direct naar inhoud van Regels
Plan: Park Diepstroeten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Park Diepstroeten' met identificatienummer 'NL.IMRO.0106.03BP2013410D-C001' van de gemeente Assen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woningen:

een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen.

1.6 aan huis gebonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk - niet zijnde een aan huis gebonden beroep - waarvan de omvang in een woning past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin blijft behouden.

1.7 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingsgrens:

de op de planverbeelding, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan.

1.10 bebouwingspercentage:

een op de planverbeelding of in de planregels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen het bouwvlak, dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen.

1.11 bed & breakfast:

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt, dat door de bewoner in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de ruimte die gebruikt wordt door bed & breakfast niet gebruikt wordt voor zelfstandige bewoning en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.12 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 bestaand:

bij bebouwing: een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal tot stand is gekomen of tot stand kan komen krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

bij gebruik: het legale gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft gekregen.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande bossen en bosstroken ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie.

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 carport:

een overkapping in de vorm van een open constructie met minimaal 2 open wanden voor de overdekte stalling van motorvoertuigen.

1.25 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

1.26 dagrecreatie:

recreatie in de open lucht, niet zijnde verblijfsrecreatie of een dagrecreatieve voorziening.

1.27 dagrecreatieve voorziening:

voorzieningen ten behoeve van activiteiten als wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.

1.28 dove gevel:

een bouwkundige constructie waarin,

  • a. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  • b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.29 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt.

1.30 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.31 extensief agrarisch gebruik:

een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

1.32 extensieve dagrecreatie:

niet - gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden en natuurobservatie.

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 geluidgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.35 gestapelde woning:

een woning in een woongebouw.

1.36 gevellijn:

op de planverbeelding aangegeven lijn die aangeeft naar welke zijde de voorgevel van het hoofdgebouw georiënteerd dient te worden.

1.37 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.38 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 kampeermiddel:

een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;
een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.40 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.41 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.

1.42 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet.

1.43 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van een nutsbedrijf, de waterhuishouding, het meten van luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer, het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding, het opladen van accu's van voertuigen, verlichting.

1.44 opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.45 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.46 overloopgebied:

een gebied waar, bij een hoge waterstand van een nabijgelegen watergang, water tijdelijk wordt opgevangen en geborgen.

1.47 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.48 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • c. indien in, op, of over het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
  • d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
1.49 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 twee-aaneengebouwde woningen:

een blok van twee-aaneengebouwde woningen.

1.51 vloeroppervlakte:

de gezamenlijke oppervlakte van de vloeren binnen een gebouw.

1.52 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.53 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.54 vrijstaande woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen.

1.55 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.56 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.57 woonhuis:

een zelfstandig gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneen gebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.6 ondergeschikte bouwonderdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bos ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (hoog-)opgaande afschermende beplanting en bos en waterlopen;
  • b. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • c. bescherming van de aardkundige waarden;
  • d. bosbouw;
  • e. bestaande waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. extensieve dagrecreatie;


met daarbij behorende:

  • g. voet- en fietspaden en verhardingen;
  • h. overige bouwwerken.
3.2 Bouwregels

Op de voor ' Bos ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in de gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

3.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2,00 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden, geen bouwwerken en normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren op de voor ' Bos ' aangewezen gronden:

  • a. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en de inrichting van visoevers;
  • b. het verharden van onverharde wegen en paden;
  • c. de aanleg van wegen en voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
  • e. het aanbrengen van houtwallen, houtsingels en bomenrijen;
  • f. het graven en dempen van sloten en andere watergangen;
  • g. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen.

3.4.2 Afwegingskader

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden.

3.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.

