direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Strandpaviljoen Kaap Hoorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0093.BP2015KAAPHOORN-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Staatsbosbeheer is voornemens om, in samenwerking met de betrokken ondernemers, het strandpaviljoen Kaap Hoorn op Terschelling uit te breiden (nieuwbouw) en er een permanente, demontabele, voorziening van te maken. Daarnaast zal de directe omgeving van het (demontabele) strandpaviljoen worden opgewaardeerd door de realisatie van een terras en een kwaliteitsverbetering van het terrein en de infrastructuur. Als basis voor de bestemmingsplanherziening is een inrichtings- en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1 Inrichtingsplan Strandpaviljoen Kaap Hoorn van de regels van dit bestemmingsplan. In dit plan wordt de nieuwe inrichting en beeldkwaliteit beschreven. Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden.

1.2 Huidig planologisch regiem

Het plangebied maakt onderdeel uit van de beheersverordening 'Natuurgebieden" van de gemeente Terschelling (vastgesteld op 23 september 2014). Binnen het plangebied is de enkelbestemming 'Natuur' van toepassing, aangevuld met de specifieke functieaanduiding 'tijdelijk strandpaviljoen' en de algemene aanduiding 'vrijwaringszone - duin'. De regels van de beheersverordening staan een permanent strandpaviljoen niet toe en daarnaast is de maximale maatvoering begrenst op de huidige maatvoering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2015KAAPHOORN-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Uitsnede illustratie kaart beheersverordening 'Natuurgebieden'

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Strandpaviljoen Kaap Hoorn" bestaat uit de volgende stukken:

  • a. verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0093.BP2015KAAPHOORN-VG01) en een renvooi;
  • b. regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het plangebied en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een toets van het plan aan de omgevingsaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 6 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied waar Kaap Hoorn ligt, ligt in het duingebied ten noorden van het dorp Hoorn. Het huidige terrein ter plekke van het plangebied, beslaat het noordelijkste punt van het bosgebied ('Het Hoornsebos') dat noordwaarts overgaat in een smalle duinrand. Achter de duinrand ligt het strand en de Noordzee. De bossen van het Hoornsebos bos vormen een belangrijk landschappelijk element en zijn vanaf 1922 aangeplant geplant door Staatsbosbeheer. Het bos staat op een oorspronkelijke duinbodem in het oude duinlandschap.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2015KAAPHOORN-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Ligging plangebied t.o.v. de kern Hoorn (Bron: Google Earth)

De locatie heeft een seizoensgebonden recreatieve functie en vormt het voorportaal van de strandovergang van Hoorn. Het tijdelijke strandpaviljoen heeft hierbij een centrale en prominente functie. Het strandpaviljoen is vanuit Hoorn bereikbaar via de Badweg. Dit is een verharde weg door het Hoornsebos welke doorloopt tot vlak voor het strandpaviljoen. Tegenover het strandpaviljoen ligt een klein duintje met een zitje en enkele speelvoorzieningen. Rondom het strandpaviljoen is een halfverharding van houtsnippers aangelegd en richting het strand is een zandpad en een betonnen pad (stelconplaten) gelegen. In de bosrand naast en achter het strandpaviljoen is een parkeervoorziening voor het personeel en wordt vooraad opgeslagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2015KAAPHOORN-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: luchtfoto plangebied met daarop aangegeven de aanwezige bebouwing (Bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2015KAAPHOORN-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: illustratie van de aanwezige bebouwing (Bron: www.nlwandel.nl)

2.3 Planbeschrijving

Er wordt een nieuw permanent (demontabel) strandpaviljoen gebouwd met een groter oppervlak dan dat er nu staat. Daarnaast wordt een terras gerealiseerd en vindt er een kwaliteitsverbetering plaats van het terrein rondom het strandpaviljoen. Voor het project is een inrichting- en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het inrichting- en het beeldkwaliteitsplan zijn opgenomen in Bijlage 1 Inrichtingsplan Strandpaviljoen Kaap Hoorn van de regels van dit bestemmingsplan. Deze paragraaf bevat een beknopte samenvatting van gewenste ontwikkeling. In het inrichting- en beeldkwaliteitsplan is aangegeven op welke locatie en met welk doel de verschillende onderdelen worden gerealiseerd en wordt beschreven aan welke kwaliteitseisen de gebouwen en terreininrichting dienen te voldoen. De landschapsmaatregelen als vastgelegd in het inrichting- en beeldkwaliteitsplan zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

Bebouwing en functies

De gewenste aanpassingen en functies staan hieronder weergegeven en zijn volgens de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. Het oprichten van een permanent (demontabel) strandpaviljoen: oppervlakte 350 m2 op de locatie van het huidige niet permanente strandpaviljoen (hiervoor hoeft niet geheid te worden);
  • 2. Het oprichten van een terras gekoppeld aan het permanente strandpaviljoen met een oppervlakte van 250 m2;
  • 3. Bevoorrading met een kleine vrachtauto achter het strandpaviljoen;
  • 4. Behouden waterpompput en elektriciteitskast;
  • 5. Parkeren personeel achter of aan de zijkant van het strandpaviljoen;
  • 6. Herstel karakter duintje ten zuiden van het strandpaviljoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2015KAAPHOORN-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: gewenste architectuur strandpaviljoen (bron: Sweder Spanjer)

Landschappelijke inpassing

Het nieuwe en permanente strandpaviljoen Kaap Hoorn is ingepast op de locatie van het huidige strandpaviljoen. De oppervlakte van het nieuwe bouwwerk is iets groter dan het huidige strandpaviljoen, maar de ligging en nokrichting is gelijk. In het verlengde van het strandpaviljoen komt een ruim terras. De huidige opslag van materialen, de waterpompinstallatie en elektravoorziening liggen naast en achter het paviljoen. In de nieuwe situatie zal de opslagfunctie wegewerkt worden achter de voorgevel van het nieuwe gebouw. Hierdoor oogt het terrein netter en heeft het een rustige aanblik. Tegenover het strandpaviljoen ligt een klein duintje met een bijzondere visuele waarde. De speelvoorzieningen en het zitje worden verwijderd waardoor het natuurlijke karakter wordt hersteld.Het deel tussen Badweg en het bestaande pad van Stelconplaten op de strandovergang wordt aangevuld. Naast het pad blijft voldoende ruimte voor de huifkarroute.

Ten behoeve van het geheel is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie het tweede deel van het inrichtings- en beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 Inrichtingsplan Strandpaviljoen Kaap Hoorn van de regels van dit bestemmingsplan. In dit beeldkwaliteitsplan is onder andere de maatvoering, typologie en materialisering van het nieuw te bouwen paviljoen opgenomen. Het onderdeel beeldkwaliteitsplan wordt separaat van de bestemmingsplanprocedure vastgesteld, maar is onlosmakelijk met dit bestemmingsplan verbonden. Dit beeldkwaliteitsplan vervangt daarmee de gemeentelijke Welstandsnota voor dit plangebied.

