direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vlaslaan - MFA te Beetsterzwaag
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.02BPVlaslaan2-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Openbare Daltonschool De Trime en Christelijke basisschool De Paedwizer, de twee basisscholen in Beetsterzwaag zijn gefuseerd tot een nieuwe samenwerkingsschool (KC De Finne) en zijn momenteel gehuisvest in de gebouwen van de voormalige christelijke basisschool. Het is de bedoeling dat KC De Finne in een nieuwe multifunctionele accommodatie op het huidige trainingsveld van VV De Sweach aan de Vlaslaan wordt gehuisvest. Hierbij zal clustering in de vorm van een integraal kindcentrum plaatsvinden met tevens functies als kinderopvang en voorschoolse voorzieningen. Daarnaast wordt mogelijk de bestaande voetbalaccommodatie vervangen en wordt onderdeel van de nieuwbouw. Zowel het bouwen als het gebruik van de nieuwe locatie is deels in strijd met het geldende bestemmingsplan. Dit nieuwe bestemmingsplan maakt de realisatie van het MFA planologisch mogelijk.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan geldt voor de gronden waar een deel van voetbalvereniging De Sweach aan de Vlaslaan momenteel is gevestigd. De ligging en begrenzing van het plangebied blijken uit de verbeelding van dit bestemmingsplan en uit onderstaand figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.02BPVlaslaan2-0301_0001.jpg"

Figuur 1. Globaal plangebied (bron: gemeenteatlas)

1.3 Juridisch planologisch kader

Het plangebied is onderdeel van de Beheersverordening Beetsterzwaag die door de gemeenteraad van Opsterland op 3 juni 2013 is vastgesteld. De locatie heeft de bestemming 'Doeleinden van sport en recreatie'. De voor 'Doeleinden van sport en recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. sport- en speelterreinen;
  • 2. gebouwen ten behoeve van:
    • a. doeleinden van sport en recreatie, met daarbij behorende voorzieningen, zoals een kantine;
    • b. onderhoud en beheer,

met de daarbij behorende functies.

Het geldende juridisch-planologisch kader in het plangebied biedt niet het juiste bestemmingskader (wat betreft zowel het gebruik als het bouwen) om het planvoornemen mogelijk te maken. Daarom moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld voor de thans in het verordeningsgebied als 'Doeleinden van sport en recreatie' aangewezen gronden, waarop gebouwen nagenoeg niet zijn toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 nader op het plan ingegaan. Relevant overheidsbeleid is daaropvolgend in hoofdstuk 3 uiteengezet. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder enkele bijlagen opgenomen waarnaar in deze toelichting wordt verwezen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Planvoornemen

Bij de nieuwbouw zal in ieder geval een clustering plaatsvinden van basisschool, kinderopvang en voorschoolse voorzieningen in een integraal MFA. Het streven is om ook de voetbalaccommodatie te integreren in het integraal MFA. Mocht dit niet lukken, behoud de voetbalvereniging de eigen accommodatie op de huidige plek het terrein. Voorafgaand aan de planvorming is een traject doorlopen, waarbij de volgende zaken aan de orde zijn geweest:

  • de ontstaansgeschiedenis van het gebied;
  • een ruimtelijke analyse van het plangebied;
  • de (ruimtelijke) randvoorwaarden voor de invulling van het plangebied;
  • het gewenste ruimtelijk model, dat op basis van de analyse en inbreng van de gebruikers is ontwikkeld;
  • het gewenste beeld voor de bebouwing en de terreininrichting.

Deze zaken zijn vertaald in een ruimtelijk model en beeldkwaliteitskader. De beeldkwaliteitsrichtlijnen die daarin zijn opgenomen zullen als kader dienen voor de welstandstoetsing. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 2 bij het bestemmingsplan gevoegd.

Voor het nieuw te bouwen MFA moet een geschikte locatie worden aangewezen. Dit vraagstuk leidde tot de wens om integraal en interactief te verkennen of de realisatie van een MFA meerwaarde kan creëren voor het dorp Beetsterzwaag, bijvoorbeeld door meer functies toe te voegen of samenwerking te stimuleren. De gemeenteraad van Opsterland heeft op 11 februari 2019 besloten de gronden op en nabij voetbalvereniging De Sweach aan de Vlaslaan te Beetsterzwaag als voorkeursscenario te benoemen en nader uit te werken.

De locatie bij de voetbalvereniging biedt een meerwaarde omdat mogelijke samenwerking met andere nabijgelegen voorzieningen mogelijk is (sportvelden, dorpshuis en kerk). De gemeenteraad vindt dit belangrijk omdat hierdoor kansen ontstaan voor bundeling van voorzieningen en het combineren van maatschappelijke functies/sociale activiteiten.

In het gebied zal MFA De Finne worden gebouwd. CBS De Paedwizer, ODS De Trime en een kinderopvangorganisatie zullen hiervan de gebruikers worden. De beide scholen zijn inmiddels gefuseerd tot een samenwerkingsschool. Daarnaast biedt het plan de ruimte voor een voetbalaccommodatie. Momenteel wordt onderzocht of deze accommodatie onderdeel gaat uitmaken van het MFA of een eigen plek houdt op het terrein. Als de voetbalaccommodatie een eigen plek houdt zal deze bestaan uit de op te waarderen huidige accommodatie of een nieuw te bouwen accommodatie elders op het terrein. De verschillende partijen (school, voetbal, kinderopvang en speeltuin) zien mogelijkheden om de buitenruimte integraal uit te werken als verbindend element in het gebied. In het plan is dan ook gezocht naar verbindingen tussen de schoolpleinen, de te handhaven voetbalvelden, de (te verplaatsen) speelvoorziening, et cetera.

In het plan wordt rekening gehouden met het volgende programma:

Voor de school wordt uitgegaan van een leerlingprognose van 218 leerlingen. Hiermee hangt een ruimtebehoefte/oppervlakte bebouwing van 1.296 m2 samen. Er moet rekening worden gehouden met 50% uitbreidingsbehoefte. Voor de kinderopvang wordt uitgegaan van een ruimtebehoefte/oppervlakte bebouwing van 400 m2. Voor het MFA is een gebouw in twee bouwlagen uitgangspunt. De voetbalvereniging wenst een accommodatie met een oppervlak van 500-700 m2.

Bij de school moet 3 m2 buitenruimte per leerling aanwezig zijn, met een minimum van 300 m2. Dit betekent dat gerekend kan worden met 654 m2 buitenruimte. Voor scholen groter dan 200 leerlingen volstaat 600 m2 buitenruimte. De kinderopvang (28 kindplaatsen kinderopvang en 16 kindplaatsen peuteropvang) heeft 130 m2 buitenruimte nodig.

Voor de voetbalvereniging moet in het gebied rekening worden gehouden met een klein oefenveld. In het gebied moet rekening worden gehouden met parkeerplaatsen. In het gebied is een zendmast aanwezig. Deze zal gehandhaafd worden op de huidige plek.

2.2 Ruimtelijke inpassing

Dit hoofdstuk gaat in op de ruimtelijk inpassing. Als eerste wordt ingegaan op de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt de ruimtelijke structuur geschetst. Op basis van deze analyse wordt ingegaan op de kansen en bedreigingen die de nieuwe ontwikkeling met zich mee brengt. Het hoofdstuk sluit af met de beschrijving van het ruimtelijk model.

2.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Oorsprong Beetsterzwaag
Beetsterzwaag is een lintdorp dat ontstaan is op de zandrug die van Oud Beets naar Drachten loopt. Het dorp groeide vanuit de richting van Oud Beets en was al vroeg een nederzetting waar adel en patriciaat hun buitens stichtten. Lanen en verspreide bosjes bepaalden al vroeg het beeld van de omgeving van Beetsterzwaag. Vanaf het begin van de 19e eeuw gingen de grootgrondbezitters bossen aanplanten op de heide en niet meer renderende landerijen, waardoor het huidige bosrijke karakter is ontstaan. Het dorp ontwikkelde zich in de loop van de tijd steeds meer tot een deftig dorp voor de elite. Langs de oude Heerenweg is in de kern gesloten bebouwing ontstaan en ten westen en oosten stonden de buitens in mooi aangelegde landgoederen. Door de vrij gesloten lintbebouwing van de Hoofdstraat hebben de naoorlogse uitbreidingen, eerst in het zuiden en later grootschaliger in het noorden, ontsluitingen gekregen die het karakter van een steeg hebben. De gevarieerde lintbebouwing lijkt hierdoor nauwelijks onderbroken te zijn.

