direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rottevalle - Woningbouw Efterwei
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel van het plan

Dit bestemmingsplan heeft tot doel het mogelijk maken van vier woningen op het kadastraal perceel 4739 aan de Efterwei in Rottevalle. Op onderstaande kadastrale kaart is het perceel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging perceel 4739 in Rottevalle

Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het gebied globaal begrensd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401_0002.png"

Figuur 1.2. Globale begrenzing plangebied

Voor dit gebied is in 2011 een stedenbouwkundige visie opgesteld. Deze is in opgenomen Bijlage 1. In deze visie is nader onderzocht hoe het gebied zou kunnen worden ingericht ten behoeve van woningbouw ter afronding van dit deel van het dorp. Daarbij zijn twee mogelijkheden bekeken:

  • het realiseren van één groter gebouw waarin meerdere woningen/appartementen gerealiseerd kunnen worden;
  • het realiseren van afzonderlijke woningen.

Er is gekozen voor het realiseren van vier afzonderlijke woningen conform deze visie.

1.2 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Kleine Kernen Oost dat op 4 oktober 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het gebied heeft binnen dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' gekregen. Hieronder is een fragment van dit plan opgenomen waarop het plangebied is weergegeven. Wanneer dit nieuwe plan door de raad wordt vastgesteld, zal de agrarische bestemming verdwijnen en komt daarvoor een woonbestemming in de plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401_0003.png"

Figuur 1.3. Fragment geldend bestemmingsplan Kleine Kernen Oost ter plaatse van het plangebied

1.3 Leeswijzer

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (de 'plankaart'), een set regels en gaat vergezeld van een toelichting. In de toelichting moet het plan worden uitgelegd en moeten de gekozen bestemmingen worden onderbouwd. Daarom is na dit inleidend hoofdstuk in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. In hoofdstuk 3 is het relevante beleidskader van het Rijk, de provincie en gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 betreft het onderzoek naar de omgevingsaspecten; de diverse op het planvoornemen van toepassing zijnde planologische en milieukundige randvoorwaarden. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische toelichting op het plan gegeven. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Rottevalle ligt in de gemeente Smallingerland op zo'n 6 kilometer ten noorden van de hoofdkern Drachten. Rottevalle is ontstaan als een vaartdorp, als gevolg van de verveningen van de omgeving op de grens van de grietenijen Smallingerland, Achtkarspelen en Tytsjerksteradiel. Pas sinds 1943 behoort Rottevalle volledig tot de gemeente Smallingerland.

In de periode tussen 1854-55 en 1914 wordt de omgeving van Rottevalle gekenmerkt door een sterke opstrekkende verkaveling en een duidelijk aanwezige groenstructuur van elzensingels. De ruimtelijke structuur van het dorp wordt gekenmerkt door de aanwezigheid de watergang de Lits. Rottevalle was destijds sterk afhankelijk van de scheepvaart. Langs de Lits en de Brouwersgrêft werden steeds meer woningen gebouwd. Hier is een tamelijk gesloten lintbebouwing ontstaan. Langs de Efterwei is open lintbebouwing ontstaan.

In 1959 is de ruimtelijke structuur van het landschap in hoofdlijnen intact gebleven. De elzensingels en de opstrekkende verkaveling bepalen nog steeds het landschappelijke beeld. Het dorp heeft wel enkele kleine veranderingen ondergaan. Ten noordwesten van de Brouwersgrêft is de bebouwing uitgebreid waardoor het dorp steeds meer een kern krijgt.

In de periode tussen 1959 en 2004 is het dorp fors gegroeid. Het dorp is meer dan verdubbeld in grootte. In de jaren '60 en '70 zijn uitbreidingen gerealiseerd aan de Nije Buorren, de Fintsjes en de Houtkamp en in de jaren '90 heeft er uitbreiding aan de Arendswijk plaatsgevonden. Daarnaast is een deel van de Lits gedempt en om het dorp heen gelegd.

Door de aanleg van de provinciale N369 heeft een forse ruimtelijke ingreep in het landschap plaatsgevonden en is de Ambachtsloane de hoofdontsluiting van Rottevalle geworden. Aan deze weg is het aanloopgebied gesitueerd. In dit gebied wordt wonen en werken gecombineerd.

Op onderstaande topografische kaarten is de situatie ter plaatse van het plangebied in verschillende perioden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401_0004.png"

Figuur 2.1. Fragmenten uit de topografische kaarten uit vier verschillende perioden

2.2 Visie

De visie (Bijlage 1) speelt in op de kwaliteit en kansen die het plangebied biedt. De visie gaat uit van de volgende uitgangspunten:

  • Lintbebouwing voortzetten.
  • Vormgeven dorpsentree.
  • Verbinden Arendswijk en Efterwei.
  • Groen handhaven.
  • Overgang naar het landschap.

