheer gemeente Assen
2.5.9.1 Algemeen

De Nota Bodembeheer heeft tot doel hergebruik van grond en baggerspecie te stimuleren en reguleren, waardoor aanzienlijk wordt bespaard op het gebruik van grondstoffen en invulling wordt gegeven aan een verantwoord en duurzaam bodemgebruik. De totale balans van bodemkwaliteit bij hergebruik in de gemeente blijft hierbij gelijk. We spreken dan van ‘stand-still’ op gemeentelijk niveau. Doelstelling hierbij is: een betere kwaliteit realiseren waar gewenst en hergebruik stimuleren waar het kan.

2.5.9.2 Bodemkwaliteitskaart

Op basis van de bodemkwaliteitskaart is het plangebied aangemerkt als:

  • een gebied met als bodemfunctie 'Wonen met tuin';
  • een gebied waarbij de gemiddelde bodemkwaliteit voldoet aan de achtergrondwaarde;
  • een gebied waar de toe te passen bodemkwaliteit LMW1 dient te bedragen;
  • een gebied gelegen in 'Wonen 1945 - 1970' (grond toepasbaar in LMW2 gebieden).

Voor de ontwikkeling is een tweetal historische en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In subparagraaf 4.3.2 worden de resultaten van dit onderzoek behandeld.

2.5.9.3 Toetsing van het initiatief aan de Nota Bodembeheer gemeente Assen

In de verdere planvorming wordt rekening gehouden met de uitgangspunten opgenomen in de Nota Bodembeheer.

2.5.10 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen
2.5.10.1 Algemeen

De gemeente Assen streeft naar een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving. Een van de aspecten daarbij is externe veiligheid. In de “Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen”, vastgesteld op 7 september 2009 is het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Assen in beeld gebracht.

Om ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico's worden gelopen is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen of nabij bestaande risicocontouren. Daarom kiest de gemeente Assen voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Assen de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

In de beleidsvisie Externe Veiligheid worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. Woonwijken;
  • 2. Buitengebied;
  • 3. Bedrijventerreinen;
  • 4. Transportzone (spoor, A28, N33).

2.5.10.2 Woonwijken

Voor woonwijken (hier sprake van) kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. In woonwijken bevinden mensen zich gedurende het grootste deel van de dag en de week. Daar bevinden zich vaak ook de kwetsbare objecten als scholen, winkelcentra, bejaardentehuizen, e.d.

Op bedrijventerreinen kiest Assen voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Bevolkingsdichtheden zijn vaak minder en verblijfstijden in vergelijking met woonwijken korter .Voor de transportzones kiest Assen voor een veiligheidsniveau dat de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen onder voorwaarden mogelijk maakt, ook bij de voorziene ontwikkelingen in transportintensiteit. Voor het buitengebied van het gemeentelijk grondgebied kiest Assen voor een veiligheidsniveau dat gelijk is aan dat van bedrijventerreinen. Het grootste deel van het buitengebied is primair een productiegebied.

Per gebied zijn de ambities vertaald in randvoorwaarden met betrekking tot plaatsgebonden risico en groepsrisico. Dat leidt tot het overzicht in onderstaande figuur en tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0007.png"

2.5.10.3 Toetsing van het initiatief aan de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen (2008)

In de directe nabijheid van het plangebied zijn hogedrukgasleidingen gelegen en bevinden zich transportassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd (N33 en A28). LBP Sight heeft de voorgenomen ontwikkeling onderzocht ten aanzien van externe veiligheid. Verwezen wordt naar subparagraaf 4.5.2 waarin de onderzoeksresultaten nader worden behandeld. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsvisie ten aanzien van externe veiligheid.

2.5.11 Archeologisch erfgoed in de gemeente Assen
2.5.11.1 Algemeen

Met de invoering van de nieuwe Wet op de archeologische Monumentenzorg (Wamz) in 2007 hebben gemeenten wettelijke taken gekregen met betrekking tot archeologie in de ruimtelijke ordening. Bij iedere ingreep moet rekening worden gehouden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische monumenten. Dit is een verplicht onderzoeksonderdeel bij bestemmingsplannen en structuurvisies. Het is aldus de wettelijke taak van een gemeente om beleid op het gebied van archeologie te ontwikkelen.

De gemeenteraad van Assen heeft op 19 april 2012 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Onderdeel van het gemeentelijk archeologiebeleid is een verwachtingskaart met beleidsadviezen. Op basis van de geogenese, geomorfologie, bodemgesteldheid en andere bronnen is voor het grondgebied van Assen een onderscheidt gemaakt in vijf landschappen. Binnen elk landschap zijn vervolgens verschillende landschappelijke eenheden onderscheiden. Deze in totaal 21 landschappelijke eenheden vormen de basis van het archeologische verwachtingsmodel. Naast deze vijf landschappen zijn nog drie categorieën landschappelijke elementen onderscheiden vanwege hun specifieke ontstaansgeschiedenis en daarmee samenhangende archeologische verwachting. Het gaat om de essen (oude landbouwgronden), de veentjes en antropogene landschapselementen (afgravingen, ophogingen e.d.).

2.5.11.2 Toetsing van het initiatief aan het beleidsdocument 'Archeologisch erfgoed in de gemeente Assen'

Oranjewoud heeft in 2003 inzake het plangebied een cultuurhistorische en archeologische inventarisatie uitgevoerd. Voor de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de verwachtingskaart en voor de resultaten van de inventarisatie wordt verwezen naar subparagraaf 4.9.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Vanboeijen wil de kwaliteit van het leven voor haar cliënten (verstandelijk mindervaliden) verbeteren. Integreren in de samenleving is hierbij één van de uitgangspunten. Direct hieruit voortvloeiend ontstaat behoefte aan meer kleinschalige locaties. Dit betekent voor de hoofdlocatie Park Diepstroeten, waar momenteel nog ongeveer 400 cliënten zijn gehuisvest, dat dit aantal de komende jaren zal afnemen tot circa 200 cliënten, in een later stadium mogelijk nog wat verder afnemend. Vanboeijen heeft de afgelopen jaren de huisvesting in het noordelijk deel van Park Diepstroeten gecentraliseerd en vernieuwd. Het zuidelijk deel van Park Diepstroeten is hierdoor vrijgekomen voor herontwikkeling.

Van Wijnen is initiatiefnemer voor de herontwikkeling van het zuidelijk deel van Park Diepstroeten. In de volgende subparagrafen wordt de huidige en gewenste situatie in het plangebied nader beschreven.

3.2 Huidige situatie

Park Diepstroeten ligt binnen het bestaand stedelijk gebied aan de zuidoostelijke rand van Assen. Het plangebied wordt globaal aan de zuidzijde begrensd door infrastructuur (Diepstroeten), aan de westzijde door de spoorlijn (Zwolle - Groningen), aan de noordzijde door het vernieuwde terrein van zorginstelling Vanboeijen en aan de oostzijde door het Nationaal Landschap de Drentsche Aa.

Het noordelijk gelegen Hendrik Van Boeijenoord terrein werd geopend in 1955. De inrichting bood plaats aan ongeveer 300 kinderen, die hoofdzakelijk uit de vier noordelijke provincies kwamen. In de afgelopen 50 jaar heeft het Hendrik van Boeijenoord terrein zich ontwikkeld tot de huidige opzet. Het terrein is in een aantal fasen gebouwd van het noorden naar het zuiden. Dit tekent zich in de ruimtelijke opbouw en de ruimtelijke relatie tussen de verschillende fasen/gebieden. Duidelijk zichtbaar is dat bij uitbreiding steeds gekozen is voor een nieuw vormconcept, volgens de heersende opvattingen, zonder dat naar het totaal gekeken is. Dit heeft geresulteerd in de amorfe structuur die het huidige terrein kenmerkt.

Hierna is een satelliet- en een luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0009.png"

Figuur 3.1 Huidige situatie in het plangebied (Bron: Bing Maps)

In 2004 is gestart met de herinrichting van het noordelijk gelegen Hendrik Van Boeijenoord terrein. Het vernieuwen en centraliseren van de huisvesting van Vanboeijen is inmiddels grotendeels afgerond. Doordat de instelling op locatie Park Diepstroeten aan het inkrimpen is, komt het zuidelijk gelegen terrein beschikbaar voor herontwikkeling.

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een afwisselend parkachtig landschap met opgaande begroeiing, oppervlakten grasland, enkele vijvers, bebouwing (laagbouw), paden en wegen. Voor het overige liggen er in het oosten van het plangebied enkele natuurgronden en een voormalige aftakking van het Anreperdiep. In het noordoosten van het plangebied is een bos aanwezig.

3.3 Gewenste situatie

3.3.1 Algemeen

Van Wijnen is voornemens om de bestaande bebouwing te slopen en het gebied te transformeren naar een woonbuurt genaamd 'Woonpark Diepstroeten'. In het woonpark worden, gefaseerd in de komende tien jaar, maximaal 420 woningen gerealiseerd.