Ruimtelijke ontwikkeling
Op de kaart van 1918 is het oorspronkelijke lintdorp goed te zien. Het dorp is compact met verspreide buitens langs de randen. De bossen, singels en lanen bepalen het beeld buiten het dorp. Er is een duidelijke noord-zuidrichting herkenbaar. Het plangebied ligt ver buiten het oorspronkelijke dorp. Het plangebied is nog een weide begrensd met singels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.02BPVlaslaan2-0301_0002.png"

Figuur 2. Topografische kaart 1918 (l) en 1943 (r)

De kaart van 1943 laat zien dat het dorp begint te groeien. Het zwaartepunt van de groei ligt aan de zuidzijde van de Hoofdstraat. Aan de noordzijde ontstaat lintbebouwing langs enkele lanen. De lanenstructuur is hier nog steeds dominant. Het Kerkepad Oost, ten zuiden van het plangebied, is inmiddels ook herkenbaar. Het plangebied ligt nog relatief vrij in het landschap. In de periode tussen 1943 en 1993 groeit Beetsterzwaag flink. In tegenstelling tot de vroegere uitbreidingen, is nu sprake van projectmatige ontwikkelingen met ook veel seriematige bouw. Het plangebied is inmiddels in gebruik als sportveld en is aan drie zijden begrensd met bebouwing. De uitbreidingen aan de noordzijde van de Hoofdstraat vullen voor een groot deel de open ruimte tussen de bossen. De lanenstructuur is minder dominant geworden door de toename van de bebouwing.

De kaart van 2018 toont het huidige beeld. Ten opzichte van 1993 zijn de veranderingen relatief beperkt. De grootste veranderingen betreffen de invulling van open plekken met woningbouw en verdere uitbreidingen in noordelijke richting. Opvallend is de sloop en nieuwbouw aan de westzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.02BPVlaslaan2-0301_0003.png"

Figuur 3. Topografische kaart 1993 (l) en 2018 (r)

Historische kenmerken
Het plangebied met de boomsingels aan de oost- en westzijde is van oorsprong een weide en is als zodanig nog een herinnering aan de vroegere structuur van het buitengebied. De noord-zuidrichting is de oorspronkelijke hoofdrichting van het gebied en is ook in de huidige situatie nog herkenbaar. Van oorsprong bepalen bos, lanen en singels het beeld van het gebied. Deze elementen zijn in het plangebied en de directe omgeving nog goed herkenbaar.

2.2.2 Ruimtelijke structuur

Groenstructuur
Het plangebied en de directe omgeving heeft een duidelijk groen karakter. De oorspronkelijke noord-zuidhoofdrichting is in de structuur van bomenrijen en het Roekebosk herkenbaar. De Vlaslaan valt op als een stevige, noord-zuidgerichte groene as/laan. De noord-zuidgerichte boomsingels langs de sportvelden zijn waardevol en hebben nog een directe relatie met de oorspronkelijke (landelijke) structuur van het gebied. Het Roekebos geeft het plangebied aan de oostzijde een stevige groene begrenzing. De solitaire bomen en de beplantingssingel aan de noordzijde van de voetbalvelden geven de noordrand van het plangebied een stevig groen karakter.

Met de (recente) herinrichting van de Vlaslaan zijn de bestaande bomen zorgvuldig ingepast in het straatbeeld. De openbare ruimte heeft hierdoor, ondanks de relatief hoge mate van verharding die nodig is om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen, een groen karakter. Een deel van het gebied rond de Vlaslaan is ingericht met een bloem- en kruidenrijk grasmengsel. In dit gebied zijn ook enkele elementen toegevoegd die natuurlijk spelen stimuleren.

Waterstructuur
De waterstructuur in de directe omgeving bestaat vooral uit kavelsloten. De noord-zuidrichting is daarbij de hoofdrichting. De sloten ter plaatse van het plangebied zijn een restant van de oorspronkelijke verkavelingsstructuur. Het plangebied als geheel ligt relatief gezien iets lager dan de directe omgeving. De noordwestelijke punt van het gebied ligt het laagst. Dit is terug te zien in de waterhuishouding. In dit gebied zijn de waterlopen watervoerend, terwijl dit op andere, hogere plekken minder tot niet het geval is.

Wegen en padenstructuur
Het plangebied kan goed ontsloten worden door de ligging aan de Vlaslaan. Dicht bij het plangebied zijn 108 parkeerplaatsen aanwezig. 80 parkeerplaatsen liggen in het pleinachtig ingerichte gebied dat onderdeel is van de Vlaslaan. Dit pleinachtige gebied is hoogwaardig ingericht en heeft een shared space-karakter. 28 parkeerplaatsen liggen (een beetje achteraf) ten oosten van de Buorskip. De bestaande parkeerplaatsen zijn bedoeld voor de Ontmoetingskerk, zalencentrum de Buorskip en de voetbalvelden. De appartementen ten westen van de Vlaslaan hebben parkeervoorzieningen op eigen terrein.

Het plangebied grenst aan twee zijden aan wandelpaden. Langs de Vlaslaan en de oostzijde van de voetbalvelden liggen paden. Via een doorsteek vanaf de bestaande parkeerplaats achter de Buorskip naar het Kerkepad Oost bestaat er een verbinding tussen deze paden.

Bebouwingsstructuur
De bebouwing in de directe omgeving van het plangebied heeft een divers karakter. Qua type bebouwing, functie van de bebouwing, bouwjaar en schaal van de bebouwing is sprake van veel diversiteit. Aan de noordzijde grenzen de achtertuinen van woningen aan het Roekebos, aan het plangebied. Deze woningen zijn gebouwd in de jaren '80, hebben een hoofdvorm van één bouwlaag met kap en hebben (overwegend) een traditionele vormgeving. De woningen zijn niet georiënteerd op het plangebied. Het woongebied is naar binnen gekeerd.

Aan de westzijde van het plangebied is sprake van drie relatief nieuwe appartementengebouwen aan de Vlaslaan. Deze gebouwen variëren in hoofdvorm van 2 tot 4 bouwlagen met een kap en zijn modern vormgegeven. De drie blokken hebben een samengestelde massaopbouw, dat wil zeggen, ze bestaan uit een samenspel van meerdere volumes. De volumes staan in een verspringende rooilijn waarbij de hoeken lager zijn dan het middelste deel. Aan de pleinachtige ruimte staat het hoogste appartementengebouw.

Ten zuiden van het plangebied liggen het zalencentrum de Buorskip en de Ontmoetingskerk. De Ontmoetingskerk is een ontwerp uit de jaren '60 van de vorige eeuw en is een gebouw dat bestaat uit meerdere volumes. Langs de weg is sprake van lagere volumes van één bouwlaag met een plat dak. De zaal is een hoog, plat afgedekt volume van circa 9 meter hoog. De kerktoren heeft een opvallend hoogteaccent. De Buorskip is een verbouwde en uitgebouwde historische kop-hals-rompboerderij.

In het plangebied bestaat de bebouwing uit de voetbalaccommodatie van de voetbalvereniging (één bouwlaag met plat dak) en een circa 40 meter hoge zendmast. Daarnaast is sprake van hekken die in negatieve zin opvallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.02BPVlaslaan2-0301_0004.jpg"

Figuur 4. Plangebied en functies directe omgeving.

2.2.3 Wat valt ruimtelijk gezien op?

De elementen die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van het gebied zijn (ruimtelijk) waardevol. Het bos, de lanen en de singels met de duidelijke noord-zuidrichting, zijn kenmerkend. Ook de Vlaslaan als groene as/laan is zeer waardevol. Het shared space-plein met de ruime parkeervoorzieningen, biedt goede aanknopingspunten voor de aanhechting van het MFA op maaiveldniveau.

De bebouwing heeft diverse functies en een divers karakter. Gezien de nabijheid van de Ontmoetingskerk en de Buorskip, ligt het voor de hand om de school in de nabijheid van deze functies, aan het pleinachtige gebied te situeren. Dit geeft een sterke clustering van functies en geeft het pleinachtige gebied een meer besloten karakter. Bovendien kan dan goed gebruik gemaakt worden van de bestaande parkeerplekken.

Gezien de nabijheid van de Buorskip en het appartementengebouw, ligt een bouwvorm met (deels) kappen voor de school voor de hand. De maximale bouwhoogte is gezien de nabijheid van de boerderijvorm van de Buorskip, twee bouwlagen (met een kap). De zendmast, de vele hekken en de accommodatie van de voetbalvereniging vallen ruimtelijk gezien in negatieve zin op. Daarnaast geven de hekken het gebied een afgesloten, ontoegankelijk karakter.

2.2.4 Kansen en bedreigingen

Kansen
De ontwikkeling van het plangebied biedt de kans om de bestaande (maatschappelijke) voorzieningen verder te versterken/clusteren. De padenstructuur kan uitgebreid/versterkt worden. Door de doorsteek naar het Kerkepad Oost beter in te richten, komt dit ten goede aan de voetgangers en fietsers. Het plangebied biedt kansen om de groen- en waterstructuur op een aantrekkelijke manier te versterken en om het openbaar gebied/verblijfsgebied te vergroten. Voor de terreininrichting biedt het bestaande 'shared space-gebied' en het 'natuurlijk spelen' aanknopingspunten voor de inrichting.

Bedreigingen
De belangrijkste bedreiging voor het plangebied is verrommeling van het beeld door de toevoeging van een veelheid aan functies. Daarnaast moet een sterk verhard beeld en de plaatsing van hekwerken zoveel mogelijk worden voorkomen.