De bebouwing in dit gebied vindt van oorsprong plaats in de vorm van lintbebouwing langs de oude ontginningsassen. Langs de Efterwei kan de lintbebouwing worden doorgezet. Dit kan in de vorm van woningen in dezelfde rooilijn als de bestaande lintbebouwing.

De ligging van het plangebied bij het begin van de bebouwde kom zorgt ervoor dat er een nieuwe dorpsentree ontstaat. De invulling van het plangebied kan daarop inspelen, door bijvoorbeeld bebouwing met hoekaccenten toe te passen of de bebouwing terug te rooien en een groene entree te creëren.

Door de eigendomsgrenzen is het alleen mogelijk om een goede ontsluiting vanaf de Efterwei te realiseren. Deze ontsluiting kan als langzaamverkeersroute worden doorgetrokken naar de achterliggende buurt, zodat er in ieder geval een verbinding ontstaat. Hierdoor wordt een overgang van het lint naar de achterliggende woonbuurt gevormd.

In de huidige situatie wordt het plangebied omringd door groen en water. Voor beide aspecten geldt: zoveel mogelijk handhaven. Vooral het groen en water langs de zuidzijde van het plangebied zorgen voor een goede overgang naar het landschap.

2.3 Beschrijving nieuwe situatie

Op het onderstaande kaartje is het resultaat van deze visie weergegeven in de vorm van een globale verkavelings- en inrichtingstekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401_0005.png"

Figuur 2.2. Verkavelings- en inrichtingstekening

In de nieuwe situatie zullen vier vrijstaande woningen worden gerealiseerd. De twee woningen aan de Efterwei zullen op de Efterwei zijn gericht en ook via de Efterwei worden ontsloten. De beide andere woningen zullen achter deze eerste twee worden gebouwd. Daarvoor zal een straat naar beide woningen worden aangelegd in het verlengde van de bestaande Arendswyk. Tussen deze nieuwe straat en de bestaande Arendswyk zal een fietspad worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk schenkt vertrouwen in en biedt ruimte aan lagere overheden, burgers en bedrijven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo weinig mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlandse werelderfgoed.

Met de ontwikkelingen in het plangebied zijn geen nationale belangen gemoeid.

Ladder duurzame verstedelijking
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

STEDELIJKE ONTWIKKELING
Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het doel van het plan is de realisatie van vier woningen. Op grond van jurisprudentie (ABRvS 27 augustus 2014; 201311233/1/R4) is een bouwplan van deze beperkte omvang geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in het vervolg van deze toelichting aangetoond dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân (2007)
Op 13 december 2006 is door Provinciale Staten het 'Streekplan Fryslân 2007: Om de kwaliteit fan de Romte' vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode 2006 tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.

Verordening Romte Fryslân (2014)
Op 25 juni 2014 is de 'Verordening Romte Fryslân 2014' door het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân vastgesteld. Deze verordening betreft een integrale herziening van de eerdere provinciale verordening uit 2011 en is op 1 augustus 2014 in werking getreden. Met de verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen het begrip bestaand stedelijk gebied en het begrip landelijk gebied. Voor bestaand stedelijk gebied geldt dat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening bestaat dan in het landelijk gebied. Het plangebied valt binnen de contouren van het bestaand stedelijk gebied. In de Verordening Romte is opgenomen dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan. In het geactualiseerde woningbouwprogramma van de gemeente Smallingerland is een aantal van 35 woningen opgenomen dat gebruikt kan worden als vrije beleidsruimte voor de dorpen binnen de gemeente. De woning die dit plan mogelijk maakt valt onder deze vrije beleidsruimte. Het planvoornemen is daarmee opgenomen in een woonplan en passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Smallingerland (2013)
De Structuurvisie Smallingerland geeft inzicht waarom bepaalde ontwikkelingen, die afwijken van bestemmingsplannen, wel of niet wenselijk zijn. De visie maakt het voor iedereen duidelijk hoe de gemeente de ontwikkeling binnen de rode contouren ziet en op welke wijze zij deze gewenste ontwikkeling mogelijk denkt te maken. Daarnaast helpt de (ruimtelijke) structuurvisie gemeentelijke prioriteiten te stellen.

