direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leeuwarden - Gebiedsontwikkeling WTC/Cambuur
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.03022BP00-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en context

Sportclub Cambuur heeft de ambitie een stabiele en sportief goed presterende betaald-voetbalorganisatie (BVO) te zijn. Een adequate en moderne accommodatie is een belangrijke voorwaarde om die ambitie waar te kunnen maken. Het huidige stadion is verouderd en is aan groot onderhoud toe. De capaciteit van het stadion is begrensd en de bijbehorende voorzieningen zijn gedateerd. Het stadion voldoet niet meer aan de moderne eisen. Door de nieuwbouw kan het nieuwe stadion aan de huidige maatstaven voldoen en kan de club vervolgens doorgroeien.

Aan de hand van een haalbaarheidsanalyse heeft de BVO als hoofdelementen van het programma aangegeven:

  • een stadion voor circa 15.000 bezoekers, waarvan circa 2.500 bedrijfsgerelateerd;
  • supporters-, club- en bedrijfsgerelateerde voorzieningen.

Na een beoordeling van zes potentiële locaties zijn voor twee locaties haalbaarheidsonderzoeken uitgevoerd die antwoord moesten geven op de vraag of het bovenstaande programma daar financieel haalbaar gerealiseerd zou kunnen worden: voor de (huidige) locatie Oudoost en voor de locatie World Trade Center (WTC). Het haalbaarheidsonderzoek voor de bestaande locatie gaat uit van vernieuwbouw van het huidige stadion in combinatie met de ontwikkeling van het naastgelegen gebied. Uitgangspunt van het haalbaarheidsonderzoek voor de WTC-locatie is een integrale gebiedsontwikkeling met naast een stadion een reeks van (commerciële) functies. Uiteindelijk is gebleken dat de ontwikkeling op de WTC-locatie de meest kansrijke is.

De business case over de daar te ontwikkelen Cambuur Boulevard is op 17-05-2017 door SC Cambuur (SCC) met de Stadion Ontwikkelcombinatie (SOC) aan het college van burgemeester en wethouders aangeboden. Op 20-06-2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden bekend gemaakt wat de plannen zijn met het nieuwe Cambuurstadion en de ontwikkeling van het gebied rond het WTC. De gemeenteraad stemde 17-07-2017 in met de plannen. De betrokken partijen hebben in overleg met de omgeving de plannen verder uitgewerkt. Het resultaat daarvan is in dit bestemmingsplan verwerkt.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit drie deelgebieden. Het belangrijkste deelgebied wordt begrensd en ontsloten in het westen door de Slauerhoffweg en in het oosten door de Heliconweg. Aan de zuidzijde ligt de Harlingervaart. De noordzijde grenst aan de Schrijversbuurt en de Elfstedenhal.

Verder maken enkele kleinere deelgebieden onderdeel uit van het plan(gebied). Dit betreft de locatie Snekertrekweg 23 (locatie van de huidige supermarkt Jumbo die wordt omgevormd tot woongebied) en een aantal percelen aan de Balthasar Bekkerwei (locatie overloopparkeren).

De exacte ligging van het plangebied van dit bestemmingsplan en de planbegrenzing blijkt uit de verbeelding van dit bestemmingsplan.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Binnen het hoofddeel van het bestemmingsplangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Businesspark en WTC e.o. (vastgesteld op 22-04-2013);
  • Bestemmingsplan Leeuwarden - Gedeeltelijke omlegging gasleiding (vastgesteld op 31-01-2018).

Voor de kleine deelgebieden gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Snekertrekweg: Beheersverordening Leeuwarden - Spoordok (vastgesteld op 24-06-2013);
  • Balthasar Bekkerwei: Bestemmingsplan Businesspark en WTC e.o. (vastgesteld op 22-04-2013).

De hiervoor genoemde bestemmingsplannen bevatten voor de respectievelijke plandeelgebieden de bestemmingsregeling waarin het huidige planologisch-juridisch functioneren van het gebied is vastgelegd. Het bestemmingsplan Leeuwarden - Gedeeltelijke omlegging gasleiding maakt de aanleg/vervanging van een gastransportleiding mogelijk.

