Bestemmingsplan Waterpark Follega    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding voor het plan     

Initiatiefnemer Duijvestijn Holding Epe BV wil achter de boerderij aan de Straatweg 32 in Follega een kleinschalige recreatieve ontwikkeling gaan realiseren. Hierover heeft Duijvestijn in de afgelopen jaren regelmatig met de voormalige gemeente Lemsterland gesproken. Per 1 januari 2014 is de gemeente Lemsterland samen met de gemeenten Gaasterland-Sloten en Skarsterlân gefuseerd tot de gemeente De Friese Meren. Omdat de planvorming grotendeels heeft plaatsgevonden in overleg met de voormalige gemeente Lemsterland gebruiken we in deze toelichting de term 'gemeente Lemsterland' waar het nu gemeente 'De Friese Meren' betreft.

Het resultaat van de planvoorbereiding is vastgelegd in dit bestemmingsplan 'Waterpark Follega'. Het plan betreft de upgrading van de huidige minicamping ('kamperen bij de boer') naar een kwalitatief hoogwaardige en duurzame recreatieontwikkeling, gebaseerd op het thema 'ark in de natuur'. Het plan is besproken met de provincie en het waterschap, hetgeen heeft geleid tot aanpassing van het ontwerp op onderdelen. Ook zijn een tweetal voorlichtingsbijeenkomsten met het dorp gehouden. Dit alles heeft geleid tot een positieve principe-uitspraak van de gemeenteraad om planologische medewerking te verlenen.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied is gelegen in het dorp Follega ten oosten van de Straatweg (N354) en ten westen van de A6. Op een agrarisch perceel achter de boerderij aan de Straatweg 32 wordt het plan gerealiseerd. Een deel van het perceel is ingebruik als minicamping.

verplicht

Figuur 1a: globale ligging plangebied (bron: googlemaps).

verplicht

Figuur 1b: begrenzing plangebied (bron: googlemaps).

1.3 Leeswijzer     

Het voorliggende bestemmingsplan begint met een inleidend hoofdstuk, waarna hoofdstuk 2 ingaat op de huidige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft het beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. In hoofdstuk 5 worden vervolgens de gebieds- en omgevingsaspecten beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een beschrijving gegeven van de bestemmingen. Ten slotte worden in hoofdstuk 7 en 8 de uitvoerbaarheid en de resultaten uit de inspraak en het vooroverleg (ex artikel 3.1.1 Bro) behandeld.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie     

2.1 Korte omschrijving van het (dorp) plangebied     

Het dorp Follega ligt aan de provinciale weg N354. Deze doorgaande weg verbindt Sneek met Woudsend en de A6. De Follegasloot is een drukke recreatieve vaarweg tussen het Tjeukemeer en het Prinses Margrietkanaal. Functies die zich in het dorp Follega bevinden zijn woonbebouwing, agrarische bedrijven, een horecavoorziening en deze mini-camping die omgezet wordt naar het waterpark.

Het plangebied zelf ligt aan de noordoever van de Follegasloot. Het huidige gebruik is agrarisch. In het oostelijk deel van het plangebied bevindt zich een hoogspanningselectriciteitsmast met bijbehorende kabels. Bij de invulling van het plan is met beide aspecten rekening gehouden. Ook ligt langs de rand van het Tjeukemeer een zone die is aangewezen voor natuurontwikkeling.

De woning en het erf van perceel Straatweg 32 maakt onderdeel uit van het plan. Hier komen ondersteunende functies ten dienste van het Waterpark Follega. Daarom is het perceel Straatweg 32 meegenomen in dit bestemmingsplan. Er is onderzocht om ook de brugwachterswoning mee te nemen in de plannen, deze aan te kopen en eventueel te slopen zodat beter zicht ontstaat op het pand aan de Straatweg 32. Dit is financieel niet haalbaar gebleken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.

3.1.2 Conclusie Rijksbeleid     

Rijksbeleid spreekt zich niet specifiek uit over dit (op het schaalniveau van het Rijk bezien) kleinschalige initiatief. Op een lager overheidsniveau, i.c. provincie en gemeente dienen hierover afwegingen gemaakt te worden.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007     

Het beleid inzake de ruimtelijke inrichting van Friesland is in grote lijnen neergelegd in het "Streekplan Fryslân 2007 "Om de kwaliteit fan de romte" (vastgesteld 13 december 2006). Het streekplan is de schakel tussen het abstracte rijksbeleid en het concrete gemeentelijk beleid. In dat beleid wordt veel gewicht toegekend aan het stimuleren van werkgelegenheid, de bevordering van de leefbaarheid op het platteland en de versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Het bovenlokaal belang wordt benadrukt bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Het doel is een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Friesland. In het streekplan zijn recreatiekernen aangewezen waarbij de ontwikkelingen van recreatieve ontwikkelingen gestimuleerd worden. Follega is geen recreatiekern.

Recreatie

Recreatie en toerisme vormen een belangrijke economische en maatschappelijke factor in Fryslân. Zonder de aanverwante bedrijvigheid mee te rekenen, heeft de sector met bijna 22.000 (part-time) banen een aandeel van circa 8% in de totale Friese werkgelegenheid. Van die banen is 37% te vinden in de stedelijke centra, de overige 63% op het platteland waarvan 1/3 in de regionale centra en 2/3 daarbuiten. De sector is van belang voor de werkgelegenheid en het imago van de stedelijke centra en zorgt op het platteland voor vitaliteit.

Bij het bieden van ruimte neemt de provincie in aanmerking dat het totale ruimtebeslag van de bedrijfstak vergeleken met andere sectoren relatief beperkt is. Aan de andere kant wordt er ook rekening mee gehouden dat recreatieve voorzieningen vaak nabij natuurgebieden liggen en van invloed zijn op de recreatieve druk in die natuurgebieden. Daarnaast hebben recreatieve voorzieningen landschappelijke uitstraling. Zowel landschappelijke als natuurlijke waarden vormen basiskwaliteiten voor recreatie en toerisme.

Bij verblijfsrecreatie legt de provincie het accent op verbetering van de kwaliteit van het bestaande aanbod. De provincie ziet daarbij ruimte voor uitbreiding van bestaande recreatieve bedrijven en voor nieuwe initiatieven tot en met het middelgrote segment. Bij kampeerterreinen is ruimte tot in ieder geval 200 standplaatsen, bij recreatiebungalow- en appartementencomplexen tot in ieder geval 50 verblijfseenheden. Nieuwe initiatieven zijn mogelijk bij de stedelijke en regionale centra en de recreatiekernen; uitbreiding van bestaande voorzieningen is ook daarbuiten mogelijk. In alle gevallen vraagt de provincie om een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Onder de voorwaarde van een grotere provinciale betrokkenheid kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken. De provincie zal er specifiek op letten of de schaal en omvang van een initiatief passen in de omgeving, ook gelet op de ontsluiting en/of het initiatief recreatieve kwaliteiten toevoegt in de regio.

Er is vooral behoefte aan kwaliteitsverbetering en minder aan kwantitatieve groei. Hieronder valt onder meer de omzetting van bestaande standplaatsen voor kampeermiddelen in recreatieverblijven, waarbij aandacht gewenst is voor behoud van voldoende mogelijkheden voor betaalbare recreatie. Vooral de toegenomen belangstelling voor cultuur en cultuurtoerisme biedt kansen voor het aantrekken van nieuwe doelgroepen verblijfsrecreanten. Initiatieven voor kwaliteitsverbetering komen vanuit de markt. De provincie beschouwd het als haar rol om voor deze initiatieven samen met gemeenten ruimtelijke mogelijkheden te creëren. Daarnaast zal op een gepaste schaal kwantitatieve groei mogelijk blijven, zeker als dat een impuls oplevert voor kwaliteitsverbetering van het verblijfsrecreatieve aanbod.

Bij dit project is in een vroeg stadium overleg gevoerd met de provincie. Op grond van gemaakte opmerkingen is dit plan verder uitgewerkt tot dat wat het nu is. De provincie is samen met de gemeente van mening dat dit park een toegevoegde waarde is voor het recreatieve aanbod in de gemeente. Op een bestaande voorziening wordt een duidelijke kwaliteitsslag gemaakt die nog passend is in de omgeving.

Ecologische hoofdstructuur (EHS)

De provincie heeft in het streekplan aangegeven dat het gebied rondom de Follegasloot is aangewezen als zoekgebied voor een (natte) ecologische verbindingszone (EHS). De gemeente heeft dat vertaald in haar beleid door aan de zuidoever de bestemming 'Natuur' toe te kennen (zie paragraaf 3.3.6). Hier ziet de gemeente een kans om de EHS te kunnen realiseren. Voor onderhavig plan is nadrukkelijk rekening gehouden met de mogelijke EHS. In paragraaf 5.2 wordt daar nader op ingegaan.

verplicht

Figuur 2a: Ecologische hoofdstructuur provincie Fryslân

verplicht

Figuur 2b: zoekgebied Ecologische hoofdstructuur (EHS) provincie Fryslan.

Nationaal landschap Zuidwest - Friesland

In de Nota Ruimte zijn voor Fryslân twee Nationale Landschappen aangewezen, ‘Zuidwest- Friesland’ en de ‘Noordelijke Wouden’. Nationale Landschappen hebben (inter)nationaal unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Voor beide Nationale Landschappen wordt uitgegaan van versterking, ontwikkeling en benutting van deze bijzondere kwaliteiten. Evenals de gebieden daarbuiten, zijn de omschreven landschappelijke kernkwaliteiten per landschapstype richtinggevend en medesturend voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De provincie maakt in haar ruimtelijk beleid geen onderscheid tussen gebieden in of buiten de Nationale Landschappen. Dit betekent dat in de Nationale Landschappen ruimte is voor de opvang van de plaatselijke woningbehoefte, pilots landelijk wonen, lokale en regionale bedrijvigheid, verbetering van de lokale en regionale ontsluitingsstructuur, een duurzaam ontwikkelingsperspectief voor de landbouw en voor recreatieve ontwikkelingen, dit alles binnen de landschappelijke kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in de Nationale Landschappen zullen worden getoetst aan het algemene streekplanbeleid.

verplicht

Figuur 3: begrenzing Nationaal Landschap Zuidwest Friesland.

3.2.2 Verordening romte Fryslân     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt een onderscheid gemaakt tussen strategische visie en juridisch bindend beleid. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie in de plaats gekomen van het streekplan. Op basis van het overgangsrecht van de Wro heeft het geldende streekplan de status van provinciale structuurvisie. De juridisch bindende elementen ter uitvoering van dat beleid worden neergelegd in bestemmingsplannen en in andere instrumenten van provincies en rijk (algemene regels in verordeningen / AMvB's).

De provincie heeft hiertoe op 15 juni 2011 de Provinciale Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Gemeentelijke plannen moeten aan deze verordening voldoen. De verordening zelf voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat om beleid zoals opgenomen in:

  • het Streekplan Fryslân 2007;
  • het Streekplan Windstreek 2000;
  • de Partiële herziening van het Streekplan ten behoeve van Glastuinbouw Noordwest Fryslân;
  • het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan.

In de verordening wordt in hoofdstuk 6 specifiek ingegaan op het aspect recreatie. Hier is sprake van een recreatieve ontwikkeling buiten een stedelijk centrum, regionaal centrum of recreatiekern. Over dit initiatief is daarom meerdere keren overleg geweest met de provincie. De provincie vindt het concept van recreatieve arken aan het water op deze locatie een belangrijke toevoeging van de recreatieve voorzieningen aan de rand van het Tjeukemeer. Daarom is de provincie in beginsel bereid om 20 eenheden toe te staan op deze locatie. Hiervoor heeft de provincie op 2 april 2013 ontheffing verleend van de provinciale verordening. De verleende ontheffing is als bijlage 1 toegevoegd aan de toelichting.

3.2.3 Waterbeleid     

De Wet op de waterhuishouding geeft aan, dat de provincie een waterhuishoudingsplan dient vast te stellen, waarin de hoofdlijnen van het waterhuishoudkundig beleid zijn opgenomen. In 2000 is hiertoe het Tweede waterhuishoudingsplan van de provincie Fryslân, “Dreaun troch it wetter”, vastgesteld.

De hoofddoelstelling van dit waterhuishoudingsplan is: “Het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik gegarandeerd blijft”. Deze hoofddoelstelling uit het vorige Waterhuishoudingsplan is nog altijd actueel. Dit hoofddoel geldt dan ook voor het in 2009 vastgestelde Derde provinciale Waterhuishoudingsplan (2010-2015). Het gaat daarbij om watersystemen, inclusief de schakels van de waterketen die hiermee verbonden zijn. Een goede balans is gevonden tussen economische en ecologische ontwikkelingen. Daarnaast heeft het verschijnen van het nationale beleid “Waterbeheer 21e eeuw” in het 'anders omgaan met water' ervoor gezorgd dat water hoog op de agenda is gekomen. Het beleid is erop gericht water meer een ordenend principe te laten zijn in de ruimtelijke ordening en de effecten van ruimtelijke ingrepen op de waterhuishouding in beeld te brengen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met onder andere klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing.

Het waterbeleid heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlakte water. Vervolgens wordt zonodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Om de effecten van ruimtelijke ingrepen tijdig te signaleren, is de watertoets inmiddels tot een verplicht onderdeel van ruimtelijke planvorming verworden. De watertoets is een procesinstrument dat tot doel heeft de belanghebbenden op het gebied van water, al in het beginstadium bij de ruimtelijke planvorming te betrekken. Dit moet leiden tot een waterparagraaf in ruimtelijke plannen, waaruit blijkt wat het effect van het plan op de waterhuishouding is. In dit kader is als voorbereiding op het vervaardigen van het bestemmingsplan contact gezocht met Wetterskip Fryslân. Resultaten hiervan staan beschreven in paragraaf 5.3.

3.2.4 Conclusie Provinciaal beleid     

Follege is geen recreatiekern. Dat wil zeggen dat er bij bestaande voorzieningen mogelijkheden zijn voor kwaliteitsverbeteringen. Dit plan speelt daar nadrukkelijk op in door het concept met recreatiearken. Vanwege dit bijzondere concept is de provincie bereid om medewerking te verlenen aan deze kleinschalige recreatieve ontwikkeling.

 

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Structuurvisie Lemsterland 'Poort van Fryslân'     

De gemeenteraad van Lemsterland heeft haar structuurvisie vastgesteld op 22 november 2010. Hierin beschrijft het gemeentebestuur de gewenste ontwikkeling voor de gemeente. In deze visie wordt ten aanzien van het aspect recreatie het volgende aangegeven:

verplicht

Figuur 4: Follega aangewezen in structuurvisie als nieuwe recreatieve ontwikkeling.