Ten aanzien van wonen richt de structuurvisie zich op:

  • Eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen behouden en waar mogelijk versterken. Zorg binnen de wijk/dorp vormt een specifiek aandachtspunt; belangrijk is dat iedereen oud kan worden in zijn/haar eigen wijk/dorp.
  • Geslaagde initiatieven als milieuvriendelijk of energieneutraal wonen mogen niet ten onder gaan aan de wet van de remmende voorsprong. Binnen alle lopende en nieuw op te pakken projecten vormt dit het uitgangspunt.
  • Als gekozen wordt voor nieuwe woningbouwontwikkelingen dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een kwalitatieve aanvulling (passendheid, architectuur, eigendomssituatie) op het bestaande.

In paragraaf 2.2 en 2.3 is beschreven dat met het plan een kleinschalige en kwalitatief hoogwaardige aanvulling betreft, waarmee een nieuwe dorpsentree ontstaat. Het plan sluit aan op het beleid uit de structuurvisie.

Welstand- en reclamenota 2014
Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland.

Het plangebied valt op grond van de gebiedscriteria in de categorie 'Buitengebied besloten (coulisselandschap)'. Het bestemmingsplan maakt echter een kleinschalige dorpsuitbreiding mogelijk. Voor de welstandscriteria wordt daarom aangesloten bij de criteria voor de woonbebouwing aangrenzend aan het plangebied. Deze woonbebouwing valt in de categorie 'Dorpsuitbreidingen'. Vanwege de aanwezige waarden is dit gebied aangemerkt als een regulier welstandsgebied waarbij vooral het respecteren van de onderlinge samenhang centraal staat. Het incidenteel veranderen dient respect te tonen voor de onderlinge samenhang en de bestaande bebouwing.

Met dit bestemmingsplan wordt aangesloten op de maatvoering van de bestaande woonbebouwing in de omgeving van het plangebied. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het welstandsbeleid.

Bestemmingsplan Kleine kernen oost
Op 4 oktober 2010 is het 'Bestemmingsplan Kleine kernen oost' vastgesteld door de gemeenteraad. Het bestemmingsplan is vooral een beheerplan. De uitgangspunten voor de regeling in het bestemmingsplan zijn dan ook vooral gericht op het behoud en waar mogelijk de versterking van de bestaande kwaliteiten. Het bebouwingskarakter van de verschillende delen van het dorp wordt hierbij zoveel als mogelijk gehandhaafd. Het beleid van de welstandsnota biedt hiervoor aanknopingspunten, maar ook is in het plan het onderscheid tussen en de diversiteit binnen de delen van de dorpen vastgelegd middels bouwvlakken en maximale goot- en bouwhoogten. Deze regeling is afgestemd op de bestaande situatie.

Met dit bestemmingsplan wordt aangesloten op de maatvoering van de bestaande woonbebouwing in de omgeving van het plangebied. Het plan is daarmee in lijn met de uitgangspunten uit het bestemmingsplan Kleine kernen oost.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Wanneer in een plangebied sprake is van erfgoed, moet worden aangegeven hoe met de cultuurhistorische en/of archeologische waarden is rekening gehouden.

Archeologie
De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden. Op basis van de FAMKE-kaart is voor tijdsperiode ijzertijd-middeleeuwen geen onderzoek noodzakelijk. Voor de periode steentijd-bronstijd is voor het grootste deel van het plangebied ook geen onderzoek noodzakelijk. Voor het westelijk deel van het plangebied is onderzoek noodzakelijk bij ingrepen groter dan 2,5 ha. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.300 m2. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie
Het planvoornemen ondervindt op het gebied van archeologie geen belemmeringen in de uitvoering.

Cultuurhistorie
Via de cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) is informatie te raadplegen over de cultuurhistorische waarden in de provincie Fryslân. Op deze kaart zijn de percelen van het plangebied tot De Compagnonsstee aangeduid als boerderijplaats. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle restanten van deze boerderijplaats aanwezig.

Langs de zuidzijde van het plangebied bevinden zich een watergang en groensingel. Deze zorgen voor een goede overgang naar het landschap en blijven behouden. De cultuurhistorische waarden van het gebied worden niet onevenredig aangetast.

Conclusie
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen niet zal leiden tot een verlies van cultuurhistorische waarde.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is daarom onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Voor dit bestemmingsplan is de bodeminformatiekaart van het bodemloket geraadpleegd (via www.bodemloket.nl). Hieruit blijken geen bijzonderheden voor het plangebied. Tot op heden zijn er geen historische activiteiten in het plangebied bekend die aanleiding geven om de bodemkwaliteit te onderzoeken. Planologisch bestaan er daarom geen bodemkundige bezwaren tegen het planvoornemen.