Zoals eerder aangegeven hangt de exacte invulling van het gebied sterk af van de vraag uit de markt, echter is wel een voorlopige verdeling gemaakt qua woningtypen. Zoals het plan nu voorligt, is het aandeel van de verschillende typologieën als volgt:

  • vrijstaand circa 21%
  • 2/1-kap circa 15%
  • hoekwoningen circa 24%
  • tussenwoningen circa 35%
  • appartementen circa 5%


Bij het opstellen van het plan is als uitgangspunt genomen om circa 15% van het programma in de huursector (sociale en/of vrije sector) onder te brengen.

Luc Bos Stedenbouwkundigen heeft voor de ontwikkeling een stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitsplan opgesteld. In de volgende subparagrafen zijn enkele onderdelen uit het plan opgenomen. Voor het volledige stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitsplan wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.

3.3.2 Stedenbouwkundig plan

Het ontwerp voor Woonpark Diepstroeten is gebaseerd op de natuurlijke groei van een Drents esdorp. Bestaande structuren en bijzondere landschapselementen hebben de basis gevormd voor het stedenbouwkundig plan. Het proces van totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp is op te delen in vier te onderscheiden stappen:

  • 1. Behoud bestaande structuren, karakteristieke beplanting en bomen zijn belangrijke elementen voor de waarde van Woonpark Diepstroeten;
  • 2. Aantakken op bestaande landschappelijke structuren en uitbreiden;
  • 3. Verbinden woonpark met naastgelegen Nationaal Landschap;
  • 4. Verbinden gebieden binnen woonpark doormiddel van substructuren.


Vervolgens is het streefbeeld van de morfologie bepaald en is er een stedenbouwkundige invulling aan het gebied gegeven. Hierna is een uitsnede van het stedenbouwkundig ontwerp opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0010.png"

Figuur 3.2 Gewenste situatie in het plangebied (Bron: Luc Bos Stedenbouwkundigen)

3.3.3 Beeldkwaliteitsplan

Het beeldkwaliteitsplan is opgesteld om de beeldkwaliteit van het gebied te waarborgen. Het plan heeft als doel het bieden van een kader ter inspiratie, referentie en toetsing voor de uitwerking van het stedenbouwkundig plan, het ontwerp van de bebouwing en het openbaar gebied.

In het plan zitten twee hoofdthema’s; de landelijke woning en de dorpswoning/villa. Daarnaast zijn er nog drie subthema’s: de Engelse Cottage, de Scandinavische woning en het gebied met de vrije woningen. In het beeldkwaliteitsplan zijn per (sub)thema criteria opgesteld ten aanzien van massa, bouwhoogtes, detailering, materiaal- en kleurgebruik. Hierna zijn enkele referentiebeelden van de bouwstijlen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0011.png"

Figuur 3.3 Referentiebeelden hoofdthema's: Landelijk wonen (links) Dorps Wonen (rechts) (Bron: Luc Bos Stedenbouwkundigen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0012.png"

Figuur 3.4 Referentiebeelden subthema's: Vrije woningen (links) Engelse Cottage (midden) Scandinavische woning (rechts) (Bron: Luc Bos Stedenbouwkundigen)

Naast de criteria ten aanzien van de woningen worden er ook eisen gesteld aan onder meer erfafscheidingen, rooilijnen en soortgelijke stedenbouwkundige aspecten, om zodoende de gewenste beeldkwaliteit te waarborgen. Voor het volledige overzicht wordt verwezen naar het stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitsplan opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

In het stedenbouwkundig ontwerp is veel aandacht voor water. De twee hoefvormige vijvers die nu aanwezig zijn in het gebied worden behouden en aangevuld met een derde vijver bij de noord-entree. Aan de noordwestkant van het plangebied wordt tevens extra ruimte gecreëerd voor waterberging. Zo is er voldoende waterberging in het gebied en wordt de ruimtelijke kwaliteit vergroot. Daarnaast wordt met het creëren van extra waterpartijen goed aangesloten op het nabijgelegen Nationaal Landschap Drentsche Aa.

De bestaande groenstructuur binnen het plangebied wordt grotendeels behouden. Uit een bomeninventarisatie, opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting, is gebleken welke bomen behouden blijven en welke eventueel gekapt kunnen worden. De intentie is om zo min mogelijk bomen te kappen. In het stedenbouwkundig ontwerp betreft de laan langs de Diepstroeterweg (Sportlaan) een belangrijke groenstructuur. De laan komt uit op de brink. Door de afwisseling tussen bosrijke gebieden en open plekken krijgt het plangebied, overeenkomstig de bestaande situatie, een parkachtige uitstraling.

Om de gewenste beeldkwaliteit te waarborgen zijn er aspecten uit het beeldkwaliteitsplan doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.3.4 Doorvertaling stedenbouwkundige- en beeldkwaliteitsaspecten in het bestemmingsplan

Belangrijk uitgangspunt voor de ontwikkeling van woonpark Diepstroeten is de landschappelijke en parkachtige sfeer van de nieuwe woonwijk grenzend aan het Drentsche Aa landschap. Van belang is dan ook om de belangrijke structuren uit het stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitsplan op te nemen in de regels en op de verbeelding in dit bestemmingsplan.

In het stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitsplan zijn vijf structuurelementen genoemd die het landschappelijk raamwerk vormen, te weten: de Diepstroetenlaan, Parkzoom, Meander, Berkenweg en Ommetje. Belangrijke groenstructuren waaronder de groene schegvormige ruimte aan de Parkzoom, de groene ruimte van de woningen grenzend aan het Beekdal en de groene ruimte van de Meander zijn in dit bestemmingsplan bestemd tot 'Groen'. Daarnaast zijn de parkeer- en openbare voorzieningen langs de openbare weg opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Het bestemmingsvlak 'Woongebied' is grotendeels gedefinieerd volgens de beoogde kavelgrenzen. Parkeervoorzieningen, incidenteel groen, toegangswegen en soortgelijke voorzieningen op het binnenerf zijn tevens in de bestemming 'Woongebied' meegenomen. Door deze wijze van bestemmen worden de belangrijkste structuurelementen opgenomen in het stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitsplan gewaarborgd.

Naast de structuur zijn ook de bouwmogelijkheden uit het stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitsplan waar nodig doorvertaald in dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden binnen de bestemming 'Woongebied' hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken toegestaan. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' een appartementengebouw is toegestaan. Per bestemmingsvlak is aangegeven hoeveel woningen er in beginsel zijn toegestaan. Dit aantal komt overeen met hetgeen opgenomen in het stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitsplan. De bouwhoogte van de woningen en het woongebouw zijn vastgelegd en bedraagt maximaal respectievelijk 12 meter en 16 meter. Overige zaken als goothoogten, dakvormen, materiaalgebruik en dergelijke is per (sub)thema vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan.

Het stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitsplan gaat wat betreft de woningbouwkavels vooral in op de eisen ten aanzien van de woningen. Ten aanzien van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken biedt het bestemmingsplan vooral de kaders. Zo mag er bijvoorbeeld bij recht een maximaal gezamenlijke oppervlakte van 65 m² aan bijbehorende bouwwerken bij een woning worden gebouwd, met dien verstande dat de maximale bebouwingspercentage van een bouwperceel nooit meer mag bedragen dan 65 %.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingskwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de onderzoeken naar de milieukundige en omgevingsaspecten beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, waterhuishouding, Besluit milieueffectrapportage en verkeer & parkeren.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen voor de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan geluidgevoelige objecten mogelijk maakt binnen een geluidszone van bestaande geluidsbronnen of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde op geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Bureau Landstra, heeft voor de in dit bestemmingsplan besloten woningbouw, onderzoek verricht naar wegverkeers-, industrie- en railverkeerslawaai (nr. 211133n02, 13 september 2013). De conclusies van dit onderzoek zijn in de volgende subparagraaf opgenomen. Het onderzoeksrapport zelf is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting.

4.2.2 Onderzoeksresultaten
4.2.2.1 Wegverkeerslawaai

Het plangebied is deels gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de N33 en de Diepstroeten. De geluidsbelastingen ten gevolge van deze wegen zijn onderzocht. De doorgaande weg door het plangebied (Sportlaan) is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, ook meegenomen in het onderzoek. Het betreft een 30 km/uur weg waarop de normen van de Wgh niet van toepassing zijn. De conclusies uit het onderzoek ten aanzien van wegverkeerslawaai zijn:

  • Bij drie woningen in de zuidwesthoek van het plangebied dient een dove gevel, een gevel zonder te openen delen, toegepast te worden. De geluidbelasting (Lden) ten gevolge van de N33 bedraagt ten hoogste 53 dB op de overige nieuw te bouwen woningen. De geluidbelasting op deze woningen is hoger dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), er wordt in deze gevallen echter wel voldaan aan de maximaal toegestane geluidbelasting conform de Wet geluidhinder (53 dB).
  • de geluidbelasting (Lden) ten gevolge van de Diepstroeten bedraagt ten hoogste 55 dB. De geluidbelasting is hiermee hoger dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), er wordt echter wel voldaan aan de maximaal toegestane geluidbelasting conform de Wet geluidhinder (63 dB).
  • de geluidbelasting (Lden) ten gevolge van de Sportlaan bedraagt ten hoogste 59 dB. Deze weg hoeft niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Deze waarden zijn wel van belang voor de isolatie van betreffende woningen.