Achtergrond

Lemsterland is een belangrijke watersportgemeente. De watersport, maar ook andere vormen van (verblijf)recreatie) trekken jaarlijks vele toeristen uit binnen- en buitenland. Ook het voorzieningenniveau is sterk gericht op recreatie en toerisme.

Ambitie

Het verder ontwikkelen van de recreatiesector in al haar facetten is van groot belang om de concurrentiepositie te versterken. Hierbij wil de gemeente de recreatieve potentie van de Lemsterbaai, die als waterpoort naar het IJsselmeer fungeert, verder benutten. Ook wil de gemeente inzetten op het verder ontwikkelen van recreatieve voorzieningen in het landelijk gebied. Hierbij vormt de uitbreiding van voorzieningen rond de dorpen van het Tjeukemeer een kans. Het gaat dan om kleinschalige ontwikkelingen die de rust en ruimte van het landelijke karakter respecteren. Ook wordt ingezet op het beter bereikbaar maken van het landelijk gebied voor fietsers en wandelaars. Verlenging van het toeristenseizoen kan mogelijk worden bereikt door het realiseren van elk-weer-voorzieningen. De ontwikkeling van recreatieve voorzieningen rond de dorpen aan het Tjeukemeer biedt kansen. Hierbij gaat het om kleinschalige (Echten, Follega) en middelschalige (Oosterzee, Echtenerbrug/Delfstrahuizen) ontwikkelingen die de rust en ruimte van het landelijke karakter respecteren.

verplicht

Figuur 5: themakaart recreatie.

3.3.2 Welstandsnota     

Met de welstandsnota, vastgesteld door de gemeenteraad in april 2010, geeft de gemeente Lemsterland beleidsregels voor het welstandstoezicht. Als gevolg van een aanpassing van de Woningwet (Ww) mogen bouwplannen na 1 juli 2004 namelijk alleen nog maar op basis van een welstandsnota worden getoetst. De gemeente Lemsterland heeft ervoor gekozen het welstandstoezicht op haar gehele grondgebied van toepassing te laten zijn.

De welstandsnota bevat (dus) welstandscriteria: toetsingskaders, die worden gehanteerd bij de beoordeling van bouwplannen in de gemeente. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsgerichte welstandscriteria, criteria voor kleine bouwwerken (de zogenaamde sneltoetscriteria), het toetsingskader voor de grotere (her-)ontwikkelingslocaties en algemene principes.

Hierna wordt in het kort ingegaan op de gebiedsgerichte welstandscriteria. De gebiedsgerichte welstandscriteria zijn niet alleen gebaseerd op de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van gebieden; ze zijn ook ontstaan vanuit de doelstelling om in elk gebied een gewenst toekomstbeeld te realiseren. Deze uitgangspunten hebben er toe geleid dat voor elk gebied een toetsingskader is ontstaan waarbinnen nieuwe bouwplannen dienen te passen. Het buitengebied is onderverdeeld in een zestal verschillende deelgebieden:

  1. Brekkenpolder en de Mudsert;
  2. De Lemsterpolders;
  3. Oosterzee;
  4. Veenpolder Delfstrahuizen;
  5. Echtener Veenploder;
  6. Polder Lemsterhop en de Lemstervaart;

Dit plangebied ligt in de Lemsterpolders (zie figuur 6)

verplicht

Figuur 6: fragment welstandsnota.

De Lemsterpolders bestaan uit agrarische laagveengebieden met een strokenverkaveling van voor 1850. De bebouwing in de Lemsterpolders ligt voornamelijk tussen een verhoogde voormalige trambaan en de op een dijkje gelegen Rijksstraatweg naar Sneek. Het bebouwingsbeeld wordt door zowel historische boerderijen, als woningen en woonboerderijen bepaald. In de Lemsterpolders staan de boerderijen en woningen op vrij korte afstand van de straatweg, grotendeels aan de westkant van de weg.

Nieuwe ontwikkelingen

De gebiedsgerichte toetsingskaders zijn gebaseerd op bestaand bebouwd gebied. Veelal leidt dit er toe dat nieuwe bouwplannen aan dienen te sluiten bij het bestaande karakter van het gebied.

Voor grotere nieuwbouw- en herontwikkelingslocaties is een meer ontwerpende benadering aan de orde. Voor dergelijke gebieden is vrijwel altijd sprake van een nieuwe stedenbouwkundige opzet die een vertaling zal vinden in een (herzien) bestemmingsplan. Zodra een groter project aan de orde is, zal de gemeenteraad daarvoor een beoordelingskader met (tijdelijke) welstandscriteria vast moeten stellen dat naadloos op de bestemmingsregels aansluit.

Het beoordelingskader is gericht op het doorgeven van de kwaliteitsdoelstellingen uit het stedenbouwkundig ontwerpproces naar het architectonisch ontwerpproces en het bereiken van consistente politieke besluitvorming in de fasen van stedenbouwkundige planvorming en van beoordeling van bouwplannen. Het opstellen van een dergelijk beoordelingskader is een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding.

De welstandscriteria zijn 23 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld middels een Beeldkwaliteitplan. Deze is als bijlage 10 bijgevoegd. Is de ontwikkelingsfase afgerond, dan kunnen reguliere welstandscriteria gericht op het beheer van het gebied worden vastgesteld.

3.3.3 Archeologische verwachtingskaart en historisch geografische overzichtskaart     

Door RAAP Archeologisch Adviesbureau is een inventariserend archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd in het buitengebied. Het onderzoek heeft geleid tot een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart, een archeologische kwetsbaarheidskaart en een historisch geografische overzichtskaart (cultuurhistorische relictenkaart). De archeologische verwachtingskaart is (voor het grondgebied van de gemeente Lemsterland) een verfijning van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE; provincie Fryslân). De vervaardigde kaarten dienen als leidraad voor het gemeentelijk archeologisch en cultuurhistorisch beleid. In geval van bodemingrepen heeft RAAP advies gegeven op welke manier met de kaarten dient te worden omgegaan voor wat betreft het uitvoeren van een nader archeologisch onderzoek. De bevindingen uit het rapport zijn meegenomen in de FAMKE. De FAMKE wordt regelmatig bijgesteld. Voor dit plangebied is aan de hand van deze kaart specifiek archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan staan beschreven in paragraaf 5.1.

3.3.4 Bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan     

Op 25 januari 2007 heeft het college van B&W de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan voor Zuidwest Fryslân vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan zijn door Lemsterland opgesteld in samenwerking met de gemeenten Gaasterlân-Sleat, Nijefurd, Bolsward, Wûnseradiel en Littenseradiel. Hiermee zet de gemeente Lemsterland een stap in de richting van een duurzaam bodemgebruik op een maatschappelijk verantwoorde wijze. Het bodembeheerplan geeft aan of vrijkomende grond elders binnen de gemeente als bodem hergebruikt mag worden.

In het bodembeheerplan staan de regels voor het gebruik van grond als bodem. De toepassing van grond als bodem is alleen wettelijk toegestaan als de kwaliteit van de ontvangende bodem niet verslechtert. Aan de hand van de kwaliteit van de bodem is de gemeente ingedeeld in verschillende bodemkwaliteitszones. Deze verschillende bodemkwaliteitszones zijn weergegeven in de bodemkwaliteitskaart.

Het doel van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan is het stimuleren van hergebruik van vrijgekomen grond en deze te reguleren. Daarnaast kan er efficiënter worden omgegaan met vrijgekomen grond. Het efficiënter werken zit in het beperken van het aantal bodemonderzoeken en het voorkomen van afvoer van grond naar een grondbank. Het plangebied is gelegen in een zone met veen (buitengebied - veen). Om de kwaliteit van de grond te bepalen is specifiek bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan staan beschreven in paragraaf 5.7

verplicht

Figuur 7: fragment bodemkwaliteitkaart.

3.3.5 Ecologische basiskaart     

De ecologische basiskaart omvat een digitale kaart - een set kaartlagen met per kaartlaag specifieke informatie - die ecologische informatie bevat over de natuurwaarden in de gemeente Lemsterland. Het systeem heeft tot doel de verspreiding van relevante soorten en waarden met een hoge mate van bescherming aan te geven. Op deze wijze kan beoordeeld worden of een plan of project al dan niet op bezwaren kan stuiten in het kader van de regelgeving op het gebied van natuurbescherming (Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en Ecologische hoofdstructuur).

Aan de hand van de ecologische basiskaart kan een natuurtoets of ecologische beoordeling worden gemaakt. Kleinere plannen en projecten kunnen op basis van de kaart en de bijbehorende toelichting worden beoordeeld. Voor grote projecten en/of kwetsbare gebieden zal aanvullend (veld)onderzoek gewenst c.q. wettelijk noodzakelijk zijn. Op het aspect ecologie wordt nader ingegaan in paragraaf 5.2.

3.3.6 Vigerend bestemmingsplan     

Het plangebied van Waterpark Follega ligt in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2010. Op 27 juni 2011 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Buitengebied 2010 vastgesteld. Het bestemmingsplan is op 22 september 2011 in werking getreden. In het bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'Agrarisch bedrijf uitgesloten'. Tevens ligt er in het oostelijke gedeelte van het plangebied een hoogspanningsleiding die de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' gekregen heeft. Op grond van de regels van het vigerende bestemmingsplan is het niet mogelijk om het recreatiepark te realiseren. Daarom wordt het planologische regime aangepast.

verplicht

Figuur 8: fragment vigerend bestemmingsplan.

Conclusie

Omdat de voorgenomen recreatieve ontwikkeling in strijd is met de vigerende bestemming, maar wel past binnen het nieuwe beleid van de gemeente, heeft de raad op 24 oktober 2011 in principe ingestemd met het plan Waterpark Follega en groen licht gegeven voor het verder uitwerken van het plan in een ontwerp bestemmingsplan.

3.3.7 Conclusie Gemeentelijk beleid     

De ontwikkeling past binnen het beleid van de gemeente Lemsterland. Het is opgenomen als nieuwe kleinschalige recreatieve ontwikkeling in de structuurvisie. Het concept van het Waterpark Follega is een meerwaarde voor het recreatieve aanbod in de gemeente.

Hoofdstuk 4 Gewenste ruimtelijke ontwikkeling     

4.1 De ontwikkeling     

4.1.1 Waterpark Follega     

Het Waterpark Follega wordt gerealiseerd achter (ten oosten van) de voormalige boerderij aan de Straatweg 32 te Follega. Hier worden 20 recreatiearken aangelegd. In de eerste versie van de plannen was er sprake van 24 arken maar in overleg met gemeente, provincie en waterschap is dat aantal vanwege onder andere de landschappelijke inpassing teruggebracht naar 20 eenheden.

Het Waterpark Follega zal via een ontsluitingsweg, gelegen ten noorden van het pand aan de Straatweg 32, aantakken op de Straatweg (zie figuur 9). Om een goede en ruime aansluiting te kunnen realiseren is het wenselijk dat de ontsluitingsweg voor enkele meters over perceel Straatweg 34 wordt gesitueerd. Initiatiefnemer Duijvestijn zal hiervoor de betreffende gronden aankopen van de eigenaar van perceel Straatweg 34. Hierover is reeds een principeovereenkomst gesloten. Het is niet noodzakelijk om deze gronden aan te kopen. Ook zonder die gronden is er voldoende ruimte om de toegangsweg op eigen terrein aan te leggen.

Ingezet wordt op de verkoop van de recreatiearken aan particulieren, die deze zelf zullen gebruiken en tevens kunnen verhuren. Met de eigenaren worden beheersovereenkomsten afgesloten waarin zaken als parkonderhoud, beheer en exploitatie wordt geborgd en waarin ook bepaald zal worden dat permanente bewoning wordt verboden. Er zal sprake zijn van een bedrijfsmatige exploitatie.

De recreatiearken worden zorgvuldig ingepast in het landschap en blijven door recreatief gebruik op waterniveau met een lage hoogte tot maximaal 3,5 meter boven het waterpeil verborgen in het groen. Elke recreatieark krijgt een aanlegsteiger voor een roeiboot, sloep of klein zeilbootje. Bovendien krijgt elke ark een berging op de wal van maximaal 2,5 meter hoogte en een oppervlakte van maximaal 10 m².

Het aspect duurzaamheid speelt een belangrijke rol bij de inrichting en uitstraling van het waterpark. De recreatiearken zullen een optimale energiezuinigheid hebben en voorzien worden van de modernste technologien. Omdat door deze kleinschalige ontwikkeling een gedeelte van het weidevogelleefgebied zal verdwijnen zal initiatiefnemer een donatie doen in het fonds van de provincie om het verlies aan weidevogelleefgebied te compenseren. Daarnaast is er op grond van artikel 6.3.2 Verordening Romte de eis om de verloren grond 1:1 te compenseren. Deze kleinschalige recreatieve ontwikkeling wordt landschappelijk gecompenseerd door een natuurontwikkeling aan de zuidoostkant van het plangebied. Bij de inrichting van het perceel wordt aangesloten bij de natte structuur van de oeverzone langs het Tjeukemeer (Ecologische Hoofdstructuur).

De boerderij en het erf van perceel Straatweg 32 zullen nadrukkelijk bij de recreatieontwikkeling worden betrokken. Van hieruit zal het onderhoud en beheer van het park geregeld worden. Verder wordt gedacht aan ondergeschikte horeca (theehuisje, kantine e.d.) en ondersteunende functies (receptie, werkplaats e.d.) ten dienste van het Waterpark Follega. Ten oosten van de bebouwing van de boerderij worden parkeerfaciliteiten voor de gasten van het waterpark gerealiseerd.

De botenhelling, waarvan in eerdere planversies sprake van was, is komen te vervallen.

De inrichtingsschets van het Waterpark Follega is in figuur 9 opgenomen. Ook is deze schets als bijlage 1 bij de regels bijgevoegd.

verplicht

Figuur 9: inrichtingsschets Waterpark Follega.

4.1.2 Natuurontwikkeling     

De gronden waarop Waterpark Follega worden gerealiseerd zijn door de provincie Fryslân aangewezen als weidevogelgebied. Ontwikkelingen binnen deze gebieden zijn niet uitgesloten maar dienen in beginsel wel te voorzien in compensatie voor weidevogels. In haar brief van 2 april 2013 geeft de provincie echter aan dat compensatie van verlies aan areaal dat geschikt is voor weidevogels vanwege openheid en rust niet aan de orde is. De gronden op en rondom het terrein zijn volgens de provincie in de huidge situatie namelijk al verstoord.