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek uitgevoerd.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan kan op het gebied van milieuhygiënische bodemkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een bepaalde grenswaarde. In dit licht moet bij ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek worden gedaan naar wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. In de omgeving van het plangebied zijn industrielawaai en spoorweglawaai niet aan de orde. Daarom wordt in het kader van geluidshinder alleen gekeken naar wegverkeerslawaai.

In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen geluidzones. De geluidszone voor wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 200 meter gerekend vanaf de as van de weg. Voor wegen buiten de bebouwde kom is dit 250 meter. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones moet door middel van akoestisch onderzoek vastgesteld worden of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Op grond van de Wgh zijn de Efterwei/Ambachtsloane niet 'zoneplichtig' en behoeft formeel geen verdere actie te worden ondernomen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening (en een goed leefklimaat voor de toekomstige bewoners) is ten behoeve van het bestemmingsplan wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). Uit het onderzoek blijkt dat twee van de te realiseren woningen niet voldoen aan de in de Wgh opgenomen hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB.

Ten behoeve van de procedure dient, bij het indienen van de omgevingsvergunning voor bouwen, uit aanvullend onderzoek te blijken op welke wijze eventueel noodzakelijke geluidwerende voorzieningen aan de gevel worden getroffen.

Conclusie
Het bestemmingsplan is voor het aspect geluid uitvoerbaar.

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal vier woningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat het plan een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011. De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401_0006.png"

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 in zowel 2011, 2015 als 2020 onder de grenswaarden liggen.

Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Conclusie
Het bestemmingsplan is voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Zoals in figuur 4.1 weergegeven bevinden zich in de omgeving van het plangebied, op een buisleiding na, geen risicobronnen. Met het planvoornemen worden ook geen risicovolle activiteiten in het plangebied mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401_0007.png"

Figuur 4.1. Fragment risicokaart

De buisleiding betreft een aardgastransportleiding van Gasunie (N-505-60). Het invloedsgebied van deze leiding is 45 m. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied, op minimaal 60 m van de buisleiding. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Conclusie
Het planvoornemen is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat een planvoornemen buiten de invloedssfeer van eventuele hinderlijke activiteiten in de omgeving valt en daarnaast geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies.

Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, etc.).

Het plangebied en omgeving zijn te typeren als 'rustige woonwijk of rustig buitengebied'. Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een sportpark. Voor het overige zijn er geen hinderlijke activiteiten in de omgeving aanwezig.

De grootste richtafstand voor veldsportcomplexen met verlichting is 50 m (voor het aspect geluid). De toekomstige woning in het noordelijk deel van het plangebied is geprojecteerd op een afstand van circa 30 m van de sportbestemming, en ligt daarmee binnen de richtafstand van 50 m. De overige drie woningen zijn allen op een afstand van minimaal 50 m van het sportcomplex geprojecteerd. In het akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.3 en Bijlage 3) is aangegeven dat bij het indienen van de omgevingsvergunning voor bouwen, uit aanvullend onderzoek moet blijken op welke wijze eventueel noodzakelijke geluidwerende voorzieningen aan de gevel worden getroffen. Dit als gevolg van verkeerslawaai. De ligging binnen de richtafstand moet daar ook bij worden betrokken.

De bouw van de woningen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het sportpark. Op een afstand van circa 20 m van het sportpark bevinden zich namelijk bestaande woningen. De afstand van deze bestaande woningen tot het sportpark is daarmee kleiner dan die van de toekomstige woningen in het plangebied. De bestaande woningen zijn daarmee maatgevend voor de ontwikkeling van het sportpark.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.7 Ecologie

KADER
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 6 april 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren onbewolkt, droog, circa 8oC en een noordwesten wind kracht 1-2.

PLANGEBIED
Het plangebied betreft een stuk weiland aan de zuidwestkant van Rottevalle en ligt ingeklemd tussen houtsingels. Aan de westzijde grenst het plangebied aan de Efterwei. De noord- en oostzijde worden begrensd door woningen en de zuidzijde door een weiland. Het plangebied is aan drie zijden omsloten door een watergang. Andere waterelementen zijn niet aanwezig binnen of grenzend aan het plangebied. Het plangebied is gedeeltelijk afgerasterd met schapengaas.

Het plangebied was op het moment van het veldbezoek en in 2017 in gebruik als schapenweide. De schapenweide wordt grotendeels omgeven door de opgaande beplanting van de houtsingels. Buiten de contouren van het plangebied is eveneens enige opgaande beplanting aanwezig, voornamelijk in de vorm van jonge wegbegeleidende bomen, maar ook bomen en struiken in de aangrenzende tuinen. Er is geen bebouwing aanwezig binnen het plangebied.