4.2.2.2 Industrielawaai

Ten zuidwesten van het plangebied is het geluidsgezoneerde industrieterrein TT-circuit Assen gelegen. De zone van het TT-circuit is gedeeltelijk over het zuidwestelijke deel van het plan gelegen. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat:

  • de geluidbelasting (Letmaal) ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein TT-circuit Assen ten hoogste 51 dB(A) bedraagt op de nieuw te bouwen woningen in de zuidwesthoek van het plangebied. De geluidbelasting is hiermee hoger dan de voorkeursgrenswaarde (50 dB(A)), er wordt echter wel voldaan aan de maximaal toegestane geluidbelasting van 55 dB(A) uit de Wet geluidhinder.

4.2.2.3 Railverkeerslawaai

Ten westen van het plangebied is het spoortraject Zwolle - Groningen aanwezig. Het plangebied is (deels) gelegen binnen de geluidszone van de spoorlijn. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat:

  • de geluidbelasting (Lden) ten gevolge van het spoortraject ten hoogste 67 dB bedraagt op nieuw te bouwen woningen. De geluidbelasting is hiermee hoger dan de voorkeursgrenswaarde (55 dB), er wordt echter wel voldaan aan de maximaal toegestane geluidbelasting (68 dB) uit de Wet geluidhinder.

4.2.2.4 Maatregelen en hogere waarden

Uit het onderzoek is gebleken dat bij een groot aantal nieuw te bouwen woningen niet voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai en/of industrielawaai. Wanneer de geluidsbelasting op nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, is onderzoek naar bron- en/of overdrachtsmaatregelen noodzakelijk. Voor de onderzochte maatregelen (o.a. aanleggen van geluidsschermen en -wallen) wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van het akoestisch onderzoek. Uit het onderzoek is gebleken dat het treffen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen stuit op onoverkomelijke financiële en landschappelijke bezwaren.

Daarmee wordt de gemeente Assen verzocht om voor 130 woningen een hogere waarde te verlenen. Voor drie woningen dienen dove gevels toegepast te worden.

Voor de woningen waarvoor een hogere waarde wordt aangevraagd, wordt de geluidwering van de gevels per geluidsoort gedimensioneerd op de cumulatieve geluidbelasting teneinde een binnenniveau van 33dB dan wel 35dB(A) te kunnen garanderen.

4.2.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, mits het bevoegd gezag (gemeente Assen) hogere waarden vastgesteld. De gemeente Assen wordt verzocht hogere waarden vast te stellen inzake 130 woningen in het plangebied.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem (in dit geval wonen). Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5728 en NEN 5740.

Tauw en Oranjewoud hebben respectievelijk in 2007 en 2011 inzake het plangebied historische vooronderzoeken uitgevoerd. Oranjewoud heeft in 2011 een verkennend bodemonderzoek verricht. In de volgende subparagraaf zijn de conclusies voortkomend uit deze onderzoeken opgenomen. Voor de onderzoeksrapporten zelf wordt verwezen naar de bijlagen 4 en 5 van deze toelichting.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Uit het historisch vooronderzoek van Tauw blijkt dat er sprake is van vier risicoplaatsen in het plangebied (verdachte deellocaties). Het gaat om twee ondergrondse tanks, één bovengrondse tank en om een erfverharding met puin en sloopafval (oostelijk van de Sportlaan).

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek (Oranjewoud, 27 december 2011) blijkt dat in de boven- en ondergrond van de onverdachte terreindelen maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond aan de onderzochte parameters. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit is de grond hoofdzakelijk beoordeeld als AW2000 grond (schone grond). Plaatselijk is de grond beoordeeld als klasse Industrie grond en klasse Wonen grond. In het grondwater van het plangebied zijn plaatselijk licht tot matig verhoogde concentraties aangetoond van met name zware metalen. Deze verhoogde gehalten (zware metalen) hebben een natuurlijke oorsprong.

In het verkennend bodemonderzoek van Oranjewoud zijn bovengenoemde risicoplaatsen niet onderzocht. Bij aanvang van de aanvraag van de omgevingsvergunning dan wel civieltechnische werkzaamheden dient verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden uitgevoerd ter plaatse van bovengenoemde risicoplaatsen.

Ter plaatse van het plangebied zijn puinfunderingen en puinpaden aanwezig. Puinverhardingen zijn verdacht voor de aanwezigheid van asbest. Voor een uitspraak over de eventuele aanwezigheid van asbest in deze lagen dient een asbestonderzoek te worden uitgevoerd conform de NEN 5897 (in kader van functiebehoud puinpaden en/of bepaling hergebruikmogelijkheden van deze materialen). Ook deze asbestonderzoeken dienen plaats te vinden alvorens een omgevingsvergunning te verlenen.

4.3.3 Conclusie

Op basis van de historische vooronderzoeken wordt het plangebied grotendeels aangemerkt als 'onverdachte locatie'. Gelet op het feit dat het een lange termijn ontwikkeling betreft en een bodemonderzoek een 'houdbaarheid' heeft van 5 jaar, worden indien noodzakelijk aanvullende en actuele bodemonderzoeken bij de aanvraag van de omgevingsvergunningen voor het bouwen van de woningen opgenomen. Ook dienen nog NEN-bodemonderzoeken plaats te vinden ter plaatse van de risicoplaatsen en puinpaden/-funderingen. Het in een later stadium onderzoeken van de bodemkwaliteit ter plaatse brengt geen beperking van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan met zich mee.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.


Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Ingenieursbureau Grontmij heeft, in het kader van de actualisatienotitie PlanMER, het aspect luchtkwaliteit opnieuw beoordeeld. Hierna zijn enkele onderdelen uit de notitie opgenomen. Voor de volledige notitie wordt verwezen naar bijlage 7 van deze toelichting.

De ontwikkeling valt onder het criterium NIBM (niet in betekenende mate). Het extra verkeer vanwege de ontwikkeling van Diepstroeten bedraagt circa 1.900 motorvoertuigen/etmaal. In het Plan MER Florijn As, uitgevoerd in 2011, werd uitgegaan van een groter aantal woningen en hiermee verkeersbewegingen. Desalniettemin werd er ruim voldaan aan de gestelde grenswaarden.

De concentraties op de wegvakken door Park Diepstroeten in de autonome situatie (2030) en de plansituatie (2030) nemen af ten opzichte van de huidige situatie (2010). De toename van de concentraties in de plansituatie (2030) ten opzichte van de autonome situatie (2030) is zeer gering en niet significant.

Op basis van de bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat de effecten op het gebied van luchtkwaliteit zeer gering zijn.

4.4.3 Conclusie

Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare- en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.5.1.1 (Beperkt) kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.

Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.

4.5.1.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of sommige delen van een transportroute. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde, wat wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen van afgeweken kan worden. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.

4.5.1.3 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of transportroute voor gevaarlijke stoffen en een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde. Het bevoegd gezag dient bij de vaststelling van bijvoorbeeld een bestemmingsplan verantwoording af te leggen over de toename van het groepsrisico als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling.

4.5.2 Onderzoeksresultaten
4.5.2.1 Risicokaart Drenthe

Aan hand van de Risicokaart Drenthe is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Drenthe staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0013.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Risicokaart Drenthe (Bron: Risicokaart Drenthe)

Uit de inventarisatie is gebleken dat in en nabij het plangebied gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de weg (N33), over het spoor (Zwolle-Groningen) en via hogedrukbuisleidingen (Gasunie). LBP Sight heeft in 2011 en in 2013 (actualiserend) onderzoek verricht naar hoe het aspect externe veiligheid zich verhoudt ten opzichte van de voorgenomen ontwikkeling. Hierna worden de conclusies uit de onderzoeken weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop en de volledige onderzoeken wordt verwezen naar bijlage 8 van deze toelichting.