2.2.5 Ruimtelijk model

De nieuwbouw wordt zorgvuldig ingepast in de bestaande ruimtelijk structuur van het plangebied en de directe omgeving. De bestaande noord-zuidgerichte bomenrijen worden gehandhaafd en ingepast in de planvorming. De Vlaslaan als groene as wordt gerespecteerd en de hoogwaardige inrichting van het plein wordt ingezet in de planvorming. De ontwikkeling van het plangebied biedt de kans om de bestaande (maatschappelijke) voorzieningen verder te versterken/clusteren. De nieuwbouw wordt daarom zo dicht mogelijk bij de bestaande voorzieningen ingepast. Het bestaande plein wordt (iets) vergroot en het MFA en de voetbalaccommodatie worden met een duidelijk front/duidelijke voorgevel aan dit plein gesitueerd. Op de verbeelding is een voorgevelrooilijn vastgelegd waarin de voorgevels van de nieuwe bebouwing moeten worden gepositioneerd. Deze rooilijn is dusdanig gesitueerd dat hinder op de belendende percelen wordt voorkomen.

De inrichting van de pleinachtige ruimte wordt doorgezet op het uit te breiden plein en wordt doorgezet tot aan de (voor)gevels van de nieuwbouw. Het hele gebied wordt ingericht als verblijfsgebied De bestaande bomen worden ingepast. Bovendien worden enkele nieuwe bomen ingepast om daarmee het groene karakter van de ruimte te behouden/versterken. Met deze keuzes ontstaat een eenduidig, vriendelijk beeld in de openbare ruimte, passend bij de (nieuwe) functies in het gebied. Tegelijkertijd wordt het plangebied hiermee op maaiveldniveau stevig verweven met de directe omgeving.

Ten noorden van het plangebied wordt een oefenveld ingepast. Aan de noordzijde van dit veldje wordt een groene buffer ingepast naar de bestaande woningen aan het Roekebos. In deze zone wordt de waterberging ingepast: gezien de lagere ligging is dit een logische plek. De bestaande bomen in deze zone worden ingepast.

Het plangebied rond het MFA, de voetbalaccommodatie en het oefenveld wordt zo groen mogelijk ingericht. 'Verblijven', 'groen/natuurlijk' en 'natuurlijk spelen' zijn de kernwoorden voor de inrichting. De bestaande bomen langs de sloot en de voetbalvelden worden gehandhaafd. Waar mogelijk, worden nieuwe bomen ingepast om het groene karakter te behouden en te versterken. Bestaande hekwerken worden waar mogelijk is verwijderd en nieuwe hekken worden alleen waar nodig is (voor de veiligheid) geplaatst. Nieuwe hekken worden bovendien ingepast met groene elementen.

In en rond het plangebied worden nieuwe paden ingepast. Een deel van de paden heeft als hoofddoel om te voorzien in een goede toegankelijkheid van het plangebied en (mede) te voorzien in verkeersveilige routes naar het MFA en de voetbalaccommodatie/voetbalvelden. Daarnaast worden de paden ook aangelegd om het recreatieve netwerk van Beetsterzwaag te versterken. De aanleg van paden is zowel toegestaan binnen de planologische mogelijkheden van het onderhavige bestemmingsplan als in het plangebied eromheen. Aandachtspunt is de inpassing van de zendmast. De toegang tot de mast moet worden geborgd. Op maaiveldniveau worden de hekken rondom de mast ingepast met hagen. Met de genoemde ingrepen ontstaat een zorgvuldige inpassing van de nieuwe ontwikkeling, passend bij het karakter van het gebied.

2.3 Welstandscriteria

Ten behoeve van de voorgenomen nieuwbouw is een beeldkwaliteitskader opgesteld (Bijlage 2). In het beeldkwaliteitskader staan de criteria met betrekking tot de plaatsing, massa, aanzichten/detaillering, opmaak en diverse andere zaken voor zowel het MFA als de voetbalaccommodatie. Het beeldkwaliteitskader vormt, samen met het voorliggende bestemmingsplan, na de uiteindelijke vaststelling door de gemeenteraad, de basis voor de aan te vragen (eventueel collectieve) omgevingsvergunning(en) voor het bouwen. Het beeldkwaliteitskader doorloopt een eigen procedure en wordt apart van het bestemmingsplan vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente geven uitgangspunten voor bestemmingsplannen. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het relevante beleid voor het planvoornemen.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het Rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012. De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven), en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorgdraagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.

De drie hoofddoelstellingen van het Rijk zijn:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor wat betreft nationale belangen, ligt de nadruk op het verbeteren van milieukwaliteit en bereikbaarheid om zo de drie hoofddoelstellingen te dienen. De nationale belangen verzetten zich niet tegen de realisatie van het MFA.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor onderhavig planvoornemen hebben deze regels geen gevolgen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder). De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte, worden doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Voor het planvoornemen moet uitgegaan worden van een ruimtebeslag van ongeveer 1.500 m² en kwalificeert zich daarmee als stedelijke ontwikkeling en is dus ladderplichtig.

Ladderonderbouwing
De gemeente Opsterland heeft het streven om bij nieuwbouw van scholen een clustering van kinderopvang, voorschoolse voorzieningen en de basisschool in integrale kindcentra te realiseren. Een eerste stap hiernaartoe wordt gezet met de realisatie van een MFA. Ook wil de gemeente Opsterland dat voorzieningen als sport en onderwijs voor iedereen bereikbaar zijn, waarbij dergelijke voorzieningen in het centrumdorp Beetsterzwaag noodzakelijk zijn.

Uit de Omgevingsvisie Opsterland 2015-2030 blijkt dat door ontgroening het aantal basisschoolleerlingen in de gemeente Opsterland afneemt. Bij ontgroening is er sprake van een afname van het aantal jongeren in de samenstelling van de bevolking. Volgens Basisregister Onderwijs (BRON) hadden beide scholen samen op 1 oktober 2018 267 Leerlingen (de Trime 87 en basisschool de Paedwizer 180). Dit aantal zal geleidelijk afnemen. In de periode 2015-2030 verwacht de gemeente Opsterland in de gehele gemeente een afname van het aantal basisschoolleerlingen met gemiddeld 20%. Deze afname zal niet voor alle scholen gelijk zijn. Om onnodige sluiting van scholen te voorkomen, is het gewenst dat het bijzonder en het openbaar onderwijs nauwer gaan samenwerken, hetgeen zou kunnen leiden tot gemeenschappelijke schoolgebouwen, of mogelijk zelfs tot een volledige fusie.

Het samenvoegen van de huidige vestigingen heeft tot doel het basisonderwijs voor Beetsterzwaag in de komende jaren op peil te houden en te verbeteren. Aan de wens tot samenvoeging van de vestigingen op één locatie liggen verschillende onderwijskundige, ruimtelijke en financiële argumenten ten grondslag.

In het uitgevoerde locatieonderzoek Brede School Beetsterzwaag (Bijlage 1) dat ten grondslag heeft gelegen aan het besluit van de gemeenteraad van 11 februari 2019, is uitgegaan van de huisvesting van circa 230 leerlingen. Op basis van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Opsterland 2010 is uitgegaan van het laagste aantal leerlingen in een periode van tien jaar vanaf het jaar van toekenning. Als de toekenning in 2018 is, dan geldt het aantal leerlingen in de periode 1 oktober 2017 – 1 oktober 2026. Op grond van de laatst bekende prognose (2016) is het laagste aantal leerlingen te verwachten in 2021 en 2022 (230 leerlingen). Dit is een afname van 14% ten opzichte van het huidige aantal leerlingen. Op grond van deze aantallen is ook de ruimtebehoefte berekend. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat met het plan zal worden voorzien in een actuele behoefte.

Het te realiseren schoolgebouw is voorzien in bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro. Het MFA is voorzien op gronden waaraan in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming 'Doeleinden van sport en recreatie' was toegekend. Het plangebied maakt onderdeel uit van een groter complex van sportvelden. Om te komen tot een geschikte locatie is in een interactief proces met belanghebbenden en een locatiestudie uitgevoerd die heeft geresulteerd in een voorkeurslocatie en een alternatief scenario. De partijen zien een voorkeursscenario op de oefenvelden van V.V. De Sweach en een alternatief scenario bij ODS De Trime. Er is gekozen voor het voorkeursscenario, en wel om de volgende redenen:

  • Voor het voorkeursscenario zijn de meeste kansen voor samenwerking aangedragen die een meerwaarde hebben voor kind en dorp.

Dit is naar voren gekomen uit het interactieve proces met belanghebbenden. Bij deze locatie doen zich de meeste kansen voor om meerwaarde te creëren. De nabijheid van de voetbalvelden, De Buorskip en de kerk biedt veel mogelijkheden. Een MFA op deze locatie biedt in potentie een plek voor het dorp waar veel te beleven valt. Hoe dichter de gebouwen van deze partijen bij elkaar worden gepositioneerd, hoe groter de kansen.

  • Het gebied van dit voorkeursscenario heeft meer fysieke ruimte voor een nieuw gebouw.