Parkeren en ontsluiting

Het strandpaviljoen is alleen bereikbaar per voet of fiets. Het gemotoriseerde verkeer is enkel bestemmingsverkeer, dat bestaat uit auto’s van personeel en een kleine vrachtauto voor de bevoorrading. De bevoorrading vindt plaats achter het strandpaviljoen. Hiervoor wordt de bestaande asfaltweg (Badweg) naar het strandpaviljoen verlengd. De ruimte naast en achter het strandpaviljoen is zo ingericht dat de vrachtauto voldoende ruimte heeft om te keren. Hierdoor ontstaan er geen onveilige situaties meer tussen het vrachtverkeer en de bezoekers als gevolg van achteruitrijdend vrachtverkeer. Op de Badweg zelf kunnen het vrachtverkeer en de bezoekers elkaar overzichtelijk kruisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2015KAAPHOORN-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: Weergave verschillende functies als weergegeven in de landschappelijke inrichtingsschets

Binnen het gebied voor het laden en lossen is tevens ruimte voor het parkeren van de auto’s van het personeel. Tussen de Badweg en het bestaande pad van Stelcon platen is met de vernieuwe strandopgang een verhard pad gerealiseerd. Naast het pad is voldoende ruimte gelaten voor de huifkarroute. Fietsen worden nu op twee plaatsen gestald. Bij het duintje en in de bestaande fietsenstalling. Als deze vol zijn worden ze overal tegen de hekken en langs de weg geparkeerd. In het inrichtingsplan wordt alles gecentreerd en de bestaande fietsenstalling uitgebreid. Voor een effectievere stalling worden de horizontale planken verwijderd. De palen blijven behouden. Voor extra capaciteit worden ten zuiden van de bestaande stalling, in het bos, een aantal palen bij geplaatst. Hierbij wordt alleen ondergroei verwijderd en houtsnippers aangebracht. De bomen fungeren tevens als parkeerpaal. Als meer ruimte nodig is kan een extra stuk bos worden vrijgemaakt van onderbegroeiing en worden voorzien van houtsnippers. Hierdoor wordt het geen storend element maar past het in zijn omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2015KAAPHOORN-VG01_0007.png"

Afbeelding 7: impressie van de entree (bron: Sweder Spanjer)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relevant voor het voorliggende plan is dat het tot stand brengen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) als opgave van nationaal belang is benoemd. Het voorliggende plan ligt in deze EHS en zal daarom enige invloed kunnen hebben op de EHS. Daarom is voor dit plan onderzoek verricht naar de effecten van het bouwplan op de ecologische kwaliteiten. Hier wordt in paragraaf 4.8 van deze toelichting uitgebreid op ingegaan. De recreatieve activiteiten maken gebruik van de natuurkwaliteit van het gebied. Er vindt beperkte nieuwbouw plaatst in een bestemming die als reeds bebouwd (verhard) beschouwd kan worden. Het plangebied wordt daarnaast landschappelijk en natuurlijk ingericht. Het onderhavige plan maakt daarnaast geen inbreuk op de overige nationale belangen, zoals in de SVIR benoemd.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.

EHS

Op het voorliggende bestemmingsplan is de ligging in de EHS van toepassing. Deze kernwaarde van de EHS blijft met het voorliggende plan behouden en wordt zo mogelijk versterkt. De bevoegdheid met betrekking tot de EHS is vanuit het Rijk neergelegd bij de provincies. De provincie Friesland heeft een regeling opgenomen in de Omgevingsverordening. Deze regeling wordt behandeld in paragraaf 3.3.1 van deze toelichting.

Kustfundament

Het strandpaviljoen wordt gebouwd in het kustfundament, buiten stedelijk gebied. Artikel 2.3.5 van het Barro zegt hierover het volgende:

Artikel 2.3.5. (bouwen in het kustfundament buiten stedelijk gebied)

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden buiten het stedelijk gebied maakt ten opzichte van het daaraan voorafgaande geldende bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing mogelijk.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
    • a. bouwwerken ten behoeve van tijdelijke of seizoensgebonden activiteiten;
    • b. herbouw of verbouw van een bestaand bouwwerk waarbij een eenmalige uitbreiding van het grondoppervlak met ten hoogste tien procent is toegestaan, te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

In het voorliggende plan wordt op een bestaande plek (er staat reeds een niet-permanent strandpaviljoen) een nieuw demontabel strandpaviljoen gebouwd. Dit strandpaviljoen wordt qua oppervlakte bijna dubbel zo groot als de huidige bebouwing (de huidige bebouwing heeft een oppervlakte van circa 180 m2). De uitbreiding van de bebouwing is daarmee aanmerkelijk groter dan 10%. Hiermee wordt niet aan de regels uit dit artikel voldaan. Artikel 2.3.6 van het Barro geeft echter het volgende aan:

Artikel 2.3.6. (afwijkende regels voor de Friese Waddeneilanden)

Bij verordening van de provincie Fryslân kunnen met inachtneming van artikel 2.3.4 en titel 2.5 voor de Friese Waddeneilanden andere regels worden gesteld ter zake van de onderwerpen geregeld in artikel 2.3.5.

De provincie Fryslân heeft nadere regels opgesteld. Deze regels zijn weergegeven in paragraaf 3.3.1 van de toelichting van dit bestemmingsplan. In deze paragraaf is onderbouwd dat voldaan wordt aan de van toepassing zijnde regels.

Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat, naast de realisatie en bescherming van de EHS en de regels voor het bouwen in het kustfundament, vanuit de SVIR en de Barro geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de EHS-waarden. Het bouwen van het strandpaviljoen in het kustfundament wordt getoetst aan de regels in paragraaf 3.3.1 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Streekplan 2007

Provinciale Staten van Fryslân hebben in het Streekplan het ruimtelijk beleid voor de provincie Friesland in de komende tien jaar verwoord. Het Streekplan vormt het kader waarbinnen gemeenten hun ruimtelijk beleid dienen te ontwikkelen. Het Streekplan maakt onderscheid in diverse soorten kernen, van streekcentra tot overige kernen. Het plangebied is buiten de kernen gelegen.

Recreatie

Ontwikkeling van recreatie en toerisme acht de provincie van cruciaal belang voor de sociaal-economische positie van de Waddeneilanden. Ook voor de sector zelf is het daarbij belangrijk dat recreatieve ontwikkelingen zijn afgestemd op de hoge landschappelijke en natuurlijke waarden van de Waddeneilanden. Het plan sluit aan bij de provinciale belangen. Met de bouw van het nieuwe strandpaviljoen met bijbehorende voorzieningen wordt rekening gehouden met de voornoemde landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied.