De ontwikkelingen bestaan uit het realiseren van vier nieuwe woningen ter uitbreiding van de huidige dorpskern. De watergang grenzend aan het perceel blijft bij de ontwikkelingen behouden. Wel wordt de vegetatie verwijderd en grond vergraven bij uitvoering van het plan. De rond het plangebied aanwezige opgaande beplanting wordt zoveel mogelijk behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401_0008.png"

Figuur 4.2. Impressie van het plangebied (6 april 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401_0009.png"

Figuur 4.3. Watergang tussen plangebied en Efterwei (6 april 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401_0010.png"

Figuur 4.4. Noordkant van plangebied langs erven en bebouwing (6 april 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401_0011.png"

Figuur 4.4. Noordkant van plangebied langs erven en bebouwing (6 april 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPO011-0401_0012.png"

Figuur 4.5. Houtsingel zuidkant van het plangebied (6 april 2018)

Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

INVENTARISATIE
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl "© NDFF - quickscanhulp.nl 03-04-2018 16:27:36) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plan-gebied verschillende beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreft vooral vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen, zoogdieren en amfibieën. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst betrokken.

Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. In het gehele plangebied groeien algemene planten als gewoon speenkruid, grote brandnetel, gestreepte witbol en Engels raaigras. Nabij de weg en in en langs de watergang is de vegetatie ruiger en hier groeien meer ruigtesoorten, waaronder riet en pitrus. De aangetroffen soorten duiden deels op voedselrijke tot zeer voedselrijke omstandigheden en een extensief beheer. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen. Deze zijn gezien de voedselrijkdom en het gevoerde beheer ook niet in of direct nabij het plangebied te verwachten. Uit de ruimere omgeving van het plangebied zijn eveneens geen waarnemingen van beschermde planten bekend (Quickscanhulp.nl).

Tijdens het veldbezoek zijn er geen directe aanwijzingen (zoals nesten, uitwerpselen of prooiresten) aangetroffen die duiden op het gebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen, zoals huismus, kerkuil, buizerd en sperwer. Ook zijn in de bomen geen potentiële vleermuisverblijfplaatsen aangetroffen, zoals holtes of spleten.

In de houtsingels kunnen in de omgeving van het plangebied roeken, ransuil, buizerd en sperwer tot broeden komen. Dit geldt ook voor de diverse erfbeplantingen en overige bosschages op enige af-stand tot het plangebied. Het plangebied vormt mogelijk onderdeel van het foerageergebied van buizerd en mogelijk ook van roeken, uilen en ooievaar die uit de directe omgeving van het plangebied bekend zijn (Quickscanhulp.nl). Vanwege de aanwezigheid van opgaande beplanting en het extensieve gebruik hebben grote delen van het plangebied - en met name de randen- waarde voor foeragerende vleermuizen. Hier zijn vooral soorten die in open gebied kunnen foerageren te verwachten, zoals de uit de omgeving van het plangebied bekende gewone dwergvleermuis en laatvlieger (Quickscanhulp.nl), maar ook rosse vleermuis. De opgaande beplanting om het plangebied vormt mogelijk onderdeel van een vliegroute van vleermuizen.

In het plangebied zijn tijdens het veldbezoek sporen aangetroffen van mol en veldmuis. Het plangebied biedt daarnaast geschikt leefgebied voor een aantal andere algemene grondgebonden zoog-diersoorten, zoals rosse woelmuis, huisspitsmuis, egel, konijn en vos. Voor de waargenomen en te verwachten algemene soorten geldt in de provincie Fryslân een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de directe omgeving van het plangebied is het voor-komen van de niet-vrijgestelde zoogdiersoort boommarter bekend (Quickscanhulp.nl). Het plangebied biedt geen geschikte verblijfplaatsen voor boommarter of andere niet-vrijgestelde zoogdiersoorten. Sporen van boommarter of andere niet-vrijgestelde zoogdiersoorten zijn niet aangetroffen tijdens het veldbezoek. Hooguit vormt het plangebied een onderdeel van het foerageergebied van deze soort.

Langs de watergang aan de zuidkant is winterkoning aangetroffen. Het is mogelijk dat deze soort tot broeden komt aan de rand van het plangebied. De bomen langs de watergangen bevatten veel dood hout. Op dit dode hout zijn sporen zichtbaar van spechten. Echter, er zijn geen potentiële holtes van spechten of anderszins holenbroeders aangetroffen. In de stukjes struweel aan de randen van het plangebied kunnen daarnaast mogelijk algemene zangvogels als merel en roodborst tot broeden komen. Bezette nesten van deze soorten zijn uitsluitend tijdens het broedseizoen beschermd.