 

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Groen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. parken;
  • c. bermen en beplanting;
  • d. in- en uitritten ten behoeve van de ontsluiting van de woningen;
  • e. voet- en rijwielpaden;
  • f. speel- en trimvoorzieningen;
  • g. waterlopen en waterpartijen;
  • h. de waterhuishouding, waaronder waterberging;
  • i. watergangen en oeverstroken;
  • j. een overloopgebied ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
  • k. bruggen en duikers;
  • l. nutsvoorzieningen;


met daaraan ondergeschikt:

  • m. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat parkeervoorzieningen uitsluitend zijn toegestaan aansluitend op de bestemming ' Verkeer - Verblijfsgebied ';
  • n. een calamiteitenverbinding voor hulpdiensten;


met daarbij behorende:

  • o. (woon)straten en pleinen;
  • p. verhardingen;
  • q. geluidwerende voorzieningen;
  • r. overige bouwwerken.
4.2 Bouwregels

Op de voor ' Groen ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in de gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

4.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van geluidschermen of daarmee vergelijkbare geluidwerende voorzieningen mag ten hoogste 3,50 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2,00 meter bedragen, met uitzondering van kunstwerken en bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer waarvoor geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 8,00 meter mag bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen er ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' geen speel-, trim en soortgelijke voorzieningen worden gerealiseerd.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub a ten behoeve van de verhoging van de bouwhoogte tot ten hoogste 5,00 meter.

4.4.2 Afwegingskader

De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeerssituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de direct aangrenzende bouwpercelen ter plaatse van de aanduiding 'pad', overeenkomstig de in lid 9.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, voor zover er nog geen pad aanwezig is ter plaatse van de aanduiding 'pad' ten behoeve van langzaamverkeer;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen de direct aangrenzende bouwpercelen overeenkomstig de in lid 9.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na het in gebruik nemen van de woningen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg van een pad.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Natuur ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, aardkundige, waterhuishoudkundige en natuurlijke/natuurwetenschappelijke waarden;
  • b. extensief agrarisch gebruik;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. waterlopen en waterpartijen;
  • e. de waterhuishouding, waaronder waterberging;
  • f. voet- en fietspaden;


met daarbij behorende:

  • g. overige bouwwerken.
5.2 Bouwregels

Op de voor " Natuur " aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in de gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

5.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2,00 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder bedraagt dan 20 meter ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. externe veiligheid;
  • e. de verkeerssituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden, geen bouwwerken en normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren op de voor ' Natuur ' aangewezen gronden:

  • a. het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • b. het verharden van onverharde wegen en paden;
  • c. de aanleg van wegen en voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
  • e. het graven en dempen van sloten en andere watergangen;
  • f. het aanleggen of verbreden van waterpartijen met een oppervlakte van meer dan 500 m²;
  • g. het dempen van poelen met een grotere oppervlakte dan 500 m²;
  • h. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld, alsmede het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 500 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen.

5.4.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, aardkundige, waterhuishoudkundige en natuurlijke/natuurwetenschappelijke waarden van de gronden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

5.4.3 Beoordeling

Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen als bedoeld in lid 5.4.1 worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

5.4.4 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 is nodig voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Verkeer ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
  • b. bruggen en tunnels;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. kunstwerken;
  • h. water, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  • i. gebouwen;
  • j. overige bouwwerken waaronder begrepen straatmeubilair;
  • k. verhardingen;
  • l. geluidwerende voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op de voor ' Verkeer ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in de gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

6.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2,00 meter bedragen, met uitzondering van kunstwerken en bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer waarvoor geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 8,00 meter mag bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeerssituatie;
  • d. de bouw- gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Verkeer - Verblijfsgebied ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een ontsluitingsfunctie;
  • b. bruggen en tunnels;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. kunstwerken;
  • h. water, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  • i. gebouwen;
  • j. overige bouwwerken waaronder begrepen straatmeubilair;
  • k. verhardingen;
  • l. geluidwerende voorzieningen.
7.2 Bouwregels

Op de voor ' Verkeer - Verblijfsgebied ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in de gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

7.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bruggen mag ten hoogste 5,00 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2,00 meter bedragen, met uitzondering van kunstwerken en bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer waarvoor geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 8,00 meter mag bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeerssituatie;
  • d. de bouw- gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Water ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding;
  • b. watergangen en oeverstroken;
  • c. verbindingen ten behoeve van het (water)verkeer;
  • d. waterberging;
  • e. kunstwerken;
  • f. nutsvoorzieningen;


met de daarbij behorende:

  • g. beschoeiing en kades;
  • h. overige bouwwerken.
8.2 Bouwregels

Op de voor ' Water ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in de gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

8.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken zijnde gelden de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van de overige bouwwerken mag ten hoogste 5,00 meter bedragen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeerssituatie;
  • d. de bouw- gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van bouwwerken en vaartuigen ten behoeve van het wonen.