Kustverdediging

Ten behoeve van de waterhuishouding en kustverdediging in relatie tot veiligheid, zal bij ieder ruimtelijk plan in de omgeving van primaire keringen (dijken, duinen, damwanden) rekening gehouden moeten worden met eventuele noodzakelijke versterkingen in de toekomst. Rijkswaterstaat geeft in dat verband de gewenste ligging van de primaire waterkering aan. Het plangebied ligt in / direct achter de primaire kering. Om te kunnen voldoen aan de genormeerde overstromingskans van 1/2000 per jaar, zijn rond de primaire waterkeringen reserveringszones voor dijkversterking voorzien. De exacte reserveringszone is in het Streekplan vastgelegd. Bij ongewijzigde omstandigheden ligt het bestemmingsplangebied buitendijks. De provincie ziet mogelijkheden voor nieuwe functies die specifiek aan het water gebonden zijn, zoals kleinschalige voorzieningen voor strand- en waterrecreatie. De sociaal-economische omstandigheden op de eilanden, specifiek recreatie en toerisme, zijn direct afhankelijk van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden. Kwaliteitsverbetering van de recreatie op de Waddeneilanden is nodig om concurrerend te kunnen blijven ten opzichte van alternatieve bestemmingen.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van met elkaar samenhangende natuurgebieden met belangrijke (inter)nationale natuurwaarden. De EHS vormt de ruggengraat voor de ontwikkeling van natuur in de provincie. In vrijwel geheel Fryslân is inmiddels binnen de oorspronkelijke zoekgebieden voor de EHS (bruto EHS), de feitelijke EHS begrensd en teruggebracht tot de werkelijke omvang (netto EHS). Indien in de gebieden ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moeten de Spelregels EHS worden gehanteerd. De effecten van de gewenste ontwikkelingen op de EHS worden in hoofdstuk 4 van deze toelichting nader uiteengezet. Bij de bescherming van de EHS op de Waddeneilanden geeft de provincie aan het begrip '(dwingende) redenen van groot openbaar belang' een invulling die past bij de beperkte schaal van mogelijke ontwikkelingen op de eilanden. Hierbij wordt onderkend dat buiten bestaande dorpskommen en recreatieterreinen nagenoeg alle gronden tot de EHS behoren, zodat in een aantal situaties reële alternatieve locaties vrijwel ontbreken. Optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied blijft van belang. Voor de Waddeneilanden kan kwantitatieve compensatie onmogelijk blijken te zijn. In dat geval is kwalitatieve compensatie mogelijk. De provincie hanteert hiervoor de volgende uitgangspunten:

  • kwalitatieve compensatie van natuurwaarden vindt in principe per eiland plaats, waarbij wordt vastgelegd welke verbetering voor welke ingreep staat. In voorkomende gevallen kan per project compensatie buiten het desbetreffende eiland mogelijk zijn, maar dan wel binnen het ecosysteem van de Wadden;
  • er is een financiële relatie tussen de ruimtelijke ingreep en de maatregelen voor natuurverbetering;
  • voor VHR-gebieden is compensatie van dezelfde biotoop als de aangetaste biotoop noodzakelijk;
  • bij financiële compensatie wordt als referentie uitgegaan van de waarde van eilander landbouwgrond met dezelfde oppervlakte als de oppervlakte van de ruimtelijke ingreep, vermeerderd met de inrichtingskosten voor nieuwe natuur;
  • financiële verevening gebeurt via een EHS-compensatiefonds per eiland, tenzij in voorkomende gevallen afspraken zijn gemaakt voor overheveling naar andere eilanden of naar locaties binnen het ecosysteem van de Wadden.

Binnen de EHS zijn passende vormen van medegebruik mogelijk:

  • natuurfunctie met recreatief medegebruik;
  • natuurfunctie met extensief recreatief medegebruik.

Het nu voorliggende plan is een opschaling van bestaand recreatief gebruik. Het paviljoen en de gronden om het paviljoen krijgen een kwaliteitsimpuls. De ruimtelijke effecten ten opzichte van de huidige situatie zijn beperkt en het strandpaviljoen is een vorm van medegebruik die als passend wordt beschouwd binnen de EHS. Het geheel maakt dat de ontwikkeling niet strijdig is met het provinciale beleid.

Waterbeheerplan en Waterhuishoudingsplan Fryslân

In 2009 zijn zowel het Waterbeheerplan als het Waterhuishoudingsplan Fryslân voor 2010 tot 2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan is vastgesteld op 10 november 2009 en het Waterhuishoudingsplan op 7 november 2009. Hoofddoelstelling van het Waterhuishoudingsplan is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. In het plan wordt de visie verwoord met betrekking tot de veiligheid, de waterkwantiteit en schoon water. Ten aanzien van de waterkering wordt specifiek voor Terschelling aangegeven dat de ligging binnen de gegeven planperiode vastgelegd moet worden.

In dit Waterbeheerplan zijn op strategisch niveau voor de planperiode de maatregelen geformuleerd, die nodig zijn om de beleidsdoelen ten aanzien van de thema’s Waterveiligheid, Voldoende Water en Schoon Water te realiseren. Jaarlijks vindt een concretisering en programmering plaats in het door het algemeen bestuur vast te stellen Meerjaren Perspectief, gevolgd door het vaststellen van de begroting. Hierbij wordt een expliciete afweging gemaakt tussen enerzijds de financiële kaders in relatie tot onder andere de ontwikkeling van de tarieven en de realiseerbaarheid van de inhoudelijke ambities. Ook nieuwe ontwikkelingen bij de thema’s worden bij de behandeling van het jaarlijkse meerjarenperspectief meegenomen. Daarnaast biedt het meerjarenperspectief jaarlijks mogelijkheden om zo nodig bij te sturen, wanneer daartoe aanleiding is. Enkele speerpunten die in het plan zijn genoemd zien op de dijkverbetering op het eiland en het rekening houden met gevolgen van klimaatverandering. Voor Terschelling geldt ook specifiek een bestrijdingsplan. Dit plan bevat aanvullende en concrete informatie die medewerkers kunnen gebruiken om specifieke calamiteiten te bestrijden. In het plan wordt specifiek ingegaan op de beheeractiviteiten die het waterschap ontplooit bij calamiteiten.

Het voorliggende plan is niet beperkend voor de maatregelen die in het Waterbeheerplan zijn geformuleerd.