Tijdens het veldbezoek zijn bastaardkikkers aan de rand van het plangebied aangetroffen. Daarnaast biedt het plangebied geschikt biotoop voor bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. De aangrenzende watergangen bieden volop geschikt voortplantingsbiotoop voor deze soorten, terwijl deze oevers potentieel landbiotoop vormen. Voor deze algemene soorten geldt in de provincie Fryslân een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Waarnemingen van niet-vrijgestelde amfibieën ontbreken in de wijde omgeving van het plangebied (Quickscanhulp.nl). Voor deze meer kritische amfibieënsoorten ontbreekt geschikt biotoop in het plangebied.

Uit de directe omgeving van het plangebied is één beschermde vissoort bekend (Quickscanhulp.nl). Het gaat om grote modderkruiper. Op basis van de aangetroffen biotopen wordt deze soort niet direct verwacht, maar is ook niet volledig uit te sluiten, omdat de aangrenzende watergangen deel uitmaken van een groter watersysteem. Verder kunnen in de aanwezige watergangen tiendoornige stekelbaarzen of andere algemene niet-beschermde vissoorten aanwezig zijn.

Geschikt leefgebied voor (uit de omgeving bekende) beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen (ringslang) en ongewervelden is gezien de inrichting en het extensieve gebruik niet aanwezig in het plangebied. Tijdens het veldbezoek zijn wel enkele algemene dagvlinders aangetroffen, zoals citroenvlinder en kleine vos.

TOETSING
Het plangebied heeft gezien de huidige inrichting en omvang en het extensieve gebruik geen hoge waarde voor foeragerende vogels met jaarrond beschermde nesten, vleermuizen en boommarters. De meer waardevolle oevers van de watergangen en opgaande beplanting blijven bij de ontwikkelingen grotendeels behouden. De bouw van de woningen zal het plangebied niet volledig ongeschikt maken als foerageergebied voor de te verwachten soorten. In de omgeving van het plangebied is bovendien in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied voor deze soort(groep)en aanwezig. Negatieve effecten zijn dan ook niet aan de orde.

De opgaande beplanting om het plangebied blijft grotendeels behouden. Indien bij uitvoering van het plan geen verlichting wordt geplaatst die lichtuitstraling veroorzaakt richting de houtsingels, zal geen sprake zijn van negatieve effecten op een eventuele vliegroute van vleermuizen. Indien dit niet kan worden voorkomen, is nader onderzoek nodig om te bepalen of een vliegroute van vleermuizen aanwezig is en of derhalve een ontheffing van de Wnb nodig is.

Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels in de directe omgeving kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Bij uitvoering van het project worden de watergangen langs het plangebied niet aangetast, waardoor geen negatief effect zal plaatsvinden op de mogelijk aanwezige grote modderkruiper.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele vrijgestelde beschermde amfibieën- en zoogdiersoorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Fryslân. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samen-hangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Fryslân uitgewerkt in de Verordening Romte Fryslân.

INVENTARISATIE
De gronden van het plangebied maken geen onderdeel uit van een beschermd gebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied betreft de Natura 2000-gebieden Alde Feanen en Wijnjeterper Schar op respectievelijk circa 9,5 kilometer ten westen en zuiden van het plangebied. Het meest nabijgelegen NNN-gebied ligt op ongeveer 900 meter ten zuiden van het plangebied: het water van De Leien met de omringende graslanden. Gezien de terreinomstandigheden en de ligging heeft het plangebied geen belangrijke ecologische relaties met beschermde natuurgebieden.

TOETSING
Gezien de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling, kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde natuurgebieden op voorhand worden uitgesloten. Voor het effect van de stikstofemissie als gevolg van dit bestemmingsplan is een berekening uitgevoerd om dit te kunnen aantonen. De uitgangspunten en de resultaten van die berekening zijn weergegeven in bijlage 2 bij deze toelichting. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de depositienorm van 0,00 mol/ha/jaar die geldt voor voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden.

De beoogde ontwikkelingen vinden plaats op ruime afstand van het NNN, waardoor hierop eveneens geen negatieve effecten te verwachten zijn.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is, gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is mits geen verlichting wordt geplaatst die lichtuitstraling veroorzaakt richting de houtsingels in verband met een eventuele vliegroute van vleermuizen. Indien dit niet kan worden voorkomen, is nader onderzoek nodig om te bepalen of een vliegroute van vleermuizen aanwezig is en of derhalve een ontheffing van de Wnb nodig is. Daarnaast komt uit de inventarisatie naar voren dat rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân.

