direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haulerwijk - 7 woningen Meester van Ekstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Meester Van Ekstraat te Haulerwijk ligt een terrein dat voorheen een maatschappelijke bestemming had. De gebouwen zijn gesloopt en het terrein ligt al enkele jaren braak. Voor deze locatie is een invullingsplan ontwikkeld in de vorm van zeven woningen. Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van de geldende Beheersverordening 'Haulerwijk 2014'. Dit bestemmingsplan biedt de planologisch-juridische basis om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

De locatie ligt midden in de bebouwde kom van Haulerwijk. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 de ligging van het plangebied (bron: PDOK viewer 2019)

1.3 Planologische regeling

Voor de locatie geldt de Beheersverordening 'Haulerwijk 2014'. De binnen het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaand gebruik. Onder bestaand gebruik wordt verstaan: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van de vaststelling van de verordening of zoals dat kan worden gebruikt krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik. De beheersverordening is vastgesteld op 20 mei 2014. Op dat moment lag het terrein braak. De beheersverordening biedt dus geen basis voor het realiseren van de ontwikkeling.

Voorheen had de locatie een maatschappelijke bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Voorheen maatschappelijke bestemming (bron: Beheersverordening Haulerwijk 2014, www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. De juridische regeling wordt beschreven in hoofdstuk 5. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De locatie is gelegen in een gebied met voornamelijk woningen. Het terrein ligt al enkele jaren braak. Op de gronden ten oosten van de locatie staat een ontmoetingsruimte voor Jehova's getuigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto en omgeving plangebied (bron: PDOK viewer 2019)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Aanzicht op de locatie vanuit het noorden (Bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.2 Aanzicht op de locatie vanuit het westen (Bron: Google Streetview)

2.2 Voorgenomen initiatief

Het initiatief bestaand uit een bouwplan voor zeven woningen aan de Meester van Ekstraat. De woningen worden in twee blokken gebouwd, één blok van vier woningen en één blok van drie woningen. De woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.3: Voorgestelde invulling plangebied (bron: bouwbedrijf Doornenbal)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0007.jpg"

Figuur 2.4: Voorgestelde aanzicht nieuwe woningen (Bron: bouwbedrijf Doornenbal)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk worden de relevante planologische beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Deze beleidskaders zijn richtinggevend voor het initiatief.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie gooit het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit project raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging treedt op 1 juli 2017 in werking. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder is niet van toepassing op de bouw van 7 woningen. Voor woningbouwprojecten geldt dat pas sprake is van een stedelijke ontwikkeling voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen (Uitspraak Raad van State, 18 december 2013, 201302867/1/R4). Overigens betreft het bouwplan een inbreidingsplan op een braakliggende locatie binnen bestaand stedelijk gebied, waarmee het initiatief past binnen het uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik in de zin van de ladder van de duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal ruimtelijk beleid is vastgelegd in het Verordening Romte Fryslân 2014 die op 25 juni 2014 is vastgesteld. Deze verordening is een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het ruimtelijk beleid is beschreven in het op 13 december 2006 vastgestelde Streekplan Fryslân. Deze is op 26 maart 2014 gevolgd door de thematische structuurvisie Structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte'. Hierin zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht de provincie Fryslân de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie binnen Fryslân te borgen.

Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft (artikel 3.1.1 verordening).

 

Fryslân is onderverdeeld in 7 woningbouwregio’s. Over de verdeling van woningbouw binnen een gemeente over de verschillende kernen zegt het Streekplan: “De regio’s en gemeenten krijgen passend binnen de gegeven kaders voor bundelingsbeleid en woningbouwregio’s (….) de ruimte om woningen te bouwen voor de woningvraag die voortkomt uit het gebied zelf. (….) Buiten de bundelingsgebieden vangen de regionale centra de woningbehoefte meer dan evenredig op. Daarnaast leggen wij een woonaccent op locaties in/bij kernen die goed met het openbaar vervoer zijn ontsloten. Het accent op de regionale centra betekent dat het aandeel van deze kernen in de woningtoename van de gemeente minimaal een paar procentpunten meer dan evenredig dient te zijn in verhouding tot het huidige aandeel in de woningvoorraad”. In deze gemeente is Oosterwolde aangewezen als regionaal centrum.


Ooststellingwerf vormt samen met Westellingwerf, Opsterland, Heerenveen en Smallingerland de regio Zuidoost-Fryslân.

  • 1. Woonplan 2011-2020 en Uitvoeringsprogramma

Op 19 april 2011 en op 24 mei 2011(gewijzigde versie) heeft de raad van Ooststellingwerf het Woonplan 2011-2020 vastgesteld. Op basis van dit Woonplan 2011-2020 heeft het college een Uitvoeringsprogramma opgesteld. Dit resulteerde in een netto-programma van 665 woningen (590 toegedeeld aan projecten + 75 reservepot) voor de periode 2010-2020. Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân heeft op 5 oktober 2011 ingestemd met dit Uitvoeringsprogramma.

  • 2. Tussentijdse evaluatie

Sinds de vaststelling van het Woonplan 2011-2020 hebben er veel veranderingen plaatsgevonden. De woningmarkt is ingrijpend gewijzigd. Daardoor ontstond er een andere visie op wonen. Het Woonplan 2011-2020 is op 27 januari 2015 door de raad geëvalueerd met als conclusie dat de hoofddoelstelling om minimaal 530 en maximaal 770 woningen te bouwen niet wordt gehaald en dat er voor een andere richting moet worden gekozen.

  • 3. Woonvisie 2017-2022

Dit heeft op 23 mei 2017 geresulteerd in de vaststelling door de raad van de Woonvisie Ooststellingwerf 2017-2022.

  • 4. Nieuwe regionale woningbouwafspraken

In vervolg op bovenstaande heeft de gemeente in regioverband Zuidoost-Fryslân nieuwe woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2025. Deze regionale woningbouwafspraken zijn op 6 december 2018 aan Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân voorgelegd. Voor de gemeente Ooststellingwerf is er binnen deze nieuwe woningbouwafspraken ruimte voor maximaal 361 extra woningen. Op 12 februari 2019 heeft Gedeputeerde Staten een besluit genomen over deze afspraken.

Deze beschrijving is te vinden in paragraaf 3.3.2 Woonplan 2011-2020.

De locatie is gelegen in het als zodanig door de provincie aangewezen bestaand bebouwd gebied.