De locatie heeft de meeste potentie voor de fysieke ontwikkeling van een MFA, omdat deze locatie de meeste m2 heeft. Daarbij is er voldoende ruimte om overige kansen ruimte te bieden. Ook is het gemakkelijker om bij het ontwerp van de openbare ruimte veilige routing, gescheiden verkeersstromen en voldoende parkeervoorzieningen te organiseren en ervoor te zorgen dat geluid, parkeren en infrastructuur zo weinig mogelijk hinder geven. Bovendien zijn er al verschillende parkeerplaatsen in de omgeving aanwezig.

  • In het voorkeursscenario kunnen de verkeersstromen beter worden geregeld.

In tegenstelling tot de wegen rondom locatie De Trime, is de Vlaslaan al ingericht als een verzamelweg. Recentelijk is deze weg beter ingericht op het verwerken van verkeer, ook als de verkeersdruk hier gaat toenemen als gevolg van bestemmingsverkeer naar het nieuwe gebouw. De wegen rondom de locatie De Trime lenen zich hiervoor minder.

  • Er is draagvlak voor het voorkeursscenario.

Op deze locatie zien de meeste belanghebbenden kansen. En daarnaast blijkt uit de twee inloopbijeenkomsten voor inwoners en op het online platform Argu, uit reacties van de inwoners dat de meerderheid positief is over de keuze voor deze locatie.

Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het voorliggende plan voldoet aan de gestelde criteria.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In wat voor Fryslân wilt u in 2025-2030 wonen, werken, recreëren, kortom: leven? Deze vraag staat centraal bij het maken van de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. In het plan komt al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te staan. Het gaat om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, de provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu.

Om de ambities waar te kunnen maken moet de basis op orde zijn waarbij het gaat om de bestaande kwaliteiten te behouden en te versterken. Voor deze ambities zijn vier grote opgaven uitgewerkt waarbij opgave 1 'Leefbaar, vitaal en bereikbaar' van toepassing is op het planvoornemen.

Een vitale en veerkrachtige fysieke leefomgeving bestaat onder andere uit diverse onderdelen waaronder vitale en leefbare dorpen met florerende bedrijvigheid, levensvatbare clusters van voorzieningen waaronder zorg, onderwijs en detailhandel.

Het doel van basis op orde is een vitaal en samenhangend netwerk van steden en dorpen met een variatie aan woningen, bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen, werkgelegenheid en voorzieningen. Het vormt een fundament voor brede welvaart in Fryslân, nu en op lange termijn.

Fryslân kent een samenhangend netwerk van steden, grote en kleinere dorpen. Deze steden en dorpen vullen elkaar aan op het gebied van wonen, werken en voorzieningen, ieder vanuit de eigen kwaliteiten. Inzet is onderdelen van dit netwerk nog sterker met elkaar te verbinden tot een compleet palet aan woon-, en werkmilieus en voorzieningen. Dit netwerk vormt onder andere de basis voor bereikbare voorzieningen, zowel dagelijks als niet-dagelijks, waaronder goed en bereikbaar onderwijs in alle geledingen. De omgevingsvisie staat de realisatie van het MFA niet in de weg.

3.2.2 Verordening Romte

De verordening is opgesteld om de provinciale ruimtelijke belangen te waarborgen. Daarnaast wordt inzicht gegeven in de wijze waarop deze belangen doorwerken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden doorvertaald. In de Verordening Romte Fryslân wordt uitgegaan van bundeling van stedelijke functies. Om te voorkomen dat in het landelijk gebied verdere verstedelijking plaatsvindt, worden stedelijke functies geconcentreerd in het bestaand stedelijk gebied (artikel 1.1.1. lid 1). De voorkeur gaat uit naar herstructurering, transformatie of intensivering voordat gekeken wordt naar uitbreidingen buiten het bestaand stedelijk gebied (artikel 1.1.1 lid 2).

Uit de kaart 'Begrenzing bestaand stedelijk gebied' blijkt dat het plangebied is gelegen in 'bestaand stedelijk gebied'. Daarnaast moet Beetsterzwaag gezien worden als een overige kern. Met betrekking tot overige kernen is het volgende opgenomen in de verordening.

Artikel 4.2 Werkfuncties en voorzieningen per type kern
In artikel 4.2.3 is bepaald dat in een ruimtelijk plan voor een overige kern niet zijn toegestaan:

  • a. een kantoor met een grotere vloeroppervlakte dan 600 m²;
  • b. een bedrijf in de milieucategorieën 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 5.1, 5.2, 5.3 of 6;
  • c. een bedrijf met een kavelomvang groter dan 2.500 m²;
  • d. een voorziening met een bovenlokaal, regionaal of bovenregionaal verzorgingsgebied.

Volgens de verordening Romte is een voorziening een private of publieke functie die voorziet in een maatschappelijke behoefte - niet zijnde bedrijf, winkel, horeca of kantoor - zoals een school, zorginstelling, theater, bibliotheek, stadion, sport(veld)complex, ziekenhuis, instelling van openbaar bestuur. Het te realiseren MFA met kinderopvang betreft een voorziening met een lokaal verzorgingsgebied en past daarmee binnen de criteria die de verordening stelt.

3.2.3 Grutsk op 'e Romte

Het provinciaal beleid op het gebied van ruimtelijke kwaliteit is neergelegd in Grutsk op 'e Romte. Voorliggend plan is gelegen in de bebouwde kom van het dorp Beetsterzwaag. De beoogde bebouwing sluit aan bij de maat en schaal van het dorp en is hiermee niet in strijd met Grutsk op 'e Romte.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gemeente Opsterland 2015-2030

In de Omgevingsvisie Gemeente Opsterland 2015-2030, zoals vastgesteld op 21 september 2015, is een analyse gemaakt van de maatschappelijke ontwikkelingen op het wonen en leven in de dorpen van Opsterland. Het gaat daarbij om belangrijke maatschappelijke veranderingen die ingrijpende gevolgen hebben voor de ruimtelijke ontwikkeling, zoals demografische veranderingen, veranderingen op het gebied van inkomen, zorg, koopgedrag, participatie, vrijwilligerswerk, vrijetijdsbesteding, alsmede technologische veranderingen, zoals internet, social media, domotica, milieu, energiegebruik, landbouw, verkeer, vervoer en transport. Daarnaast hebben de stagnerende economie, de krimp en de beperkte gemeentelijke middelen eveneens ingrijpende gevolgen voor de samenleving en voor de benodigde voorzieningen.

Uit de Omgevingsvisie Opsterland 2015-2030 blijkt dat door ontgroening het aantal basisschoolleerlingen in de gemeente Opsterland afneemt. In de periode 2015-2030 verwacht de gemeente Opsterland in de gehele gemeente een afname van het aantal basisschoolleerlingen met gemiddeld 20%. Deze afname zal niet voor alle scholen gelijk zijn. Om onnodige sluiting van scholen te voorkomen, is het gewenst dat het bijzonder en het openbaar onderwijs nauwer gaan samenwerken, hetgeen in dit geval leidt tot een gemeenschappelijk schoolgebouw, of mogelijk zelfs tot een volledige fusie. De twee scholen zijn inmiddels gefuseerd tot een samenwerkingsschool.

3.3.2 Vitaal Opsterland 2 (2013)

In december 2010 heeft de gemeenteraad van Opsterland 'Vitaal Opsterland, Visie op Basisvoorzieningen en Accommodaties 2010-2030' vastgesteld. Deze visie geeft richtlijnen voor de toekomst van voorzieningen rond vijf basisfuncties (onderwijs, sport, ontmoeten, zorg en wonen) die minimaal nodig zijn om inwoners de mogelijkheden te bieden om zich te kunnen ontwikkelen en elkaar te ontmoeten. Deze richtlijnen zijn per dorp uitgewerkt en heeft geresulteerd in Vitaal Opsterland 2 (2013). Het resultaat is een breed gedragen kader per dorp voor de basisvoorziening en accommodaties, waarmee de gemeente richting geeft aan het in stand houden, vernieuwen en/of opheffen van voorzieningen in ieder dorp.

Met betrekking tot Beetsterzwaag is geconcludeerd dat de voorzieningen en accommodaties in de onderwijsfunctie voor vernieuwing in aanmerking komen. Het dorp streeft naar realisatie van een brede school waarin de scholen, de peuterspeelzaal en de kinderopvang worden gerealiseerd. Het voorliggende plan voor het MFA voorziet hierin.

3.3.3 Op weg naar betaalbare kwaliteit - Integraal Huisvestingsplan Onderwijs 2015-2030 (IHP)

In het IHP wordt nog gesteld dat de gemeente Opsterland initiatieven neemt om met schoolbesturen te overleggen over intensievere samenwerking tussen en mogelijk fusie van scholen. Daarbij ligt de verantwoordelijkheid voor de identiteit van de school (scholen) bij de hierbij betrokken schoolbesturen. De twee scholen zijn inmiddels gefuseerd tot een samenwerkingsschool. Niet elk dorp heeft de beschikking over een eigen basisschool. Het streven is een basisschool met minimaal 80 leerlingen. De gemeente stimuleert de ontwikkeling van brede scholen. Een basisschool is binnen een afstand van 6 km, via een veilige route te bereiken. Uitdagingen gemeentebreed hierbij zijn:

  • passend maken van scholenbestand;
  • flexibiliteit en multifunctionaliteit;
  • spreiding.