Er is wel compensatie van het in omvang toegenomen recreatieve areaal nodig, in een verhouding van 1:1 met aanleg van nieuwe natuur en landschapselementen. Met het bestemmen van de oostelijke gronden met de bestemming Natuur wordt daarin voorzien. Hierbij wordt conform de wens van de provincie tevens gestreefd naar een inrichting die mede geschikt zal zijn voor weidevogels om te fourageren.

Het doel is om de compensatie van het oostelijke perceel vorm te geven als nat, kruidenrijk grasland. In het natte, kruidenrijke grasland komt interessant bloeiende flora voor en het wordt gebruikt door weidevogels als nestlocatie. In de winter zijn dit soort graslanden erg van belang voor ganzen en zwanen, terwijl steltlopers er gedurende de trek graag gebruik van maken. De bloeiende grassen trekken insecten aan, die weer als voedsel voor allerlei andere (vogel)soorten dienen.

Met name het waterpeil is voor dit type grasland belangrijk. Zeker ook om het gebied geschikt te maken als broedgelegenheid voor weidevogels. Het waterpeil reguleert de beschikbare hoeveelheid voedsel voor volwassen steltloperweidevogels in de bovenste bodemlaag en oefent sterke invloed uit op de grasgroei. Als optimale waterpeil geldt dat deze in het voorjaar ongeveer 20-40 cm beneden het maaiveld (-mv) staat. In mei/juni zakt het waterpeil niet dieper weg dan 45-60 cm –mv. Zakt het waterpeil verder weg, dan ontstaat verdroging (en daarmee veelal verruiging) van de vegetatie en vermindert het voedselaanbod voor de weidevogels.

Goed (overgangs)beheer van het natte, kruidenrijke grasland is van belang om deze geschikt te maken en te houden voor genoemde soorten. Het grasland is in de huidige situatie sterk bemest. Door vernatting (opzetten waterpeil of verlagen van het maaiveld) en extensivering van bemesting en beweiding kan in enkele jaren al de ontwikkeling naar meer kruidenrijk grasland optreden. Het in stand houden van het kruidenrijke grasland, welke mede gebruikt wordt door weidevogels, bestaat uit extensieve beweiding en zomermaaien. Met name voor insecten is het van belang dat delen van het terrein niet of extra laat gemaaid worden.

Welke inrichtingsmaatregelen op gedetailleerd niveau genomen moeten worden om tot een nat, kruidenrijk grasland te komen, wordt nader uitgewerkt te worden in een inrichtingsplan. In dit inrichtingsplan wordt ook aandacht geschonken aan het beheer voor de komende vijf tot tien jaar, zodat de omvorming van het gebied ook duurzaam kansrijk is en blijft voor genoemde soortgroepen.

4.2 Verkeer en parkeren     

4.2.1 Verkeer     

Voor het aspect verkeer is door Advies- en Ingenieursbureau Oranjewoud een verkeersonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8). Dit onderzoek is gebaseerd op planvorming waarbij sprake was van 24 eenheden, in werkelijkheid is dat aantal 20 geworden waardoor de berekende verkeersdruk in werkelijkheid lager zal zijn dan hier aangetoond. Onderstaand wordt dit onderzoek beschreven.

Uitgangspunten

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van het plangebied zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  1. het plan voorziet in 24 recreatie-arken voor maximaal 4 personen;
  2. de recreatie-arken worden particulier eigendom, waardoor er geen vaste aankomst- en vertrekdagen zijn;
  3. de recreatie-arken worden recreatief gebruikt, er is dus geen sprake van permanente bewoning;
  4. de botenhelling in het plangebied zal uitsluitend worden gebruikt door de eigenaren van de recreatie-arken in het park en zal dus geen extra verkeer genereren;
  5. de ontsluitingsweg van het park zal ten noorden van het pand aan de Straatweg 32 aangelegd worden.

Verkeersgeneratie recreatiepark

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van het recreatiepark is gebruik gemaakt van de volgende CROW-publicaties met kengetallen en aannames:

  1. Verkeersgeneratie voorzieningen, kengetallen gemotoriseerd verkeer, publicatie 272, december 2008;
  2. Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden, vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer, publicatie 256, oktober 2007.

In publicatie 272 zijn kengetallen opgenomen over de verkeersgeneratie van bungalowparken. Deze kengetallen hebben echter uitsluitend betrekking op toeristisch verhuur van de bungalows en dus niet op bungalows die vast worden verhuurd of in eigendom zijn. Om de verkeersgeneratie van de bungalows in het plangebied te berekenen zijn dus niet de kengetallen uit de publicatie gebruikt, maar wel enkele in de publicatie gehanteerde uitgangspunten. In dit geval worden de recreatie-arken beschouwt als bungalows.

Voor bungalowparken gaat het CROW uit van 100% autogebruik. Gelet op de gemiddelde groepsgrootte neemt het CROW aan dat er in 80% van de gevallen 1 auto per bezette bungalow aanwezig zal zijn en in de overige gevallen 2 auto's per bezette bungalow. Het aantal auto's per bezette bungalow komt daarmee op 1,2.

Bij toeristisch verhuur is volgens het CROW sprake van een gemiddelde verblijfsduur van vijf dagen. De gemiddelde verblijfsduur van bungalows in eigendom is niet bekend. Aangenomen wordt dat deze vooral in de weekenden worden bezet en dat de gemiddelde verblijfsduur 3 dagen bedraagt. Het CROW neemt vervolgens aan dat iedere bij de bungalow aanwezige auto per dag één keer vertrekt en weer terugkomt (= 2 autoverplaatsingen), naast de eerste aankomst op de aankomstdag en het laatste vertrek op de vertrekdag. Deze aanname is hier overgenomen.

Berekening

De bezettingsgraad van de recreatiearken in eigendom is niet bekend. Er is daarom uitgegaan van een maximale bezetting van alle aanwezige recreatie-arken, dus 24 recreatie-arken met een bezetting van 4 personen. Deze bezetting zal zich in de praktijk niet of nauwelijks voordoen en dan alleen tijdens piekmomenten in het hoogseizoen. Uitgaande van 100% autogebruik, 1,2 auto per recreatie-ark en een verblijfsduur van 3 dagen is de verkeersgeneratie als volgt bepaald.

Per auto per drie dagen:

  1. 1 keer aankomst op aankomstdag;
  2. 1 keer vertrek op vertrekdag;
  3. 3 keer tussentijds vertrek (tijdens verblijf);
  4. 3 keer tussentijdse aankomst (tijdens verblijf).

In totaal zijn dit 8 autoverplaatsingen per 3 dagen. Per recreatie-ark zijn er 1,2 auto's zodat er per 3 dagen 9.6 autoverplaatsingen per recreatie-ark zijn. Per recreatie-ark, per weekdag zijn dit 3,2 autoverplaatsingen. De 24 recreatie-arken genereren dus 24 * 3,2 = 76.8, af te ronden op circa 80 autoverplaatsingen per weekdag in een situatie met maximale gelijktijdige bezetting van de recreatie-arken. Stel dat alle verplaatsingen zich in deze situatie in een tijdsbestek van 12 uren (bijvoorbeeld tussen 8 en 20 uur) voordoen, dan bedraagt de verkeersintensiteit van en naar het park op de inrit circa 6 à 7 motorvoertuigen per uur. In de praktijk zal de verkeersintensiteit echter lager liggen, omdat niet wordt verwacht dat alle recreatie-arken gedurende het gehele jaar maximaal bezet zullen zijn. Het berekende aantal moet dan ook als een absolute piek worden gezien. Ter vergelijking: bij permanente bewoning van de recreatie-arken kan een kengetal van 8,2 autoverplaatsingen per recreatiewoning per werkdagetmaal worden aangehouden. In dat geval zou er sprake zijn van een intensiteit van 196.8, af te ronden op 200 motorvoertuigen per werkdagetmaal.

Aansluiting op Straatweg (N354)

Op basis van bovenstaande berekening is contact geweest met de afdeling Beheer van de Provincie Fryslân. Er is van uitgegaan dat de ontsluiting van het park plaats vindt via een reeds bestaande inrit, tussen de percelen Straatweg 34 en Straatweg 36, zoals aangegeven in figuur 10.

verplicht

Figuur 10 : Ontsluiting Waterpark Follega.

De Provincie ziet op basis van bovenstaande gegevens geen bezwaar om een uitrit vergunning te verlenen als deze aangevraagd wordt.

Conclusie

Uit het verkeersonderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  1. Op piekmomenten (maximale gelijktijdige bezetting van de recreatie-arken) mag er een verkeersintensiteit van ongeveer 80 motorvoertuigen per weekdagetmaal worden verwacht. In de praktijk zal de verkeersintensiteit lager zijn;
  2. Het park kan, op basis van de beschreven uitgangspunten, ontsloten worden via een reeds bestaande inrit op de Straatweg (N354) ten noorden van de Straatweg 32.

In werkelijkheid zal de verkeersdruk dus nog lager komen te liggen omdat het onderzoek is gebaseerd op 24 eenheden en er 20 eenheden gerealiseerd worden. De toekomstige verkeerssituatie zal niet voor veel overlast zorgen naar de mening van het gemeentebestuur.

4.2.2 Parkeren     

Het parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden. Daarvoor wordt een centraal terrein met 32 parkeerplaatsen aangelegd waar de auto's moeten parkeren. Dit parkeerterrein is ook op de verbeelding aangegeven door middel van een aanduiding.

Hoofdstuk 5 Gebieds- en omgevingsaspecten     

5.1 Archeologische toets     

Door Advies en Ingenieursbureau Oranjewoud is in 2010 een archeologisch onderzoek uitgevoerd, 'Archeologische Rapporten Oranjewoud 2012/47, Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek ten behoeve van recreatiepark Follega, projectnr. 248169 revisie 00, 19 juli 2012' (zie bijlage 2). Het doel van het onderzoek is het bepalen van de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied, middels een scan van de beschikbare gegevens. Tevens is kort bekeken wat het vigerend beleid inhoudt en welke consequenties dat heeft voor het al dan niet uitvoeren van een volledig archeologisch onderzoek in het kader van de AMZ-cyclus. Ook is veldonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de resultaten van dit onderzoek beschreven.

5.1.1 Quickscan archeologie     

Landschappelijke situatie en bewoningsgeschiedenis

Het plangebied bestaat in geomorfologisch opzicht uit een laaggelegen dekzandgebied, dat oorspronkelijk bedekt was met een dik pakket veen (nu grotendeels afgegraven). Het dekzandgebied is ontstaan in de laatste koude fase (ijstijd) van het Pleistoceen, omstreeks 20.000 jaar voor heden. In deze periode is onder invloed van de wind een glooiend pakket zand afgezet. In het Holoceen (vanaf circa 10.000 jaar voor heden) raakte het dekzandlandschap onder invloed van een stijgende zee- en grondwaterspiegel geleidelijk overgroeid met een dik pakket veen. In de bovengrond van het veen komt -in geringe mate- klei voor, dat is afgezet door de zee in de Late Middeleeuwen. Het Tjeukemeer -dat van oorsprong een klein meer in het veengebied was- groeide in deze periode als gevolg van de toenemende wateraanvoer uit tot de huidige omvang.

In het plangebied komen uitsluitend koopveengronden op veenmosveen voor, met een veraarde bovengrond die deels uit zeeklei bestaat (code: hVsE). Het dekzand gebied vormt van oudsher een geliefde vestigingsplaats voor de mens. Het landschap zal frequent zijn bezocht door mobiele groepen jager-verzamelaars.

In de loop van het Holoceen raakte dit lager gelegen dekzandgebied echter snel overgroeid met veen en werd daardoor onbewoonbaar. Vanaf de Bronstijd (circa 2000 v. Chr) is het gebied geheel bedekt met veen en tot ver in de Late Middeleeuwen ongeschikt geweest voor permanente bewoning. Vanaf het einde van de Late Middeleeuwen en de daarop volgende Nieuwe Tijd is het veengebied ontgonnen en ontveend ten behoeve van de turfwinning. In het plangebied worden dan ook met name resten van bewoning uit de periode Steentijd t/m het Laat-Neolithicum en Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd verwacht.

Archeologische Verwachting en vigerend beleid

Zowel het landelijke-, het provinciale en het gemeentelijke beleid is er tegenwoordig op gericht cultuurhistorische en archeologische waarden een rol te laten spelen binnen de plan- en besluitvorming bij ruimtelijke plannen. De gemeente Lemsterland beschikt niet over een eigen verwachtingskaart. Daarom zijn de eisen van de Provincie Fryslân, zoals gevisualiseerd op de Friese Monumentenkaart Extra (FAMKE) leidend. In de nabije omgeving van het plangebied liggen geen terreinen met een archeologische status. De meest dichtstbijzijnde waarneming ligt ver ten zuiden van het plangebied, maar wel binnen dezelfde landschappelijke context: het betreft een dekzandopduiking met houtskoolresten die is aangetroffen onder het veenpakket (waarnemingsnummer 57848).

Beleid periode Steentijd-Bronstijd

Ten aanzien van de periode Steentijd-Bronstijd geldt dat deze resten op enige diepte onder een klei of veendek liggen en daarom mogelijk nog goed geconserveerd zijn. In deze gebieden dient bij ingrepen groter dan 5000 m² een karterend onderzoek 3 plaats te vinden (6 boringen per hectare).

verplicht

Figuur 11: Het zoekgebied (rode lijn) op de FAMKE, periode Steentijd-Bronstijd. Het plangebied ligt in een zone waar een karterend onderzoek 3 wordt geadviseerd (gele zones).

Beleid periode IJzertijd-Nieuwe Tijd

Ten aanzien van de periode IJzertijd-Nieuwe Tijd worden resten verwacht samenhangend met de ontginning van het veengebied. Het gaat daarbij vooral om resten van agrarische activiteiten. In deze gebieden dient bij ingrepen groter dan 5000 m² een karterend onderzoek 3 plaats te vinden (6 boringen per hectare).

verplicht

Figuur 12: Het zoekgebied (rode lijn) op de FAMKE, periode IJzertijd-Nieuwe Tijd. In het gehele plangebied wordt een karterend onderzoek 3 geadviseerd (lichtoranje zones).

Synthese

Op basis van deze scan van de beschikbare gegevens blijkt dat het plangebied in een dekzandgebied ligt, met daarop een veenpakket met een kleiige bovengrond. In het plangebied worden in de top van het dekzand bewoningssporen uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum verwacht, in de vorm van vuursteen vindplaatsen. In de top van het veen- en klei-opveenpakket kunnen resten worden aangetroffen samenhangend met de Laat-Middeleeuwse veenontginningen. De mogelijke ligging van deze vindplaatsen is afhankelijk van de opbouw van het dekzandlandschap en de mate van intactheid van het bodemprofiel.