De provinciale verordening en de provinciale beleidsstukken geven geen andere randvoorwaarden voor woningbouw in bestaand bebouwd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0008.jpg"

Figuur 3.1: Begrenzing bestaand bebouwd gebied (bron: Verordening Romte Fryslân 2014)

Conclusie: aan het provinciale beleid wordt voldaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2010-2020-2030 (de grenzeloze toekomst)

De gemeenteraad van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 15 september 2009 de 'Structuurvisie 2010-2020-2030 Ooststellingwerf' vastgesteld. In de structuurvisie legt de gemeente haar profiel voor de toekomst vast. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente Ooststellingwerf.

Een van de doelstellingen betreft het actualiseren van de het woonplan. Hieraan is uitvoering gegeven in 2011; zie paragraaf 3.3.2 Woonplan 2011-2020.

3.3.2 Woonplan 2011-2020

Het gemeentelijke woonplan is vastgesteld op 19 april 2011 en gewijzigd op 24 mei 2011.

De hoofddoelstelling is het streven naar een stabilisatie van het inwoneraantal van rond 26.400 in 2020. Om dat doel te bereiken wil de gemeente medewerking en ruimte bieden aan een uitbreiding van de woningvoorraad met minimaal 530 en maximaal 770 woningen; gemiddeld per jaar betekent dat (afgerond) 50-75 woningen. De bouw van zeven woningen in het voorliggende plangebied zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma van het Woonplan 2011-2020. Hiermee past het plan binnen het woonplan en het bijbehorende uitvoeringsprogramma.

De overige doelstellingen zijn:

  • Doorstroming door de bouw van seniorenwoningen
  • Betaalbare woningen; sociale huur- en koopwoningen, starterskoopwoningen
  • Bouwen voor strategische projecten en voor economische en recreatieve ontwikkelingen
  • Bouwen vooral op inbreidingslocaties
  • Maar ook op uitbreidingslocaties
  • Kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte
  • Duurzaam bouwen
  • De bestaande woningvoorraad; afspraken met corporaties

Het initiatief past binnen deze doelstellingen. Het plan voorziet in de bouw van 7 woningen voor starters. De woningen worden uit een oogpunt van duurzaam bouwen voorzien van onder andere zonnepanelen en krijgen geen gasaansluiting meer.

3.3.3 Woonvisie 2017-2022

Op 23 mei 2017 is door de raad van de gemeente Ooststellingwerf de Woonvisie Ooststellingwerf 2017-2022 vastgesteld. Hierin is een omschrijving van de woningbehoefte in deze periode opgenomen.

De afgelopen jaren is de woningmarkt ingrijpend gewijzigd. Daardoor ontstond een andere visie op wonen. Het groeimodel van uitbreiden van de bestaande woningvoorraad om het aanbod af te stemmen op de behoefte van de bewoners heeft zijn tijd gehad. Hiervoor in de plaats komt het model om de bestaande woningvoorraad af te stemmen op de (toekomstige) behoefte van de bewoners. Eén en ander laat onverlet dat het mogelijk blijft om nieuwbouw te plegen. Er ligt een opgave in de gemeente Ooststellingwerf om te anticiperen op krimp en op de veranderende bevolkingssamenstelling. Dit is de ontwikkelingsstrategie in de woonvisie 2017-2022.

In de ontwikkelingsstrategie wordt onder meer ingezet op nieuwbouw, met flexibiliteit, maatwerk en het accent op de kerndorpen. En daarnaast op wonen, welzijn en zorg voor senioren en andere bijzondere doelgroepen. Dit moet ervoor zorgen dat de woningen voldoen aan de veranderende toekomsteisen, onder andere op het gebied van duurzaamheid, en aansluiten op de toekomstige vraag.

Er is in de gemeente Ooststellingwerf een beperkte groei van de woningbehoefte. Van 2017 tot 2026 bedraagt dit maximaal 190 woningen. Demografische ontwikkelingen zorgen voor een toenemende vraag naar levensloopbestendige woningen. De gemeente richt zich op inbreiding boven uitbreiding, het concentreren van de woningtoevoegingen door nieuwbouw op in- of uitbreidingslocaties in de kerndorpen en incidenteel in andere dorpen. Tot slot wil de gemeente nieuwbouwmogelijkheden optimaal inzetten om woningen toe te voegen waar ook in de toekomst behoefte aan is.

In dit plan worden op een inbreidingslocatie 7 woningen gerealiseerd. Dit aantal past binnen de woonbehoefte van de gemeente en voldoet aan de ontwikkelingsstrategie omdat het een inbreidingslocatie in een kerndorp betreft.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de relevante omgevingsaspecten. Omgevingsaspecten zijn een belangrijk onderdeel bij de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan.

4.1 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek

Naast het plangebied ligt een kerkgebouw (Koninkrijkszaal Jehovah's Getuigen). Voor wat betreft het onderdeel milieuzonering is in het bestemmingsplan aangegeven dat de afstand van de nieuw te realiseren woningen tot het kerkgebouw groter is dan de richtafstand van 30 meter op basis van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”, gemeten vanaf het kerkgebouw naar de nieuwe woningen.

Op grond van de geldende beheersverordening Haulerwijk 2014 mag het aanwezige kerkgebouw uitbreiden tot op de perceelsgrens. De Nieuw te realiseren woningen liggen daarmee binne de 30 meter tot de maximale bouwmogelijkheid van het kerkgebouw. Hierdoor is het aspect geluid de maatgevende factor voor de richtafstand.

Om te beoordelen of er hinder onstaat, is een akoestische berekening gedaan naar geluidhinder. In bijlage 1 wordt nader ingegaan op het aspect geluid afkomstig van de Koninkrijkszaal in relatie tot de nieuw te realiseren woningen.

Geluid vanuit de bestaande kerkzaal

Binnen de Koninkrijkszaal kan worden gezongen. De geluidemissie vanuit het gebouw is momenteel gereguleerd vanuit het Activiteitenbesluit met als grenswaarde 50/45/40 dB(A) in de dag/avond/nacht. De maatgevende woningen zijn bestaande woningen aan de oostzijden op circa 30 m afstand uit het midden van het pand. De afstand tot de nieuwe woningen bedraagt circa 55 m afstand.

Op grond van de geometrische afstandsreductie Dgeo bedraagt de extra geluidafname op grond van de verschilafstand 5 dB. Dit betekent dat, uitgaande van de situatie dat de geluidemissie vanuit de bestaande kerkzaal voldoet aan het Activiteitenbesluit, er ter plaatse van de nieuwe woningen wordt voldaan aan 45/40/35 dB(A). Voor zover bekend zijn er geen klachten t.a.v. geluidsoverlast. Aangenomen mag worden dat de bestaande geluidruimte niet wordt opgevuld.