Verordening Romte Fryslân (2014)

Provinciale Staten van Fryslân hebben op 25 juni 2014 de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Enerzijds om de provinciale belangen te borgen en anderzijds om vooraf duidelijkheid richting gemeenten te geven over de provinciale belangen en de wijze waarop deze doorwerken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het Streekplan krijgt daarmee een handzame en praktische vertaling die toepasbaar is bij het opstellen van plannen. De verordening zelf voorziet niet in nieuw beleid, maar het thema 'kustverdediging' is voor het plangebied nadrukkelijk van toepassing en is dan ook een bindend onderdeel vanuit de verordening. Toekomstig nieuw provinciaal beleid zal via een herziening van de verordening door kunnen werken. De verordening is dus dynamisch en zal regelmatig worden aangepast.

Met betrekking tot bouwen binnen het kustfundament gelden de volgende regels

Artikel 8.3.1

  • 1. Ter zake van de herbouw en verbouw van een bestaand bouwwerk in het kustfundament, al dan niet gepaard gaande met een uitbreiding van het grondoppervlak, geldt dat bouw- en gebruiksmogelijkheden die bij recht of ontheffingsbevoegdheid zijn opgenomen in een ruimtelijk plan dat voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening in werking is getreden en onherroepelijk is, mogen worden benut met dien verstande dat een uitbreiding van het bestaande grondoppervlak met ten hoogste 10% in ieder geval is toegestaan;
  • 2. In afwijking van het eerste lid mogen in een ruimtelijk plan voor gronden die in het kustfundament liggen nieuwe en uitbreiding van bestaande bebouwing met meer dan 10% worden toegestaan, mits in de plantoelichting is gemotiveerd dat hierdoor geen belemmering kan ontstaan voor de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament, hierover advies is gevraagd aan de waterkeringbeheerder en de overige bepalingen van deze verordening voor het oprichten van bebouwing in acht worden genomen.

In het voorliggende plan wordt op een bestaande plek (er staat reeds een niet-permanent strandpaviljoen) een nieuw demontabel strandpaviljoen gebouwd. Dit strandpaviljoen wordt qua oppervlakte bijna dubbel zo groot als de huidige bebouwing (de huidige bebouwing heeft een oppervlakte van circa 180 m2). De uitbreiding van de bebouwing is daarmee aanmerkelijk groter dan 10%. Gemotiveerd moet worden dat daarmee geen belemmering kan ontstaan voor de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament, hierover advies is gevraagd aan de waterkeringbeheerder en de overige bepalingen van deze verordening voor het oprichten van bebouwing in acht worden genomen.

In de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat uitsluitend een demontabel gebouw mag worden gebouwd. Momenteel is de duindynamiek ter plaatse gering, en het is de verwachting dat dit in de planperiode van dit bestemmingsplan (10 jaar) niet wijzigt. Dit wordt wel gemonitord en wanneer hier toch sprake van is treden betrokken partijen in overleg om tot een oplossing te komen, waarbij het strandpaviljoen eventueel verplaatst wordt.

Het strandpaviljoen wordt daarbij gerealiseerd op een plek waar al een strandpaviljoen staat. De nutsaansluitingen (zoals gas, water en elektriciteit) zijn reeds aanwezig en er hoeft ook niet geheid te worden. Belangrijk daarbij is dat er met de realisatie van het plan geen zand uit het kustfundament mag verdwijnen (de zandbalans moet positief zijn en blijven). Er mogen dus geen ontgravingen met afvoer van zand naar elders plaatsvinden tijdens én na aanleg. Voor dit aspect is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan die regelt dat er geen toe- of afname van het zand uit het kustfundament mag ontstaan als gevolg van de realisatie van het nieuwe strandpaviljoen.

Met het voorgenomen plan ontstaan dan ook geen belemmeringen voor de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament. Het voorliggende bestemmingsplan is overlegd met de waterkeringbeheerder (zie paragraaf 6.3) en het plan voldoet aan de overige bepalingen van de provinciale verordening.

3.3.2 Structuurvisie Grutsk op e Romte

Grutsk op ‘e Romte is een thematische structuurvisie waarin bepaald is welke structuren van provinciale betekenis zijn en ook als zodanig door de provincie Fryslân zijn gewaardeerd en van een richting zijn voorzien. Als thematische structuurvisie is Grutsk op ‘e Romte bindend en leidend voor provinciale plannen en projecten en sturend voor wat betreft de inzet van provinciale middelen.

In Hoofdstuk 14 van de thematische structuurvisie wordt het provinciaal belang van de eilanden en de Waddenzee beschreven. Van provinciaal belang zijn de volgende typeringen:

  • 1. De onderlinge samenhang van de vier eilanden met de Friese kust, als onderdeel van de bescherming van de Waddenzee en het vasteland.
  • 2. De ‘losse’ ligging van de eilanden als wezenlijke karakteristiek, waardoor de eilanden een eigen natuur en cultuur ontwikkelen (maatschappelijk en cultureel). Deze solitaire ligging is ook bepalend voor de vorm(ing) van de kustlijn (ruimtelijk).
  • 3. Het dijkensysteem, zoals de zeedijken en resten van oude mieddijken (oudste bescherming van de dorpen; voor 5% nog aanwezig), als omkadering van de open polderlandschappen.
  • 4. De jonge zeepolders met bebouwing (dorpen) op de hogere delen, plaatselijk zelfs op terpen. Eendenkooien in en aan de rand van de polder als groene eilanden in de openheid.
  • 5. Het totale scala aan gradiënten op de eilanden, vanaf het strand, via de duinen, de binnenduinrand en de polders tot aan de Waddenkust. Deze gradiënten zijn nog steeds aan elkaar gekoppeld door duinbeken, die in slenken overgaan.
  • 6. De binnenduinrand als overgang van uitgestrekt duingebied naar het open polderlandschap met zichtlijnen van de binnenduinrand naar de polder en andersom én lineaire duinranddorpen op de overgang.
  • 7. Afwisselend duingebied met cultuuringrepen zoals bossen, stuifdijken, (wei)landjes, bunkers en recreatiewoningen.
  • 8. De ruimtelijke weerslag van het maritieme verleden van het Waddengebied te zien in onder andere havens, bakens,vuurtorens, dorpen met maritieme monumenten.
  • 9. De rust, stilte en leegte van het strand, de buitendijkse kwelders en het wad.

Met de gewenste activiteiten in het nu voorliggende bestemmingsplan komen de bovenstaande provinciale belangen niet significant in het gedrang in vergelijking met de huidige situatie.