Advies

Omdat de geplande ingreep groter dan 5000 m² bedraagt (2,6 hectare), en de bodem dieper wordt verstoord dan 30 cm, geldt een onderzoeksplicht in het gehele plangebied. Dit nader onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (zie paragraaf 5.1.2).

5.1.2 Inventariserend veldonderzoek     

Naar aanleiding van de quickscan heeft er een veldonderzoek plaatsgevonden in het plangebied. Uit het booronderzoek blijkt dat in het plangebied veen plaatselijk wordt afgedekt door een laagje klei. Op delen is deze kleilaag opgenomen in de bouwvoor. In alle boringen is onder het veen dekzand aangetroffen. Tijdens het booronderzoek is één dekzandkop herkend. In de boringen is geen duidelijke podzolbodem herkend. Alleen in de boringen 12 en 13 is een lichte bodemvorming herkend. Het betreft hier waarschijnlijk een relatief laag gelegen rug. In de rest van het plangebied ligt het dekzand aanmerkelijk lager. Het plangebied is hier waarschijnlijk altijd natter geweest. Het inventariserend veldonderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van archeologische resten, noch voor de aanwezigheid van veenterpjes of laatmiddeleeuwse veenontginningen. De houtskoolresten aangetroffen op een dekzandkop binnen het plangebied kunnen duiden op de aanwezigheid van een vindplaats (haardkuil) maar kunnen ook een natuurlijke oorsprong hebben (blikseminslag). Dit deel van het plangebied wordt uiteindelijk niet vergraven. Een eventuele vindplaats op deze locatie blijft behouden. Gebaseerd op de resultaten van het veldonderzoek wordt voor het betreffende plangebied binnen het te ontgraven deel geen vervolgonderzoek nodig geacht.

5.2 Ecologische toets     

Quickscan

Door Advies en Ingenieursbureau Oranjewoud is een 'Quickscan flora en faunawet t.b.v. recreatieve ontwikkeling Follega' d.d. 12 mei 2010 uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 4.

Dit onderzoek is uitgevoerd op basis van de realisatie van 24 recreatiearken en tevens een wandelpad door het natuurgebied grenzend aan het Tjeukemeer.

Conclusie van het onderzoek is dat met name het in eerdere versies opgenomen wandelpad voor schade kan zorgen aan de daar aanwezige vogelsoorten. Het gebied langs de rand van het Tjeukemeer wordt intensief gebruikt door allerlei vogelsoorten als broed- en fourageergebied. Aan de hand van dit onderzoek is dan ook besloten om geen activiteiten te realiseren in deze oeverzone. Het wandelpad wordt niet op de kruin van de kade aangelegd maar ernaast.

Ten aanzien van de Follegasloot is in het onderzoek van 12 mei 2010 geconstateerd, dat deze mogelijk gebruikt wordt als vliegroute voor een aantal vleermuissoorten. Dit is in juli - augustus 2012 nader onderzocht in een specifiek vleermuisonderzoek waarbij het plangebied meerdere malen is bezocht. De conclusies worden hieronder beschreven.

Nader onderzoek

Het nader onderzoek is beschreven in het rapport dat als bijlage 5 is toegevoegd. Geconcludeerd wordt, dat om het ontstaan van een zone met kunstlicht te voorkomen er tijdens de aanleg van de woonbootligplaatsen geen licht van bouwlampen over de Follegasloot mag schijnen in de periode van april t/m half oktober. In de uiteindelijke situatie moet nachtelijk kunstlicht van de Follegasloot worden afgeschermd door bijvoorbeeld een rij bomen en struiken. Een andere oplossing is gebruik van vleermuisvriendelijke verlichting: LED-lampen die amberkleurig licht uitstralen (www.rijkswaterstaat.nl). Door deze mitigerende maatregelen zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de meervleermuizen die de Follegasloot gebruiken als vliegroute of jachtgebied. Initiatiefnemer heeft de gemeente schiftelijk gegarandeerd dat voor de buitenverlichting op het terrein inclusief de ontsluitingsweg, het parkeerterrein en ontsluitingspaden vleermuisvriendelijke verlichting, zogenaamde batlampen zullen worden toegepast. In de regels van dit bestemmingsplan is ter borging van het treffen van de mitigerende maatregelen een regeling opgenomen die lichthinder door het waterpark voorkomt.

5.3 Waterparagraaf     

Er is voor de plannen een watertoets opgesteld door Advies- en Ingenieursbureau Oranjewoud (zie bijlage 7). In het waterbeheer in de 21ste eeuw heeft water ruimte nodig. Sinds november 2003 is een watertoets daarom wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. In deze waterparagraaf is beschreven hoe in dit plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Initiatiefnemer Duijvestijn is voornemens om in Follega een recreatiepark te realiseren. Om dit mogelijk te maken dient onder andere het proces van de watertoets te worden doorlopen. In overleg met het waterschap en de gemeente is bepaald met welke eisen en wensen in dit plan rekening gehouden moet worden. De afspraken die hierover zijn gemaakt zijn hieronder puntsgewijs samengevat.

Compensatie verharding

In de huidige situatie heeft het plangebied een agrarische bestemming. Door de realisatie van toegangswegen, de recreatie-arken en een steiger neemt het verhard oppervlak met ca. 5.300 m2 toe. Doordat er een open verbinding met het Follegeasleat en het Tjeukemeer wordt gegraven wordt deze toename ruimschoots gecompenseerd.

Gescheiden afvoeren hemel- en afvalwater

Het afvalwater vanuit de recreatiearken zal worden opgevangen in een IBA. Dit is standaard bij alle percelen in Follega en goed inpasbaar in de opzet van het Waterpark. Het hemelwater dat op de daken van de recreatie-arken valt wordt, onder bij 'waterkwaliteit' genoemde voorwaarden, geloosd op het oppervlaktewater.

Waterkwaliteit

Om watervervuiling te voorkomen worden geen uitlogende bouwmaterialen zoals zink, koper en lood gebruikt. Deze materialen zijn een belangrijke bron voor de vervuiling van ons water. Ook adviseert het waterschap om geen chemische middelen voor onkruidbestrijding te gebruiken.

Drooglegging

Het aspect drooglegging is vanwege de invulling van Waterpark Follega met recreatie-arken niet van toepassing.

Boezemkade

Om een open verbinding met het Follegeasleat en het Tjeukemeer te creëren moet de boezemkade worden doorbroken. Om de kerende werking van de boezemkade te handhaven moet de rest van het recreatiegebied dat direct grenst aan het water worden opgehoogd tot het niveau van de boezemkade. In overleg met Wetterskip Fryslân is bepaald dat er een nieuw peilbesluit genomen dient te worden omdat er in de nieuwe situatie sprake is van boezempeil in plaats van polderpeil. Deze vergunning wordt aangevraagd en zal normaal gesproken verleend kunnen worden.

Vergunning

Voor het realiseren van het recreatiepark is een watervergunning nodig, ondermeer voor het graven van nieuw oppervlaktewater en het verleggen van de boezemkade. Benodigde vergunningen worden bij Wetterskip Fryslân aangevraagd. Naast de watervergunning is tevens een ontheffing nodig van de provinciale Vaarwegenverordening omdat de ontwikkeling binnen 15 meter van de beheersgrens plaatsvindt. Ook deze ontheffing wordt aangevraagd, hierover vindt reeds overleg met provincie plaats.

5.4 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven of transportroutes (over de weg, het water en het spoor of via transportleidingen). Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het beleid voor transportmodaliteiten (weg, water spoor) staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs). Op 22 december 2009 is een nieuwe circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) gepubliceerd ten aanzien van de omgang met externe veiligheid langs Rijks- en N-wegen en waterwegen. De wijziging van de circulaire loopt vooruit op het voorgenomen Basisnet ten aanzien van spoor-, vaar- en rijkswegen. Het externe veiligheidsbeleid voor hogedruk aardgasleidingen is omschreven in de circulaire 'Zonering langs hoge druk aardgasleidingen' uit 1984 . Op dit moment is het beleid voor buisleidingen sterk in beweging. De verwachting is dat het nieuwe besluit (Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)) omtrent buisleidingen in medio 2010 in werking zal treden.

In de directe omgeving van de planlocatie zijn volgens de risicokaart geen risicovolle inrichtingen gesitueerd. De gemeente heeft aangegeven dat de risicokaart als up-to-date kan worden gezien. Ook vinden in de directe omgeving van het plangebied geen transport plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor of via transportleidingen wat mogelijk risico's kan opleveren voor het plangebied. De gemeente heeft aangegeven dat over de N354 ter hoogte van de planlocatie geen lokale routering is. Daarmee vormt externe veiligheid geen knelpunt voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit is bevestigd door Brandweer Fryslân, per brief van 14 maart 2013, die als bijlage 12 is bijgevoegd.

5.5 Luchtkwaliteit     

5.5.1 Algemeen     

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk V, titel 5.2 Wm). Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. In het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen' is geregeld dat de uitoefening van bevoegdheden (vaak besluiten over planontwikkelingen) die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, niet meer getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden zoals die zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm. Er is sprake van een 'niet in betekenende mate' bijdrage wanneer de toename van de concentraties fijn stof en stikstofdioxide als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentraties fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen', die onder het gelijknamige besluit hangt, zijn tevens categorieën van gevallen opgenomen die zondermeer 'niet in betekenende mate' zijn. Zo hoeft een woningbouwontwikkeling van minder dan 1500 woningen in geval van één ontsluitingsweg of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m2 niet meer onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hoeft daarvoor dus ook geen toetsing aan de grenswaarden meer plaats te vinden.

5.5.2 Toetsing plangebied     

De 20 recreatiearken zullen niet in betekenende mate bijdragen aan een toe- en/of afname van de luchtkwaliteit in het gebied. Verder onderzoek naar dit aspect kan achterwege gelaten worden omdat het initiatief is aan te merken als toetsingsvrij als het gaat om het aspect luchtkwaliteit.

5.6 Geluidshinder     

5.6.1 Algemeen     

De Wet geluidhinder (Wgh) is alleen van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van de weg. Binnen de zone van een weg dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.

Zone

De N354 heeft een zone van 250 meter die is gelegen over het plangebied. Aangezien recreatieverblijven geen geluidsgevoelige bestemming zijn in het kader van de Wet geluidhinder hoeft dit niet te worden onderzocht. Uit de Wet geluidhinder en jurisprudentie (200407535/1 en 199901166/1), blijkt dat woningen / recreatieverblijven die niet permanent worden bewoond, niet dezelfde bescherming tegen geluidhinder hoeft te worden geboden.

Er is onderzoek gedaan naar de effecten van het ontsluitingsverkeer naar de recreatiearken. Dit onderzoek is als bijlage 9 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat het ontsluitingsverkeer op het terrein van het recreatieterrein Waterpark Follega voor wat betreft geluid geen probleem is bij woningen Straatweg 34 en 36.

5.6.2 Toetsing plangebied     

Het aspect geluid vormt geen beperking voor de ontwikkeling van het plangebied.

5.7 Bodem     

Door Advies- en Ingenieursbureau Oranjewoud is een verkennend bodemonderzoek (verkennend bodemonderzoek toekomstig recreatiepark Follega, d.d. 27 april 2010) uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Onderstaand worden de conclusies weergegeven. In het uitgevoerde bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.

Zintuiglijk

Zintuiglijk is tijdens de veldwerkzaamheden een gedempte sloot aangetroffen. In de boringen (D01 t/m D03) ter hoogte van de gedempte sloot is verder geen dempingsmaterial (zoals puin, voormalige slootbodem etc.) aangetroffen. Zintuiglijk zijn in boring 107 sporen puin aangetroffen. Verder zijn er geen bijzonderheden aangetroffen die duiden op het eventueel voorkomen van een bodemverontreiniging. Tijdens de terreininspectie en bij de veldwerkzaamheden is asbest geconstateerd ter plaatse van de op tekening aangegeven dam.

Grond

Uit de analyseresultaten blijkt dat in vak 1 waar sporen puin zijn aangetroffen licht verhoogde gehalten aan minerale olie en PCB zijn aangetroffen. In het mengmonster van de gedempte sloot is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In de mengmonsters van vak 3 en vak 4 zijn licht verhoogde gehalten aan lood en molybdeen aangetoond. Tot slot zijn in het mengmonster van de ondergrond licht verhoogde gehalten aan molybdeen, minerale olie en PAK aangetoond. De overige gemeten gehalten zijn kleiner dan de achtergrondwaarde en/ of detectiewaarden. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (zie tabel 4.1 in het rapport in bijlage 3) wordt de grondslag beoordeeld als 'AW2000' en 'niet toepasbaar' (op basis van minerale olie). Opgemerkt wordt dat het gehalte, gedetecteerd als minerale olie, deels wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van organisch materiaal en derhalve van natuurlijke oorsprong is (C30-C40).

Grondwater

Uit de analyseresultaten blijkt dat in het grondwater licht verhoogde concentraties aan naftaleen en vluchtig gechloreerde koolwaterstoffen zijn aangetoond. De gehalten van de overig onderzochte componenten liggen beneden de streefwaarden en/ of detectiegrenzen. Het elektrisch geleidingsvermogen (EC) en de zuurgraad (pH) zijn niet afwijkend ten opzichte van een normale situatie.

Conclusies en aanbevelingen

De vooraf opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' wordt formeel verworpen. Er zijn licht verhoogde gehalten aangetoond in de grond en het grondwater. De onderzoeksresultaten geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek of sanerende maatregelen, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende tussen- en interventiewaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de geplande werkzaamheden. Wanneer grond moet worden afgevoerd van de locatie zijn er beperkingen aan de verwerkingsmogelijkheden op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit. Verwerking van de grond binnen het plangebied behoort wel tot de mogelijkheden. Verder wordt aanbevolen de zintuiglijk aangetroffen stukken asbest te verwijderen en af te voeren naar een geschikte verwerkingslocatie.

5.8 Bedrijven en milieuzonering     

5.8.1 Algemeen     

In de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009), uitgegeven door de VNG, zijn richtafstanden tussen gevoelige bestemmingen (zoals woningen) en milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) geformuleerd die in het kader van planontwikkeling worden aanbevolen om de hinder en risico's vanwege deze bedrijven zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast is op basis van het Activiteitenbesluit of een milieuvergunning in het kader van de Wet milieubeheer vastgelegd welke milieubelasting per bedrijf is toegestaan (milieuvoorschriften). Deze voorschriften zijn in de regel geënt op het beschermen van de woonomgeving. De afstand tussen de inrichting en bestaande woningen ten opzichte van de afstand tussen de inrichting en de geplande woningen is derhalve een maat voor de eventuele gevolgen van het woningbouwplan vanwege de bestaande bedrijven (milieuruimte).