Parkeerterrein

Aan de westzijde van de het kerkgebouw is momenteel een parkeerterrein aanwezig op het terrein van de Koninkrijkszaal. Het gebruik zal in hoofdzaak overdag en/of 's avonds plaatsvinden. Het aantal parkeerplaatsen bedraagt circa 20 en gezien dit aantal is het niet de verwachting dat dit leidt tot hogere langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus dan als toelaatbaar geacht op basis van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering".

Het dichtslaan van autoportieren kan maximale geluidsniveaus veroorzaken met een bronsterkte van LWmax = 95-98 dB(A). De afstand van de parkeerplaatsen tot de nieuwe woningen bedraagt ca. 15 m. Het te verwachten maximale geluidsniveau vanwege de meest nabijgelegen parkeerplaats binnen de grenzen van het terrein van de Koninkrijkszaal bedraagt dan Lmax = 65 dB(A), waarmee wordt voldaan aan de algemene grenswaarde in de avondperiode.

Van belang is dat buiten de terreingrens van de Koninkrijkszaal, tussen het terrein en de nieuw te realiseren woningen, nog een aantal openbare parkeerplaatsen is gesitueerd. Ook aan de voorzijde van de overige bestaande woningen aan de Meester van Ekstraat zijn openbare parkeerplaatsen aanwezig. Dit betekent dat de te verwachten maximale geluidsniveaus vanwege het dichtslaan van autoportieren vanaf openbare parkeerplaatsen hoger zullen zijn dan vanaf het terrein van de Koninkrijkszaal. Het realiseren van de woningen is vanuit het perspectief van milieuzonering/geluid dan ook geen belemmering voor de Koninkrijkszaal voor wat betreft het geluid van parkeren. Gezien de in een dergelijke woonomgeving met openbare parkeerplaatsen bij woningen al aanwezige (maximale) geluidsniveaus is er sprake van 'goede ruimtelijke ordening'.

Maximale invulling bouwvlak Koninkrijkszaal

De Koninkrijkszaal/kerkgebouw mag het gebouw uitbreiden tot op de perceelsgrens. Mocht dit zich voordoen, ontstaat er een probleem met parkeerruimte voor de kerkbezoekers. De in de huidige situatie belangrijkste geluidbron (parkeren/dichtslaan portieren) komt daarmee echter te vervallen. Het eventuele geluid vanuit een uitgebreid kerkgebouw kan worden gereguleerd in het kader van het Activiteitenbesluit. Met een modern gebouw, voorzien van voldoende isolatie zijn hierin geen knelpunten te verwachten.


Conclusie

Er wordt voldaan aan 45/40/35 dB(A) ter plaatse van de nieuwe woningen, uitgaande van de situatie dat de geluidemissie vanuit de bestaande kerkzaal voldoet aan het Activiteitenbesluit.

Het realiseren van de woningen is vanuit het perspectief van milieuzonering/geluid dan ook geen belemmering voor de Koninkrijkszaal voor wat betreft het geluid van parkeren. Gezien de in een dergelijke woonomgeving met openbare parkeerplaatsen bij woningen al aanwezige (maximale) geluidsniveaus is er sprake van 'goede ruimtelijke ordening'.

Tevens worden er geen knelpunten verwacht bij maximale invulling van het kerkgebouw. Bij uitbreiding van het kerkgebouw blijft het Activiteitenbesluit van toepassing. Met een modern gebouw met voldoende isolatie zijn hierin geen knelpunten te verwachten.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Onderzoek en conclusie

Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die geluidhinder veroorzaken. Onderzoek naar Industrielawaai kan achterwege blijven.

Wegverkeer

In het plangebied, aan de Meester van Ekstraat worden zeven woningen gebouwd. De weg waaraan de nieuwe woningen worden gerealiseerd betreft een 30 km/uur weg. Het betreft een erftoegangsweg, met een lage verkeersintensiteit. Op circa 100 meter ten westen van het plangebied ligt de Leeksterweg. Dit is een gebiedsontsluitingsweg door het dorp Haulerwijk. Deze weg kent, in tegenstelling tot de Meester van Ekstraat, een relatief hoge verkeersintensiteit. Het plangebied ligt op ruime afstand van deze weg. Het geluid afkomstig van de Leeksterweg wordt in de richting van het plangebied gedempt door de aanwezige woningen.

De te bouwen woningen voldoen aan het Bouwbesluit. Het wegverkeerslawaai vanaf de Leeksterweg wordt voor de aanwezige woningen tussen de weg en het plangebied gedempt. Hiermee is sprake van goede ruimtelijke ordening. Onderzoek naar wegverkeerslawaai kan achterwege blijven.

4.3 Verkeer en parkeren

De bestaande functie maakt maatschappelijke doeleinden mogelijk. Deze functie is al enige jaren niet meer aanwezig. In de nieuwe situatie worden zeven woningen mogelijk gemaakt. Hierdoor vindt ten opzichte van de huidige situatie (braakliggend terrein) een toename plaats van de verkeersintensiteit. Zoals aangegeven in paragraaf 4.2, is de Meester van Ekstraat een erftoegangsweg met een beperkte verkeersintensiteit. De extra verkeersintensiteit van de nieuwe woningen kan de Meester van Ekstraat opvangen.

De ontsluiting van de woningen vinden plaats via de Meester van Ekstraat, die aansluit op de gebiedsontsluitingsweg de Leeksterweg.

Per type woning is de parkeerbehoefte verschillend. Bij rijwoningen moeten volgens de parkeerkencijfers gemeente Ooststellingswerf (zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels) 1,5 parkeerplaatsen per woning in het openbaar gebied worden gerealiseerd. Bij half-vrijstaande woningen is dit 0,5 parkeerplaatsen in openbaar gebied. Voor vrijstaande woningen moet op eigen erf worden geparkeerd.

In de omgeving van het plangebied zijn alleen half-vrijstaande en rijwoningen aanwezig. Het gaat hier in totaal om 20 woningen, inclusief de zeven nieuwbouw woningen.

De woningen Meester van Ekstraat 2 en 4 en Laweijstraat 51 en 53 zijn half-vrijstaande woningen. Hiervoor geldt een parkeerbehoefte van 0,5 parkeerplaats per woning in het openbare gebied. Voor de woningen Meester van Ekstraat 3D en 3E en woning 1 en 7 van het nieuwbouwplan geldt dezelfde parkeernorm. Hoewel deze woningen rijwoningen zijn, is op het erf ruimte voor parkeerplaatsen.