Artikel 9 Woongebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Woongebied ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis gebonden beroepen tot ten hoogste 50% van de bebouwde oppervlakte met een maximum van 40 m² van de totale vloeroppervlakte van de woning, met dien verstande dat:
    • 1. de bewoner/gebruiker het zelf moet uitoefenen;
    • 2. het gebruik zowel naar als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming is en de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft.
  • c. verkeers-, verblijfs- en parkeervoorzieningen;
  • d. geluidswerende voorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen, waaronder bermen en planten;
  • f. waterlopen en waterpartijen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen;


met de daarbij behorende:

  • h. gebouwen en overige bouwwerken;
  • i. tuinen en erven;
  • j. speel- en trimvoorzieningen;
  • k. verhardingen;
  • l. kunstwerken;
  • m. straatmeubilair;
  • n. bruggen en tunnels.
9.2 Bouwregels

Op de voor ' Woongebied ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

9.2.1 Bouwperceel

Voor een bouwperceel geldt de volgende regel:

  • a. het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt ten hoogste 65%, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' het bouwperceel volledig mag worden bebouwd.
9.2.2 Hoofdgebouw

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mag uitsluitend een woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' een woongebouw is toegestaan;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de voorgevel of een gedeelte van de voorgevel van het hoofdgebouw wordt in de ter plaatse van de figuur 'gevellijn' aangegeven gevellijn gebouwd of op ten hoogste 5 m achter die gevellijn;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gevel' dient de voorgevel van het hoofdgebouw in de gevellijn te worden gebouwd;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevel' de voorgevel of een gedeelte van de voorgevel van het hoofdgebouw in de ter plaatse van de figuur 'gevellijn' aangegeven gevellijn wordt gebouwd of op ten hoogste 8,5 m achter die gevellijn;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is maximaal het aantal aangegeven woningen toegestaan;
  • g. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen ten minste 3,00 meter;
    • 2. bij twee-aaneengebouwde woningen ten minste 1,50 meter aan één zijde;
    • 3. bij hoekwoningen ten minste 1,00 meter aan één zijde.
  • h. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan 12,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' een maximale bouwhoogte van 16,00 meter is toegestaan;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dienen hoofdgebouwen te worden gebouwd met een dove gevel;
  • j. een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning kan slechts worden verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de volgende parkeernormering:
    Type woning   Parkeerplaatsen per woning  
    Vrijstaand   1,8  
    Twee-onder-een-kap   1,7  
    Tussen/hoek   1,5  
    Etage (appartementen)   1,6  
  • k. in aanvulling op het bepaalde onder j geldt dat de afstand tussen de woning en de parkeerplaats(en) niet meer dan 100,00 meter mag bedragen en bijbehorende bouwwerken in de vorm van een garage niet worden gerekend als parkeerplaats.

9.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw mag ten hoogste 65 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3,50 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag worden verhoogd tot ten hoogste de hoogte van de begane grondverdieping van het hoofdgebouw;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 5,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 2,00 meter minder bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a t/m d geldt voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers en serres de volgende bepalingen:
    • 1. erkers en serres dienen op minimaal 0,50 meter van de zijdelingse bouwperceelgrens te worden gebouwd met uitzondering van twee aaneengesloten erkers of serres, welke op de gemeenschappelijke bouwperceelgrens mogen worden gebouwd;
    • 2. de breedte een erker of serres mag niet meer bedragen dan 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw met een maximum van 4,00 meter;
    • 3. de diepte van een erker mag niet meer bedragen dan 75% van de breedte van de erker met een maximum van 1,50 meter;
    • 4. de diepte van een erker mag niet meer bedragen dan 75% van de diepte van de strook grond voor de voorgevellijn;
    • 5. de bouwhoogte van een erker mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer vermeerderd met 0,30 meter.