5.8.2 Toetsing plangebied     

Het resultaat van de inventarisatie van de relevante omliggende bedrijven binnen een straal van 300 meter is weergegeven in tabel 1. In tabel 1 is eveneens de aanbevolen afstand conform de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (uitgegeven door VNG) en de minimale afstand van de plangrens tot de betreffende bedrijven weergegeven.

verplicht

Tabel 1: overzicht bedrijven in de omgeving.

Mts. v.d. Velde, Stichting dorpshuis Irene en Café De Wijde Blik

Uit de tabel blijkt dat de afstand tussen 'Mts P. en J. v.d. Velde', 'Stichting dorpshuis Irene', 'Café De Wijde Blik' en het plangebied groter is dan de aanbevolen afstand in de publicatie Bedrijven en milieuzonering van het VNG. Hiermee mag worden verwacht dat hinder in het plangebied, vanwege deze bedrijven in voldoende mate wordt voorkomen.

Steenbeek

Uit tabel 1 blijkt ook dat de afstand tussen het bedrijf van Steenbeek en het plangebied kleiner is dan de aanbevolen afstand conform de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (uitgegeven door VNG). Hierbij wordt de indicatieve afstand bepaald door het aspect geur. Aangezien dit een agrarisch bedrijf betreft wordt het geuraspect verder in paragraaf 5.9 uitgewerkt.

Bakkenzuiger

De gemeente geeft aan dat een Bakkenzuiger van de provincie Friesland is gelegen op het Tjeukemeer, opgang Follegasloot nabij Follega. Hiervoor heeft de gemeente in 2007 een tijdelijke vergunning afgegeven van 5 jaar. Bij de vergunningaanvraag is een akoestisch onderzoek gevoegd. Uit dit akoestisch onderzoek is de locatie van de bakkenzuiger aangegeven. Het plangebied ligt tussen meetpunt 1 en meetpunt 2 op een afstand van circa 130 meter (zie figuur 13).

verplicht

Figuur 13: afbeelding uit akoestisch onderzoek (indicatieve plangrens rood omkaderd) met geluidsniveaus op de meetpunten

Uit tabel 1 blijkt dat de afstand tussen de Bakkenzuiger en het plangebied kleiner is dan de aanbevolen afstand in de publicatie Bedrijven en milieuzonering van het VNG. Hierbij wordt de indicatieve afstand bepaald door het aspect geluid. Voor de overige aspecten wordt aan de indicatieve afstand voldaan.

Het bestaande akoestisch onderzoek is een maat om te bekijken of de bakkenzuiger mogelijk geluidhinder kan veroorzaken op de geplande recreatieverblijven. Als hulpmiddel bij het voorkomen en beperken van hinder door industrielawaai kan de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening worden gebruikt. In de genoemde Handreiking geldt als richtwaarde 45 dB(A) "etmaalwaarde"op een geluidsgevoelige bestemming voor een woonomgeving 'Landelijk gebied met veel agrarische activiteiten'. De omgeving van het plangebied is eveneens als zodanig te karakteriseren. Aangezien de geluidsbelasting tussen de meetpunten 1A en 2A, waarbinnen de geplande recreatieverblijven zijn gesitueerd, variëren van 53,4 dB(A) en 43 dB(A), kan de bakkenzuiger mogelijk geluidhinder opleveren.

Echter gezien het gegeven dat recreatieverblijven niet permanent worden bewoond hoeven deze niet equivalent te worden beschouwd als een gevoelige bestemming met een reguliere woonbestemming in het kader van de Wet milieubeheer(ABRvS 15 juni 2005, nr. 200407535/1). Daarnaast betreft het een tijdelijke situatie aangezien de vergunning is verleend tot 2013.

5.9 Geur van veehouderijen     

5.9.1 Algemeen     

Voor agrarische bedrijven is de wet- en regelgeving vastgelegd in het Besluit Landbouw milieubeheer en de Wet geurhinder en veehouderij (verder: Wgv). Het besluit bevat algemene regels voor agrarische bedrijven. In artikel 4 van dit besluit is aangegeven dat het besluit niet van toepassing is op een inrichting als bedoeld waar landbouwhuisdieren worden gehouden die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II, of die is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie III, IV of V.

Als het genoemde besluit niet van toepassing is, is het bedrijf vergunningplichtig in het kader van de Wet milieubeheer. Voor veehouderijen is dan onder andere de Wgv van toepassing. De Wgv geeft in artikel 1 aan dat het bevoegd gezag bij een vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven dient te worden getoetst zoals deze wet aangeeft.

De Wgv maakt onderscheid tussen dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en dieren waarvoor dit niet is gebeurd. Als voor een diercategorie geen geuremissiefactor is vastgesteld, stelt de wet minimumafstanden tussen de veehouderij en een voor geur gevoelig object. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen objecten die binnen of buiten de bebouwde kom zijn gelegen. Als geurgevoelige objecten zijn gelegen binnen de bebouwde kom geldt een minimale afstand van 100 meter en als geurgevoelige objecten zijn gelegen buiten de bebouwde kom geldt een minimale afstand van 50 meter. De afstand wordt bepaald tussen het emissiepunt van de stal en de gevel van het geurgevoelige object.

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid een 'geurverordening' op te stellen. In een dergelijke verordening kan worden bepaald dat voor delen van het gemeentelijke grondgebied (of het volledige grondgebied) afwijkende geurbelastingsnormen of afstanden gelden dan die in de Wgv zijn opgenomen.

Geurverordening

In 2010 is door de gemeenteraad van Lemsterland een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. Deze verordening is van toepassing op een enkele agrarische bedrijven die momenteel niet voldoen aan de minimale afstandseisen. De bedrijven in de directe omgeving van het plangebied vallen niet onder de werkingssfeer van deze verordening.

5.9.2 Toetsing plangebied     

Inventarisatie

Uit de inventarisatie (zie ook paragraaf 5.8.1) blijkt dat ten aanzien van geurhinder op de geplande recreatieverblijven alleen de agrarische inrichting Gebr. W. en R. Steenbeek aan de Straatweg 38 relevant is. De gemeente Lemsterland heeft voor de geurafstand van dit bedrijf ook de memo 'Veehouderij Steenbeek, Straatweg 38 Follega, geurafstand' opgesteld,

Voor de afstandsbepaling is onderscheid gemaakt in twee situaties:

  1. huidige situatie - feitelijke situatie

Hierin wordt de afstand bedoeld van de dichtste bijgelegen geplande recreatieverblijven en de huidige locatie van de ligboxenstal (emissiepunt). Deze afstand bedraagt circa 90 meter.

  1. toekomstige situatie - volledige opvulling van het vigerende bouwblok

Het bedrijf heeft op basis van het vigerende bestemmingsplan de mogelijkheid om in oostelijke richting uit te breiden. Bij verplaatsing van de ligboxenstal in oostelijke richting kan de afstand tot aan de geplande recreatieverblijven circa 10 meter bedragen. In figuur 14 is de geurafstand van 100 meter vanaf de hoek van het bouwblok ingetekend.Uitgaan van de randen van het bouwblok is in lijn met bestaande jurisprudentie waaruit volgt dat de veehouder het recht heeft om overal binnen zijn bouwblok te bouwen.

Wettelijke kader

Binnen de inrichting worden circa 50-70 melkkoeien, 20 kalveren en 10 paarden gehouden.Door de laatste wijziging van het Activiteitenbesluit, is de inrichting van de Gebr. W. en R. Steenbeek van rechtswege onder het Activiteitenbesluit komen te vallen.

Toetsing Besluit landbouw

De te realiseren recreatieverblijven dienen op grond van het Besluit landbouw te worden aangemerkt als categorie I objecten (objecten voor verblijfsrecreatie). Uit het besluit volgt dat voor deze objecten een minimale afstandeis geldt van 100 meter. In de huidige situatie wordt niet voldaan aan de minimale afstandseis van 100 meter. Immers de afstand tussen het emissiepunt van de ligboxenstal en de dichtste bijgelegen recreatiewoning bedraagt circa 90 meter. In het geval de inrichtinghouder zijn bedrijf in oostelijke richting wil uitbreiden (bijvoorbeeld door de realisatie van een nieuwe jongveestal op de meest oostelijk gelegen grens van het bouwblok) voldoet het bedrijf eveneens niet aan de afstandeis van 100 meter. In het geval het plan op de huidige wijze wordt uitgevoerd zal het bedrijf niet langer onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw vallen maar vergunningplichtig worden in gevolge de Wet milieubeheer (zie bijvoorbeeld abRvS nr. 200804800/1/R2 van 24 juni 2009) In dit laatste geval is voor het onderdeel geur afkomstig van veehouderijen de Wgv van toepassing.

Wet geurhinder en veehouderij

Aangezien binnen het bedrijf enkel dieren worden gehouden waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld, dienen op grond van de Wgv minimumafstanden tussen het emissiepunt en een voor geurgevoelig object te worden aangehouden. Zoals onder het kopje toetsingskader in het begin van dit rapport is aangegeven wordt op grond van de Wgv onderscheid gemaakt tussen voor geurgevoelige objecten welke zijn gelegen binnen en buiten de bebouwde kom.

Het begrip bebouwde kom kan volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet geurhinder en veehouderij worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De grens van de bebouwde kom wordt niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur (Kamerstukken II 2005-2006, 30 453, nr. 3, blz. 17 en 18).

De directe omgeving van het plangebied heeft het karakter van een typisch landelijk gebied. De omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit landbouwgronden en waterplassen. De summier aanwezige bebouwing bestaat uit op ruime afstand van elkaar gelegen burgerwoningen met daartussen enkele agrarische inrichtingen. Alle bebouwing in de directe omgeving van het plangebied bevindt zich aan de Straatweg. Binnen een afstand van circa 300 meter zuidwaarts, gemeten vanaf de rand van het plangebied, zijn drie burgerwoningen en één agrarische inrichting gelegen. Binnen een afstand van circa 300 meter noordwaarts, gemeten vanaf de rand van het plangebied, zijn vier burgerwoningen en één agrarisch bedrijf gelegen. De hier genoemde woningen en bedrijven zijn alle op ruime afstand van elkaar gelegen. Het betreffen vrijstaande woningen van elkaar gescheiden door grote tuinen en weilanden. Er is dan ook geen sprake van een lintbebouwing of van aangesloten bebouwing. Ook volgens de provinciale Verordening Romte is hier geen sprake van bestaand stedelijk gebied.

De dichtstbijzijnde bebouwde kom is gelegen op ruim 2,5 kilometer. Het betreft hier de bebouwde kom van Oosterzee-Gietersebrug.

De omgeving van het plangebied heeft dan ook niet het karakter van een bebouwde kom.

Ook het feit dat hier een twintigtal recreatiearken gerealiseerd wordt, leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van een omgeving welke te typeren valt als zijnde bebouwde kom. Net zomin dat de het plangebied zelf kan worden aangemerkt als zijnde bebouwde kom (zie hiervoor de uitspraak van de Raad van State, uitspraaknr 200900791/1/M2, 23 september 2009, gemeente Ermelo).

De conclusie is dan ook dat het gebied op dit moment, maar ook na realisatie van de voorgenomen plannen moet worden aangeduid als zijnde een gebied, dat is gelegen buiten de bebouwde kom.

Minimale afstand

Door de laatste wijziging van het Activiteitenbesluit, is de inrichting van de Gebr. W. en R. Steenbeek van rechtswege onder het Activiteitenbesluit komen te vallen. Op grond van het Activiteitenbesluit dient de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf, waar dieren worden gehouden waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom minimaal 50 meter te bedragen.

In het kader van de ruimtelijke afweging (in dit geval het niet belemmeren van de agrarische bedrijfsvoering) wordt deze minimaal aan te houden afstand normaliter vertaald in de zogenaamde omgekeerde werking. Rondom de rand van het bestemmingsvlak wordt een contour getekend met een omvang van de minimaal aan te houden afstand. Eenvoudig gezegd mag in dit geval dus op gronden met de bestemming Recreatie met de aanduiding 'milieuzone - geurzone' geen geurgevoelig object worden gerealiseerd. Deze zone is vastgelegd binnen een afstand van 50 meter gemeten vanaf de grens van het bestemmingsvlak, i.c. de zuidelijke bestemmingsgrens van de inrichting gebr. W. en R. Steenbeek.

Grens bestemmingsvlak

Theoretisch kan het agrarisch bedrijf op de zuidelijke rand van het bestemmingsvlak een emissiepunt realiseren. Gezien de bedrijfsvoering van de agrariër is het niet waarschijnlijk dat op korte termijn een uitbreiding van de veestapel zal plaatsvinden. Laat staan dat het realistisch is om te veronderstellen dat het eventueel te realiseren bouwwerk op het uiterste puntje achterin het bestemmingsvlak geplaatst zal worden. Desalniettemin kan het planologisch wel. De gemeente dient dus rekening te houden met de omvang van het totale bestemmingsvlak. Ten aanzien van het te realiseren plangebied houdt dit in dat binnen een afstand van 50 meter van de grens van het bestemmingsvlak geen geurgevoelige objecten gerealiseerd mogen worden.

verplicht

verplicht

Figuur 14: Uitsnede plankaart met aanduiding 'milieuzone - geurzone'

Geurgevoelig object

Conform artikel 1, van de Wet geurhinder en veehouderij is een geurgevoelig object een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik wordt gebruikt.

Met de verplichting tot bedrijfsmatige exploitatie van Waterpark Follega wordt geborgd dat dezelfde personen minder dan 200 nachten per jaar in de recreatie-arken verblijven. Voor alle recreatie-arken in het Waterpark Follega wordt door de gemeente een bedrijfsmatige exploitatite verplicht gesteld. Hierdoor wordt een permanente bewoning voorkomen en een sterk wisselende bezetting door opeenvolgende mensen of groepen gedurende het jaar gestimuleerd. De registratie van personen wordt bijgehouden in een register. Dit register maakt onderdeel uit van de administratie van Waterpark Follega en zal verder onder meer worden gebruikt voor de bepaling van de toeristenbelasting e.d.

Landelijke normcijfers bepalen dat hotels (gemiddeld 240 overnachtingen) en bungalows (gemiddeld 210 dagen - nachten bezet) in parken die het hele jaar open zijn geurgevoelig zijn in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. Verblijfsrecreatieve objecten als recreatiearken kunnen als niet geurgevoelig worden bestempeld als deze minder dan 200 dagen - nachten bezet zijn.