4.5.2.2 Onderzoek externe veiligheid 2011

Uit het onderzoek externe veiligheid uit 2011 wordt het volgende geconcludeerd:

  • Het aantal GF3-transporten voor de N33 is volgens de Circulaire 1.500 transporten per jaar. Er bestaat geen PR 10-6-contour. In het kader van groepsrisico wordt opgemerkt dat het aantal transporten met gevaarlijke stoffen over de N33 is afgewogen tegen de bevolkingsdichtheid in een zone van 200 meter ten opzichte van de weg. De bevolkingsdichtheid in het 200 meter gebied is lager dan 30 personen per hectare. De GF3-transportintensiteit van 1.500 bewegingen per jaar valt daarom onder de drempelwaarde. In het kader van groepsrisico is er geen sprake van een belemmering en verdere berekeningen zijn niet noodzakelijk.
  • Bij het spoor bestaat geen PR 10-6-contour. Met de berekeningen is aangetoond dat de bijdrage van het plan aan het bestaande groepsrisico beperkt is. Wel is er sprake van een geringe stijging van het groepsrisico onder de oriënterende waarde.
  • Er bevinden zich in en nabij het plangebied drie aardgastransportleidingen van de Gasunie. Twee van de drie aardgasleidingen kennen geen plaatsgebonden risicocontour. Rond de derde Leiding (N-521-40) komt het plaatsgebonden risico boven het niveau van 10-6 per jaar. Dit gebied strekt zich niet uit over de locatie van de nieuwe woningen. Zowel in de huidige situatie als in de plansituatie bedraagt het niveau van het groepsrisico minder dan 0,3% van de oriëntatiewaarde. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het GR ten gevolge van het plan niet significant/zichtbaar toe. Er is daarmee geen belemmering voor het plan.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de grens-, richt- en oriëntatiewaarden. Wel wordt opgemerkt dat in de huidige situatie al sprake is van een relatief hoog groepsrisico niveau. De ontwikkeling zorgt voor een beperkte stijging van het groepsrisico ten opzichte van het bestaand en daarmee is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

4.5.2.3 Onderzoek externe veiligheid 2013

In het actualiserende onderzoek is, aan de hand van het meest actuele stedenbouwkundig ontwerp (minder woningen en gewijzigde positionering van de woningen t.o.v. situatie in 2011) en de laatste wet- en regelgeving, onderzocht of de conclusies uit het onderzoek van 2011 nog steeds actueel zijn. Uit het onderzoek blijkt dat zowel de plaatsgebonden als groepsrisico's voldoen aan de grens-, richt- en oriëntatiewaarden. Het plan en de omstandigheden zijn niet zodanig gewijzigd dat de resultaten significant anders worden.

Hierna wordt het groepsrisico nader verantwoord.

4.5.2.4 Verantwoording groepsrisico
4.5.2.4.1 Verantwoordingsplicht

Over elke toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van park Diepstroeten t.a.v. de risico’s als gevolg van het spoor. In dit geval is sprake van een geringe toename van het groepsrisico en wordt de oriëntatiewaarde benaderd.

In de motivering van de verantwoording van het groepsrisico moeten de volgende gegevens worden opgenomen:

  • het huidige groepsrisico, het eerder vastgestelde groepsrisico, een aanduiding van het invloedsgebied,de aanwezige dichtheid van personen en de in de toekomst redelijkerwijs voorzienbare dichtheid per hectare in dit invloedsgebied (zie ook de gegevens uit deze rapportage);
  • de bijdrage van de verschillende transportstromen aan het groepsrisico en de redelijkerwijs voorzienbare vervoerstromen in de toekomst (periode van tien jaar) en de invloed daarvan op het groepsrisico;
  • de mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico, zowel nu als in de toekomst (periode van tien jaar), met betrekking tot het vervoer en de ruimtelijke ontwikkelingen en de voor- en nadelen hiervan;
  • de mogelijkheden van de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s;
  • de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de route of het tracé om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.


Het bestuur van de veiligheidsregio dient in de gelegenheid te worden gesteld om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied.

4.5.2.4.2 Eerste aanzet verantwoording

Hoogte groepsrisico

In de bestaande situatie ligt het groepsrisico onder de oriënterende waarde, maar benaderd het groepsrisico bij grote aantallen personen deze waarde. Er is sprake van een kleine toename van het groepsrisico door het plan, maar de oriënterende waarde wordt niet overschreden.

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico

De effecten van calamiteiten op het spoor kunnen het plangebied bereiken. Er zijn maatregelen mogelijk om de aanwezige personen te beschermen tegen deze effecten. De gemeente Assen heeft zich in eerdere besluitvorming/bestemmingsplannen op het standpunt gesteld dat deze niet nodig zijn, omdat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.

Maatregelen voor zelfredzaamheid en hulpverlening

Omdat er sprake is van grotere concentraties van mensen in de nieuwe en de bestaande situatie zal er aandacht geschonken moeten worden aan zelfredzaamheid en hulpverlening. Er moeten in elk geval er adequate toegangswegen zijn voor hulpverlening en aparte vluchtroutes voor de aanwezigen in dit gebied.

De Veiligheidsregio heeft in eerdere adviezen rond het spoor beschouwd welke maatregelen mogelijk en in voorbereiding zijn. In het kader van dit plan worden hierop geen aanvullende maatregelen verwacht. Dit moet echter blijken uit het advies van de Veiligheidsregio.

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg naar de Veiligheidsregio toegestuurd.

4.5.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid. Het deel van de aardgasleiding dat gelegen is binnen het plangebied heeft in dit bestemmingsplan conform de gemeentelijke systematiek de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Leidingen met een druk t/m 40 bar hebben een belemmeringenstrook van 4 meter en leidingen met een druk hoger dan 40 bar van 5 meter. De belemmeringenstrook dient op de verbeelding voor te komen. Vanwege het feit dat de leiding in het plangebied een druk heeft van maximaal 40 bar is op de verbeelding een belemmeringenstrook van 4 meter aangehouden. In de dubbelbestemming worden vanuit het oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid nadere eisen gesteld aan de gebruik- en bouwmogelijkheden.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of bedrijven op een passende afstand van woningen worden gesitueerd. Alleen goed gemotiveerd kan worden afgeweken van de richtafstanden.

4.6.1.1 Gebiedstypering

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Het plangebied dient, vanwege het feit dat het wordt ingericht als reguliere woonbuurt, te worden aangemerkt als een 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.6.2 Onderzoeksresultaten

Aan de hand van vorenstaande regeling uit de VNG-bronchure is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.6.2.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.

4.6.2.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

In de onderstaande tabel worden de activiteiten/functies benoemd welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied. Tevens is aangegeven onder welke milieucategorie deze activiteit of functie valt, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen de gevel van de dichtstbijgelegen nieuwe woning en het bestemmingsvlak van de betreffende functie en wat de daadwerkelijke afstand hiertussen bedraagt.

Functie   Categorie   Richtafstand   Daadwerkelijke afstand  
Werklandschap Assen Zuid   max. 3.2   100 meter   > 250 meter  
Bedrijventerrein Schepersmaat   max. 3.2   100 meter   > 150 meter  
TT Circuit   max. 6   1500 meter   > 2000 meter  
Verkeerspark Assen   max. 4.2   300 meter   > 1200 meter  
Sporthal Lombok   max. 3.1   50 meter   > 100 meter  
Zwembad De Kluut   max. 3.1   50 meter   > 100 meter  
Kerk   max. 2   30 meter   > 35 meter  
Verpleeghuizen e.d.   max. 2   30 meter   > 20 meter  

Er wordt, met uitzondering van de functie 'Verpleeghuizen e.d.', voldaan aan de richtafstanden. Een verpleeghuis (of een soortgelijke maatschappelijke voorziening) kent echter een zeer beperkte milieubelasting op de omgeving. Het laden en lossen van goederen en parkeervoorzieningen ten behoeve van bezoekers liggen aan de andere zijde van de bebouwing. Geluidshinder door verkeersbewegingen van en naar de woonzorgcomplexen is dan ook niet te verwachten. Daarnaast gaat het om kleinschalige woonzorgcomplexen. Tot slot wordt opgemerkt dat dergelijke functies thuishoren in een woongebied, om zodoende zorgbehoevenden in de samenleving te blijven betrekken. Gesteld wordt dat dergelijke functies geen belemmering vormen voor het planvoornemen. Derhalve is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen te verwachten.

4.6.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Geur

4.7.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) ten opzichte van een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.


Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.

De definitief van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

In de omgeving van het plangebied bevinden zich uitsluitend grondgebonden agrarische bedrijven. In dit geval dient, vanwege de ligging binnen de bebouwde kom, de afstand van de nieuwe woningen tot aan deze grondgebonden veehouderijen minimaal 100 meter te bedragen.

Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf is gelegen aan de Anreep 22. Het betreft een melk- en rundveehouderij. De afstand tussen het agrarisch bouwvlak en het plangebied bedraagt minimaal 400 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vaste afstandeis van 100 meter en is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied te verwachten.

Omgekeerd levert de ontwikkeling geen belemmering op voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf.

4.7.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de vaste afstanden met betrekking tot geurgevoelige objecten. Daarnaast heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor omliggende agrarische bedrijven.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Altenburg & Wymenga bv heeft in 2011 onderzoek verricht naar de aanwezige natuurwaarden. In 2013 heeft er een actualiserende ecologische beoordeling plaatsgevonden. In de volgende subparagrafen zijn de resultaten uit de ecologische onderzoeken opgenomen. Voor de rapporten wordt verwezen naar bijlage 9 van deze toelichting.

4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.8.2.1 Gebiedsbescherming
4.8.2.1.1 Natura 2000

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EL&I.

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn het 'Drentsche Aa-gebied' en het 'Witterveld' op respectievelijk 780 meter ten oosten en ruim 2 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden (zoals 'Elpenstroomgebied' en 'Fochteloërveen') liggen op aanzienlijk grotere afstanden van het plangebied. Gezien de relatief grote afstand tot deze laatste twee gebieden, zijn deze niet relevant voor onderhevige toetsing.