Voor de overige 12 woningen geldt dat de parkeerbehoefte 1,5 parkeerplaatsen per woning is.

In de Meester van Ekstraat is de benodigde parkeerbehoefte van 22 parkeerplaatsen.

type woning   parkeerbehoefte   aantal parkeerplaatsen  
Half-vijstaand / hoekwoning   8 x 0,5   4  
Rijwoningen   12 x 1,5   18  
Totaal     22 parkeerplaatsen  

Er zijn 22 parkeerplaatsen in het openbare gebied nodig om aan de parkeerbehoefte te voldoen. In de Meester van Ekstraat zijn reeds parkeerplaatsen in het openbare gebied aanwezig. De capaciteit is 28 parkeerplaatsen. Dit is ruim voldoende om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.

4.4 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in de procedure. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Wetterskip Fryslân.

De ontwikkeling is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (dossiercode: 20161122-2-14119). Voor de ontwikkeling wordt de normale procedure gevolgd.

Het Wetterskip heeft een wateradvies afgegeven dat is opgenomen in Bijlage 2 Wateradvies.

Voldoende

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kunt u hier op anticiperen door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen.

Peilbeheer en drooglegging

Het plangebied ligt in een peilgebied met een vast peil van +5,35 m NAP. Dit vastgestelde peil is een streefpeil. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en de weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de +7,00 m NAP en de +7,30 m NAP. De maaiveldhoogte voldoet aan de droogleggingsnorm.


De grondwaterstand is niet gelijk aan het waterpeil in de sloten. Grondwater kan opbollen en uitzakken. Om grondwateroverlast te voorkomen is naast de droogleggingsnorm daarom ook de ontwateringsdiepte van belang. Het waterschap heeft geen gedetailleerde informatie beschikbaar over de grondwaterstanden op de locatie, maar adviseert om bij het bepalen van de aanleghoogte naast de drooglegging ook rekening te houden met voldoende ontwateringsdiepte.

Toename verhard oppervlak

De toename van het verhard oppervlak is 700 m2. Het waterschap hanteert een compensatienorm van 10% bij een toename van meer dan 200 m2 aan verhard oppervlak voor bebouwd gebied. Om aan de compensatienorm te voldoen moet er 70 m2 wateroppervlak gerealiseerd worden.

De meest voor de hand liggende manier om te compenseren is het aanleggen van nieuw oppervlaktewater. Hiermee neemt het waterbergend vermogen van het watersysteem toe. Daardoor kan de versnelde afvoer van het nieuwe verhard oppervlak geborgen worden in het watersysteem. Daarnaast zijn alternatieven mogelijk zoals waterbergende daken of waterbergende verharding en infiltratie van hemelwater in de ondergrond via bijvoorbeeld wadi's of grindkoffers. Of infiltratie mogelijk is hangt af van de ondergrond. Ter plaatse van het plangebied zijn storende lagen in de ondergrond aanwezig (leemlaag op ca 70 cm -mv), wat infiltratie bemoeilijkt.


In het wateradvies is aangegeven dat de watercompensatie wordt gerealiseerd door de bestaande greppel (achterzijde perceel) over een lengte van circa 60 meter te verbreden en te verdiepen. De locatie van de watercompensatie zoals voorgesteld in het wateradvies is bij nader inzien, praktisch niet realiseerbaar doordat de waterberging direct aansluit op de erfgrens van de woning aan de Laweijstraat, de waterberging voor een deel over een toegangsweg van aanpalend perceel komt te liggen en de waterberging voor onderhoud moeilijk bereikbaar is voor grote machines.

Omdat de watercompensatie niet op het eigen perceel kan worden gerealiseerd, is in overleg met de gemeente Ooststellingwerf gezocht naar een oplossing van de watercompensatie elders in hetzelfde peilgebied te realiseren. De gemeente is voornemens om de bestaande greppel (achterzijde percelen Laweijstaat 12-28) te verbreden om de watercompensatie van 70 m2 mogelijk te maken. Deze greppel ligt op gemeentegrond en wordt op een onderhoudsvriendelijke manier aangepast. De greppel sluit aan op het bestaande hemelwaterafvoer ter hoogte van de Laweijstraat 12. Het HWA-stelsel loost het water uiteindelijk op de Haulerwijkstervaart. Hiermee wordt voldaan aan de compensatie-eis. De locatie van de voorgestelde watercompensatie is weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0009.jpg"

Figuur 4.1: Voorgestelde locatie watercompensatie

Schoon

Schoonhouden - scheiden - zuiveren

waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig voorkomen wordt dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Afkoppelen en waterkwaliteit 

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren.

Vervolg

Waterwet

Voor alle activiteiten in en nabij het watersysteem, waaronder het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het aanbrengen van een wijziging in het watersysteem, dient u een vergunning aan te vragen of een melding te doen bij Wetterskip Fryslân.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek

Om de kwaliteit van de bodem te onderzoeken is de bodemkwaliteitskaart van het bodemloket geraadpleegd (www.bodemloket.nl). Het bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd. Uit de kaart blijkt dat een deel van het perceel voldoende is onderzocht. Dit betreft de locatie van een demping die in 1970 heeft plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0010.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede bodemkaart (bron: www.bodemloket.nl)

Voor de locatie is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in Bijlage 3 Bodemonderzoek.

Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de opgeboorde grond zijn overwegend geen bijzonderheden waargenomen. Ter plaatse van boring BM002 zijn in de bovengrond bijmengingen met puin waargenomen.


Geconcludeerd wordt:

  • dat ter plaatse van de demping de meeste verdachte grondlaag licht verontreinigd blijkt te zijn met lood;
  • dat voor het overige deel van het terrein de puinhoudende bovengrond ter plaatse van boring BM002 matig verontreinigd is met koper;
  • dat de zintuiglijk schone boven- en ondergrond niet verontreinigd blijkt te zijn met de onderzochte parameters.
  • dat het grondwater licht verontreinigd is met barium.

In het rapport staat hierover het volgende:

'Op basis van de zintuiglijke waarnemingen bij de verrichte boorlocaties en de analyses van de samengestelde grond(meng)monsters en het grondwatermonster kan worden geconcludeerd dat de hypothese, zoals deze is gesteld in hoofdstuk 2, formeel verworpen dient te worden.

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de onderzoekshypothese ‘niet verdacht’. Hierbij werden geen verontreinigingen verwacht. Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit niet overeenkomt met deze verwachting.