Ter wille van de zorgvuldigheid heeft de gemeente voor de gronden binnen de geurzone van het agrarisch bedrijf opgenomen, dat er niet meer dan 160 dagen gebruik gemaakt mag worden van de recreatiearken. Daarmee zijn ze niet geurgevoelig en beperken zij de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf niet. In de planregels is dit juridisch bindend opgenomen. De recreatie-arken kunnen derhalve binnen de contour van de Wet geurhinder en veehouderij worden gesitueerd, zonder dat dit gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf. Verder wordt verwezen naar de brief van Stroop inzake het geurvlakonderzoek, welke als bijlage 11 is opgenomen.

5.10 Kabels en leidingen     

5.10.1 Algemeen     

Voor elektromagnetische velden door hoogspanningslijnen gelden geen wettelijke gezondheidsnormen, omdat de internationaal geldende normen in Nederland nergens worden overschreden. Wel heeft staatssecretaris Van Geel in 2005 gemeenten en provincies een advies gegeven over het verblijf van kinderen tot vijftien jaar in de buurt van hoogspanningslijnen. Hij adviseert gemeenten geen nieuwe bestemmingsplannen te maken voor de bouw van huizen, crèches of scholen in de buurt van hoogspanningslijnen. Woningen die verder dan tweehonderd meter van de hoogspanningslijnen staan, liggen buiten het directe bereik van deze hoogspanningslijnen. Gemeenten kunnen in hun bestemmingsplannen regelen dat niet in de buurt van hoogspanningslijnen wordt gebouwd. Gemeenten zijn niet verplicht het advies van de staatssecretaris over te nemen. Bestaande huizen, scholen of crèches in de buurt van hoogspanningslijnen kunnen blijven staan. Het nieuwe beleid geldt alleen voor nieuwe situaties, daar waar dus nog gaat worden gebouwd. Nieuwbouw die past binnen een bestaand bestemmingsplan valt daar niet onder.

Indicatieve en specifieke zone

Via de Netkaart van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) kan worden bekeken hoe sterk het veld is bij de hoogspanningsleidingen. Er wordt onderscheid gemaakt in twee type zones waarmee rekening mee dient te worden gehouden. Op basis van typische waarden voor stroom en configuratie van de hoogspanningslijnen zijn de zones voor alle hoogspanningslijnen geschat, de indicatieve zones. Als een bouwplan overlapt met de indicatieve zone moet op die plaats nauwkeurig worden gerekend. Deze berekening levert de specifieke zone. Voor het berekenen van de (locatie) specifieke zone is er een handreiking die informeert over welke gegevens nodig zijn voor de berekening en hoe de resultaten gerapporteerd kunnen worden.

5.10.2 Toetsing plangebied     

Door het plangebied ligt een hoogspanningstracé (lijn Oudehaske-Lemmer). Op korte afstand van deze hoogspanningsleiding zijn de geprojecteerde recreatieverblijven gepland. Over de hoogspanningstracé gaat een spanning van 50 kilovolt (kV). Voor dit tracé geldt een indicatieve zone van 2 x 50 meter. Dit betekent dat de indicatieve zone - gerekend over de grond vanuit het hart van de hoogspanningslijn - zich aan weerszijden tot 50 meter uitstrekt.

De specifieke zone is zover bekend, niet berekend. In overleg met de netbeheerder kan worden bekeken of dit kan worden berekend en/of hiervoor een kleinere afstand kan worden aangehouden. Indien de specifieke zone het plangebied overlapt, wordt geadviseerd binnen de overlap geen gevoelige objecten (zoals woningen) te realiseren. Echter gezien het gegeven dat recreatieverblijven niet permanent worden bewoond hoeven zij niet equivalent te worden beschouwd als een gevoelige bestemming met een reguliere woonbestemming. In de planopzet wordt een zone van minimaal 50 meter niet gebruikt voor de situering van de recreatiearken.

verplicht

Figuur 15: hoogspanningstracé door plangebied (bron: Netkaart RIVM).

Naast de hoogspanningsleiding ligt er een waterleiding door het plangebied heen. Deze waterleiding is in eigendom van Vitens. Overleg met Vitens in Zwolle heeft er toe geleid ,dat de waterleiding zal worden verdiept met een beschermende laag erover. Hierdoor hoeft de planopzet niet gewijzigd te worden.

Hoofdstuk 6 Toelichting op bestemmingen     

6.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op hoe het hierboven beschreven beleid en de uitgangspunten van dit bestemmingsplan zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke bestemmingen.

Ook wordt in dit hoofdstuk de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan aangegeven. En wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde systematiek.

6.2 Planvorm     

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk bedoeld om de nieuwe ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het plan geeft regels voor bebouwing en gebruik. Daar waar mogelijk zijn de bepalingen uit het vigerende plan als uitgangspunt genomen.

Bij het opstellen van de bestemmingen en de regels zijn een zo eenvoudig en overzichtelijk mogelijke indeling en redactie nagestreefd. Het aantal regels van een bestemming is beperkt en zijn waar mogelijk, ruim geformuleerd. De inhoud en de methodiek zijn vormgegeven volgens “De Standaard vergelijkbare bestemmingplannen” (SVBP 2012), de landelijke standaard voor het digitaal uitwisselbare en raadpleegbare plan.

De regels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels, waarin ondermeer de begrippen, waarin wordt aangegeven wat onder bepaalde begrippen die worden gebruikt in de planregels wordt verstaan. Daarnaast zijn de meetregels opgenomen, waarin de wijze van meten wordt beschreven.
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels, waarin de op de verbeelding aan de gronden gegeven bestemmingen zijn verklaard, is bepaald waarvoor deze mogen worden gebruikt, wat hierop mag worden gebouwd en in welke vorm.
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, zoals de algemene gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels die gelden.
  • Hoofdstuk 4: Overgangs-, en slotregel.

6.3 De bestemmingen     

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit hoofdstuk begint met de begrippen, waarin - om misverstanden bij de toepassing van het bestemmingsplan te voorkomen - een aantal in het bestemmingsplan gehanteerde begrippen wordt toegelicht. In het daarop volgende artikel, de wijze van meten, wordt aangegeven op welke wijze de in het bestemmingsplan opgenomen maatvoering moet worden berekend. Ook dit artikel dient om interpretatieproblemen te vermijden.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de planregels opgenomen die behoren bij de verschillende op de plankaart opgenomen bestemmingen die aan de gronden zijn toegekend. Ieder artikel begint met een bestemmingsomschrijving, waarin duidelijk de bestemmingen zijn weergegeven, waarvoor de gronden met de betreffende bestemming gebruikt mogen worden. Vervolgens wordt door middel van de bouwregels aangegeven wat en in welke mate op de gronden met deze bestemming mag worden bebouwd. In de afwijking van de bouwregels staat onder welke voorwaarde van welke bouwregel mag worden afgeweken. De gebruiksregels geven aan wat verboden gebruik is. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Artikel 3 Groen

De bestemming groen is toegekend aan een strook grenzend aan het water. Op grond van de regels mogen hier geen gebouwen geplaatst worden. Uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde met een maximale hoogte van 2,5 meter zijn hier toegestaan. Er is een regeling opgenomen dat nieuwe verlichting alleen mag worden gerealiseerd als het geen invloed heeft de Follegasloot dat als jachtgebied en vliegroutedoor vleermuizen wordt gebruikt.

Artikel 4 Natuur

De bestemming Natuur is toegekend aan de strook die onderdeel uitmaakt van de EHS. Hier mogen geen gebouwen gebouwd worden. Wel mag er water gegraven worden ten dienste van de naastliggende bestemming Recreatie.

Artikel 5 Recreatie

De bestemming recreatie laat maximaal 20 recreatiearken toe. Deze arken mogen maximaal 3,5 meter hoog worden en moeten een platte afdakking hebben. Permanente bewoning is niet toegestaan. Bergingen op de wal zijn toegestaan tot maximaal 10 m² en 2,50 meter hoog. Ook aanlegplaatsen zijn toegestaan. Tevens is bepaald in de specifieke gebruiksregels dat de recreatiearken binnen de geurcontour van het naastliggende agrarisch bedrijf niet meer dan 200 dagen per jaar gebruikt mogen worden zodat het bedrijf niet in haar (gebruiks)mogelijkheden beperkt wordt.

Voorwaardelijke verplichting

In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van zogenoemde 'voorwaardelijke verplichtingen'.

De voorwaardelijke verplichting voorziet ten eerste in een borging van de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst welke is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen. Concreet betekend dit dat het gebruik van, en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving pas is toegestaan nadat de het oostelijk perceel als natuur, halfnat is aangelegd en de landschapsmaatregelen als opgenomen in het inrichtingsplan (opgenomen in Bijlage 1 bij de regels) zijn gerealiseerd. Dit teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het gehele plangebied.

Daarnaast is via een voorwaardelijk verplichting geregeld dat nieuwe verlichting alleen mag worden gerealiseerd als het geen invloed heeft op het gebruik van de Follegasloot als jachtgebied en vliegroutedoor vleermuizen.

Artikel 6 Verkeer

Deze bestemming is toegekend aan de ontsluitingsweg en het parkeerterrein dat door middel van een aanduiding is weergegeven op de verbeelding. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 8,5 meter bedragen. Daarnaast is via een voorwaardelijk verplichting geregeld dat nieuwe verlichting alleen mag worden gerealiseerd als het geen invloed heeft op het gebruik van de Follegasloot als jachtgebied en vliegroutedoor vleermuizen.

Artikel 7 Water

Deze bestemming is toegekend aan het water binnen het plangebied. Hier mogen alleen bouwwerken ten dienste van de begeleiding van het scheepvaartverkeer gebouwd worden.

Artikel 8 Wonen

De bestemming is toegekend aan de voormalige boerderij aan de Straatweg 32 die onderdeel uitmaakt van de plannen. Omdat de agrarische functie niet meer van toepassing is is er een woonbestemming toegekend aan het perceel. Op dit perceel worden tevens ondergeschikte horeca (theehuisje,kantine e.d.) en ondersteunende functies (receptie, werkplaats e.d.) ten dienste van Waterpark Follega toegestaan.Daarnaast is via een voorwaardelijk verplichting geregeld dat nieuwe verlichting alleen mag worden gerealiseerd als het geen invloed heeft op het gebruik van de Follegasloot als jachtgebied en vliegroutedoor vleermuizen.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de algemene gebruiksregels, anti-dubbeltelregel, algemene afwijkingsregels, afwijkingskader, algemene procedureregels en overige regels. In de algemene afwijkingsregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om af te wijken van de verschillende maatvoeringen in het plan. Deze afwijkingen zijn uitdrukkelijk bedoeld om op onvoorziene ontwikkelingen te kunnen inspelen.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel. Dit zijn bepalingen die in hun algemeenheid voor het gehele bestemmingsplan gelden en min of meer losstaan van de bestemmingsbepalingen. In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid     

7.1 Economische uitvoerbaarheid     

In de 'Grondexploitatiewet', welke onderdeel uitmaakt van de Wet ruimtelijke ordening, staat aangegeven dat de gemeente een exploitatieplan moet vaststellen, indien kosten worden gemaakt (bijvoorbeeld voor aanleg van openbare voorzieningen en/of plankosten). Hiervan kan worden afgezien indien vooraf een overeenkomst wordt afgesloten tussen beide partijen.

Initiatiefnemer zal zorgdragen voor de financiering van alle kosten die gemoeid zijn met de aanleg van dit park. Tevens zal hij op grond van de legesverordening van de gemeente een bedrag betalen voor de kosten die de gemeente maakt in het kader van deze bestemmingsplanprocedure. Dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomst, zodat geen exploitatieplan gemaakt hoeft te worden.

Hoofdstuk 8 Overleg     

8.1 Overlegreacties     

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:

  1. Wetterskip Fryslân
  2. Provincie Fryslân
  3. VROM-inspectie.

De gemeente heeft reacties ontvangen van de Provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslan. In bijlage 7 bij deze toelichting worden de ingekomen reacties weergegeven. In deze paragraaf worden de inhoudelijke reacties samengevat en van gemeentelijk commentaar voorzien.

A. Provincie Fryslân

1. Weidevogelcompensatie (cat. 1. strijd met de verordening Romte)

De provincie geeft aan dat een perceel ten noordoosten van het plangebied niet is meegenomen en voorzien van een bijbehorende Natuurbestemming. Hierdoor wordt niet voldaan aan de eis van 1:1 compensatie van natuur- en landschapselementen (art. 6.3.2 Verordening Romte). Gevraagd wordt om ook de inrichting van het perceel te borgen door middel van een voorwaardelijke bepaling.

Reactie gemeente

Het bedoelde perceel is opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan en heeft de bestemming Natuur gekregen met daarbij behorende regels (zie ook gemeentelijke reactie onder punt 3 ten aanzien van de inhoud van de regels voor de bestemming Natuur).

Tevens is er in de algemene gebruiksregels van de bestemming Recreatie een lid 5.4.2. toegevoegd met een voorwaardelijke bepaling. Het gebruik van deze gronden en bouwwerken mag slechts plaatsvinden indien de natuurontwikkeling gerealiseerd en onderhouden wordt conform de in de bijlage opgenomen inrichtingsschets.

2. Ontheffing Verordening Romte (cat. 1. strijd met de verordening Romte)

Voor de ontwikkeling is op grond van 6.3.2 Verordening Romte een ontheffing nodig. Deze ontheffing kan worden verleend wanneer de inrichting past in de omgeving, wordt bijgedragen aan de verbreding of kwaliteitsverbetering van het toeristisch aanbod in de regio en nieuw natuur- en landschapselementen in een verhouding van 1:1 worden toegevoegd. Geadviseerd wordt om voor de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan een gemotiveerd verzoek tot ontheffing in te dienen.

Reactie gemeente

In de toelichting van het bestemmingsplan is door de gemeente beschreven waarom het Waterpark Follega een meerwaarde vormt in het toeristische aanbod in de gemeente Lemsterland. Het vormt een verbreding en kwaliteitsverbetering van het toeristische aanbod in de gemeente. Daarnaast zal er natuurontwikkeling plaatsvinden ter compensatie van percelen die zijn aangewezen als weidevogelgebied. Dit zal nogmaals beschreven worden in een aanvraag om ontheffing van de Verordening Romte. Deze aanvraag zal parallel worden aangevraagd met de procedure van het ontwerp bestemmingsplan.

3. Inrichting natuurperceel (cat. 1. strijd met de verordening Romte)

In de toelichting ontbreekt een goede omschrijving van de inrichting van het natuurperceel ten zuidoosten van het natuurterrein dat beoogd is als compensatie. Ook de borging van de inrichting, bijvoorbeeld middels een voorwaardelijke bepaling, ontbreekt in de planregels. De toelichting en planregels dienen hierop te worden aangepast.