3.3.3 Conclusie

Het voorliggende plan past binnen het provinciale beleid, zoals weergeven in het Streekplan, en bijbehorende Verordening en de thematische structuurvisie Grutsk op e Romte. De provincie streeft het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van dagrecreatie na. Daar draagt het voorliggende plan aan bij. Daarnaast doet het voornemen geen afbreuk aan het kustfundament en de kwaliteiten van het gebied, zoals de EHS.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan gemeente Terschelling 2000

Op 26 oktober 2001 heeft de gemeenteraad het Structuurplan ”Terschelling voorbij 2000” vastgesteld om in de vorm van thematische streefbeelden de kaders te stellen voor de ruimtelijke ordening op Terschelling voor de lange termijn. De bestaande ruimtelijke en functionele structuren vormen het uitgangspunt. De hoofddoelstelling van het structuurplan is gericht op een duurzame inrichting en een duurzaam gebruik van Terschelling. Landschap, natuur en herkenbaarheid zijn grensstellende voorwaarden in de ruimtelijke ontwikkeling van menselijke activiteiten. Voor de buitengebieden ligt het primaat op natuur en landschap, maar worden menselijke activiteiten niet op voorhand uitgesloten.

 

3.4.2 Toeristische Toekomstvisie Terschelling

In januari 2007 is de Toeristische Toekomstvisie Terschelling door de raad vastgesteld. In deze visie is de toeristisch-recreatieve koers tot 2016 weergeven in de vorm van beleidsdoelstellingen en actiepunten.

Algemeen

Actuele ontwikkelingen doen zich voor in een aantal toeristische sectoren. De gemeente merkt het zakelijk toerisme als kansrijke sector aan en in het dagtoerisme wordt een belangrijke groeimarkt gezien. Voor agrotoerisme is de blijvende aanwezigheid van agrarische bedrijvigheid een voorwaarde en ten aanzien van het betrekkelijk nieuwe fenomeen van zorgtoerisme neemt de gemeente een positief standpunt in.Ontwikkeling en versterking van cultuurtoerisme leidt tot behoud van het cultureel erfgoed in het bijzonder en een vergroting van het draagvlak voor de cultuurhistorie in het algemeen. Daarnaast versterkt cultuurtoerisme de uitstraling van de Terschellinger identiteit. Zo levert cultuurtoerisme een bijdrage aan de, met het oog op de jaarrondexploitatie gewenste, seizoensverbreding.

Vermaak

In de vermaaksector kunnen de elementen cultuur, educatie/historie, actief/sportief en gezondheid een rol spelen. Daarbij worden, in het belang van de bescherming van het woon- en leefklimaat, geen nieuwe exploitatievergunningen afgegeven aan café, bars en overige drankverstrekkers.Vestiging van nieuwe spijs- en maaltijdverstrekkers is op beperkte schaal mogelijk, evenals schaalvergroting. Realisatie van overige slechtweervoorzieningen, inclusief kuur- en wellnessvoorzieningen, binnen de planologische mogelijkheden, is de taak van de private sector. Het strandpaviljoen is een bestaande voorziening. Deze krijgt een opwaardering door een uitbreiding en een permanente status. De aanwezigheid van het strandpaviljoen zelf is aan te merken als een bestaande vermaaksfunctie.

3.4.3 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota (mei 2008) wordt aan nagenoeg elk deelgebied binnen de gemeente op basis van stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische samenhang een bepaalde kwaliteit toebedeeld, waaraan vervolgens gebiedsgerichte welstandscriteria zijn gekoppeld.

De Welstandsnota is aanvullend op de bebouwingsmogelijkheden die door dit bestemmingsplan worden gegeven. Maatvoeringen en criteria uit de nota zijn in die zin richtinggevend voor de wijze waarop met de in dit bestemmingsplan geboden ruimte dient te worden omgegaan. Het plangebied valt in "Deelgebied 1 Natuurgebieden en strandovergangen" van de Welstandsnota. In deze deelgebieden dienen bouwplannen in overeenstemming te zijn met de beleidsintentie van het deelgebied. Voor het deelgebied 1 betekent dit dat de verschillende soorten bebouwing in harmonie met de omgeving stand gehouden dienen te worden, Voor standpaviljoens geldt dat deze uit één bouwlaag mogen hebben, met een flauw hellende kap. Het aanzicht bestaat uit de toepassing van veel glas en houten delen in lichte kleuren.

Tezamen met het onderhavige bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is complementair aan de welstandsnota en wordt als afzonderlijk document maar in samenhang met dit bestemmingsplan vastgesteld.

3.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijke beleid en is uitgewerkt conform de in het beleid beschreven en vastgelegde landschappelijke en welstandsgerelateerde uitgangspunten. De ontwikkeling draagt bij aan de versterking van het toeristisch-recreatieve voorzieningenniveau van de gemeente, zoals deze in het beleid zijn vastgesteld. Omdat het om een bestaande functie gaat die een kwaliteitsslag zal maken, is toelaatbaarheid van de functie op zich zelf ter plaatse geaccepteerd.

3.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met omgevingsaspecten. Een aantal van deze omgevingsaspecten zijn voor het voornemen ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Archeologie
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Bodem
  • Externe veiligheid
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Natuurwaarden
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Water

Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Archeologische waarden

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologisch erfgoed veilig te stellen. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid, wat betekent dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden en dat een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van die archeologische waarden.Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving, is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die deel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

De provincie Fryslân heeft als hulpmiddel voor het bepalen van eventuele archeologische waarden in een plangebied, de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) vastgesteld. De FAMKE bestaat enerzijds uit de Archeologische Monumentenkaart (AMK) waarop de reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden staan aangegeven en anderzijds uit de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) met daarop de kans op het aantreffen van archeologische waarden. Uit de FAMKE blijkt dat met betrekking tot archeologie in de perioden steentijd/bronstijd en ijzertijd/middeleeuwen in het plangebied geen nader onderzoek behoeft te worden verricht, omdat er binnen het plangebied weinig tot geen archeologische waarden zijn of worden verwacht.

Bij een ingreep in de bodem over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm dient een voortoets te worden verricht om te bepalen of een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Daarvan is in onderhavig plan geen sprake omdat het oppervlak kleiner is dan 500 m².

Wel is in de regels van de bestemming 'Natuur' in dit bestemmingsplan geborgd dat een omgevingsvergunning benodigd is voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het betreffende plangebied. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of het klimbos met bijbehorende gebouwen geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaat hebben.