9.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  • b. in overige gevallen dan genoemd in sub a mag de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer dan 2,00 meter bedragen.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. externe veiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de verkeerssituatie;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 9.2.2 sub g in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens kan worden verkleind tot 0 m;
  • b. lid 9.2.3 sub a in die zin dat een bijbehorend bouwwerk tot ten minste 1,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • c. lid 9.2.3 sub a en b in die zin dat een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een carport deels vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte van een carport ten hoogste 20 m² bedraagt;
    • 2. de carport ten hoogste 1,00 meter vóór de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • d. lid 9.2.3 sub b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 80 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage van een bouwperceel niet meer dan 65% mag bedragen.

9.4.2 Afwegingskader

De in lid 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. externe veiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de verkeerssituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een vrijstaand bijgebouw voor bewoning;
  • b. het gebruik van woonhuizen als woongebouw.

9.5.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de direct aangrenzende bouwpercelen ter plaatse van de aanduiding 'pad', overeenkomstig de in lid 9.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, voor zover er nog geen pad aanwezig is ter plaatse van de aanduiding 'pad' ten behoeve van langzaamverkeer;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen de direct aangrenzende bouwpercelen overeenkomstig de in lid 9.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na het in gebruik nemen van de woningen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg van een pad.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
9.6.1 Afwijken woninggebonden bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf in een woning en daarbij bijbehorende bouwwerken, tot ten hoogste 50% van de bebouwde oppervlakte en tot een maximum van 40 m².

9.6.2 Afwegingskader

De in lid 9.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien:

  • a. de bewoner/gebruiker de bedrijfsactiviteit zelf moet uitoefenen;
  • b. het gebruik zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming is en de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  • c. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich brengt;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon-, werk- en leefklimaat van aangrenzende gronden door hinder en/of gevaar;
  • e. het een activiteit betreft genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 van dit bestemmingsplan.
9.6.3 Bed & Breakfast voorziening

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor de uitoefening van een bed & breakfast in een woning en de daarbij bijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. er een directe relatie bestaat tussen de activiteit en de (hoofd)bewoner(s) van de woning;
  • b. de activiteit een ondergeschikt medegebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken betreft en zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming is;
  • c. de activiteit beperkt blijft tot een ruimte (of ruimten) met een totale bruto-vloeroppervlakte van maximaal 35% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning en alle bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 40 m²;
  • d. er tegelijkertijd aan niet meer dan vier personen in maximaal 4 kamers bed and breakfast wordt geboden;
  • e. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich brengt;
  • f. een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan;
  • g. in de woning of het bijhorende bouwwerk waarin de bed and breakfast wordt gerealiseerd geen detailhandel plaatsvindt;
  • h. op of nabij de woning of het bijbehorende bouwwerk waarin de bed and breakfast wordt gerealiseerd geen reclame-uitingen, anders dan die welke zijn vrijgesteld in het gemeentelijke reclamebeleid, worden aangebracht.
9.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen:

  • a. en de in dit plan voorkomende aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aanpassen teneinde de realisatie van de in het stedenbouwkundig plan opgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken, dit met inachtneming van het volgende:
    • 1. het aantal woningen mag ten hoogste 420 bedragen;
    • 2. de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen niet hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde.

9.7.1 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van een wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de in het plangebied voorkomende waarden;
  • b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, waterhuishoudkundige-,archeologische-, ecologische-, verkeerstechnische toelaatbaarheid, de stedenbouwkundige inpasbaarheid en de economische uitvoerbaarheid.

Artikel 10 Leiding - Gas

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Leiding - Gas ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse hoge druk gastransportleiding.

Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming ' Leiding - Gas ' voorrang krijgt.