In de bestemming Natuur zijn mogelijkheden opgenomen voor het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik en het verharden van bestaande infrastructurele voorzieningen (4.4.1. lid a en b). Deze mogelijkheden verdragen zich moeilijk met de hier beoogde natuurwaarden en dienen naar onze mening te worden geschrapt.

Reactie gemeente

In de toelichting is in hoofdstuk 4 een extra paragraaf toegevoegd waarin de natuurontwikkeling beschreven wordt en welke maatregelen genomen zullen worden. Daarbij is uitgangspunt dat het compensatiegebied nu ook al geschikt is voor de weidevogels en dat daar zo min mogelijk fysiek aan aangepast wordt.

De gemeente heeft zoals onder de gemeentelijke reactie bij punt 1 een voorwaardelijke bepaling opgenomen die ervoor zorgt dat de gronden en bouwwerken pas gebruikt mogen worden indien de beide natuurpercelen worden ingericht conform het inrichtingsplan.

Om er voor te zorgen dat het geen toeristisch gebied wordt in de toekomst dat intensiever gebruikt kan gaan worden is artikel 4.4.1. lid a en b verwijderd uit de planregels. De toelichting en regels zijn dan ook conform de wens van de provincie aangepast.

4. Borging landschappelijke inpassing (cat. 1. strijd met de verordening Romte)

De provincie acht het van belang de landschappelijke inpassing van het recreatieterrein te borgen in de planregels, bijvoorbeeld door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting.

Reactie gemeente

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 5 van het bestemmingsplan waarin geregeld wordt dat het park alleen gebruikt kan worden als het conform de landschappelijke inrichting wordt gerealiseerd die in de bijlage is weergegeven.

5. Vaarwegenverordening (cat. 3 Overige provinciale belangen)

Voor het recreatiepark is een ontheffing nodig van de vaarwegenverordening. Er wordt gebouwd binnen 15 meter van de beheersgrens. Wij adviseren hiermee rekening te houden en de noodzaak van de ontheffing in de plantoelichting te vermelden.

Reactie gemeente

Het is de gemeente en initiatiefnemer bekend dat er een ontheffing nodig is. De voorbereidingen worden daarvoor al getroffen. In de toelichting is bij het onderdeel water toegevoegd dat een ontheffing nodig is en aangevraagd wordt.

Opmerkingen over de planregels (cat. 6 juridische kwaliteit)

6. Artikel 8.5.1 lid a (wonen) t.b.v. een kleinschalig kampeerterrein bij de woonboerderij kan worden geschrapt. Het realiseren van een kleinschalig kampeerterrein is hier niet mogelijk (binnen 500 meter van een ander recreatieterrein). Er ontbreekt daarbij een regeling dat alleen in het toeristisch seizoen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn.

Reactie gemeente

Artikel 8.5.1. lid a is verwijderd uit de planregels.

7. Artikel 8.6.1 lid b,c en d (wonen) zijn overbodig. Geadviseerd wordt deze te schrappen.

Reactie gemeente

Artikel 8.6.1 lid b,c en d zijn verwijderd omdat gebleken is dat de daarin genoemde oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen die minimaal gesloopt moet worden om in aanmerking te komen voor een extra woning niet meer aanwezig is op het perceel.

8. Artikel 4.1 lid c (bestemming Natuur) is overbodig en kan worden geschrapt. De toegangsvaart voor naastliggende arken heeft de bestemming water gekregen.

Reactie gemeente

De genoemde bepaling is verwijderd uit de regels.

B. Wetterskip Fryslân

Met het Wetterskip Fryslân is in het kader van dit bestemmingsplan intensief contact geweest. Dit vanwege het doorbreken van een bestaande kade en het graven van een nieuwe haven. Samen met het Wetterskip is de sterkte van de kade bepaald. In de watertoets is aangegeven dat het Wetterskip kan instemmen met de technische uitvoering van de plannen ten aanzien van de waterveiligheid. Daarnaast wordt de definitieve invulling van de weidevogelcompensatie samen met het Wetterskip verder uitgewerkt. Onderstaand zal kort ingegaan worden op de punten van het Wetterskip.

1. Aanleg weidevogelgebied

Het Wetterskip wil graag samen met de initiatiefnemer de verdere plannen uitwerken ten aanzien van het weidevogelgebied. De invulling hiervan kan van invloed zijn op de aanleg van de boezemkade om het waterpark.

Reactie gemeente

Er wordt op korte termijn een afspraak ingepland tussen initiatiefnemer en vertegenwoordigers van het Wetterskip. Daarbij zal de invulling van het gebied besproken worden en kunnen ook afspraken gemaakt worden over invulling van het gebied.

2. Toename verhard oppervlak

Vanwege de aanleg van de haven hoeft er geen compensatie voor toename aan verharding te worden gerealiseerd. Wetterskip Fryslân zou graag zien dat waar mogelijk de nieuwe verharding zoveel mogelijk afgekoppeld wordt of wordt uitgevoerd met een waterbergende verharding (een bestrating die hemelwater bergt, zuivert en vertraagd afvoert)

Reactie gemeente

Er wordt inderdaad ruimschoots nieuw water aangelegd in de vorm van de nieuwe haven. De reactie van het Wetterskip wordt voor kennisgeving aangenomen. Ten aanzien van de gewenste verharding zal zoveel mogelijk tegemoet gekomen worden aan de wens van het Wetterskip.

3. Drooglegging en waterpeilen

Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging, voor verharding wordt een drooglegging van 0,70 m geadviseerd. Daarnaast dient rekening gehouden te worden vanwege de ligging 'vrij voor de boezem' met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast. Het bijbehorende maatgevend boezempeil is hier NAP -0,19m.

Reactie gemeente

Met beide opmerkingen wordt rekening gehouden bij de aanleg en realisatie van het Waterpark.

4. Boezemkade om het waterpark

De kerende werking van de boezemkade moet te allen tijde gehandhaafd blijven. Initiatiefnemer dient in het kader via de watervergunning rekening te houden met een afkoopsom voor het onderhoud van deze boezemkade. Bij de aanvraag om watervergunning worden hierover afspraken gemaakt

Reactie gemeente

De aangegeven watervergunning wordt separaat van dit bestemmingsplan aangevraagd en vormt op dit moment geen beperking voor het vervolg van de bestemmingsplanprocedure.

5. Afvalwater- en regenwatersysteem & Waterwet

In het kader van dit bouwplan kan het hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak, onder bij waterkwaliteit genoemde voorwaarden, geloosd worden op het oppervlaktewater. Ook de nieuwe voorzieningen voor afvalwater kan in het kader van de Waterwet vergunning worden afgestemd met het Wetterskip. Deze Waterwetvergunning dient aangevraagd te worden.

Reactie gemeente

De bedoelde Waterwetvergunning wordt aangevraagd door initiatiefnemer. En de procesafspraken worden nagekomen.

8.2 Inspraak     

De ontwikkelingen rondom Waterpark Follega zijn door de gemeente opgenomen in de structuurvisie 'Poort van Fryslân'. De gemeenteraad van Lemsterland heeft haar structuurvisie vastgesteld op 22 november 2010. De gemeente heeft er voor gekozen om niet specifiek inspraak te bieden op een voorontwerp bestemmingsplan. Reden daarvan is dat deze ontwikkeling is opgenomen in de structuurvisie waarvoor op uitgebreide schaal inspraak is geboden. Daarnaast hebben er ook in het dorp nadat de structuurvisie is vastgesteld diverse overlegmomenten plaatsgevonden over dit initiatief. Daarom heeft de gemeente er voor gekozen om de in de Wet ruimtelijke ordening voorgeschreven procedure te doorlopen en voor een ieder een ontwerp bestemmingsplan ter visie te leggen. Hierop zijn 6 zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn inhoudelijk beoordeeld in een aparte Reactienota en onderdeel van het raadsbesluit ter vaststelling van het bestemmingsplan.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het Bestemmingsplan Waterpark Follega met identificatienummer NL.IMRO.0082.BPFOL13WATERPARKF0-VA01 van de gemeente De Friese Meren.

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Ark     

een boot met een min of meer rechthoekige opbouw zonder noemenswaardige variatie in hoogte, gebouwd op een speciaal voor die boot gebouwd casco;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aanduidingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

1.7 Afgraven en ophogen van de bodem:     

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:

  1. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  2. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  3. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).

1.8 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 Bebouwingsgrens:     

de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan.

1.10 Bed en brochje     

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.11 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 Bevoegd gezag:     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.14 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.15 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.17 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.18 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 Bouwperceelgrens:     

een grens van een bouwperceel.

1.20 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 Centrale bedrijfsmatige exploitatie:     

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een gezamenlijk beheer en exploitatie van recreatieverblijven, gericht op het bieden van (permanent wisselende) recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden;

1.23 Dagrecreatie:     

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten;

1.24 Ecologische verbindingszone (EHS):     

elementen die als verbinding fungeren tussen ecologische stapstenen of kerngebieden, rekening houdend met de reeds aanwezig landschapselementen en de flora en fauna.

1.25 Escortbedrijf:     

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.26 Geurgevoelig object:     

een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.27 Hoofdverblijf     

een gebouw of een deel van een gebouw dat:

óf  

door eenzelfde persoon of huishouden gebruikt wordt als woonruimte op een wijze die, ingevolge het bepaalde in artikel 24 tot en met 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in de basisadministratie van de gemeente waarin dat gebouw is gelegen;  

óf

indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres is waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;

met dien verstande dat van een gebruik als hoofdverblijf voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdverblijf kan worden beschikt.  

1.28 Keur:     

wettelijke regels, opgesteld door het waterschap, waarin regels zijn opgenomen voor het bouwen en het gebruik van de gronden die aan een waterloop of (binnen een) waterkering zijn gelegen.

1.29 Ligplaats:     

de ruimte, die door een recreatieark wordt ingenomen.

1.30 Maaiveld:     

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.

1.31 Maatvoeringsvlak:     

het geometrisch bepaald vlak, dat goothoogtes en woningtypes scheidt.

1.32 Nutsvoorzieningen:     

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.33 Permanente bewoning:     

bewoning van een recreatieverblijf waarbij de gebruikers elders hun hoofdverblijf hebben.

1.34 Peil     

  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. voor een bouwwerk, een vaartuig in het water of soortgelijk object: het waterpeil;

1.35 Recreatieve voorziening:     

voorziening ten behoeve van recreatie, hieronder mede begrepen sport- en spelaccommodaties, voorzieningen ter bevordering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, kantine alsmede accommodaties voor administratieve functies ten dienste van de bestemming.

1.36 Recreatieverblijf:     

een recreatieark die periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.37 Seksinrichting:     

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.38 Verblijfsrecreatie:     

het nachtverblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen.

1.39 Watergang:     

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.40 Waterkering:     

een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk en een dam.

1.41 Waterpeil     

het N.A.P. of het ter plaatse aan te houden waterpeil;

1.42 Weg:     

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.43 Wro:     

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijden van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 De bouwhoogte van een ark     

vanaf het water tot het hoogste punt van de ark, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

N.B.: bij een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen en water;
  2. voet- en fietspaden,
  3. speelvoorzieningen;
  4. straatmeubilair;
  5. nutsvoorzieningen, waaronder mede een IBA (systeem Individuele Behandeling van Afvalwater) wordt verstaan;

en mede bestemd voor:

  1. het behoud van bestaande natuurwaarden waaronder wordt begrepen het behoud van het gebruik van de Follegasloot als vliegroute en jachtgebied voor vleermuizen.

3.2 Bouwregels     

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

3.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. gebruik van de gronden als parkeerplaats voor motorvoertuigen;
  2. het plaatsen van verlichting op gronden en/of aan bouwwerken, niet zijnde vervanging van reeds voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan aanwezige verlichting, waardoor de Follegasloot niet meer als vliegroute en als jachtgebied door vleermuizen zal worden gebruikt.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting     

Met het oog op het gestelde in 3.3.1. onder b dient, indien na het in werking treden van dit bestemmingsplan nieuwe verlichting wordt aangebracht (binnen deze bestemming), uit een door een deskundige opgestelde verklaring of rapport te blijken, dat deze verlichting het gebruik van de Follegasloot door vleermuizen als vliegroute en jachtgebied niet zodanig zal verstoren dat het gebruik hiervan afneemt, hierbij wordt uitgaan van de toepassing van batlampen.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3 voor het toestaan van één of meerdere parkeerplaats (en), mits het groene karakter niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 4 Natuur     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden;
  2. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sloten en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;
  3. agrarisch- en educatief medegebruik;
  4. infrastructurele voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Binnen deze bestemming mogen géén gebouwen worden opgericht.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 2,50 meter bedragen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - hoogspanningsmast' mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 30 m mag bedragen.

4.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bouwwerk, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

  1. de milieusituatie;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de bescherming van de natuurwaarden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Verbod     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  2. het zaaien of inplanten van bomen en/of houtgewas;
  3. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  4. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief en/of educatief medegebruik;
  5. het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten;
  6. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen en vlonders;
  7. het aanbrengen of verwijderen van dijken, dammen en kaden, alsmede het winnen, afdammen of stuwen van water;
  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
4.4.2 Uitzonderingen op verbod     

Het in 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden:

  1. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet 1998;
  4. die worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld beheersplan.
4.4.3 Afwegingskader     

Uitvoering van de in 4.4.1 werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de landschappelijke en natuurlijke waarden van deze gronden als bedoeld in 4.1 onder a onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig (kunnen) worden verkleind.

4.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor recreatief medegebruik in de vorm van boerengolf.

Artikel 5 Recreatie     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfsrecreatie in recreatiearken;

en mede bestemd voor:

  1. het behoud van bestaande natuurwaarden waaronder wordt begrepen het behoud van het gebruik van de Follegasloot als vliegroute en jachtgebied voor vleermuizen;

met het oog op het gestelde onder b mag de Follegasloot niet op zodanige wijze worden verlicht door of vanwege openbare verlichting, terreinverlichting dan wel andere kunstmatige verlichting, dat deze niet meer door vleermuizen als vliegroute of jachtgebied zal worden gebruikt;

met de daarbij behorende:

  1. terreinen en water;
  2. aanleggelegenheden;
  3. straten en paden;
  4. groenvoorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen, waaronder mede een IBA (systeem Individuele Behandeling van Afvalwater) wordt verstaan.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Arken     

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen arken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. het totaal aantal recreatieve arken mag niet meer dan 20 bedragen;
  2. de bouwhoogte van een ark mag niet meer dan 3,5 meter bedragen ;
  3. de goothoogte van een ark mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  4. de dakhelling mag niet meer dan 0o bedragen;
  5. de oppervlakte per recreatieve ark inclusief de daaraan vastgebouwde steiger/vlonder mag niet meer bedragen dan 120 m2;
  6. de afstand tussen de arken dient minimaal 9 m te bedragen, waarbij de aan de ark gebouwde steiger/vlonder bij het bepalen van die afstand niet wordt meegenomen.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat:

  1. per ark mag maximaal 1 bijbehorend bouwwerk gebouwd worden;
  2. de oppervlakte van het bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 10 m² bedragen ;
  3. de hoogte van het bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 meter.