De reikwijdte van het IHP strekt zich uit tot de huisvesting van het onderwijs en hierin staan de scholen centraal. Er is sprake van brede scholen als één of meer scholen samen gehuisvest worden met peuteropvang en/of kinderopvangvoorzieningen. Inhoudelijk is het realiseren van een brede school al aan bod gekomen in het kader van Vitaal Opsterland 2. In het IHP worden alleen de investeringen voor onderwijsvoorzieningen en eventueel peuterspeelzaalwerk en kinderopvang meegenomen.

3.3.4 Gemeentelijk verkeers-en vervoersplan (GVVP)

Het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan (Bereikbaar zijn en blijven, Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2010) beschrijft de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid. Het plan gaat ook in op het parkeren rondom scholen. Dit is ten tijde van het in- of uitgaan van de scholen vaak een chaos. De verantwoordelijkheid hiervoor kan niet direct bij de gemeente worden neergelegd. Het is vooral een gedragsprobleem. Bij nieuwe (brede)scholen is het de bedoeling om bij de planvorming het haal- en brengprobleem als integraal onderdeel in het ontwerp van de omgeving op te nemen. Niet het parkeren, maar het feit dat de omgeving niet is afgestemd op het haal- en brenggedrag is namelijk het probleem. In nieuwe plannen kan daar rekening mee gehouden worden. Indien er een parkeerstrook of parkeervakken worden aangelegd, dan gaat de voorkeur uit naar parallel aan de rijbaan gelegen parkeervakken. Liefst geen haaks op de weg staande parkeervakken waar fietsers en kinderen voor- of achterlangs komen. Mogelijk kan een parkeerstrook vast onderdeel zijn van het schoolplein, dat op gezette momenten voor auto’s toegankelijk is. Daarbuiten is het plein het domein van de kinderen, van de school, maar ook van de buurt.

Het GVVP is inmiddels geëvalueerd. De nota 'Evaluatie GVVP 2010-2015 & Uitvoeringsprogramma GVVP 2015-2020' vermeldt geen zaken die betrekking hebben op het plangebied of directe omgeving.

3.3.5 Welstandsnota Opsterland 2009

In alle gevallen moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning, waar het gaat om bouwen, voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota Opsterland 2009. Zoals in paragraaf 2.3 reeds is aangegeven, wordt ten behoeve van de voorgenomen nieuwbouw een beeldkwaliteitskader opgesteld. In het beeldkwaliteitskader staan de criteria met betrekking tot de plaatsing, massa, aanzichten/detaillering, opmaak en diverse andere zaken voor zowel het MFA als de voetbalaccommodatie vermeld. Het beeldkwaliteitskader vormt, samen met het voorliggende bestemmingsplan, na de uiteindelijke vaststelling door de gemeenteraad, de basis voor de aan te vragen (eventueel collectieve) omgevingsvergunning(en) voor het bouwen. Het beeldkwaliteitskader doorloopt een eigen procedure en wordt apart van het bestemmingsplan vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In het hiernavolgende is kort ingegaan op de diverse omgevingsaspecten in het plangebied. Het gaat hierbij om verschillende wettelijk verplicht te beschouwen aspecten en sectoraal beleid uit oogpunt van ruimtelijke ordening/planologie dan wel milieu bezien. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan stuit niet op belemmeringen met betrekking tot onderstaande omgevingsaspecten. Er is dan ook volstaan met het voor zover noodzakelijk ingaan op het wettelijk kader en het eventueel benoemen van relevante aspecten met betrekking tot het plangebied.

4.1 Erfgoed

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient aangegeven te worden op welke wijze met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Archeologie
Voor het plangebied is op basis van de provinciale archeologische beleidskaart (FAMKE) onderzocht welke archeologische waarden aanwezig zijn. Op deze kaart is op basis van zowel de aanwezige archeologische monumenten als de te verwachten archeologische waarden een advies aangegeven. De FAMKE bestaat uit twee provinciedekkende advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd, en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen. Voor het betreffende plangebied kan op basis van de kaarten uit de twee verschillende perioden tot de volgende conclusies worden gekomen.

Advies steentijd - bronstijd
Het FAMKE-advies voor steentijd-bronstijd is een quickscan. Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een quickscan te verrichten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.02BPVlaslaan2-0301_0005.jpg"

Figuur 5. Steentijd - bronstijd

Advies ijzertijd - middeleeuwen
Het FAMKE-Advies ijzertijd-middeleeuwen is karterend onderzoek 3 (middeleeuwen). In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.02BPVlaslaan2-0301_0006.jpg"

Figuur 6. IJzertijd - middeleeuwen

Het te realiseren programma is met 1.500 m² kleiner dan de door de provincie gestelde ondergrens van 5.000 m², zodat een quickscan (steentijd - bronstijd) en een historisch en karterend onderzoek (ijzertijd - middeleeuwen) niet vereist zijn. Om de archeologische verwachtingswaarde te beschermen is er, mede naar aanleiding van opmerkingen van de provincie Fryslân, voor gekozen om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op te nemen in de regels en op de verbeelding.

Cultuurhistorie
Naast wetgeving op rijksniveau is ook in de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren. Informatie over cultuurhistorische waarden is beschikbaar middels de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van Provinsje Fryslân. Wat betreft cultuurhistorie blijkt uit deze kaart dat er geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Een regeling ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden wordt daarom niet nodig geacht.

Conclusie
Wat betreft het aspect erfgoed mag het planvoornemen uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient op grond van de bepalingen in de Wet natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Natuurtoets
In verband met deze planontwikkeling is door Bureau Waardenburg een natuurtoets uitgevoerd. In de natuurtoets, die als Bijlage 3 is bijgevoegd, zijn de kansen en risico's geïnventariseerd ten aanzien van geldende wet- en regelgeving met betrekking tot natuur. Dit zijn de Wet natuurbescherming (Wnb), het Natuurnetwerk Nederland (NNN) - voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) - en eventuele andere vormen van regelingen ten aanzien van natuurbescherming. Uit de natuurtoets blijkt het volgende:

Conclusies effecten beschermde gebieden
Op grond van veldonderzoek in augustus 2018 en bronnenonderzoek, wordt het volgende geconcludeerd:

  • Directe effecten als gevolg van het project als verlies van areaal of leefgebied door ruimtebeslag of verstoring door mechanische effecten zijn niet aan de orde.
  • Indirecte effecten als gevolg van het project als versnippering, verdroging, verstoring en verontreiniging zijn niet aan de orde.
  • Het project kan leiden tot een (zeer geringe) extra depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden. Effecten op instandhoudingsdoelen voor stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten dienen nader te worden bepaald.

Op grond van de in het ecologisch onderzoek gepresenteerde objectieve gegevens, zijn negatieve effecten als gevolg van het project op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden uitgesloten.

Conclusies beschermde soorten
Uit de natuurtoets komt naar voren dat op de locatie 'Sportvelden' aan de Vlaslaan in de te kappen bomen holtes en/of loszittende schors aanwezig zijn, waar vleermuizen mogelijk hun verblijfplaats hebben. Verder zijn de te kappen bomenrijen mogelijk onderdeel van een essentiële vliegroute en foerageergebied van vleermuizen. Ten slotte zijn in de te kappen bomen mogelijk jaarrond beschermde nesten van vogels, nesten van eekhoorn en geschikte holtes voor boommarter aanwezig. Om dit uit te sluiten dan wel te bevestigen zal nader onderzoek plaatsvinden.

Nader onderzoek vleermuizen, jaarrond beschermde nesten, eekhoorn en boommarter
Om aan te tonen, dan wel uit te sluiten dat geschikte vleermuisverblijfplaatsen aanwezig zijn in de bomen, zijn deze op 15 mei 2020 door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs geïnspecteerd met behulp van een endoscopische camera. Verder is tijdens het onderzoek met de endoscopische camera beoordeeld of jaarrond beschermde nesten van vogels, nesten van eekhoorn en geschikte holtes voor boommarter in deze bomen aanwezig zijn. Daarnaast is nader onderzoek naar vliegroute uitgevoerd.

In de te kappen bomen zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten, nesten van eekhoorn of geschikte holtes voor boommarter aanwezig. Bij de kap van de twee bomenrijen gaat een klein deel van het foerageergebied van gewone dwergvleermuis verloren. In de omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief en hoogwaardig foerageergebied aanwezig, zoals de te behouden bomenrijen langs de Vlaslaan en de bomenrijen ten oosten van de sportvelden. Essentieel foerageergebied van vleermuizen gaat daarom als gevolg van de werkzaamheden niet verloren. Gezien de aanwezigheid van een baltsende gewone dwergvleermuis in de paarperiode, zijn vermoedens aanwezig dat in de te slopen voetbalkantine een paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis aanwezig is. Het nader onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. Een tweede ronde vleermuisonderzoek in de paarperiode is noodzakelijk. Op basis van dit veldbezoek kan worden bepaald of een ontheffing voor de Wet natuurbescherming nodig is.