In de puinhoudende grond (BM002) is een matige (> voormalige tussenwaarde) koperverontreiniging aangetroffen. Mogelijk is elders nabij de oostelijke perceelgrens sprake van een (sterke) verontreiniging met koper. Het aangetroffen gehalte aan koper overschrijdt de interventiewaarde niet. Aangezien de locatie in de toekomst (deels) in gebruik wordt genomen als woonhuis met tuin kan aanvullend onderzoek wenselijk zijn nabij boring BM002.

Daarnaast is de puinhoudende grond formeel verdacht op het voorkomen van asbest.

Aangezien op het overige deel van de locatie geen bijmengingen met puin zijn aangetroffen is ons inziens de locatie niet verdacht op het voorkomen van asbest. Geadviseerd wordt om met het bevoegd gezag i.c. gemeente Ooststellingwerf te overleggen of aanvullend onderzoek naar het voorkomen van asbest in de puinhoudende grond ter plaatse van BM002 wenselijk is.

Zware metalen in grondwater

Verhoogde gehalte aan barium in het freatisch grondwater is een verschijnsel dat op tal van onverdachte locaties in Nederland voorkomt. Zonder dat er sprake is van een verontreinigingsbron. Het verhoogde gehalte kan veroorzaakt worden door wisselende milieuomstandigheden, verhoogde depositie uit de lucht en bodemprocessen. Aangezien in de grond geen verhoogde gehalte aan barium is gemeten, is het in het grondwater gemeten gehalte niet vanaf het maaiveld in de bodem gekomen. Daarom wordt aangenomen dat het verhoogde gehalte in het grondwater wordt veroorzaakt door natuurlijke (bodem)processen. Van een verontreinigde situatie is daarom hier geen sprake. Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.'

Conclusie

Tijdens het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat de bovengrond op één plaats (BM002) licht puinhoudend is. Op het overige gedeelte van de onderzoekslocatie zijn geen puin bijmengingen in de bodem aangetroffen. De grond op de gehele locatie is visueel geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbest. Hierbij is visueel geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

De licht puinhoudende bovengrond ter plaatse van BM002 blijkt matig verontreinigd te zijn met koper. In de boven- en ondergrond van de locatie zijn verder ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond. Ook het grondwater blijkt ten hoogste licht verontreinigd te zijn.

Er is een duidelijke relatie tussen het voorkomen van puin (plaatselijk) en de verontreiniging met koper. Het betreft hier dan ook zeer waarschijnlijk een zogenaamde spotverontreiniging. Niets duidt erop dat er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging met koper (meer dan 25 m3 grond sterk verontreinigd). Gezien de mate en samenstelling van het aangetroffen puin op slechts één plaats en de afwezigheid van visueel asbestmateriaal in de bodem op de onderzoekslocatie is een aanvullend onderzoek naar asbest in grond niet noodzakelijk.

4.6 Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart (FAMKE) opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek en conclusie

De Archeologische kaart Famke is van toepassing op het plangebied. Het betreft de periode IJzertijd-Middeleeuwen en Steentijd-Bronstijd.

IJzertijd-Middeleeuwen

Op basis van de Famke geldt voor de IJzertijd-Middeleeuwen voor het plangebied dat er geen onderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0011.jpg"

Figuur 4.3 Famkekaart IJzertijd-Middeleeuwen (bron: Provincie Fryslân)

Steentijd-Bronstijd

Voor de Steentijd-Bronstijd is in beginsel voor Haulerwijk het advies opgenomen dat een quickscan noodzakelijk is. Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000 m2 een quickscan te verrichten. Een quickscan is een extensief booronderzoek waarmee duidelijk wordt gemaakt of het steentijd bodemarchief intact is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0012.jpg"

Figuur 4.4 Famkekaart Steentijd-Bronstijd (bron: Provincie Fryslân)

De ingreep voor deze ontwikkeling heeft een oppervlakte van 1.675 m². De oppervlakte van het perceel valt ruim onder de drempelwaarde waarvoor archeologisch onderzoek 'Steentijd-Bronstijd' noodzakelijk is.

Als tegen alle verwachting in bij ingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt op grond van de Monumentenwet een meldingsplicht.

Geconcludeerd kan worden dat archeologie geen belemmering vormt voor dit plan.

4.7 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Onderzoek en conclusie

Uit de Cultuurhistorische Kaart Fryslân blijkt dat ten (noord- en zuid)westen van het plangebied is sprake van de cultuurhistorische waarde 'wederopbouwwijken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0013.jpg"

Figuur 4.5 Cultuurhistorische kaart Fryslân (bron: Provincie Fryslân)

De waarde van de Wederopbouwarchitectuur ligt vooral in de stedenbouwkundige structuren en de ruimtelijke opbouw van de wijk en de positie van de woonblokken en de ruime groenaanleg hierbinnen. De wederopbouw is groot qua omvang en spreiding, en complex qua ontwerpkwaliteit, cultuurhistorisch belang en waardering. Zij heeft een nadrukkelijke weerslag gehad in de ruimtelijke context en is dan ook belangrijk voor de ontwikkeling van de grotere woonkernen in Fryslân.

In het plangebied worden twee woonblokken van 4 en 3 woningen gerealiseerd. Dit sluit aan bij de wijze waarop de wederopbouwwijk die grenst aan het plangebied, is opgebouwd. Dergelijke woonblokken zijn eveneens aan de Laweijstraat gerealiseerd. Door aan te sluiten op een bouwvorm in de directe omgeving, wordt aangesloten op de ruimtelijke opbouw en stedenbouwkundige structuren uit de wederopbouwwijk. De cultuurhistorische waarden worden daarom niet geschaad.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 630 meter en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Bakkeveense duinen ligt op 2,7 kilometer afstand en het Fochteloerveen is gelegen op een afstand van 4,4 kilometer. Beide Natura 2000 gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Beide Natura 2000 gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie. De woningen worden gasloos opgeleverd en daardoor hebben zij een beperkte invloed op de ecologische waarden. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen daarom worden uitgesloten. De ontwikkeling is niet in strijd met de Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Fryslân.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de nieuwe Wet Natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door sloopactiviteiten.

Stikstof

Woningbouwplannen of vergelijkbare projecten kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.

Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Onder de PAS werd een effectafstand voor hoofdwegen of hoofdvaarwegen van respectievelijk 3 of 5 kilometer ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat gerekend. De potentiële effecten van kleine woningbouwlocaties zijn uitsluitend het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) en op basis van honderden uitgevoerde AERIUS-berekeningen wordt ingeschat dat een toename van de stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand meer dan 5 kilometer. Het gaat dan om stedelijke (gasloze) ontwikkelingen met een beperkte omvang, tot maximaal 100 woningen. Er hoeft in die gevallen geen vergunning op grond van de Wnb aangevraagd te worden. De emissie van stikstof vanuit het materieel dat wordt gebruikt in de realisatiefase is vergelijkbaar met dat van wegverkeer, dat tot op afstand van maximaal 5 kilometer relevant kan zijn. Ook deze emissie vindt vlak aan de grond plaats en wordt niet mechanisch hoog de lucht in geblazen.

Conclusie

In april 2019 heeft Bureau Faunax het planvoornemen door middel van een ecologische quickscan getoetst aan de natuurwetgeving. Hiervoor is een bureaustudie gedaan en een veldbezoek gebracht aan de locatie. De ecologische quickscan is opgenomen in bijlage 4.

Gebiedsbescherming

Tijdens de bureaustudie zijn geen vormen van gebiedsbescherming naar voren gekomen die betrekking hebben op het plangebied. Het plangebied valt niet onder de EHS/NNN of Natura2000 en is niet aangewezen als ganzenfoerageergebied of weidevogelgebied. Wel ligt het plangebied op circa 2 km afstand van het Natura2000-gebied Bakkeveense Duinen.

Echter, met oog op de voorgenomen werkzaamheden kunnen negatieve effecten op de

instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden op voorhand worden uitgesloten.

Soortenbescherming

In het kader van de Wet natuurbescherming is nagegaan of er met de voorgenomen plannen vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde dier- en plantensoorten worden aangetast. De voorgenomen plannen kunnen leiden tot biotoopverlies of verstoring. Plannen die er toe leiden dat het plangebied minder geschikt is als foerageergebied voor dieren, zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij er in de onmiddellijke omgeving van het plangebied geen alternatieve geschikte foerageergebieden aanwezig zijn.

Algemene broedvogels

Binnen het plangebied kunnen broedvogels voorkomen waarvan de nesten tijdens de broedtijd beschermd zijn. Om deze vogels niet te storen wordt geadviseerd om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Algemeen wordt een periode van 15 maart tot 15 juli aangehouden.

Vleermuizen

Algemeen

Vleermuizen verblijven in Nederland over het algemeen in bomen, in gebouwen of in ander kunstmatige bouwwerken. Voor het plangebied aan de Meester van Ekstraat is onderzocht of er potentiële locaties aanwezig zijn waar vleermuizen kunnen verblijven. In en rond het plangebied zijn bomen en bosschages aanwezig waar mogelijk vleermuizen aanwezig kunnen zijn. Er zijn tijdens het veldbezoek enkele holtes in verschillende bomen aangetroffen. Deze holtes zijn geschikt als verblijfplaats van vleermuizen. Naast de boomholtes als verblijfplaats worden de bomen en bosschages ook gebruikt als vliegroute. Door het verwijderen bomen en bosschages in en rond het plangebied kan het leefgebied van de vleermuizen worden aangetast. In figuur 4.6 is een luchtfoto opgenomen van de aanwezige bomen en bosschages.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0014.jpg" Figuur 4.6: de aanwezige bomen en bosschages in en rond het plangebied.

Bomen en bosschages langs de zuidzijde van het perceel

Het project omvat de bouw van zeven woningen op een braakliggend perceel aan de Meester van Ekstraat te Haulerwijk. Er worden twee rijen van drie en vier woningen gerealiseerd. In overleg met Wetterskip Fryslân is de zuidzijde van het perceel aangewezen als locatie voor waterberging. Voor het aanleggen van deze waterberging is het noodzakelijk om de bomen en bosschages langs de zuidzijde van het perceel te verwijderen. In het kader van het verwijderen van bomen en bosschages is het plangebied onderzocht op mogelijke beschermde soorten die van invloed kunnen zijn op het planvoornemen. Uit de quickscan is gebleken dat er potentiële locaties zijn waar mogelijk vleermuizen aanwezig kunnen zijn. Op basis van de quickscan wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te voeren naar vleermuizen in het plangebied.

Naar aanleiding van een vooroverlegreactie van de provincie Fryslân (zie bijlage 6) is in overleg met de initiatiefnemer en de gemeente Ooststellingwerf bekeken of de bomen en bosschages langs de zuidzijde van het perceel behouden kunnen blijven. Punt van zorg is de realisatie van de watergang voor waterberging langs de zuidzijde van het perceel. Het aanleggen en onderhouden van de watergang op deze locatie is volgens de gemeente niet goed mogelijk. Voorgesteld is om de watergang, zuidzijde perceel, op deze locatie te laten vervallen en elders binnen Haulerwijk te realiseren. Nu de waterberging op een andere locatie wordt gerealiseerd is het verwijderen van bomen en bosschages niet meer noodzakelijk. De bestaande bomen en bosschages worden ingepast in het plan (zie figuur 2.3) en in voorzien van de bestemming 'Groen'. Tevens blijft door het behouden van de bomen en bosschages een natuurlijke buffer tussen de nieuwe woningen en de bestaande woning aan de Laweijstraat 28.

Overige bomen rond het plangebied

Rond het plangebied Meester van Ekstraat zijn bomen aanwezig waarin tijdens het veldbezoek boomholtes zijn geconstateerd die mogelijk geschikt zijn als verblijfplaatsen voor vleermuizen (zie figuur 4.7 overzicht bomen met holtes). De bomen met boomholtes bevinden zich voornamelijk ten oosten van het plangebied op gemeentegrond. Eén boom is gelegen in de zuidelijke bosschage binnen het plangebied. Ook deze bomen blijven behouden en worden niet gekapt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0015.jpg" Figuur 4.7: Overzicht bomen met holtes (rode stippen).

Met het planvoornemen voor de bouw van zeven woningen worden geen bomen en bosschages gekapt waar boomholtes in aanwezig zijn. Mogelijke verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen worden hierdoor niet aangetast. Aan de noordzijde van het plangebied, buiten de plangrens van het bestemmingsplan langs de Meester van Ekstraat staan nog vier bomen. Deze zouden gekapt moeten kunnen worden voor de herinrichting van het openbare gebied. De kap is niet nodig voor de bouw van de woningen. Wanneer er voor deze vier bomen geen ontheffing kan worden verleend, wordt een nieuwe inrichting voor het openbare gebied ontworpen waarbij ook deze vier bomen blijven staan. Bij de bouw van de woningen dient rekening gehouden te worden met lichtuitstraling op bomen met holtes. Tijdens de zomermaanden mag er geen lichtuitstraling op deze bomen plaatsvinden.