Voor alle bovengenoemde plandeelgebieden geldt tevens het Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Plan voor de zon (vastgesteld op 13-02-2017). Verder is voor alle plandeelgebieden het bestemmingsplan Partiële herziening Archeologie in voorbereiding. Dit plan is in ontwerp gepubliceerd op 03-05-2018. Verder gelden in deze gebieden:

  • Bestemmingsplan Leeuwarden - Kamerverhuur (vastgesteld op 25-10-2016);
  • Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Parkeren (11-09-2017).

De bestemmingsplannen Partiële herziening Plan voor de zon, Partiële herziening Archeologie (ontwerp), Kamerverhuur en Partiële herziening Parkeren betreffen zogenaamde parapluplannen. Het gaat hierbij om de toevoeging van een specifieke regeling aan het onderliggende bestemmingsplan. In het nieuwe plan zijn de regelingen uit de bovenliggende parapluplannen - voor zover relevant - verwerkt.

Het planvoornemen voor de gebiedsontwikkeling Cambuur en WTC is niet passend in deze op beheer gerichte bestemmingsplannen.

Doelstelling

Met voorliggend bestemmingsplan worden ten behoeve van het planvoornemen nieuwe juridisch-planologische kaders voor de betrokken gronden vastgelegd. De doelstelling van dit bestemmingsplan is daarmee dan ook het bieden van een passende juridisch-planologische regeling voor de gronden in het plangebied om invulling te geven aan het planvoornemen ter plaatse. Dit bestemmingsplan is daarmee ontwikkelingsgericht van karakter.

Vormgeving van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving en de bijbehorende verbeelding is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Het bestemmingsplan voldoet aan de digitale verplichting zoals deze per 01-01-2010 van kracht is.

1.4 M.e.r.-beoordeling

Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is nagegaan in hoeverre dit bestemmingsplan moet worden vergezeld van een milieueffectrapport (MER). Uit het Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlagen C en D blijkt dat er geen sprake is van m.e.r.-plichtige activiteiten. Het opstellen van een compleet MER en het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure is op grond van de wet dan ook niet verplicht. Uit de wet blijkt wel dat het bevoegd gezag (i.c. de gemeenteraad) moet overwegen of de activiteiten toch niet van dien aard zijn dat een MER moet worden opgesteld. Om de afweging te kunnen maken is een Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld, waarover de raad op 23 januari 2019 een zelfstandige beslissing heeft genomen. Uit die beslissing blijkt dat de raad afziet van het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure en het opstellen van een MER (zie ook Bijlage 1 bij deze toelichting waarin de aanmeldnotitie is opgenomen en Bijlage 2 waarin het besluit van de raad is opgenomen).

1.5 Leeswijzer

Overeenkomstig het Bro vormt de toelichting een onderbouwing voor het feitelijke bestemmingsplan, bestaande uit een verbeelding en regels. De toelichting is na dit inleidende hoofdstuk als volgt:

  • Hoofdstuk 2 omvat in hoofdlijnen de beschrijving van het plan.
  • Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het beleidskader waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in het plangebied dienen te passen. Hier wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en (inter)gemeentelijk beleid.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de verschillende van toepassing zijnde omgevingsaspecten uit oogpunt van milieu en planologie.
  • Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op het juridische systeem, opzet van de regels, de gehanteerde bestemmingen en de bestemmingsplanprocedure.
  • Hoofdstuk 6 geeft tot slot inzicht in zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Het vervolg van deze toelichting is waar dit niet expliciet is aangegeven, uitsluitend van toepassing op het hoofddeelgebied: het WTC-gebied tussen de Slauerhoffweg en de Heliconweg waarop onder meer het Cambuurstadion is gepland. Dit gebied wordt verder WTC/Cambuur-gebied genoemd. Wanneer deze toelichting betrekking heeft op de kleinere plandeelgebieden wordt dit specifiek aangegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Locatiekeuze

In het kader van het onderzoek naar de meest geschikte locatie voor het realiseren van een nieuw Cambuurstadion is een eerste locatieselectie uitgevoerd door de gemeente Leeuwarden (zie de bijlage bij de raadsstukken van 17 juli 2017).