Quickscan kantine en het bijgebouw

Ecologisch adviesbureau JM ecologie heeft een QuickScan (Bijlage 5) uitgevoerd op de kantine en het bijgebouw om te onderzoeken of er aanwijzingen zijn dat er beschermde soorten of verblijf/broedlocaties van beschermde soorten aanwezig zijn in het kader van de Wet natuurbescherming. Op het gehele terrein is al een natuurtoets uitgevoerd en met deze reden is er binnen deze QuickScan alleen ingegaan op de negatieve effecten die komen kijken bij de sloop van de twee aanwezige gebouwen.

Uit deze QuickScan blijkt dat de het grootste gebouw, de kantine, gebruikt is als nestlocatie door vogels. Het is niet uit te sluiten of het hier om een jaarrond beschermd nest gaat of een niet jaarrond beschermd nest. Daarnaast zijn beide gebouwen geschikt gebleken om als zomer-, paar- en kraamverblijf te dienen voor vleermuizen.

Om de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van huismus en vleermuisverblijfplaatsen uit te sluiten dan wel te bevestigen, is nader onderzoek benodigd. Indien daarbij geen jaarrond beschermde nesten of vleermuisverblijven worden aangetroffen, is er geen belemmering meer vanuit de Wet natuurbescherming, mits de mitigerende maatregelen ten aanzien van algemene broedvogels in acht worden genomen. Wanneer echter wel nesten van huismus en/of vleermuisverblijven worden aangetroffen, dan dient een ontheffing op de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden bij de provincie Friesland. Eén en ander is uiteraard wel afhankelijk van het feit of de voetbalvereniging zich daadwerkelijk in het MFA vestigt. Indien dit niet het geval is, blijven de gebouwen staan en zijn deze onderzoeken niet nodig.

Stikstofdepositie
Een AERIUS-berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Op 7 januari 2021 is de berekening stikstofdepositie voor onderhavig project uitgevoerd (Bijlage 6). Uit de berekening met AERIUS blijkt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie
In de eindrapportage van het vervolgonderzoek zullen eventuele vervolgstappen voor dit project, zoals het treffen van bepaalde mitigerende en compenserende maatregelen, worden aangegeven. Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden moet hierover duidelijkheid zijn. Eisen ten aanzien van de mitigerende en compenserende maatregelen kunnen als voorwaarde in de vergunning worden opgenomen. Indien onverhoopt besloten wordt dat de voetbalkantine gehandhaafd blijft, zijn deze maatregelen niet aan de orde. Op grond van voorgaand omschreven en uitgevoerd onderzoek naar ecologie en stikstof, mag worden geconcludeerd dat het ecologisch aspect en het stikstof aspect de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan vooralsnog niet in de weg staan.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het Plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
  • 2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
  • 3. Wet basisnet: Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (met enkele uitzonderingen daargelaten).
  • 4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt): Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
  • 5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit): Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Onderstaand figuur geeft een uitsnede van de risicokaart weer. In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.02BPVlaslaan2-0301_0007.jpg"

Figuur 7. Uitsnede Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Gasdrukmeet- en regelstation

In het plangebied is een gasdrukmeet- en regelstation gevestigd. Het gasdrukmeet- en regelstation is een type B-inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit waarvoor veiligheidsafstanden gelden van 4 meter tot beperkt kwetsbare objecten en 6 meter tot kwetsbare objecten.

In het bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden door zones externe veiligheid op te nemen. De aanduiding 'Veiligheidszone - bedrijven 1' geldt voor de 4 meter veiligheidsafstand en de aanduiding 'Veiligheidszone - bedrijven 2' geldt voor de 6 meter veiligheidsafstand. Concreet betekent dit dat ter plaatse van de bebouwing die binnen de veiligheidszone ligt, geen (beperkt) kwetsbare objecten (zoals woonruimte) mogen worden gevestigd.

Conclusie
Externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van het project niet in de weg.

4.4 Bodemkwaliteit

In het kader van een ontwikkeling of een herziening van een bestemmingsplan, moet onderzocht worden welke gevolgen eventuele bodemverontreinigingen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. De bodemkwaliteit kan namelijk een beperkende factor zijn voor de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Door WMR Rinsumageest bv is een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 7) uitgevoerd. Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn diverse boringen uitgevoerd. Het maaiveld en de opgeboorde grond van iedere boring is zintuiglijk beoordeeld op het voorkomen van bodemvreemde en/of asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen bijzonderheden waargenomen. Van de boven- en ondergrond zijn twee mengmonsters samengesteld. Van het grondwater zijn separaat monsters genomen. De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:

  • in beide mengmonsters van de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten;
  • in beide mengmonsters van de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten;
  • in het grondwater van peilbuis 1 zijn voor barium, kobalt, koper zijn licht verhoogde concentraties gemeten.
  • voor nikkel is een matig verhoogde concentratie gemeten;
  • in het grondwater van peilbuis 2 zijn geen verhoogde concentraties gemeten;
  • in het grondwater van peilbuis 3 is voor barium een licht verhoogde concentratie gemeten.

Van zware metalen is het bekend dat deze in (sterk) verhoogde concentraties in het grondwater voor kunnen komen zonder dat voor deze metalen verhoogde gehalten in de grond worden gemeten of er een andere directe verontreinigingsbron aanwezig is (verspreiding vanuit de omgeving). De gemeten concentraties aan barium, kobalt, koper hebben vermoedelijk dan ook een natuurlijke oorzaak. De gemeten concentraties zijn daarnaast dusdanig (alleen overschrijding van de streefwaarde) dat een aanvullend onderzoek naar deze parameters niet noodzakelijk is. Voor nikkel wordt de tussenwaarde overschreden. Uit het vooronderzoek blijkt dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de locatie verdacht is voor nikkel. Omdat nikkel vaker van nature verhoogd voorkomt in de omgeving van de onderzoekslocatie is verder onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk.

Op basis van de verhoogde concentraties is de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien niet juist. De verhoogde concentraties zijn echter dusdanig dat een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Voor de bestemmingswijziging is een onderzoek naar PFAS niet noodzakelijk, dit is alleen aan de orde bij grondverzet waarbij grond vanaf het terrein elders toegepast gaat worden. Daar is in dit planvoornemen geen sprake van.

Conclusie
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie.

4.5 Waterparagraaf

In de ruimtelijke ordening is het doorlopen van de wettelijk verplichte 'watertoets' bij de waterbeheerder (in dit geval Wetterskip Fryslân) van belang. De watertoets wordt gezien als procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen in een vroegtijdig stadium aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van het water.

Watertoets
Om de wateraspecten van planvoornemens goed te beoordelen en mee te nemen, is de watertoets beschikbaar. Bij toename van verharding dient deze te worden doorlopen. Deze toets is tevens een middel om het waterschap op de hoogte te stellen van de op handen zijnde ontwikkeling en inzicht te krijgen in mogelijke maatregelen die genomen dienen te worden. Het resultaat van deze toets is als Bijlage 8 opgenomen. De watertoets is op 12 maart 2020 ingediend. Uit de toets blijkt dat rekening moet worden gehouden met de toename verharding en de compensatieregels die het Wetterskip hanteert.

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in onderstaande tabel. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen, dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.02BPVlaslaan2-0301_0008.png"

Figuur 8. Watercompensatietabel Wetterskip Fryslân

De locatie is gelegen in stedelijk gebied en ligt in de polder. In onderstaande figuren 9 en 10 is aangegeven hoeveel verharding wordt toegevoegd en hoeveel verharding er in de huidige situatie al aanwezig is. In figuur 9 is in de kolommen 'Programma' en 'Oppervlakte m2' het totaal te realiseren programma opgenomen met de daarbij behorende m2. In de kolommen 'Aandeel verhard' en 'verharding m2' is aangeven welk deel van het programma leidt tot verharding. Als voorbeeld. De school krijgt een totale oppervlakte van 1.296 m2. 1/3 van deze oppervlakte wordt op de verdieping gerealiseerd. Dat betekent dat 2/3 van de totale oppervlakte van de school als toevoeging verhard oppervlakte moet worden gezien. Deze sytematiek is voor het totale programma toegepast. In totaal wordt er 3.624 m2 aan verharding gerealiseerd met de nieuwe plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.02BPVlaslaan2-0301_0009.png"

Figuur 9. Toe te voegen verharding op basis van programma

In de huidige situatie is er op de locatie al 2.550 m2 aan verharding aanwezig. In figuur 10 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.02BPVlaslaan2-0301_0010.png"

Figuur 10. Verharding aanwezig in huidige situatie

De toename verharding wordt berekend door de reeds aanwezige m2 af te trekken van het toe te voegen programma. De toename verharding van dit plan bedraagt 1.074 m2  ( 3.624 m2 – 2550 m2). Wetterskip Fryslân acht het noodzakelijk om bij een verharding met een groter oppervlak dan 200 m2 in stedelijk gebied een compensatie van minimaal 10% voor infiltratie van oppervlaktewater in de bodem te hanteren. Er moet dus minimaal 107,4 m2 aan compenserende maatregelen worden getroffen om hieraan te voldoen. Er wordt een waterpartij (vijver) van minimaal 430 m2 gerealiseerd aan de noordzijde van het plangebied. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de compensatiemaatregel. Als de aandachtspunten en adviezen in acht worden genomen, is het plan uitvoerbaar.