Zorgplicht

Er kunnen enkele meer algemene soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt in geval van schade aan deze soorten (bv huismuis). Op deze soorten is wel de zorgplicht van toepassing. Deze kan tot uiting worden gebracht door zo te werken dat dieren de kans krijgen om te vluchten naar habitat buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden of dieren (zoals vrijgestelde amfibieën) naar een dergelijke habitat te verplaatsen.

Stikstof

Met behulp van de nieuwe release van het rekenprogramma Aerius Calculator (maart 2020) is gekeken naar de depositie op de meest nabij gelegen Natura 2000 gebieden. Er is rekening gehouden met de aanleg- en exploitatiefase. Uitgangspunt is dat de woningen gasloos opgeleverd worden. Uit de berekening blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is, waarbij nadrukkelijk opgemerkt dat de aanleg- en exploitatiefase in één berekening is meegenomen. De berekening is opgenomen in bijlage 5 van het bestemmingsplan. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen daarom worden uitgesloten.

Groenstrook zuidzijde perceel

Naar aanleiding van de reactie van de provincie Fryslân is in overleg met de initiatiefnemer besloten om de groenstrook aan de zuidzijde van het perceel te behouden. Hierdoor ontstaat een natuurlijke buffer tussen de nieuwe woningen en de bestaande woning aan de Laweijstraat 28. Hiermee wordt het rooien van houtopstanden in deze groenstrook afgezien. De mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen in boomholtes wordt door het behouden van de groenstrook en houtopstanden niet aangetast.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en (bovengrondse) transportroutes aanwezig zijn die mogelijk risico's kan opleveren voor het plangebied.

Op grotere afstand van het plangebied is op circa 480 meter een koel- en vriesinstallatie met ammoniakopslag aanwezig. De voorgestelde locatie van de woningbouw valt zowel buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 als het invloedsgebied. Ten zuidwesten van het plangebied ligt op een LPG-Tankstation. De ondergrondse opslag heeft een inhoud van 30 m³. Het tankstation heeft een vergunde doorzet van minder dan 500 m³ per jaar en heeft een invloedsgebied van 150 meter. De afleverinstallatie van het tankstation ligt op circa 445 meter van het plangebied, het vulpunt het reservoir op circa 460 meter. De voorgestelde locatie van de nieuwbouw valt zowel buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 als het invloedsgebied van de LPG-installatie. Buiten het plangebied ten zuidwesten van het dorp ligt Zwembad Haulerwelle. Dit openlucht zwembad ligt op circa 1.100 meter van het plangebied en heeft een vergunde chloorbleekloogtank van 2.500 liter. De chloorbleekloogtank heeft geen plaatsgebonden risicocontour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPVanEkstraat-VG01_0016.jpg"

Figuur 4.8 Risicokaart Nederland (bron: www.risicokaart.nl)

 

Conclusie

De conclusie is dat het plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Geen van de bovengenoemde invloedsgebieden ligt over het plangebied van de woningbouw. Een verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde. Wel ligt het plangebied binnen het 'effectafstand gewond' van de risicobron (LPG en Chloorbleekloog). Op basis van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft Brandweer Fryslân geen knelpunten geconstateerd op basis van de huidige situatie. Het advies van Brandweer Fryslân is opgenomen in bijlage 6.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Dit plan maakt de bouw van 7 woningen mogelijk. Pas bij meer dan 1500 woningen dient nader onderzoek plaats te vinden. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

Binnen het ‘Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit’ worden PM2,5-metingen uitgevoerd. Dit leidt tot ‘grootschalige concentratiekaarten’ waarin zowel de huidige als toekomstige achtergrondconcentraties voor PM2,5 zijn opgenomen. Uit deze kaarten blijkt dat binnen Nederland geen overschrijdingen van de jaargemiddelde concentratie van PM2,5 bekend zijn. Aangenomen wordt dat wanneer voldaan wordt aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, ook kan worden voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5.

Bovendien is er in en rondom het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit die verreweg onder de normen ligt. De ontwikkeling veroorzaakt geen wettelijke overschrijding van de normen voor de luchtkwaliteit.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Wel maakt het plangebied deel uit van een radarverstoringsgebied. Ter voorkoming van radarverstoring met betrekking tot de radarverstoringsgebieden, gerelateerd aan de radarpost Wier en vliegbasis Leeuwarden, geldt een beperking voor bouwwerken hoger dan 89 m. Het bouwplan voorziet niet in een bouwwerk met een dergelijke hoogte.

4.12 Milieueffectrapportage

4.12.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
4.12.2 Toetsing en uitgangspunten voor het uitwerkingsplan

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van zeven woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op 7 januari 2020 is bij besluit van het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld dat geen MER nodig is. Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Planologische juridische regeling

5.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de bestemming vastgelegd, in de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

Dit bestemmingsplan wordt opgezet ten behoeve van een ontwikkeling in het dorp Haulerwijk. Er worden zeven woningen gerealiseerd. Er is gekozen voor een bestemmingsplan op maat, waarbij het voornemen past binnen de juridisch-planologische kaders.

5.2 Toelichting op de bestemming

De bestaande groenstrook tussen de nieuwe woningen en de bestaande woningen aan de Laweijstraat is als 'Groen' bestemd. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen en ondergeschikt water toegestaan. Er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen deze bestemming. Voor andere bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

De nieuwe woningen zijn geregeld in de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming is afgestemd op de gehanteerde systematiek in de bestemmingsplannen van de gemeente Ooststellingwerf. Binnen de bestemming is wonen toegestaan, eventueel met een beroep of bedrijf aan huis en/of onder voorwaarden een bed en brochje.

De hoofdgebouwen moeten in het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Er mogen maximaal zeven woningen worden gebouwd. Voor de woningen geldt een maximale oppervlakte van 150 m2. De hoofdgebouwen bestaan uit twee bouwlagen met een kap. De bouwhoogte van een hoofdgebouw is maximaal 10 meter. Bij de woningen zijn bijbehorende bouwwerken en overkappingen toegestaan. Afhankelijk van de perceelsoppervlakte is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Er mag per perceel 30 m² aan overkappingen worden gebouwd. Erf- en terreinafscheidingen mogen voor de voorgevel maximaal 1 m en achter de voorgevel 2 m hoog zijn. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van een waterberging.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van het project. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp-bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken overlegpartners. De provincie Fryslân, het Wetterskip Fryslân en de brandweer hebben een reactie gegeven op het plan. De vooroverlegreacties zijn opgenomen in bijlage 6. Hieronder worden overlegreacties samengevat en voorzien van een reactie.