De Natura 2000-gebieden 'Drentsche Aa-gebied' en 'Witterveld' zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied. De instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Witterveld' hebben enkel betrekking op habitattypen. Gezien de afstand tot het plangebied, de aard en omvang van de herinrichting en het gebruik van het tussenliggende gebied kunnen effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor dit Natura 2000-gebied op voorhand worden uitgesloten.

De instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied 'Drentsche Aa-gebied' hebben betrekking op een aantal habitattypen, een aantal habitatsoorten (4 vissoorten en Kamsalamander) en een drietal broedvogelsoorten.

Er bestaat geen ecologische relatie tussen het plangebied en de aangewezen broedvogels en Kamsalamander en het plangebied vervult geen ecologische functie voor de aangewezen vissoorten. Om deze redenen kunnen effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze soorten worden uitgesloten. Uit het onderzoek uit 2011 komt naar voren dat het op dat moment onduidelijk was welke effecten de verwachte verkeerstoename na de realisatiefase zal hebben op stikstofgevoelige habitattypen binnen de Natura 2000-begrenzing van het 'Drentsche Aa-gebied'. Inmiddels is een passende beoordeling opgesteld in het kader van de ontwikkeling van de FlorijnAs (GrontMij 2011). Hierin is tevens een effectanalyse opgenomen ten aanzien van de ontwikkeling van Park Diepstroeten. De conclusie van deze analyse luidt dat de plannen geen (significant) negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen habitattypen. Dit geldt tevens voor de habitattypen van overige Natura 2000-gebieden in de omgeving. In 2013 is door Grontmij een nieuwe passende beoordeling opgesteld specifiek voor het plangebied Park Diepstroeten. Deze passende beoordeling is opgenomen in bijlage 10 van deze toelichting. De conclusie in het rapport is dat een significant negatief effect op de desbetreffende Natura 2000-gebieden door de voorgenomen ontwikkeling kan worden uitgesloten.

4.8.2.1.2 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het oostelijke deel van het plangebied maakt onderdeel uit dan wel grenst aan de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). In het onderzoek van Altenburg & Wymenga (2011a) is geconcludeerd dat onder invloed van de toenmalige plannen (geringe) effecten konden optreden op de wezenlijke kenmerken en waarden van het PEHS-gebied. Om deze reden werd geadviseerd contact op te nemen met het bevoegd gezag, de provincie Drenthe, om deze te laten beoordelen of de plannen toelaatbaar waren. Het stedenbouwkundig ontwerp is in beperkte mate gewijzigd, er worden minder woningen gebouwd en de invulling van het plangebied is enigszins gewijzigd. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden.

Opgemerkt wordt dat er geen bebouwing binnen de Ecologisch Hoofdstructuur wordt gerealiseerd, maar dat de desbetreffende gronden uitsluitend zijn meegenomen om het plan goed te laten aansluiten op omliggende omgeving.

4.8.2.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Hierna zijn de conclusies uit de ecologische beoordeling ten aanzien van het aspect soortenbescherming opgenomen.

  • Voor de licht beschermde zoogdier- en amfibieënsoorten geldt bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Om deze reden veroorzaken de plannen geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van licht beschermde soorten.
  • Ten aanzien van groeiplaatsen van middelzwaar beschermde plantensoorten dienen de plannen te worden uitgevoerd volgens een door het Ministerie van EZ goedgekeurde en relevante gedragscode. Indien niet volgens een dergelijke gedragscode wordt gewerkt, dient een ontheffing volgens de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
  • Middels het treffen van mitigerende en/of compenserende maatregelen dient een conflict met de Flora- en faunawet te worden voorkomen ten aanzien van de in het gebied aanwezige zwaar beschermde Poelkikker. Voor de middelzwaar beschermde Alpenwatersalamander geldt, dat een conflict met de Flora- en faunawet kan worden voorkomen door te werken volgens een door het ministerie van EZ goedgekeurde en relevante gedragscode. Indien het ten aanzien van Poelkikker en Alpenwatersalamander niet mogelijk is een conflict met de Flora- en faunawet te voorkomen, dient een ontheffing te worden aangevraagd volgens de Flora- en faunawet.
  • Ten aanzien van Ransuil dient nader onderzoek plaats te vinden om te bepalen of het plangebied jaarrond beschermde nestplaatsen bevat van deze soort. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek dient mogelijk een ontheffing te worden aangevraagd volgens de Flora- en faunawet.
  • De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van overige vogelsoorten, mits wordt voorkomen dat verstoring optreedt van broedende vogels en hun nesten.
  • Er dient een ontheffing volgens de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor het wegnemen van vijf verblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis. Dit betreft een kraamverblijfplaats en vier paarverblijfplaatsen.
  • De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van overige soorten.

In het kader van dit bestemmingsplan is het aspect soortenbescherming voldoende inzichtelijk gemaakt. Bij de verdere planvorming dient rekening te worden gehouden met de te nemen vervolgstappen. Met de zorgplicht zoals opgenomen in de Flora- en faunawet wordt voldoende verzekerd dat de vervolgstappen worden uitgevoerd.

4.8.3 Conclusie

De Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet vormen, indien de bovengenoemde vervolgstappen worden genomen, geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Archeologie & Cultuurhistorie

Oranjewoud heeft voor deze ontwikkeling een cultuurhistorische en archeologische inventarisatie uitgevoerd. In de volgende subparagrafen zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 11 van deze toelichting.

4.9.1 Archeologie
4.9.1.1 Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.9.1.2 Onderzoeksresultaten

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat de bewoningsgeschiedenis in het plangebied vermoedelijk begint rond de Midden Steentijd (8800 voor Chr.). In het plangebied is ooit één archeologische vondst gedaan tijdens graafwerkzaamheden, te weten enkele maalstenen (waarnemingsnummer 214632). Grenzend aan het plangebied ligt het monumentnummer 14445, de middeleeuwse dorpskern van Anreep. In de omgeving van het plangebied zijn echter oudere vondsten bekend uit de Midden Steentijd (monumentnummer 9009) en Vroegere Steentijd (waarnemingsnummer 214461).

Er zijn in totaal 42 boringen gezet om de archeologische en cultuurhistorische verwachting te toetsen en vast te stellen. Ten aanzien van archeologie zijn de volgende verwachtingen uitgesproken:

  • aan de beekeerdgronden en veengronden is een lage archeologische verwachting toegekend. Deze gebieden waren in het verleden water of te nat voor nederzettingsterreinen;
  • aan de moerige eerdgronden is een middelmatige archeologische waarde toegekend. Dit zijn in principe de oeverwallen/flanken van de oude beekdalen. Deze gronden zijn droger en dicht aan het water. Hier kunnen sporen van kleine activiteiten langs het water worden aangetroffen of losse vondsten;
  • aan de veldpodzolgronden is een hoge archeologische verwachting toe te kennen. Deze gronden waren droog en toegankelijk voor bewoning.

Afgezien van het vaststellen van de archeologische verwachting is bij het boren gekeken naar verstoring. Gebleken is dat het terrein van Hendrik van Boeijenoord bodemkundig gezien volledig verstoord is. Dit geldt ook voor het aanwezige (productie)bos, waar de aanplant van bomen de podzolbodem heeft aangetast en voor de akker aan de zijde van Anreep. Deze akker is, mogelijk vrij recent, tot 80 cm diep omgezet. De kans op het aantreffen van intacte archeologische resten is daardoor nihil. De resten kunnen er wel gezeten hebben, maar door de verstoringen zijn ze verdwenen of zwaar aangetast.

Op basis van het onderzoek is de gemeentelijke archeologische beleidskaart aangepast. Een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Assen is opgenomen in figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0014.png"

Figuur 4.2 Gemeentelijke archeologische beleidskaart (Bron: gemeente Assen)

Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is het gebied grotendeels aangemerkt als verstoort tot onder archeologisch niveau. Voor dergelijke gebieden geldt dat geen vervolgonderzoek noodzakelijk is. Een beperkt deel van het plangebied is gelegen buiten het onderzoeksgebied en aangeduid met een archeologische verwachting.

De gronden gelegen in het zuidelijk deel van het plangebied hebben een hoge / middelhoge verwachting. In deze gebieden is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. De desbetreffende gronden zijn weliswaar gelegen binnen het plangebied, echter worden ter plaatse geen bodemingrepen verricht. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voor dit betreffende deel van het plangebied wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

De gronden gelegen in het noordelijk deel van het plangebied hebben een hoge / middelhoge verwachting (beekdal). Bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient er contact te worden opgenomen met de provinciale archeoloog. Gezien het feit dat de Dennenweg in de toekomstige situatie gaat dienen als hoofdontsluiting dient deze weg met 1 meter te worden verbreed over een lengte van 400 meter. De oppervlakte van de bodemingrepen ter plaatse bedraagt minder dan de gestelde 1.000 m2, nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. 

In dit bestemmingsplan zijn de gronden die nog niet archeologisch zijn onderzocht voorzien van dubbelbestemmingen om zodoende eventuele archeologische waarden te beschermen.