4.8 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het plan maakt de bouw van vier woningen mogelijk, in een gebied dat nu bestaat uit onbebouwde agrarische gronden. Er is daarmee sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Voor een inschatting daarvan is CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' als uitgangspunt genomen.

De verkeersgeneratie voor vrijstaande woningen (rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied) is gemiddeld 8,2 per woning (weekdaggemiddelde). De verkeersgeneratie is daarmee afgerond 37 voor de vier woningen. Eén van de vier woningen wordt direct ontsloten op de Efterwei. De overige drie woningen worden via de door te trekken Arendswyk ook ontsloten op de Efterwei. Uit de verkeersgegevens die zijn gebruikt voor het akoestisch onderzoek (Bijlage 3) blijkt dat de verkeersintensiteit op die weg enkele duizenden voertuigen per dag bedraagt.

De toename van verkeersbewegingen als gevolg van dit bestemmingsplan gaat op in de verkeersintensiteit op de Efterwei. De wegen in de omgeving van het projectgebied kunnen de verkeersgeneratie als gevolg van het project aan. Er ontstaan op verkeerskundig gebied geen belemmeringen.

Parkeren
Het uitgangspunt is dat een ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Voor het parkeren wordt daarbij CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' als uitgangspunt genomen. Voor vrijstaande woningen (rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied) geldt een gemiddelde parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Afgerond moeten er negen parkeerplaatsen worden gerealiseerd. In het plangebied worden per woning twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast wordt het openbaar gebied zo ingericht dat hier zo nodig ook kan worden geparkeerd. Het plan kan daarmee voorzien in de benodigde parkeerbehoefte.

4.9 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Voor het plan is op 9 april 2018 een watertoets aangevraagd waaruit blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is (Bijlage 4). Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan.

Watertoets en wateradvies
De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Als richtlijn bij het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt Wetterskip Fryslân met de Leidraad Watertoets. Hierin staat voor alle wateraspecten uitgangspunten omschreven waarmee rekening moet worden gehouden en is informatie te vinden over de te nemen maatregelen.

Wateraspecten en aandachtspunten
Hieronder staan de eventuele wateraspecten die van invloed zijn op het plan en aandachtspunten om mee rekening te houden.

Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. In de waterparagraaf, regels en/of plankaart dient duidelijk aan te worden gegeven wat voor maatregelen er worden genomen om de versnelde afvoer als gevolg van de toename verharding te compenseren.

Voor de compensatie van toename verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing. Het percentage van 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem. De algemene regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt. Maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Gebied   Stedelijk (>200 m2)   Landelijk (>1.500 m2)  
Boezem   5%   5%  
Polder   10%   10%  
Vrij afstromend   Maatwerk mogelijk   Maatwerk mogelijk  

Demping van oppervlaktewater
Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Voor de demping is een watervergunning nodig.

Relatie tussen Water en Ruimte
Het veiligheidsbeleid van het waterschap en de ruimtelijke ordening ontmoeten elkaar op verschillende momenten. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het bestemmen van reserveringszones achter primaire waterkeringen en bij het bestemmen van regionale voormalige zeedijken tot waterkering in de bestemmingsplannen. Als in bestemmingsplannen nieuwbouw plaatsvindt op locaties boven maatgevend boezempeil, gemiddelde waterstand tijdens maatgevende omstandigheden die eenmaal per 100 of 300 jaar kunnen optreden, wordt een toename van de gevolgschade bij een overstroming vanuit de Friese boezem voorkomen.

Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen.

Informatie waterobjecten
Voor meer informatie over bijvoorbeeld de ligging en de beheer- en onderhoudsstatus van waterobjecten in het plangebied wordt verwezen naar de leggerkaart.

Beleid Wetterskip Fryslân
En wat doen we morgen met water? In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen voor de komende jaren.

Waterwet
Voor bepaalde werkzaamheden bij water of dijken heeft is een watervergunning nodig. Soms is het doen van een melding voldoende. Een watervergunning aanvragen is dan niet nodig.

Afronding watertoetsprocedure
In de besluitvormingsfase, ten tijde van het toesturen van het voorontwerp bestemmingsplan of ontwerp omgevingsvergunning, controleert Wetterskip Fryslân of de waterbelangen voldoende zijn meegenomen en geborgd in het ruimtelijke plan of besluit.

Maatregelen plan
Door het plan neemt de hoeveelheid verharding in stedelijk gebied toe meer dan 200 m2. Het extra te realiseren wateroppervlak van 10% van de toename van het verhard oppervlak kan worden gerealiseerd door centraal in het plangebied een watergang te graven. Bij de uitwerking van het plan wordt deze compensatie nader geconcretiseerd.