Provincie Fryslân

Algemeen:

Met de ontwikkeling van de woningbouw kan de provincie Fryslân instemmen. De provinciale belangen in het plan geven geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Reactie gemeente:

Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.

Kappen bomen:

De provincie vraagt om de noodzaak te overwegen van de te kappen houtopstanden aan de zuidzijde van het perceel. Mogelijk kan deze groenstrook met het oog op de leefomgeving behouden blijven.

Reactie gemeente:

Naar aanleiding van de reactie van de provincie Fryslân is in overleg met de initiatiefnemer besloten om de groenstrook aan de zuidzijde van het perceel te handhaven. Hierdoor ontstaat een natuurlijke afscherming tussen de nieuwe woningen aan de Meester van Ekstaat en de bestaande woning aan de Laweijstraat 28.

Ecologie

Vanwege de nader uit te voeren veldinventarisatie en de eventueel als gevolg daarvan te nemen maatregelen adviseert de provincie Fryslân daarvoor vanwege de eventuele vergunbaarheid op grond van de Wet Natuurbescherming contact op te nemen met het provinciale team Groene Regelgeving.

Reactie gemeente:

Er is contact geweest met het team Groene regelgeving daarbij is aangegeven dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan een beoordeling is gemaakt van de te rooien houtopstand. Van de te rooien bomen moet een quickscan uitsluitsel geven over de aanwezigheid van holtes waarin vleermuizen (kunnen) zitten. Als uit de quickscan blijkt dat er geen holtes zijn dan kan daarmee het bestemmingsplan door. Als er wel holtes zijn dan is een vergunning nodig voordat de bomen gekapt mogen worden.

In overleg met de initiatiefnemer is besloten om af te zien van het rooien van de houtopstanden in de groenstrook aan de zuidzijde van het perceel. De bestaande groenstrook blijft behouden. De mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen in boomholtes wordt door het behouden van de groenstrook niet aangetast.

Wetterskip Fryslân

Met de ontwikkeling van de woningbouw kan het Wetterskip Fryslân instemmen. Het Wetterskip heeft geen op of aanmerkingen op het plan en zijn alle wateraspecten meegenomen.

Reactie gemeente:

Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.

Brandweer Fryslân

Algemeen

Aan de brandweer is gevraagd om eventuele opmerkingen te geven op het bestemmingsplan. De brandweer haar bevindingen weergegeven en richt zich op het optimaliseren van de veiligheidssituatie.

Externe veiligheid

In de nabijheid van het plangebied zijn een aantal risicovolle inrichtingen aanwezig. De brandweer heeft gekeken naar een aantal aspecten voor deze risicobronnen, waaronder het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Risicovolle inrichtingen:

Aan de Leeksterweg 59 te Haulerwijk is een kippenslachterij gevestigd. Deze kippenslachterij heeft een ammoniakkoelinstallatie (vergund voor 8.400 kg). De slachterij ligt op een afstand van 480 meter van het plangebied en valt buiten de plaatsgebonden risicocontour (10-6) als het invloedsgebied.

Doordat het invloedsgebied van deze inrichting niet over het plangebied valt, zijn een

groepsrisicoberekening en verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.

LPG-Tankstation

Ten zuiden van het plangebied aan de Oosterwoldseweg 7 te Haulerwijk is een tankstation met LPG verkoop gelegen. Het LPG reservoir heeft een inhoud van 20 m3. De vergunde doorzet is minder dan 500 m3 per jaar en heeft een invoedsgebied van 150 meter. De afstand van de afleverinstallatie tot het plangebied is circa 445 meter en van het vulpunt en reservoir is circa 460 meter.

De voorgestelde woningbouwlocatie ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour (10-6) als het invloedsgebied.

Wat betreft de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft Brandweer Fryslân geen knelpunten geconstateerd op basis van de huidige situatie.

Zwembad Haulerwijk

Op circa 1.100 meter ligt het Zwembad van Haulerwijk. Dit zwembad is gelegen aan de Kerkstraat 19 te Haulerwijk en heeft een vergunde Chloorbleekloogtank voor 2.500 liter. De tank heeft geen plaatsgebonden risicocontour.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de risicobron.

Wat betreft de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft Brandweer Fryslan geen knelpunten geconstateerd op basis van de huidige situatie. Doordat de aanwezige hoeveelheid chloorbleekloog onder het Activiteitenbesluit valt zijn een groepsrisicoberekening en verantwoording van het groepsrisico geen vereiste.

Repressief advies

Brandweer Fryslân geeft advies op het gebied van bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en de opkomsttijden.

Opkomsttijden

Bij calamiteiten kan het plangebied terugvallen op de aanwezigheid van een brandweerkazerne in Haulerwijk. De norm van 12 minuten opkomsttijd volgens het Dekkingsplan 2.0 zal voor het plangebied worden gehaald.

Bluswatervoorziening

In de nabijheid van het plangebied is een brandkraan aanwezig die bij een beginnende brand als eerste instantie wordt gebruikt. Wanneer er meer water nodig is op circa 420 meter voldoende open water aanwezig.

Bereikbaarheid

Naast de voorkeursroute moet een willekeurig adres van af een doorgaande verkeersader in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar zijn. De woningen in het plangebied zijn vanaf de openbare weg, de Meester van Ekstraat, tweezijdig te benaderen.

Brandweer Fryslân heeft geen specifieke opmerkingen met betrekking tot de opkomsttijden, Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Brandweer Fryslân adviseert om bij de verdere invulling van het plan Brandweer Fryslân te betrekken.

Reactie gemeente:

Het advies van Brandweer Fryslân wordt voor kennisgeving aangenomen. In de toelichting wordt het aspect externe veiligheid aangevuld met het advies van Brandweer Fryslân. Bij verdere invulling van het plan zal Brandweer Fryslân worden betrokken.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 6 februari 2020 tot en met 18 maart 2020 ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De zienswijzennotitie is opgenomen in bijlage 7. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is de toelichting op enkele punten aangevuld.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennotitie. Het resultaat van de zienswijzennota wordt eventueel verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

Het plan betreft een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van het plan en voor het opstellen van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de aanvrager. Deze heeft hiervoor voldoende financiële middelen. Hiermee is het plan economisch uitvoerbaar.

6.2.2 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voor dit project geldt dat er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk indien de verhaalbare kosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen (artikel 6.2.1a Bro). Dat is hier het geval. Overigens wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, waarbij onder andere wordt afgesproken dat de kosten van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komen.