4.9.2 Cultuurhistorie
4.9.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

4.9.2.2 Onderzoeksresultaten

Het betreft een gebied waar aan het begin van de 19e eeuw sprake was van uitgestrekte heidevelden, vaak gemeenschappelijk bezit. De verdeling van deze woeste gronden zou pas omstreeks het midden van de 19e eeuw plaatsvinden, de ontginning nog later. Te zijner tijd was, op basis van historische kaarten, binnen het plangebied geen bebouwing aanwezig. Wel bevindt zich in het centrum van het gebied een veenloop welke aan de noordzijde uitmondt in het Anreeperdiep. Sinds 1905 is sprake van kleinschalige bebouwing op enkele plaatsen binnen het plangebied. Deze bebouwing is in de huidige situatie niet meer aanwezig.

Binnen het plangebied zijn op het kaartmateriaal uit 1811-1813 en 1905 enkele loop / zandpaden aangegeven. Een eerste belangrijke op beide kaarten aanwezige verbindingsweg vormt de zuidgrens van het onderzoeksgebied. De route bevat een mogelijke locatie voor een vorde (doorwaadbare plaats) tussen de weilanden. Deze weg, de huidige Diepstroeten, is ook in de huidige situatie nog aanwezig. Een tweede oost-west verbinding dwars door het gebied is zichtbaar in beide kaarten. Rond 1812 loopt vanuit Anreep een voetpad dood op de weidegronden rond de watergang de Diepstroeten. Op het kaartmateriaal uit 1905 is een doodlopende zandweg aanwezig welke na de weilanden in noordelijke richting afbuigt langs de nog aanwezige veenloop en ter hoogte van het Anreeperdiep in westelijke richting doorloopt. Van dit laatste pad resteert binnen het plangebied nog een klein deel.

Resumerend is gebleken dat vanuit cultuurhistorisch oogpunt met name de loop van de sloot (oude meander) tussen het bos en het Vanboeijen-terrein waardevol is. Deze met name in relatie met aan de zuidzijde aanwezige oude cultuurlandschap en het zandpad. De desbetreffende gronden worden niet betrokken bij het woonpark. Van aantasting van de cultuurhistorische waarden is dan ook geenszins sprake.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Waterhuishouding

4.10.1 Algemeen

Zoals in hoofdstuk 2 uiteen is gezet, wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De waterparagraaf is een samenvatting van de afspraken uit het watertoetsproces welke zijn beschreven in het Waterhuishoudings- en rioleringsplan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het Waterhuishoudings- en rioleringsplan welke is opgenomen in bijlage 12 van deze toelichting.

4.10.2 Beschrijving huidig watersysteem

Grond- en oppervlaktewatersysteem

Het plangebied grenst aan het stroomdal van de Drentse Aa (Anreeperdiep, Deuzerdiep). Aan de oostzijde grenst het aan het beekdallandschap met de Veensloot als belangrijke afvoerende watergang. Het Anreeperdiep en de Veensloot maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied is door de gemeente getypeerd als een “nat” gebied. Met name in het voorjaar en in de winter. Op basis van de grondwatertrappenkaart (Provincie Drenthe) geldt voor grote delen van het gebied grondwatertrap V. Bij deze klasse komt een GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) voor die kleiner is dan 25 cm beneden maaiveld. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de aanwezigheid van slechtdoorlatende keileemlagen in de bodem.

Het watersysteem voor het plangebied kan als volgt worden beschreven. Het noordelijk deel van het terrein (fase 1) watert via regenwaterriolering af naar de zijtak van het Anreeperdiep aan de Middenweg. Het zuidelijk deel van het terrein watert in de huidige situatie af naar de watergang langs de Diepstroeten. Deze watergang stroomt vervolgens uit in de Veensloot. Het middendeel van het terrein watert rechtstreeks af naar de Veensloot.

De twee vijvers in het zuidwesten (langs het spoor) liggen geheel bovenstrooms in het systeem en zijn niet van belang voor de ontwatering van het terrein. Er wateren geen delen van het gebied op af. De overige greppels en sloten in het gebied zijn niet het gehele jaar watervoerend. Door infiltratie naar de ondergrond vallen ze droog en fungeren als zaksloot.

Door de hoge ligging ten opzichte van de omgeving bestaat er voor het gebied geen risico op overstroming vanuit het oppervlaktewater.

Riolering

Op het terrein ligt voornamelijk een gescheiden rioolstelsel. Hemelwater van daken en terreinverhardingen wordt via eigen, rond de gebouwen aangebrachte hwa-stelsels, afgevoerd naar het oppervlaktewater. Wegen wateren grotendeels af naar de bermen en aanliggende greppels. Afstromend water infiltreert in de bodem.

Huishoudelijk afvalwater en een enkele straatkolk zijn aangesloten op een vuilwaterstelsel. Dit stelsel bestaat uit drie aparte bemalingsgebieden. De gebieden injecteren op elkaar en het afvalwater wordt vervolgens doorgepompt naar het gemeentelijk riool van gemeente Assen.

4.10.3 Ontwerpgrondslagen Diepstroeten

Als beleidsuitgangspunt geldt dat in ieder geval het huidige oppervlaktewatersysteem gehandhaafd dient te blijven (Stand-still beginsel) en zo mogelijk in geval van herstructurering en revitalisering met bergingscapaciteit wordt uitgebreid in verband met de klimaatveranderingen. Met andere woorden als er bij planontwikkeling sprake is van een herindeling van de openbare ruimte mag geen verlies aan wateroppervlak optreden. Dit moet altijd worden gecompenseerd binnen de grenzen van het watersysteem. De bergingsruimte moet gezocht worden in hetzelfde peilgebied of in een benedenstrooms gelegen peilgebied.

Het stedenbouwkundig ontwerp voorziet in het vergroten van de bergingscapaciteit. Het streven is om de woonerfen, parkeerplaatsen en voetpaden voor een groot gedeelte in open elementen verharding uit te voeren. De wegenstructuur bestaat uit een gesloten verharding van asfalt. De open elementen verharding bevordert de infiltratie (vasthouden) van het regenwater.

4.10.4 Planontwikkeling

Toename verhard oppervlak en afgekoppelde oppervlak

De totale verharde oppervlakte in de plansituatie is ca. 11,66 ha; hierbij is rekening gehouden met erfverhardingen. In de huidige situatie is in totaal 7,00 ha verhard oppervlak aanwezig. Uit deze gegevens blijkt dat door de herinrichting het verhard oppervlak toeneemt met 46.544 m2.

In de vroegere situatie was het een groot deel van de bebouwing aangesloten op het gemengde stelsel met afvoer naar het Havenkanaal. In de plansituatie zal het gehele gebied afwateren naar de Veensloot. Hierdoor verandert de afvoer naar het watersysteem van de Veensloot. Er moet daarom niet alleen voor de toename aan verharding waterberging gerealiseerd worden, maar ook voor de afgekoppelde oppervlakken.

Watersysteem

Binnen het plangebied worden de huidige greppels, sloten en watergangen zoveel mogelijk gehandhaafd. Evenals in de huidige situatie, zullen verharde oppervlakken afwateren via een regenwaterriool. Er zijn geen verontreinigde activiteiten in het plangebied aanwezig. De waterkwaliteit wordt door de ontwikkeling daarom niet negatief beïnvloed.

Gezien de situatie met keileem in de ondergrond zal infiltratie niet mogelijk zijn. Het regenwater zal - conform de eisen van het waterschap - wel worden afgekoppeld en vertraagd worden afgevoerd door gebruik te maken van de bestaande en nieuwe waterpartijen/bergingsvijvers. Om het regenwater naar de waterpartijen en bergingsvijver te transporteren wordt er een nieuw regenwaterriool aangelegd.

De bestaande watergangen en sloten worden geprofileerd en met duikers onderling verbonden. Waar mogelijk worden de watergangen en sloten verbreed (gewenste minimale bodembreedte 1,00 m). In twee bergingslocaties (vijvers) wordt de grootste waterberging gerealiseerd (zie figuur 4.3). De vijvers worden via het rioolstelsel en de watergangen/sloten met elkaar verbonden. Er ontstaat hierdoor één peilgebied. Het voorgestelde streefpeil is NAP +8,80 m. Bij dit peil is voldoende drooglegging aanwezig in het gehele gebied. Via een stuw met knijpconstructie loost het systeem op de Veensloot, benedenstrooms van de aanwezige stuwconstructie. Hierdoor wordt het bovenstroomse afvoerregiem niet verstoord.