Hemelwater dat niet in het plangebied kan worden vastgehouden, wordt via de watergang afgevoerd. Er worden geen materialen gebruikt die het afstromend hemelwater kunnen verontreinigen.

Conclusie
Het planvoornemen is voor wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Het project maakt de bouw van vier woningen mogelijk. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 woningen. Het plan blijft met het genoemde aantal ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.

Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in deze onderbouwing, en de Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bijlage 5) blijkt dat de effecten van de realisatie van het project in het betreffende gebied niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteit is niet van die omvang dat er onevenredig nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten.

Het project is van een relatief geringe omvang. Daarbij is het project qua situering en potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het nader beoordeeld moet worden in een afzonderlijke m.e.r.(beoordelings)procedure.

Besluit bevoegd gezag
Naar aanleiding van de uitkomsten van de aanmeldnotitie zal het bevoegd gezag beslissen of een uitgebreide m.e.r.-procedure moet worden doorlopen ter begeleiding van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. Allereerst zal kort worden ingegaan op de plansystematiek die door de gemeente wordt gehanteerd. Daarna komen de verschillende bestemmingen, die op de verbeelding en in de regels voorkomen, aan bod.

5.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten. Dit houdt in dat belangrijke begrippen worden omschreven en nader wordt toegelicht hoe precies wordt gemeten. Hierdoor wordt verzekerd dat uiteenlopende interpretaties de naleving van de regels niet in de weg staan.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen. De verbeelding en regels van een bestemmingsplan in samenhang bezien vertellen welke regels waar precies gelden.

Hoofdstuk 3: Algemene regels
In aanvulling op de bestemmingsregels geven de algemene regels bepalingen die voor het totale plangebied gelden.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van het bestemmingsplan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel. Het overgangsrecht wordt wettelijk voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bevat daardoor altijd exact dezelfde formulering. De slotregel vertelt hoe een bestemmingsplan mag worden geciteerd. Nu duidelijkheid bestaat over de opbouw en opzet van het bestemmingsplan kan worden gekeken naar de regels die specifiek voor dit plangebied gelden.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Groen
De gronden tussen de door te trekken Arendswyk en het perceel Efterwei 17 zijn bestemd als 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting en voet- en fietspaden.

Verkeer - Verblijfsgebied
De door te trekken Arendswyk is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied. Deze gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor wegen, straten en pleinen, voor parkeervoorzieningen en voor voet- en rijwielpaden.

Wonen - 1
De toekomstige woningen met bijbehorende tuinen zijn bestemd als 'Wonen - 1'. Het maximum aantal woningen bedraagt vier. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 4 m en 9 m. Met deze maatvoering wordt aangesloten bij de goot- en bouwhoogtes van de omliggende woningen. In deze bestemming is de aanduiding 'water' opgenomen, gronden ter plaatse van deze aanduiding moeten ten minste voor 90% als oppervlaktewater worden ingericht. Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt niet verleend voordat aan deze watercompenserende maatregel is voldaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit geval wordt er een overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierin wordt ook rekening gehouden met mogelijke planschade. De vaststelling van een exploitatieplan bij het bestemmingsplan is dan ook niet nodig. De kosten voor de realisatie van het planvoornemen worden door de initiatiefnemer van het plan gedragen. Op basis van deze overweging kan voorliggend bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg en inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan Rottevalle – Woningbouw Efterwei heeft van 6 juni 2019 tot en met 4 juli 2019 ter inzage gelegen voor inspraak. Tijdens deze periode hebben vier omwonenden, de provincie Fryslân en Brandweer Fryslân gereageerd. Van het resultaat van inspraak en overleg ex artikel 3.1.1 Bro is een notitie opgesteld die als bijlage 6 bij deze toelichting is gevoegd. De vragen en opmerkingen zijn daarin per inspreker en overlegpartner behandeld. Waar mogelijk is verwezen naar een eerdere gemeentelijke reactie. De namen van inspraakreacties van omwonenden zijn op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) geanonimiseerd. De uitkomsten van de inspraak en het overleg hebben niet geleid tot aanpassingen in dit bestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan Rottevalle - Woningbouw Efterwei heeft van 29 november 2019 tot en met 9 januari 2020 ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. De resultaten daarvan zijn weergegeven in bijlage 7 van deze toelichting. De zienswijzen hebben tot een beperkte aanpassing geleid: figuur 2.2 is zo aangepast dat de ontsluiting van de beide geprojecteerde woningen aan de Efterwei via een gezamenlijke dam direct op de Efterwei zal plaatsvinden. Daarmee vervalt een van de drie uitritten op de door te trekken Arendswijk.