5.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van de bebouwing;
  2. de afmeting van de bebouwing;

ten behoeve van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de sociale veiligheid;
  • externe veiligheid.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

5.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor permanente bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken op een andere wijze dan bedrijfsmatige exploitatie;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken binnen de contour van de Wet Geurhinder en Veehouderij om te wonen of een vergelijkbare wijze van gebruik waardoor arken en gronden bestempeld worden als geurgevoelig; Dit houdt in dat ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' de recreatieve arken en bijbehorende bouwwerken niet meer dan 160 dagen per jaar mogen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie;
  4. het plaatsen van verlichting op gronden en/of aan bouwwerken, niet zijnde vervanging van reeds voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan aanwezige verlichting door gelijkwaardige of minder sterke verlichting, waardoor de Follegasloot niet meer als vliegroute en als jachtgebied door vleermuizen zal worden gebruikt.
5.4.2 Voorwaardelijke verplichting     
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig dit bestemmingsplan is slechts toegestaan indien:
    1. de gronden met de bestemming Natuur, die in het inrichtingsplan dat als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, zijn aangeduid als 'natuur, halfnat' als plas-drasgebied worden ingericht, zoals beschreven in paragraaf 4.1.2 van de toelichting behorende bij dit bestemmingsplan;
    2. de landschappelijke inpassing van het recreatieterrein wordt gerealiseerd en in stand gehouden conform het inrichtingsplan, dat als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;
  2. met het oog op het gestelde in 5.4.1. onder d dient, indien na het in werking treden van dit bestemmingsplan nieuwe verlichting wordt aangebracht (binnen deze bestemming), uit een door een deskundige opgestelde verklaring of rapport te blijken, dat deze verlichting het gebruik van de Follegasloot door vleermuizen als vliegroute en jachtgebied niet zodanig zal verstoren dat het gebruik hiervan afneemt, hierbij wordt uitgaan van de toepassing van batlampen

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.5.1 Algemene regel     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het verwijderen van bomen en beplanting;
5.5.2 Uitzonderingen     

Het in lid 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.5.3 Voorwaarden     
  1. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend met inachtneming van de voorwaarde, dat er geen lichtuitstraling optreedt waardoor de Follegasloot niet meer als vliegroute en jachtgebied van vleermuizen zal worden gebruikt;
  2. met het oog op het gestelde onder a dient uit een door een deskundige opgestelde verklaring of rapport te blijken, dat deze verlichting het gebruik van de Follegasloot als vliegroute en jachtgebied niet zodanig zal verstoren, dat het gebruik hiervan afneemt.

Artikel 6 Verkeer     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. straten;
  2. paden,

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. andere-werken;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens voor parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen;

en mede bestemd voor:

  1. het behoud van bestaande natuurwaarden waaronder wordt begrepen het behoud van het gebruik van de Follegasloot als vliegroute en jachtgebied voor vleermuizen;

met het oog op het gestelde onder i mag de Follegasloot niet op zodanige wijze worden verlicht door of vanwege openbare verlichting, terreinverlichting dan wel andere kunstmatige verlichting, dat deze niet meer door vleermuizen als vliegroute of jachtgebied zal worden gebruikt.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Op de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte mag niet meer dan 8,5 meter bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het plaatsen van verlichting op gronden en/of aan bouwwerken, niet zijnde vervanging van reeds voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan aanwezige verlichting door door gelijkwaardige of minder sterke verlichting, waardoor de Follegasloot niet meer als vliegroute en als jachtgebied door vleermuizen zal worden gebruikt.

6.3.2 Voorwaardelijke beperking     

Met het oog op het gestelde in 6.3.1. dient, indien na het in werking treden van dit bestemmingsplan nieuwe verlichting wordt aangebracht (binnen deze bestemming), uit een door een deskundige opgestelde verklaring of rapport te blijken, dat deze verlichting het gebruik van de Follegasloot door vleermuizen als vliegroute en jachtgebied niet zodanig zal verstoren dat het gebruik hiervan afneemt, hierbij wordt uitgaan van de toepassing van batlampen.

Artikel 7 Water     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kanalen, vaarten, plassen, waterberingen, watergangen, voorzieningen voor het keren en beheersen van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. oeverstroken;
  3. de recreatie- en beroepsvaart en de visserij;
  4. extensief recreatief medegebruik;

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, en voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en beschoeiingen.

7.2 Bouwregels     

Op de voor ‘Water’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd waarbij de volgende regels gelden:

  1. de bouwhoogte van scheepvaarttekens, bruggen, sluizen en daarmee gelijk te stellen kunstwerken mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 1,50 meter bedragen.

7.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het innemen van ligplaatsen met woonboten.

Artikel 8 Wonen     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen in woonhuizen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': het behoud, het herstel en/of het versterken van de cultuurhistorische waarden van de gebouwen;
  3. bed & brochje, met dien verstande dat:
    1. deze uitsluitend mag plaatsvinden in de woning;
    2. het maximaal aantal kamers ten behoeve van bed & brochje niet meer bedraagt dan 3;
    3. de maximale oppervlakte per bed & brochje-kamer niet meer bedraagt dan 25 m²;
  4. aan-huis-verbonden werkactiviteiten en/of onderhoud en beheer ten dienste van het waterpark en/of kleinschalige horeca in hoofdgebouw en/of bijgebouwen waarvoor geen vergunning- of meldingplicht geldt op grond van de Wet milieubeheer, mits:
    1. de woonfunctie behouden blijft en ten hoogste 35% van het gezamenlijk bruto vloeroppervlak van het woonhuis en de bijgebouwen wordt aangewend (dat wil zeggen inclusief eventueel gebruik van de verdiepingsvloeren) ten dienste van de werkactiviteit tot een maximum van 75 m²;
    2. de werkactiviteit wordt verricht door degene die woonachtig is in de betreffende woning;
  5. het hobbymatig houden van vee;
  6. het behoud en de versterking van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de instandhouding en aanleg van boomsingels en andere hoogopgaande beplanting;
  7. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sloten en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;

en mede bestemd voor:

  1. het behoud van bestaande natuurwaarden waaronder wordt begrepen het behoud van het gebruik van de Follegasloot als vliegroute en jachtgebied voor vleermuizen;
  2. met het oog op het gestelde onder h mag de Follegasloot niet op zodanige wijze worden verlicht door of vanwege openbare verlichting, terreinverlichting dan wel andere kunstmatige verlichting, dat deze niet meer door vleermuizen als vliegroute of jachtgebied zal worden gebruikt;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' zijn geen nieuwe geurgevoelige objecten toegestaan.

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, tuinen en erven.

8.2 Bouwregels     

Op de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

8.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, in dit geval woonhuizen, gelden de volgende regels:

  1. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd;
  2. de oppervlakte van een woonhuis mag niet meer bedragen dan 100 m², met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte meer dan 100 m² mag bedragen indien het aan het woonhuis aangebouwde bedrijfsgedeelte van voormalige boerderijen bij het woonhuis wordt betrokken;
  3. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 5 meter bedragen;
  4. de goothoogte mag niet minder dan 2 meter en niet meer dan 3,50 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  6. de dakhelling mag niet minder dan 30o en niet meer dan 60o bedragen;
  7. de afstand tot de perceelgrenzen mag niet minder dan 2 meter bedragen;
  8. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met g geldt ter plaatse van de aanduiding karakteristiek dat de hoofdvorm van het gebouw, zoals die hoofdvorm bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan en zoals die tot uitdrukking komt in het grondvlak, de goothoogte, de bouwhoogte, de dakvorm en de nokrichting, moet worden gehandhaafd, met dien verstande dat een afwijking van de goot- en/of nokhoogte van niet meer dan 5% is toegestaan, waarbij de dakhelling dienovereen- komstig mag worden aangepast;
  9. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met g geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en ten aanzien van het bepaalde onder c tot en met g voor uitbreidingen van dat gebouw.
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. deze dienen op een afstand van tenminste 4 meter achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel mag niet meer dan 75 m² bedragen;
  3. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  4. de dakhelling mag niet minder dan 30o en niet meer dan de dakhelling van het hoofdgebouw bedragen;
  5. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met d geldt per aanbouw, uitbouw en bijgebouw dat, indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en, ten aanzien van het bepaalde onder c en d voor uitbreidingen van dat gebouw, met dien verstande dat voor de oppervlakte het maximum, voor zover de oppervlakte van de aanbouw, de uitbouw of het bijgebouw meer bedraagt dan 200 m², is beperkt tot 200 m².
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 meter bedragen.

8.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing (waaronder begrepen nokrichting) ten behoeve van:

  1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. de bescherming van cultuurhistorische waarden;
  3. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  4. het onderscheid tussen hoofdgebouw en bijgebouwen;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. de landschappelijke waarden;
  8. de milieusituatie.

8.4 Afwijken van de bouwregels     

8.4.1 Afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 8.2.2 onder a en toestaan dat deze afstand wordt verkleind dan wel dat aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  2. lid 8.2.2 onder b ten behoeve van de vervanging van meerdere bijgebouwen door 1 bijgebouw met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 75 m2, met dien verstande dat:
    1. ten hoogste 50% van de oppervlakte van de verwijderde bijgebouwen boven de 75 m² mag worden teruggebouwd;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van het nieuwe bijgebouw niet meer bedraagt dan 200 m²;
    3. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
  3. lid 8.2.2 onder d en toestaan dat de dakhelling verkleind wordt tot 0°, mits daardoor het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
8.4.2 Afwegingskader     

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  1. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  3. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  4. de landschappelijke inpassing.
8.4.3 Geen omgevingsvergunning     

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in 8.4.2 onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in 8.4.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.

8.5 Specifieke gebruiksregels     

8.5.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het plaatsen van verlichting op gronden en/of aan bouwwerken, niet zijnde vervanging van reeds voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan aanwezige verlichting door gelijkwaardige of minder sterke verlichting, waardoor de Follegasloot niet meer als vliegroute en als jachtgebied door vleermuizen zal worden gebruikt.

8.5.2 Voorwaardelijke beperking     

Met het oog op het gestelde in 8.5.1. dient, indien na het in werking treden van dit bestemmingsplan nieuwe verlichting wordt aangebracht (binnen deze bestemming), uit een door een deskundige opgestelde verklaring of rapport te blijken, dat deze verlichting het gebruik van de Follegasloot door vleermuizen als vliegroute en jachtgebied niet zodanig zal verstoren dat het gebruik hiervan afneemt, hierbij wordt uitgaan van de toepassing van batlampen.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels     

8.6.1 Afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor paardenbakken, mits:

  1. de afstand tussen de paardenbak en de bestaande bebouwing ten behoeve waarvan de gronden als paardenbak worden gebruikt niet meer bedraagt dan 25 meter;
  2. de afstand tussen de paardenbak en woningen van derden niet minder bedraagt dan 70 meter;
  3. de paardenbak een oppervlakte heeft van niet meer dan 1.300 m².
8.6.2 Afwegingskader     

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  1. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  3. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  4. de landschappelijke inpassing.
8.6.3 Geen omgevingsvergunning     

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in 8.6.2 onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in 8.6.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.

8.7 Wijzigingsbevoegdheid     

8.7.1 Wijziging     

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het opnemen van aanduidingen op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding karakteristiek toestaan dat een aan het woonhuis aangebouwd voormalig bedrijfsgebouw mag worden verbouwd tot meerdere woonhuizen, met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij het wijzigingsplan beperkingen kunnen stellen aan de oppervlakte aan bijgebouwen bij deze woonhuizen.

8.7.2 Voorwaarde wijziging     

Toepassing van het bepaalde in 8.7.1 vindt plaats, mits sprake is van een door de provincie geaccordeerd woonplan.

8.7.3 Afwegingskader     

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  1. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de wijziging worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de wijziging worden geschaad;
  3. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  4. de landschappelijke inpassing.
8.7.4 Geen wijziging     

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in 8.7.3 onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vindt de in 8.7.1 genoemde wijzigingsbevoegdheid geen toepassing.

Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor leidingen ten behoeve van het transport van elektriciteit alsnede de bescherming van die leidingen, waarbij het midden van de leidingenstrook is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding';

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen.

9.2 Bouwregels     

Op de tot Leiding - Hoogspanningsverbinding bestemde gronden mogen:

  1. bouwwerken ten dienste van de basisbestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,50 meter mag bedragen;
  2. mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 30 meter mag bedragen.

9.3 Afwijken van de bouwregels     

9.3.1 Afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 onder a en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de basisbestemming.

9.3.2 Afwegingskader     

De in 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend voor zover uit overleg met de leidingbeheerder blijkt dat daartegen geen bezwaar bestaat.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels     

11.1 Ondergeschikte bouwdelen     

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

11.2 Bebouwingsgrenzen     

11.2.1 Bouwregels     

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dient bij de bouw van gebouwen de volgende afstand in acht te worden genomen:

  1. als het bouwperceel grenst aan:
    De bestemming Afstand uit de wegas
    Verkeer - 1 100 meter
    Verkeer - 2 50 meter
    Verkeer - 3 30 meter
    Verkeer - 4 20 meter
  2. als het bouwperceel grenst aan een weg zonder verkeersbestemming 15 meter tussen de gebouwen en de wegas;
  3. als het bouwperceel grenst aan het prinses Margrietkanaal, de Follegeaslaet of de Pier Christiaansleat 30 meter tussen de gebouwen en de insteek van de vaarweg;
11.2.2 Afwijken     

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 11.2.1, indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder respectievelijk waterbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer respectievelijk waterbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels     

12.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. permanente bewoning van de arken.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen teneinde een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen toe te staan indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt; dit lid is niet van toepassing op gronden die zijn aangeduid met de aanduiding 'milieuzone - geurzone';
  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m2 bedraagt;
    2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, waaronder mede wordt verstaan dat door het plaatsen van verlichting op gronden en/of aan bouwwerken, niet zijnde vervanging van reeds voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan aanwezige verlichting door gelijkwaardige of minder sterke verlichting, de Follegasloot niet meer als vliegroute en als jachtgebied door vleermuizen zal worden gebruikt. Bij het plaatsen van nieuwe verlichting wordt uitgegaan van de toepassing van batlampen.

.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Waterpark Follega.