Er zijn in eerste aanleg zes locaties beoordeeld, te weten:

  • Bedrijventerrein West (tussen Haak en Slauerhoffweg)
  • Werpsterhoek (tussen de spoorlijn en de nieuwe Overijsselselaan)
  • WTC/Expo-gebied
  • Kalverdijkje Zuid
  • Spoordokgebied
  • Huidige locatie Cambuurstadion

Na een eerste beoordeling van de bovengenoemde zes locaties, bleven twee kansrijke locaties over:

  • WTC/Expo-gebied, waarbij is uitgegaan van een zo zuidelijk mogelijke situering (gebruik gronden Schuurmans Vuurwerkfabriek) met een combinatie van stadion, leisure en commerciële ruimte (vooralsnog geen supermarkt);
  • huidige locatie Cambuurstadion, waarbij is uitgegaan van het vergroten van het bestaande stadion, beperkte uitbreiding van de bestaande supermarkten en enige toevoeging van bijvoorbeeld leisurefuncties op aangrenzende en beschikbare voetbalvelden.

De beoordeling van deze twee locaties is in de vorm van een haalbaarheidsstudie gepubliceerd in het door gemeente Leeuwarden opgestelde ‘Dossier Gebiedsontwikkeling WTC en stadionbouw’ (Bijlage 4). Hieruit blijkt het volgende (citaat):

‘Uit de haalbaarheidsstudie voor de vernieuwbouw van het huidige Cambuurstadion kan worden geconcludeerd dat de fysieke ruimte op de huidige locatie aanwezig is voor een voetbalstadion voor 15.000 toeschouwers, maar dat deze ontwikkeling leidt tot een forse onrendabele top. Tegenover de investeringskosten van ruim € 25 miljoen in vernieuwbouw van het stadion staan als directe dekking alleen de huuropbrengsten en beperkte grondopbrengsten. Ook bij inbreng van de grondopbrengsten en garantstelling door de gemeente is geen sprake van een sluitende business case. Op deze locatie is geen sprake van een investeringsmultiplier en evenmin van structurele werkgelegenheidseffecten. Herontwikkeling op de bestaande locatie leidt niet tot transformatie van het WTC-/Expo-gebied en verminderd perspectief; evenmin is sprake van het vrijkomen van een ruimere stedelijke woningbouwlocatie.

Het effect op de tijdelijke en structurele werkgelegenheid van een integrale gebiedsontwikkeling van de WTC-locatie is groter dan bij een ontwikkeling van de bestaande locatie, door het uitgebreidere functionele programma en het daarmee samenhangende hogere investeringsniveau. De veiligheid is op deze locatie goed te realiseren, waarbij als aandachtspunt geldt het scheiden van de supportersstromen en het openhouden van de wegen voor regulier verkeer. Door de nabijheid van de Haak is het mogelijk om bezoekende supporters snel de stad uit te begeleiden.

Gebiedsontwikkeling met een stadion op deze locatie betekent dat ook een nieuwe en ruimere ontwikkelingskans vrijkomt voor de bestaande locatie van het stadion, inclusief voor de sportvelden ten oosten daarvan. Bovendien genereert de ontwikkeling op de WTC-locatie een extra jaarlijkse Woz-opbrengst van ruim € 250.000 ten opzichte van de huidige bestaande situatie.

Per saldo denken wij dat de WTC-locatie dé locatie is voor de bouw van een nieuw stadion in combinatie met de gebiedsontwikkeling. De voorliggende business-case gaat uit van een leisure-ontwikkeling die aansluit bij functies die nu al in het gebied te vinden zijn en goede kansen biedt voor de opwaardering van deze locatie en de versterking van de aantrekkingskracht van Leeuwarden, juist ook door toevoeging van nieuwe stedelijke en/of regionale functies. Een ontwikkeling die meer dynamiek in het gebied brengt en bijdraagt aan synergie en versterking van diverse functies: leisure, sport(beleving), horeca, WTC (beurzen, congres, hotel) en retail. Functies die elkaar aanvullen en die nieuwe doelgroepen uit stad en regio aan zich kunnen binden.