De greppels, sloten en watergangen krijgen een minimale bodembreedte van 0,50 m (gewenst is 1,00 m) en een minimale taludhelling van 1:1 tot 2:3 (afhankelijk van de plaatselijke mogelijkheden. De bodemhoogte varieert en volgt het maaiveldhoogteverloop. De diepte van de sloten is ca. 1,50 m tot 1,75 m beneden het maaiveld. Een drooglegging van 1,20 m tot 1,40 ter plaatse van de bebouwing is de norm in het gebied en wordt hiermee gerealiseerd. Door de voorgestelde maatregelen neemt het wateroppervlak met 2.810 m2 toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0015.png"

Figuur 4.3 Waterpartijen en bergingvijvers binnen het plangebied (Bron: Luc Bos Stedenbouwkundigen)

Riolering

Het afvalwater afkomstig van de woningen wordt via een nieuw vuilwaterriool aangesloten op het bestaande bestaand stelsel van het eerder gereed gekomen noordelijk deel van het Van Boeienoord terrein. Er wordt een centraal gelegen stamriool aangelegd, waarop de verschillende gebieden worden aangesloten. De totale afvoer vanuit het stelsel bedraagt ca. 143 m³ dag-1 en wordt via het gemeentelijk rioolgemaal geloosd op het bestaand gemengd stelsel in de Dennenlaan.

4.10.5 Conclusie

In het plan is voldoende mate rekening gehouden met de waterhuishoudkundige situatie en de afhandeling van afvalwater. Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.11 Besluit milieueffectenrapportage

4.11.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r..

In de bijlage wordt onderscheid gemaakt tussen een onderdeel D en een onderdeel C. Indien sprake is van activiteiten (genoemd in kolom 1 van de bijlage) die de drempelwaarden (kolom 2 uit de bijlage) uit onderdeel C overschrijden, dan is het plan of het besluit direct m.e.r.-plichtig.
Indien het plan of besluit activiteiten bevat die de drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden, is er in het geval van een besluit sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. In het geval van een plan, mits genoemd in kolom 3 'plannen', is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht maar geldt een directe (plan)m.e.r.-plicht.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.- regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.11.2 Onderzoeksresultaten

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in bijlage D van het Besluit m.e.r., namelijk: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Voor deze activiteit geldt, aangezien een bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 'plannen', een directe plan-m.e.r.-plicht indien de activiteiten één van de volgende drempelwaarden uit de D-lijst overschrijd:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Hoewel de drempelwaarde van 2000 woningen niet wordt overschreden is het vaststellen van het bestemmingsplan een m.e.r.-plichtig besluit, omdat in het kader van de vergunningprocedure voor de Natuurbeschermingswet een passende beoordeling moeten worden opgesteld. Deze verplichting ontstaat door de nabijheid van enkele Natura2000-gebieden met stikstofgevoelige vegetaties in combinatie met de toename van het verkeer en daarmee de NO2-emissie vanuit de locatie.

Voor het project FlorijnAs en Park Diepstroeten is reeds een m.e.r.-procedure doorlopen en formeel afgerond. Het plan Woonpark Diepstroeten is echter op enkele onderdelen gewijzigd. De belangrijkste aanpassing betreft de planomvang, deze is teruggebracht van 700 woningen in 2011 naar 420 woningen in 2013. Dit leidt tot minder verkeer en tot een afname van de verkeersgerelateerde effecten (vooral lucht en geluid) van de ontwikkeling. Daarnaast is de stedenbouwkundige invulling van het plangebied in beperkte mate gewijzigd, er komen woningen op kortere afstand van het Nationaal Landschap Drentse Aa te liggen.

Ingenieursbureau Grontmij heeft de PlanMER uit 2011 ten aanzien van Park Diepstroeten geactualiseerd. In dit actualisatierapport wordt in het kort de planaanpassing beschreven en wordt vervolgens per thema/milieuaspect ingegaan op de effecten van de ontwikkeling. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt met de in de PlanMER 2011 voorspelde effecten. Hierna zijn de conclusies uit deze actualisatie opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 7 van deze toelichting.

In de hiernavolgende tabel is de vergelijking tussen de analyse in het PlanMER2011 en de analyse op basis van het huidige plan samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0016.png"

De analyse van het nieuwe plan ten opzichte van het Plan-MER 2011 leidt derhalve op slechts één toetsingscriterium tot een andere beoordeling. De bereikbaarheid voor openbaar vervoer is wat minder dan in het oude plan. Dit komt niet door een wijziging in het plan, maar door nieuwe inzichten in de functie van het te ontwikkelen station Assen-Zuid.

4.11.3 Conclusie

De kleinere omvang van het plan leidt ten opzichte van het Plan-MER 2011 tot wat minder verkeer, en daarmee tot beperkt kleinere effecten ten aanzien van de aspecten geluid, luchtkwaliteit, gezondheid en natuur. Het verschil met het Plan-MER 2011 is echter zo klein dat het op het gehanteerde schaalniveau niet tot andere beoordeling leidt.

4.12 Verkeer en vervoer

Ingenieursbureau Grontmij heeft, in het kader van de actualisatienotitie PlanMER, de aspecten verkeer en parkeren beoordeeld. Hierna zijn enkele onderdelen uit de notitie opgenomen. Voor de volledige notitie wordt verwezen naar bijlage 7 van deze toelichting.

4.12.1 Verkeersafwikkeling

Binnen het woonpark bevindt zich een centrale verkeersas, de Sportlaan, die de hoofdontsluiting gaat vormen. De ontsluiting van het woonpark vindt plaats via dezelfde routes als in de huidige situatie: de Sportlaan - Vennenweg – Dennenweg – Pelikaanstraat (de huidige hoofdentree) aan de noordzijde van het plangebied en de route Sportlaan – Diepstroeten – Graswijk aan de zuidzijde. Verwacht wordt dat in de toekomstige situatie het verkeer zich ongeveer evenredig over de ontsluitingsroutes gaat verdelen. Mogelijk wordt in de toekomst ook nog de Mandemaattunnel aan de ontsluitingsroutes toegevoegd. Binnen het woonpark zijn op de centrale verkeersas buurtontsluitingswegen en woonstraten aangesloten om zodoende de woningen te ontsluiten. De toekomstige verkeersintensiteiten zullen geen verslechtering van de verkeersafwikkeling opleveren.

In het noordelijke gedeelte van het zorgcomplex Vanboeijen is rekening gehouden met specifieke wensen voor gehandicapten bij het gebruik van voet- en fietspaden. Om de parkachtige uitstraling te waarborgen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande wandel-/fietspaden in het gebied. Langs wijkontsluitingswegen liggen voetpaden die aan de noordzijde van het woongebied aansluiting vinden op de padenstructuur bij het zorgcomplex van Vanboeijen en aan de oostzijde aansluiting geven op bestaande wandelpaden van het natuurgebied. Oversteken op wegvakken is toegestaan voor langzaam verkeer. In sommige delen van het woonpark worden fietsers en auto's gecombineerd en wordt voor voetgangers een eigen voorziening aangelegd. Dit leidt tot een duurzame en veilige inrichting van de wegen. Zoals aangeven zal het gehele gebied worden aangemerkt als 30 km/uur zone. Daar waar in het gebied sprake is van woonstraten maken voetganger, fietser en gemotoriseerd verkeer gebruik van dezelfde weg, hier wordt uitgegaan van het zogenaamde shared space-principe.

In onderstaande afbeelding is het een en ander weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001_0017.png"

Figuur 4.4 Ontsluiting auto- en langzaamverkeer (Bron: Luc Bos Stedenbouwkundigen)

4.12.2 Verkeersveiligheid

Het gehele terrein is ingericht als 30 km-gebied. In het noordelijk deel van het terrein is bij het zorgvastgoed van Vanboeijen de auto over het algemeen niet welkom, de wegenstructuur in dit gedeelte van het plangebied geeft alle ruimte aan voetgangers, fietsers en is bij uitstek geschikt gemaakt voor minder validen. Als het gaat om gemotoriseerd verkeer dan is het incidenteel bedoeld voor bijvoorbeeld ziekenvervoer en maaltijdbezorging en incidenteel bij calamiteiten. Westelijk van het gebied met zorgvastgoed van Vanboeijen ligt de noordelijke hoofdontsluitingsweg (Vennenweg) van het woongebied. Om het deel waar het zorgvastgoed is ondergebracht verkeersveilig uit te voeren, zijn geen andere wegen tussen het woongebied en het zorggebied voor gemotoriseerd verkeer aangelegd. Ongewenst sluipverkeer door dit deel van het plangebied wordt daarmee voorkomen. Voor wandelaars en fietsers is er juist wel op meerdere plaatsen een verbinding tussen het noordelijke deel van Vanboeijen en de reguliere woonwijk aan de zuidzijde. De omgekeerde integratie wordt zo op een natuurlijke manier bevorderd.

Bij de planopzet voor de reguliere woonwijk is gekozen voor een logische hiërarchie van de wegen in de wijk, zodanig dat deze bijdraagt aan de verkeersveiligheid. Bij de inrichting van het gebied wordt rekening gehouden met Duurzaam Veilig en is bij de keuze van bebording/bewegwijzering extra aandacht voor een veilige integratie tussen de reguliere bewoners van de wijk en de bewoners van Vanboeijen.

4.12.3 Parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers opgenomen in de publicatie zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Keypoint Consultancy heeft voor de ontwikkeling een parkeernotitie opgesteld. Hierna zijn enkele onderdelen uit de notitie opgenomen. Voor de volledige notitie wordt verwezen naar bijlage 7 van deze toelichting.