Op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ is het strandpaviljoen aan te duiden als kleinschalige horeca. Gezien het karakter van het geheel aan activiteiten zal een maximale richtafstand van 30 meter (voor de aspecten geluid en geur) beschouwd kunnen worden. Binnen deze richtafstanden bevinden zich geen milieugevoelige functies. Er wordt dan ook ruimschoots aan de genoemde richtafstanden voldaan. Daarnaast betreft het strandpaviljoen geen milieugevoelige functie die beschermd dient te worden tegen milieuhinder vanuit omliggende bedrijven of instellingen. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.4 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Het toekomstige gebruik van het plangebied betreft de vervanging van een bestaand tijdelijk bouwwerk naar een permanent bouwwerk, met uitbreiding tot maximaal 350 m². Het betreft een gebied waar geen historie bestaat van vervuilende activiteiten. De bodemkwaliteit is een afspiegeling van het extensieve gebruik tot dusver. Het bestaande gebouw beslaat een beperkt oppervlak en heeft een bedrijfsrecreatieve functie. De grond onder en rondom het huidige paviljoen staat niet geregistreerd als verdachte locatie omdat er op de locatie geen bedrijfsmatige activiteiten hebben plaatsgevonden in het verleden. Gezien het vorenstaande is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik

4.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. In de directe nabijheid van het plangebied is blijkens de Risicokaart geen externe veiligheidsrisicobron aanwezig. Het strandpaviljoen zelf is ook geen risicovol bedrijf dat valt onder de werking van de externe veiligheidswetgeving. Nader onderzoek naar risico's of aanvullende maatregelen om risico's te beperken zijn dan ook niet nodzakelijk.

4.6 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.

Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industriegebieden in de nabije omgeving gelegen zijn. Voor wat betreft het wegverkeerslawaai kan gesteld worden dat deze eveneens niet van toepassing is. Het plangebied ligt aan het eind van de Badweg. Dit betreft een extensieve erfontsluitingsweg, waar alleen bestemmingsverkeer overheen komt. De bezoekers aan het paviljoen komen met de fiets of wandelen naar de locatie. De voorliggende ontwikkeling in het plangebied brengt geen extra verkeersbewegingen met zich mee. Hierdoor vindt er geen gewijzigde situatie plaats voor de locatie zelf, alsmede voor de aanwonenden aan de Badweg. Een nader onderzoek wegverkeerslawaai is hier dan ook niet noodzakelijk.

4.7 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

De voorgenomen ontwikkeling is zo kleinschalig dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

4.8 Natuurwaarden

4.8.1 Uitkomsten Quickscan flora en fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij soortenbescherming heeft men te maken met de flora- en faunawet. De planlocatie ligt direct tegen het Natura 2000-gebied Duinen Terschelling aan. De aanleg en het gebruik van het plangebied moeten dan ook beoordeeld worden op eventuele strijdigheid met de instandhoudingsdoelen en wezenlijke waarden van dit gebied. De voorgenomen ontwikkeling moet worden getoetst aan de waarden van de EHS. Hiertoe is de "Quickscan Flora en Fauna Strandpaviljoen Kaap Hoorn" opgesteld. Deze quickscan bevat tevens een Voortoets Natuurbeschermingswet. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (zie Bijlage 1 Quickscan Flora en Fauna tevens Voortoets NB-wet). Hieronder worden de conclusies van de quickscan in samenvatting weergegeven.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In het voorliggende plan wordt een bestaand tijdelijk gebouw uitgebreid en jaarrond in gebruik genomen.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd. De EHS betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2015KAAPHOORN-VG01_0008.png"

Afbeelding 9: Ligging plangebied (ster) ten opzichte van EHS (donker groen). Onder: detailopname: plangebied valt grotendeels buiten de EHS Bron: www.fryslan.nl .

Conclusies

Soortenbescherming

De ingreep zal naar verwachting leiden tot tijdelijke verstoring en een beperkt verlies van leefgebied van enkele zoogdieren van tabel 1 van de Flora - en faunawet. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van de soorten van tabel 1 omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Een ontheffing Flora- en faunawet is daarom niet noodzakelijk.

De aanwezige vogels in het plangebied zijn al gewend aan de aanwezigheid van recreanten in het plangebied en de directe omgeving. In de directe omgeving blijft voldoende gelegenheid voor het vinden van voedsel en nestgelegenheid. De lokale populaties zullen naar verwachting geen negatief effect ondervinden van de ontwikkeling. Het gaat om zeer algemene soorten. De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd buiten de broedperiode en dus geen broed(ende)vogels verstoren. Het terrein zal niet worden verlicht, ook niet na de inrichting. In de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat buitenverlichting van het terrein niet is toegestaan.

De werkzaamheden, de herinrichting en het gebruik van het plangebied zullen geen effect hebben op eventueel aanwezige vleermuizen, omdat er geen buitenverlichting wordt aangebracht.

Nader onderzoek heeft moeten aantonen in welke mate het plangebied (inclusief werkstrook) door de zandhagedis, de levendbarende hagedis en rugstreeppad wordt gebruikt en wat de effecten van de werkzaamheden op deze soorten zullen zijn. Dit nadere onderzoek is uitgevoerd (opgenomen in de quickscan, zie Bijlage 1 Quickscan Flora en Fauna tevens Voortoets NB-wet). Uit nader onderzoek blijkt dat niet uitgesloten kan worden dat er rugstreeppadden in het plangebied (inclusief werkstrook) aanwezig zijn. Ook blijkt dat de naastgelegen duin geschikt is voor reptielen zoals Levendbarende hagedissen en zandhagedis. Dat betekent dat er:

  • Ontheffing van de Flora-en faunawet nodig is. Er is mogelijk sprake van verstoring of vernietiging van een zwaar beschermde soort. Dit is ontheffingsplichtig, een gunstige staat van instandhouding moet gewaarborgd zijn.
  • Het werk moet worden uitgevoerd in de minst kwetsbare periode, dat is voor aanvang van de overwinteringsperiode. Een alternatieve mogelijkheid is om het project van tevoren ongeschikt te maken voor rugstreeppadden (bijv. d.m.v. amfibieënschermen).
  • De uitvoering van het werk zal volgens een werkprotocol moeten plaatsvinden, omdat rugstreeppadden juist afkomen op werkzaamheden (rijsporen, graafwerkzaamheden).
  • De uitvoering van het werk vindt plaats onder toezicht en begeleiding van een amfibieëndeskundige.
  • Bij verwijderen/sloop van de huidige platen, opslagplekken etc. zal ook een amfibieëndeskundige aanwezig moeten zijn.
  • Bij de uitvoering dient rekening gehouden te worden met de andere soorten die genoemd staan in de quickscan (zie Bijlage 1 Quickscan Flora en Fauna tevens Voortoets NB-wet).