10.2 Bouwregels

Op of in de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en overige bouwwerken, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen van overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf advies is ingewonnen bij de betrokken leidingenbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toelaten.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) in de gronden met de bestemming ' Leiding - Gas ' de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde of de volgende werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
10.4.2 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indiende de betreffende werken en/of de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.

10.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 10.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden:

  • 1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • 2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van andere voorkomende bestemmingen betreffen;
  • 3. zijn de graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

10.4.4 Advies

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 , wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 11 Waarde - Archeologische verwachting 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,3 meter onder het maaiveld moet de aanvrager een onderzoek overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;
  • b. als uit het onder a genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleidendoor een archeologisch deskundige;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, voldoende is vastgesteld. Het in onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

11.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder lid 11.2.1 onder a geldt niet als:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden, geen bouwwerken en normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren op de voor ' Waarde - Archeologische verwachting 1 ' aangewezen gronden:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten, het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  • b. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • c. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waar bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld zal worden geroerd of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

11.4.2 Uitzonderingen

Het onder lid 11.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • d. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,40 meter onder het maaiveld;
  • e. het aanbrengen van drainage;
  • f. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
  • g. plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek.

11.4.3 Beoordelingscriteria

Voor de onder lid 11.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4.1 moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
  • b. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

11.4.4 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning

Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 12 Waarde - EHS

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - EHS' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

12.2 Specifieke gebruiksregels
12.2.1 Voorwaarden omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid

Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid wordt niet genomen indien sprake is van een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied, met dien verstande dat significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied geen belemmering vormt voor het nemen van dat besluit:

  • a. voor zover mitigerende maatregelen deze aantasting te niet doen, of;
  • b. voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid of het verlenen van een omgevingsvergunning is van groot openbaar belang;
    • 2. er is geen reëel alternatief voor de voorgenomen omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid;
    • 3. de aantasting wordt zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen;
    • 4. voor zover de aantasting niet door mitigerende maatregelen wordt beperkt, worden hiervoor compenserende maatregelen getroffen.

12.2.2 Advies

Een in het plan opgenomen bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- of gebruiksregels of bij omgevingsvergunning bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden toe te staan, of een wijzigingsbevoegdheid, dat een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied tot gevolg heeft, wordt niet eerder verleend respectievelijk toegepast dan nadat advies is gevraagd aan een onafhankelijke deskundige op het gebied van natuur en landschap.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 geluidzone - industrie
14.1.1 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt de volgende regel:

  • a. een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar geluidsgevoelig object, of de uitbreiding daarvan, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevel van dit geluidsgevoelige object niet hoger zal zijn dan de vastgestelde hogere grenswaarde.
14.1.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie', wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • b. het gebruik van gronden voor opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen en ten behoeve van andere verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen en escortbedrijven.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het plan:

  • a. voor afwijkingen ten aanzien van in het plan genoemde bouwhoogten, oppervlakte- en percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot ten hoogste 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. voor het bouwen van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale oppervlakte mag per gebouw ten hoogste 20 m² bedragen;
    • 2. de bouwhoogte mag ten hoogste 4,00 meter bedragen.
  • c. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van overige bouwwerken, en toestaan dat:
    • 1. de hoogte van overige bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10 m.
16.1 Afwegingskader

Een in Artikel 16 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en grenzen van bestemmings-, bouw- en aanduidingsvlakken zodanig wijzigen, dat de oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 meter worden verschoven.

17.1 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van een wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de in het plangebied voorkomende waarden;
  • b. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, waterhuishoudkundige-,archeologische-, ecologische-, verkeerstechnische toelaatbaarheid, de stedenbouwkundige inpasbaarheid en de economische uitvoerbaarheid.

Artikel 18 Overige regels

18.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de bevoegdheden tot het afwijken van de stedenbouwkundige bepalingen conform de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.
18.2 Verwijzing naar wettelijke regelingen

De wettelijke regelen (en begrippen) waarnaar in deze regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
19.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 19.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 19.1 met maximaal 10%.

19.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 19.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 19.4 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.6 Onderbreking gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 19.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in lid 19.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Park Diepstroeten.