Binnen de begrenzing van het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Qua functie, verstedelijkheidsgraad, stedelijke zone, parkeernorm en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Functie: woningen
  • Verstedelijkingsgraad: matig stedelijk
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom

Op dit moment staat nog niet exact vast wat de verhouding huur-/koopwoningen gaat worden en in welke categorie de woningen gaan vallen. Daarom is in het bestemmingsplan vastgelegd dat bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen, aangetoond dient te worden dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De volgende parkeernormen worden gehanteerd:

Type woning   Parkeerplaatsen per woning  
Vrijstaand   1,8  
Twee-onder-een-kap   1,7  
Tussen/hoek   1,5  
Etage (appartementen)   1,6  

Bovengenoemde parkeernormen leidt bij de huidige planuitwerking tot een totaal aantal van 671 benodigde parkeerplekken. In het plan wordt rekening gehouden met de aanleg van circa 750 parkeerplekken. Dit aantal is dus voldoende om te voorzien in de parkeerbehoefte op basis van de huidige planuitwerking.

De openbare parkeerplekken worden in de directe nabijheid van de woning gerealiseerd (minder dan 100 meter). Bij het aantal parkeerplekken op eigen terrein wordt alleen de oprit-opstelplaats meegerekend en niet de garage. Dit is conform landelijke richtlijnen en overeenkomstig het beleid, zoals dat in andere gemeenten wordt toegepast.

4.12.4 Conclusie

In het plan wordt voldoende rekening gehouden met de verkeersafwikkeling en -veiligheid. Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan de aanleg van voldoende parkeervoorzieningen gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In de volgende subparagrafen wordt elk hoofdstuk kort nader toegelicht.

5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Wijze van meten (Artikel 2)
    Dit artikel geeft onder meer een nadere uitleg hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels en bestemming.


In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemmingen zijn gekozen.

5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 13)
    Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 15)
    In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 16)
    In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 17)
    In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.
  • Overige regels (Artikel 18)
    In dit artikel vindt de buiten toepassing verklaring van enkele onderdelen van de Bouwverordening plaats en wordt ingegaan op de wettelijke verwijzingen zoals genoemd in dit bestemmingsplan.
5.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Bos (Artikel 3)

In de huidige situatie bevindt zich in het noordoostelijke deel van het plangebied een bosperceel. Dit bos blijft overeenkomstig de huidige situatie behouden. Deze gronden zijn in het plangebied meegenomen om de plangrenzen van dit bestemmingsplan goed te laten aansluiten op omliggende bestemmingsplannen. Gezien het feit dat de functie ongewijzigd blijft hebben de gronden de bestemming 'Bos' gekregen.

De voor 'Bos' bestemde gronden zijn onder meer bedoeld voor (hoog-) opgaande afschermde beplanting, bos, waterlopen, behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden en extensieve dagrecreatie. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Uitsluitend overige bouwwerken mogen ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 meter.

Groen (Artikel 4)

Binnen het plangebied bevinden zich diverse groenstructuren die geen onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur, maar die wel van belang zijn voor het landschappelijk raamwerk van het woonpark. Deze groenstructuren zijn in dit bestemmingsplan bestemd tot 'Groen'.

De tot 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer groenvoorzieningen, parken, speel- en trimvoorzieningen, voet- en rijwielpaden, waterlopen en waterpartijen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Uitsluitend overige bouwwerken zijn toegestaan, waarbij de bouwhoogte van geluidschermen of daarmee vergelijkbare voorzieningen ten hoogste 3,5 meter mag bedragen. Overige bouwwerken mogen ten hoogste 2 meter bedragen, met uitzondering van kunstwerken, licht- en vlaggenmasten waarvoor geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 8 meter mag bedragen.

Natuur (Artikel 5)

Binnen het plangebied zijn gronden aanwezig die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze gronden maken onderdeel uit van het plangebied om het wat betreft plangrenzen goed aan te laten sluiten op omliggende bestemmingsplannen. De desbetreffende gronden maken geen onderdeel uit van het gebied dat heringericht wordt als woonbuurt. Gezien het feit dat deze gronden onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur zijn deze bestemd tot 'Natuur'.

Binnen de bestemming 'Natuur' mogen de gronden onder meer worden gebruikt ten behoeve van het behoud, herstel en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, aardkundige, waterhuishoudkundige en natuurlijke/natuurwetenschappelijke waarden. Op de desbetreffende gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

Verkeer (Artikel 6)

De Diepstroeten is een weg waar een maximum snelheid van 50 km/h geldt. Deze weg is overeenkomstig de gemeentelijke systematiek bestemd tot 'Verkeer'.

Gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bedoeld wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer. Binnen deze bestemmingen mogen geen gebouwen worden gebouwd. Overige bouwwerken, in de vorm van erf- en terreinafscheidingen, licht- en vlaggenmasten en ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zijn binnen deze bestemming ook toegestaan. Wel zijn worden er in de bouwregels nadere eisen gesteld aan de bouwhoogten.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 7)

De belangrijkste (hoofd-)ontsluitingswegen binnen het woonpark zijn in dit bestemmingsplan bestemd tot 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bedoeld wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een ontsluitingsfunctie. Binnen deze bestemmingen mogen geen gebouwen worden gebouwd. Overige bouwwerken, in de vorm van erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zijn binnen deze bestemming ook toegestaan. Wel zijn worden er in de bouwregels nadere eisen gesteld aan de bouwhoogten.

Water (Artikel 8)

Binnen het plangebied zijn waterpartijen en watergangen aanwezig. De waterpartijen en de grotere watergangen hebben binnen dit bestemmingsplan de bestemming 'Water' gekregen.

De tot 'Water' bestemde gronden zijn bedoeld voor de waterhuishouding, watergangen en oeverstroken, verbindingen ten behoeve van het (water)verkeer en waterberging. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Overige bouwwerken zijn toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 5 meter.

Woongebied (Artikel 9)

De woningen en omliggende gronden die niet in de andere bestemmingen zijn meegenomen hebben de bestemming 'Woongebied' gekregen.

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het wonen, aan huis gebonden beroepen in een woning en de daarbijbehorende bouwwerken, verkeers-, verblijfs- en parkeervoorzieningen, geluidswerende voorzieningen en groenvoorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Er zijn hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken toegestaan. Bouwpercelen mogen voor maximaal 65% worden bebouwd.

Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ten hoogste 420 woningen zijn toegestaan. Tot slot moeten de woningen voldoen aan de aanduidingen en maatvoeringseisen zoals opgenomen op de verbeelding.

Bij de woningen zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan tot en met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 65 m² per woning. De bijbehorende bouwwerken dienen in de meeste gevallen ten minste 3,00 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd. Daarnaast zijn in de bouwregels bepalingen opgenomen ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogte.

Overige bouwwerken zijn binnen de gehele bestemming toegestaan. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 meter mag bedragen (niet aan de naar de openbare weg gekeerde zijde). In overige gevallen mag de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer dan 2,00 meter bedragen.

Leiding - Gas (Artikel 10)

Binnen het plangebied loopt een aardgastransportleiding. Conform de gemeentelijke standaard is de gasleiding (incl. 5 meter aan weerszijden) voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.

De tot deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse hoge druk gastransportleiding.

Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang krijgt.


Waarde - Archeologische verwachting 1 (Artikel 11)

Voor een beperkt deel van het plangebied is geen archeologisch onderzoek verricht. In het kader van dit bestemmingsplan zijn, gezien de diepte en omvang van de bodemingrepen ter plaatse, geen nader onderzoek noodzakelijk. Echter zijn, conform de gemeentelijke systematiek, de niet-onderzochte gronden voorzien van de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologische verwachting 1 '.

De voor ' Waarde - Archeologische verwachting 1 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Waarde - EHS (Artikel 12)

De gronden die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur krijgen naast de bestemming 'Natuur' tevens de dubbelbestemming 'Waarde - EHS'.

De voor 'Waarde - EHS' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De financiële haalbaarheid is gewaarborgd in die zin dat er sprake is van een grote woningbehoefte (zie subparagraaf 2.5.4) en het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit biedt om het woningbouwprogramma bij te kunnen sturen mocht de markt daar aanleiding toe geven. Daarnaast wordt het risico beperkt door het in fasen ontwikkelen van het plan en het stellen van een voorverkooppercentage voordat er wordt gestart met het bouwen.

De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.

6.2 Verantwoording over inzet van een exploitatieplan

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een exploitatieovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Assen. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg

Het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Park Diepstroeten' is in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan diverse instanties.

Voor de binnengekomen vooroverlegreacties en de beantwoording daarvan wordt verwezen naar bijlage 14 van deze toelichting.

7.2 Inspraak

Een bestuursorgaan kan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval is een voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Binnen de periode van ter inzage legging is er één inspraakreactie binnengekomen.

Voor de binnengekomen inspraakreactie en de beantwoording daarvan wordt verwezen naar bijlage 14 van deze toelichting.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.