Natura 2000

Op basis van de beschikbare informatie is in de quickscan geconcludeerd dat sprake kan zijn van een negatief effect op het habitattype 2180B (Duinbossen vochtig). Over dit aspect heeft er overleg met de provincie plaatsgevonden. De provincie heeft de voorgenomen activiteiten getoetst aan de natuurwaarden in het gebied, de zogenaamde instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. De provincie komt tot de conclusie (zie Bijlage 3 Brief provincie Natura 2000, de brief van GS Fryslan, d.d. 8 mei 2015) dat als de actiteiten uitgevoerd worden, er geen significant negatieve effecten zullen optreden. Er is dan ook geen NB-wet vergunning noodzakelijk. De instandhoudingsdoelstellingen voor de relavante habitattypen komen door de voorgenomen ontwikkelingen niet in gevaar. Uitgangspunt is wel dat er niet geheid wordt.

EHS

Uitgangspunt in de nota "Spelregels EHS" is dat geen nettoverlies aan waarden voor wat betreft areaal, kwaliteit en samenhang mag plaatsvinden. Op basis van deze drie aspecten wordt een beschrijving gegeven van de huidige waarde van het plangebied en het effect van de ontwikkeling op deze waarde. Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden. De locatie van het strandpaviljoen behoort niet tot de EHS, maar wordt daar wel aan alle kanten door omsloten. De keerlus en fietsenstalling liggen wel binnen de EHS. In totaal gaat het om circa 300 m2 die nu geen tot een zeer geringe ecologische functie heeft. Na de herinrichting bestaat de ecologische functie van de keerlus vooral uit bosrand. De ecologische functie van de fietsenstalling zal niet veranderen, dit blijft een grazige vegetatie met weinig bijzondere natuurwaarden. In totaal blijft in het plangebied de oppervlakte EHS met geen tot lage kwaliteit ter plaatse gelijk. Bij de uitbreiding ontstaat ter plekke van de keerlus een grotere lengte bosrand dan in de huidige situatie. Bosranden zijn belangrijke biotopen voor een groot aantal plant- en diersoorten. De kruid- enstruiklaag zullen zich daar beter ontwikkelen dan in de huidige situatie. Daarmee wordt ook een, zeer lokale en relatief geringe, impuls aan de kwaliteit van de EHS gegeven. Om toekomstige in gebruik name van het waardevolle(re) en kwalificerende bos te voorkomen, zal Staatsbosbeheer met de uitbater van het strandpaviljoen afspraken maken over het voorkomen van aantasting van het bos. Op de grens van het plangebied zal middels beheer en eventueel aanplanting een dichte struiklaag worden ontwikkeld, zodat het lastig wordt om toegang tot het bos te krijgen. In de nabije omgeving van het plangebied zal Staatsbosbeheer enkele maatregelen treffen om de kwaliteit van het duinbos te verhogen. De voorgestane ontwikkeling van het gebied zorgt voor een meer gestructureerde inrichting van het gebied. Daardoor wordt randwerking en uitstralende verstoring in het omliggende gebied voorkomen. Er ontstaat een beter controleerbare en beheersbare situatie. Gebruikers van het gebied kunnen beter gestuurd worden en verrommeling wordt voorkomen. De maatregelen die daarvoor noodzakelijk zijn (creëren van een keerlus en uitbreiden fietsenstalling), zijn daarbij juist gekozen op locaties met weinig tot geen ecologische waarde. Zo blijft het directe effect van de maatregelen beperkt tot afwezig én wordt voorzien in het beperken van verstoring rondom het plangebied.

Conclusie is dat de voorgestane ontwikkeling van het gebied zorgt voor een meer gestructureerde inrichting van het gebied. Daardoor wordt randwerking en uitstralende verstoring in het omliggende gebied voorkomen. De kwaliteit van de EHS is in het plangebied zeer laag en wordt door het creëren van een goed ontwikkelde bosrand vergroot. De werkzaamheden en activiteiten leiden niet tot versnippering van de EHS. De samenhang binnen de EHS zal niet veranderen.

4.8.2 Uitvoerbaarheid bestemmingsplan in relatie tot natuurwaarden

Wanneer er sprake is van een bestemmingsplanprocedure moet aannemelijk gemaakt worden dat de plannen uitvoerbaar zijn. Dit betekent concreet dat in bestemmingsplannen geen mogelijkheden moeten worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand in redelijkheid kan worden ingezien dat eventuele ontheffingen Flora- en faunawet en/of vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 niet verleend kunnen worden of dat de ontwikkeling niet past binnen de provinciale bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur. Om te beoordelen of het bestemmingsplan uitvoerbaar is, is de "Notitie - beschermde natuur in het bestemmingsplan" opgesteld (zie Bijlage 2 Notitie beschermde natuur in het bestemmingsplan). Hiermee moet worden aangemerkt dat deze notitie is opgesteld voorafgaand aan het nadere onderzoek naar de levendbarende hagedis, zandhagedis en rugstreeppad (zoals opgenomen in de quickscan, zie Bijlage 1 Quickscan Flora en Fauna tevens Voortoets NB-wet). De uitkomst van dit nadere onderzoek is dat er een ontheffing Flora-en faunawet nodig is voor deze soorten. Dit betekent dat moet worden aangetoond dat het plan:

  • 1. De gunstige staat van instandhouding niet aantast
    • a. Het werk moet worden uitgevoerd in de minst kwetsbare periode, dat is voor aanvang van de overwinteringsperiode. Een alternatieve mogelijkheid is om het project van tevoren ongeschikt te maken voor rugstreeppadden (bijv. d.m.v. amfibieënschermen).
    • b. De uitvoering van het werk zal volgens een werkprotocol moeten plaatsvinden, omdat rugstreeppadden juist afkomen op werkzaamheden (rijsporen, graafwerkzaamheden).
    • c. De uitvoering van het werk vindt plaats onder toezicht en begeleiding van een amfibieëndeskundige.
    • d. Bij verwijderen/sloop van de huidige platen, opslagplekken etc. zal ook een amfibieëndeskundige aanwezig moeten zijn. 
  • 2. Er geen alternatieven zijn (beredeneerd vanuit de ecologische waarden)
    • a. De ontwikkeling is locatiegebonden. Het is niet wenselijk of mogelijk het strandpaviljoen naar een andere locatie te verplaatsen.
  • 3. Er sprake is van een bij de wet genoemd belang.
    • a. In de huidige situatie kan de invloed van de recreanten op het omliggende gebied, minder goed gestuurd worden. Daardoor ontstaat veel randwerking en uitstralende verstoring. Waarbij ook meer bijzondere en kwetsbare natuurwaarden beïnvloed (kunnen) worden. Dit is absoluut niet wenselijk. Met de herinrichting van het gebied worden deze natuurwaarden juist beter beschermd.