Conclusie
Water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. De Wgh bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB. De Wet geluidhinder beschouwt een school als een geluidsgevoelig gebouw. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen in de Wet geluidhinder en is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 9).

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidsgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidszone. De nabij de school gelegen Vlaslaan kent ter plaatse van het voornemen een maximum snelheid van 30 km/uur. Deze weg heeft daarmee in de zin van de Wet geluidhinder geen zone. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening is toch besloten deze weg akoestisch nader te onderzoeken. Hierbij wordt aangesloten bij de normstelling uit de Wet geluidhinder.

Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelasting op de gevel van de school en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Toetsing van de karakteristieke geluidswering voor het vaststellen van de binnenwaarde van de school, valt buiten het kader van dit onderzoek.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het te realiseren MFA voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de Vlaslaan en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Bij de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening moet stemgeluid afkomstig van een schoolplein of bij een kinderdagverblijf worden meegenomen in de akoestische afweging. In het kader van het Activiteitenbesluit wordt menselijk stemgeluid op schoolpleinen bij primair onderwijs en bij een kinderdagverblijf vanaf 1 januari 2010 buiten beschouwing gelaten bij de toetsing. Hiermee wordt voorkomen dat kinderen niet zouden kunnen buiten spelen, omdat anders de geluidsnormen overschreden zouden worden. Voor nieuwe situaties (nieuwe woningen bij een schoolplein/kinderdagverblijf, een nieuwe school/kinderdagverblijf bij bestaande woningen, of nieuwe woningen bij een nieuwe school/kinderdagverblijf) moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel een akoestische afweging gemaakt worden. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

Conclusie
Geluidhinder staat uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Bedrijven- en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimale afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde afstanden in de VNG-publicatie zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Het MFA valt volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering (VNG brochure) onder de omschrijving 'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs' en heeft een milieucategorie 2, waarbij volgens de richtlijn een afstand van 30 meter in acht moet worden genomen. Het betreft hier een richtlijn met indicatieve afstanden. Zowel het te realiseren gebouw als het schoolplein komen op een grotere afstand dan 30 meter te liggen (ten minste 32 meter wat betreft het schoolgebouw en 45 meter wat betreft het schoolplein). Het streven is om ook de voetbalaccommodatie te integreren in het integraal MFA. Mocht dit niet lukken, behoud de voetbalvereniging de eigen accommodatie op de huidige plek het terrein. Omdat deze functie al aanwezig is, zal deze niet nader worden beschouwd.

De mogelijke overlast die uitgaat van het onderwijscluster zal met name bestaan uit geluidsoverlast van spelende kinderen op het schoolterrein alsmede door de verkeersaantrekkende werking van het onderwijscluster. Gelet op de afstand van het schoolplein tot de woningen en het feit dat het schoolplein is gesitueerd aan de oostzijde van de school, mag worden geconcludeerd dat vanaf het plein nagenoeg geen overlast uitgaat naar de omgeving. Vanuit de bebouwing van het onderwijscluster gaat nagenoeg geen overlast uit naar de omgeving. De verkeersaantrekkende werking zou overlast kunnen geven en is daarom nader onderzocht (Bijlage 10).

Op grond van de VNG brochure mag worden geconcludeerd dat het gebouw en schoolplein op voldoende afstand liggen van de bestaande woningen. Wat betreft het verkeerslawaai als gevolg van indirecte hinder, mag worden geconcludeerd dat op grond van de berekeningen geen sprake is van indirecte hinder. Er wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

In de huidige planologische situatie hebben de gronden de bestemming 'Doeleinden van sport en recreatie' met onder andere de aanwezigheid van een skatepark. Volgens de VNG brochure valt de huidige bestemming onder de omschrijving 'veldsportcomplex (met verlichting)' en heeft een milieucategorie 3.1, waarbij volgens de richtlijn een grootste afstand van 50 meter in acht moet worden genomen. Gelet op de te hanteren richtlijnen is er door de realisatie van het MFA sprake van een afname geluid op de omgeving.

Conclusie
Geluidsuitstraling van het MFA op de omgeving staat uitvoering van het plan niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.

Ook projecten 'die niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet, wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 (de grenswaarde voor 2017 is 1.241 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).

De vorenstaande vrijstellingsregeling is van toepassing op het planvoornemen aangezien het project niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen leidt dat de 3%-grens wordt overschreden (zie paragraaf 4.9 over verkeer en parkeren). In Fryslân zijn de achtergrondconcentraties voor NO2 en PM10 laag. Als aannemelijk is dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde, vormen luchtkwaliteitseisen dan ook geen belemmering voor een plan. Hier is voor dit bestemmingsplan van uitgegaan. Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat uitvoering van het MFA niet in de weg.

4.9 Verkeerseffecten

Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening, moet worden onderbouwd. Omdat het MFA verkeer genereert, is het wenselijk om in beeld te brengen wat de verkeersstroom van en naar het MFA is, wat dit betekent voor de omliggende straten en waaruit de parkeerbehoefte bestaat. Om deze aspecten inzichtelijk te maken, is de notitie 'Afwikkeling verkeer en ontsluiting MFA De Finne te Beetsterzwaag' opgesteld (Bijlage 11).

Parkeerbehoefte
Uit de berekening voor de parkeerbehoefte blijkt dat de parkeerbehoefte maximaal 127 parkeerplaatsen en de parkeerbalans maximaal 117% (van de beschikbare parkeerplaatsen) bedraagt. Het aantal beschikbare parkeerplaatsen is 108.

Indien de parkeerbalans groter is dan 85% kunnen er parkeerproblemen ontstaan. Deze 85% wordt overschreden op de avonden en in de weekenden. Op die momenten moet het verkeer dan echt zoeken naar vrije parkeergelegenheid of gaat parkeren in de naastgelegen woonbuurt. Deze overschrijding vindt echter plaats op tijdstippen dat het MFA niet in gebruik is. Op de momenten dat het MFA in gebruik is, te weten de ochtend en de middag, bedraagt de parkeerbalans respectievelijk 51% en 67%. De huidige situatie biedt met 108 parkeerplaatsen voldoende capaciteit voor het MFA en overige functies gedurende de tijd dat de school in bedrijf is.

Verkeersgeneratie
Uit de berekende verkeersgeneratie blijkt dat de verkeersintensiteiten in combinatie met het verkeer van en naar het MFA zodanig laag zijn dat geen sprake zal zijn van een afwikkelingsprobleem of verkeersveiligheidsprobleem. Er zijn geen aanvullende voorzieningen voor fietsers en voetgangers noodzakelijk op de Vlaslaan.

Conclusie
De optredende verkeerseffecten staat uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 M.e.r.-verantwoording

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe mer-plicht. In dat geval dient een mer opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project dat onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt;
  • 2. indien er geen directe mer-plicht geldt, kan er wel een vormvrije mer-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan moet dit in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een mer-plicht.

Onderzoek
De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit mer en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. De voorgenomen activiteit is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan  

Figuur 11. Onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer

Onder verwijzing naar haar uitspraken van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:694), van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) en van 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:153) overweegt de Afdeling dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit deze uitspraken volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijk negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Naar het oordeel van de Afdeling van 15 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:100) kan de ontwikkeling van twaalf vrijstaande woningen, gelet op de omvang ervan, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is.

Een vrijstaande woning met bijgebouwen heeft gemiddeld een oppervlakte van circa 225 m². Twaalf vrijstaande woningen hebben in totaal een oppervlakte van circa 2.700 m². Voorliggend bestemmingsplan voorziet in circa 1.500 m² aan bebouwing. Op basis van het huidige bestemmingsplan mag 500 m² aan gebouwen worden opgericht. Het voorliggende bestemmingsplan maakt 1.000 m² aan extra gebouwen mogelijk. Nu dit aantal ruim onder het maximum oppervlakte zit van de twaalf vrijstaande woningen en het ruimtebeslag beperkt is, kan geconcludeerd worden dat de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt.

Conclusie
Nu er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, is een m.e.r.-beoordeling niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Toelichting op het juridische systeem

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale plannen zijn per 01-01-2010 verplicht op grond van de Wro. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is de digitale versie bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Regels

5.2.1 Algemeen

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

  • 1. In de Inleidende regels zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
  • 2. In de Bestemmingsregels zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. In paragraaf 5.2.2 volgt in het kort een nadere toelichting op de bestemmingen.
  • 3. In de Algemene regels staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreft onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht, zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
  • 4. Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog Overgangs- en slotregels. Dit betreft artikelen onder het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en de slotregel.
5.2.2 Gehanteerde bestemmingen

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen gehanteerd:

Bedrijf - Nutsvoorziening

De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is bedoeld voor het behoud van nutsvoorzieningen in het plangebied. De bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de huidige situatie. Voor een goed functioneren van de bestemming zijn ook daarbij horende bouwwerken toegestaan. Ondergeschikt is het mogelijk om groenvoorzieningen en water, wegen en paden, erven en parkeervoorzieningen bij deze bestemming te realiseren. Zo kan de functie maximaal uitgevoerd worden.

Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' maakt het gebruik van gronden voor de school, andere multifunctionele maatschappelijke voorzieningen zoals de kinderopvang en een voetbalaccommodatie met de daarbij behorende bebouwing mogelijk. Ondergeschikte, voor de hoofdfunctie van belang zijnde, functies als parkeervoorzieningen en sport- en speelterreinen zijn ook bij recht toegestaan. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming mogelijk.

Door middel van de specifieke gebruiksregels zijn de functies wonen, detailhandel en horeca binnen deze bestemming uitgesloten. Dit geldt niet voor detailhandel en horeca die ten dienste staan van de maatschappelijke functie (o.a. kantine).

Binnen de bestemming zijn de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Hoofduitgangspunt is dat de bouwhoogte van de gebouwen een ten hoogste 11 meter bedraagt en de oppervlakte aan gebouwen ten hoogste 2.000 m² bedraagt. Het gebouw dient gerealiseerd te worden op de aangegeven gevellijn. Daarnaast zijn binnen de bestemming 'Maatschappelijk' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Het gaat hier bijvoorbeeld om erfafscheidingen en buitenspeelvoorzieningen.

Waarde - Archeologie

Ter bescherming van mogelijk archeologische waarden, zijn de gronden overeenkomstig FAMKE in het plangebied bestemd als ‘Waarde - Archeologie' (verwezen wordt naar paragraaf 4.1 van deze toelichting). Om het doel van deze bestemming te halen is het, ongeacht de regels van de onderliggende bestemmingen, noodzakelijk om bij het bouwen over een grotere oppervlakte dan 5.000 m², archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Werken (geen bouwwerken) en werkzaamheden mogen alleen uitgevoerd worden na het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Het kan daarbij gaan om het ontgronden en afgraven van gronden. Hieraan zijn toetsingscriteria gekoppeld. Door een omgevingsvergunning op te nemen worden werken en werkzaamheden toegestaan. Door de criteria op te nemen kan getoetst worden of de archeologische waarden behouden kunnen blijven. De omgevingsvergunning is niet nodig voor normaal onderhoud en ingrepen over een oppervlakte van minder dan 5.000 m² en ondieper dan 30 cm. Ook kunnen er in bepaalde gevallen voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden.

5.3 Overige aspecten

Parkeren
In artikel 8 zijn regels opgenomen om bij functiewijzigingen, nieuwbouw of het vergroten van een bouwwerk voldoende parkeergelegenheid te garanderen en te borgen.

Additionele voorzieningen
In dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld.

Handhaving
Dit bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor de burger waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde, dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten voor bijvoorbeeld bouw- en woonrijp maken en hebben zij sturingsmogelijkheden, zodat in het geval van grondexploitatie van derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan op te stellen, tenzij voornoemde kosten “anderszins verzekerd" zijn.

Het openbaar gebied wordt door en op kosten van de gemeente ontwikkeld. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan bij dit bestemmingsplan echter worden afgezien. De gemeente Opsterland is en blijft eigenaar van de huidige kavel. De gemeenteraad zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan besluiten dat er geen exploitatieplan zal worden vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en/of instanties kunnen reageren op het plan, namelijk; inspraak, overleg, zienswijzen en tot slot beroep. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. De bestemmingsplanprocedure ziet er globaal als volgt uit:

Voorbereiding
In de bestemmingsplanprocedure is het verplicht overleg te voeren met verschillende van belang zijnde instanties. Dit is geregeld in artikel 3.1.1 van het Bro plaats. Het houden van inspraak is niet verplicht. De gemeente Opsterland heeft in haar Inspraakverordening opgenomen dat een inspraakperiode van 6 weken in een bestemmingsplanprocedure wenselijk is. Bij dit bestemmingsplan is besloten inspraak te voeren. De resultaten van het overleg en de inspraak zijn opgenomen in Hoofdstuk 7.

Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ingevolge de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend door de provincie Fryslân. Deze zienswijze heeft geleid tot het opnemen van de bestemming 'Waarde - Archeologie' in de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan.

Vastgesteld bestemmingsplan
De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan, met inachtneming van de ingekomen zienswijze, op 10 mei 2021 gewijzigd vastgesteld. Tegen dit besluit, dat zes weken ter inzage komt te liggen, is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

Participatie
Ter voorbereiding op de planvorming en de totstandkoming van dit bestemmingsplan heeft een uitgebreid participatietraject plaatsgevonden. Een overzicht van het participatietraject tot aan de locatiekeuze is als Bijlage 12 bijgevoegd. Daarnaast is in september 2019 nog een 'vraag-maar-raak-uurtje' georganiseerd en hebben er diverse bijeenkomsten plaatsgevonden met de direct belanghebbenden over het beeldkwaliteitsplan.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan “Vlaslaan - MFA te Beetsterzwaag” heeft, op grond van de Algemene inspraakverordening Opsterland 2006, vanaf 18 juni 2020 gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode konden burgers, organisaties e.d. hun reactie op het voorontwerpbestemmingsplan kenbaar maken. Uit het "Eindverslag inspraak voorontwerpbestemmingsplan Vlaslaan - kindcentrum te Beetsterzwaag" dat is opgenomen in Bijlage 13 blijkt dat er geen inspraakreacties zijn ingediend.

Verder is in het kader van de inspraak op 24 juni 2020 tussen 16.00 en 20.00 uur in zalencentrum De Buorskip, Vlaslaan 26 te Beetsterzwaag een informatiespreekuur gehouden waar belangstellenden zijn geïnformeerd over het plan. Hiervan is gebruik gemaakt door acht belangstellenden.

7.2 Overleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan ontvangen van:

  • 1. de Provincie Fryslân;
  • 2. de Rijksoverheid;
  • 3. Wetterskip Fryslân;
  • 4. Brandweer Fryslân;
  • 5. de N.V. Nederlandse Gasunie.

De instanties onder 2 en 3 hebben aangegeven geen op- en aanmerkingen ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan te hebben. De Gasunie (5) constateert dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt en de leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

De reacties onder 1 en 4 zijn in het navolgende samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt. De brieven / e-mails zijn opgenomen in Bijlage 14.

Ad 1. Provincie Fryslân 
Provincie Fryslân geeft bij brief van 7 juli 2020 dat de provinciale belangen in het plan aanleiding geven tot het maken van de volgende opmerkingen:

Archeologie (cat.2, interpretatie verordening/motivering)
In de toelichting wordt gesteld dat het programma met 1.500 m² kleiner is dan de door de provincie gestelde ondergrens van 5.000 m², zodat een quickscan (steentijd - bronstijd) en een historisch en karterend onderzoek (ijzertijd - middeleeuwen) niet zijn vereist. Deze redenering wordt door de provincie niet juist geacht. Er moet worden uitgegaan van de oppervlakte die een nieuwe functie krijgt, in dit geval circa 7100 m². Onderzoek is in dit geval wel noodzakelijk, aldus de provincie.

Reactie:
Er is weliswaar sprake van een plangebied groter dan 5.000 m², maar in dit plangebied vinden in het grootste deel geen ingrepen dieper dan 30 centimeter plaats. Dit gebeurt eventueel uitsluitend daar waar gebouwen worden gerealiseerd. Zoals in het bestemmingsplan is aangegeven, mag de oppervlakte van de gebouwen maximaal 2.000 m² bedragen. Het overige plandeel wordt ingericht als open ruimte in de vorm van voorzieningen zoals pleinen en groen. Hier vinden geen ingrepen plaats die de archeologische waarden kunnen aantasten.
Wij blijven derhalve van mening dat op basis van de FAMKE geen archeologisch onderzoek nodig is, omdat de grond voor het overgrote deel van het plangebied niet geroerd wordt onder de 30 centimeter.

Ecologie (cat.3, omgevingstoets)
De provincie heeft er nota van genomen dat de omgevingstoets nog niet volledig is afgerond. Het betreft het onderdeel ecologie waarvoor nader onderzoek dient plaats te vinden. De provincie verwacht dat de uitkomsten van dit onderzoek in het ontwerpplan zullen worden verwerkt.

Reactie:
De uitkomsten uit het aanvullend onderzoek zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt in paragraaf 4.2 en de bijbehorende Bijlage 4 en Bijlage 5.

Ad 4. Brandweer Fryslân 
Met betrekking tot de aspecten externe veiligheid, normtijden, bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen wordt aangegeven dat er geen knelpunten zijn. Ten aanzien van de bereikbaarheid wordt wel geconstateerd dat er geen definitief zicht is op de inrichting van het terrein zelf, waardoor geen uitspraak kan worden gedaan over de bereikbaarheid op het terrein zelf.

Reactie:
Bij de definitieve inrichting van het gebied en bij de uitvoering van de plannen zal de brandweer worden betrokken om een optimale inpassing voor de bereikbaarheid te waarborgen.