Vleermuizen

Het plangebied wordt mogelijk gebruikt als foerageergebied voor diverse vleermuissoorten. De werkzaamheden, de herinrichting en het gebruik van het plangebied zullen geen effect hebben op eventueel aanwezige vleermuizen, mits geen extra buitenverlichting wordt aangebracht. Dit is in de regels van dit bestemmingsplan geborgd. Een ontheffing Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.

Conclusie Flora- en faunawet

Dit tezamen maakt dat er een ontheffing Flora en faunawet noodzakelijk is. Naar redelijkheid kan worden aangenomen dat de ontheffing verkregen kan worden. De eventuele aanwezigheid van streng beschermde soorten staat daarmee de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Conclusies Natuurbeschermingswet en EHS

Zoals reeds in de quickscan is geconcludeerd is voor de ontwikkeling, ondanks de ligging in en direct nabij Natura 2000-gebieden, geen vergunning Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk. Daarnaast vormen de werkzaamheden geen aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee aangetoond.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In het plangebied is sprake van beperkte nieuwbouw en de kwaliteitsverbetering van het terrein er direct omheen. Het geheel kan worden aangemerkt als een recreatieve of toeristische voorziening. Het Besluit m.e.r. kent twee categorieën die een relatie hebben met een recreatieve of toeristische voorziening. Eén categorie heeft betrekking op een volledige nieuwvestiging. Hiervan is geen sprake. De tweede categorie heeft betrekking op 'aanleg, wijziging of uitbreiding van één of meer recreatieve of toeristische voorzieningen'. Deze categorie is vermeld in onderdeel D van de bijlage, activiteit D 10.1. Uit kolom 2 van onder D van de bijlage kan worden afgeleid dat er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 250.000 bezoekers of meer per jaar;
  • een oppervlakte heeft van 25 hectare of meer;
  • of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

In dit geval ligt het aantal bezoekers en oppervlakte van de inrichting ver beneden de genoemde drempelwaarden, waardoor het kan worden aangemerkt als een niet m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit. Met de ontwikkeling worden er geen negatieve effecten verwacht op kwetsbare gebieden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang alsmede overige omgevingsaspecten, zoals deze in paragrafen 4.2 tot en met 4.6 zijn beschreven, in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

4.10 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid, voor zover relevant, dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogt en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Watertoets, Wetterskip Frylan

Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap Wetterskip Fryslan is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. Dit houdt in dat doorgegaan kan worden met het plan. Het voorgenomen plan heeft geen negatief effect op de waterhuishouding. Het totale verharde oppervlak aan bebouwing en verharding neemt niet signigicant toe, het waterpeil wordt niet gewijzigd, er worden geen wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem aangebracht en het grondwater wordt niet vervuild. Het toetsresultaat en de standaard waterparagraaf zijn opgenomen in Bijlage 4 Watertoets.

4.11 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante omgevingsaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt voor de directe omgeving. Ook het planvoornemen zelf zal niet worden belemmerd door omgevingsaspecten in de omgeving.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van deze bestemmingsplanherziening is vormgegeven.

5.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Daarnaast is aangesloten op de regels van de beheersverordening "Natuurgebieden".

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

Specifiek voor dit plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het inrichtingsplan. Dit betekent concreet dat aan het gebruik van de gronden en de realisatie van de gebouwen en verhardingen de verplichting wordt gehangen dat deze binnen de kaders van het inrichtingsplan dient te worden uitgevoerd.

 

5.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2: Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3: Natuur

Binnen deze bestemming zijn de specifieke bouw- en gebruiksregels opgenomen met betrekking tot de natuurgronden. Voor het strandpaviljoen is er een nadere aanduiding voor het gebruik als 'strandpaviljoen met terras' met bijbehorende voorzieningen opgenomen. Voor het strandpaviljoen zijn tevens bebouwingsregels opgenomen. Er is een bebouwingsoppervlak van ten hoogste 350 m² met een bouwhoogte van 5,5 meter voor het strandpaviljoen vastgelegd. Het terras mag maximaal 250 m² groot zijn.

3. Algemene regels

Artikel 4 t/m 8 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Met artikel 4 wordt beoogd te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan. Artikel 5 bevat de algemene bouwregels en artikel 6 de algemene gebruiksregels. Artikel 7 bevat de algemene aanduidingsregels. Hierin is de aanduiding 'vrijwaringszone – duin' opgenomen. Deze aanduiding regelt dat naast de andere op de verbeelding voor die gronden aangewezen bestemming (basisbestemming), deze gronden tevens bestemd zijn voor de bescherming van de primaire waterkering. Artikel 8 bevat de overige regels. Dit betreffen aanvullende, algemene regels.

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen.

Artikel 9: Overgangsrecht

In de overgangsregels zijn de juridische consequenties

aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 10: Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.

6.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 4). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het plan is, als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening, voorgelegd aan de provincie Fryslan, Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer. Het Wetterskip Fryslan is als gevolg van het doorlopen van de Watertoets reeds geïnformeerd.

Zowel Rijkswaterstaat als de provincie hebben een reactie gegeven (zie Bijlage 5 Vooroverlegreacties van de toelichting van dit bestemmingsplan). Rijkswaterstaat en de provincie hebben geconstateerd dat het strandpaviljoen in het kustfundament ligt en dat in het bestemmingsplan niet is opgenomen hoe hiermee rekening wordt gehouden (onder andere met de regels die hierover zijn opgenomen in het Barro (Rijk) en de Verordening Romte (provincie)). Naar aanleiding van deze vooroverlegreacties is het bestemmingsplan hier op aangepast (de toelichting en de regels). In de bijgevoegde vooroverlegnotitie (zie Bijlage 6 Vooroverlegnotitie van de toelichting van dit bestemmingsplan) is aangegeven wat naar aanleiding van de reacties precies is aangepast in de toelichting en in de regels. Het plan (en de concept vooroverlegnotitie) is vervolgens wederom afgestemd met de provincie en Rijkswaterstaat. Naar aanleiding van de daarop volgende reacties (zie Bijlage 5 Vooroverlegreacties van de toelichting van dit bestemmingsplan) is het plan op een aantal punten nog nader aangepast (zie hiertoe de bijgevoegde vooroverlegnotitie, zoals opgenomen in Bijlage 6 Vooroverlegnotitie).

In de eerste reactie heeft de provincie ook aangegeven dat nader onderzoek moet worden uitgevoerd naar zandhagedis en rugstreeppad. Dit nadere onderzoek is inmiddels uitgevoerd (zie Bijlage 1 Quickscan Flora en Fauna tevens Voortoets NB-wet van de toelichting van dit bestemmingsplan). De conclusies van dit nadere onderzoek zijn weergegeven in paragraaf 4.8 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 15 juli t/m 25 augustus 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend. Dit geldt overigens ook voor het beeldkwaliteitsplan.

6.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Terschelling. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.