Ter vergelijking: de gebiedsontwikkeling omvat een gebied dat ruim vier keer groter is dan Nieuw Zaailand. Evenals bij het Nieuw Zaailand-project is er bij realisatie sprake van sterke economische multiplier, zowel in termen van investeringen als in termen van werkgelegenheid (minimaal 200 arbeidsplaatsen, inclusief WTC). De integraliteit van de gebiedsontwikkeling zit niet zozeer in ontwikkelingsmogelijkheden voor de verdere toekomst als wel in het - in samenhang - uitrollen van functies waarmee het gebied in één keer wordt ingevuld. Door deze combinatie ontstaat ook weer perspectief voor het Expo-deel van het WTC. Met de totstandkoming van de externe infrastructuur (Haak), aanleg westelijke invalsweg en interne optimalisatie van het wegennet (onder meer aanpak stadsrondweg, aansluiting Stephensonviaduct) is de locatie goed ontsloten zowel voor bezoekers van buiten als vanuit de stad. De mogelijkheden voor woningbouwontwikkeling op de huidige locatie zijn substantieel en passen goed in de gemeentelijke (gebieds)prioriteiten.’

2.2 Beschrijving bestaande situatie en toegelaten activiteiten

Bedrijvigheid

Het hoofddeelgebied bestaat voor een deel uit evenemententerrein met parkeervoorzieningen en voor een deel uit (bestaande) bedrijventerreinen. Op het bedrijventerrein bestaat de bedrijvigheid hoofdzakelijk uit bedrijven met een licht tot middelzwaar milieuhinderlijk karakter. Het bedrijventerrein is conserverend bestemd. Voor het WTC-/Expo-terrein geldt dat in het geldende plan de nodige ruimte wordt geboden om de bestaande functies van het terrein voort te zetten en zo nodig uit te breiden. Onderdelen van de bestaande bedrijvigheid op het evenemententerrein zijn een casino en een hotel.

(Perifere) detailhandel

De gemeente Leeuwarden heeft destijds in de Detailhandelsstructuurvisie Leeuwarden 2007 aangegeven dat in het plangebied de zone aan weerszijden van de Slauerhoffweg en ten zuiden van de Harlingerstraatweg voor perifere detailhandel benut kon worden. Dit is het uitgangspunt voor het geldende bestemmingsplan uit 2013 geweest.

Wonen (bedrijfswoningen)

In verband met de milieuhinder vanwege de bedrijvigheid waren woonfuncties op de industrieterreinen niet toegestaan. De bestaande bedrijfswoningen zijn gezien hun bestaande rechten positief bestemd. Bij een eventuele beëindiging van de functie is in het oude plan de mogelijkheid opgenomen de functie te verwijderen.

Groenvoorzieningen 

Vanwege het karakter van het plangebied, een evenemententerrein en bedrijventerrein, hebben de groenvoorzieningen met name een functie als kijkgroen. De afschermende en structuurbepalende groenstructuren vormen hier een uitzondering op. Die zijn juist in deze bestemming geregeld.

Verkeer

Het bestemmingsplan ging uit van de vastlegging van de bestaande infrastructuur met incidenteel kleine aanpassingen aan de wegenstructuur.

2.3 Beschrijving nieuwe situatie en activiteiten

Inleiding

Het gebied is zeer goed bereikbaar en ligt op korte afstand van de binnenstad. De ontwikkelende partijen realiseren functies die in de binnenstad van Leeuwarden geen plaats (meer) kunnen vinden en die bovendien ook een bovenlokale betekenis hebben die uitgaat boven die van de stad alleen. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt daarbij de leidraad. Er wordt uitgegaan van een leisureontwikkeling die aansluit bij functies die nu al in het gebied te vinden zijn en goede kansen biedt voor opwaardering van deze locatie en de versterking van de aantrekkingskracht van Leeuwarden, juist ook door toevoeging van nieuwe stedelijke en/of regionale functies. Er wordt gestreefd naar een zgn. geïntegreerd stadioncomplex waarin naast voetbal ook andere functies worden ondergebracht. Dat kunnen functies zijn op het gebied van zorg, onderwijs, retail, horeca, leisure en sport.

Programma

In het plan wordt binnen het WTC/Cambuurgebied rekening gehouden met het volgende programma (zie Bijlage 9 voor nadere uitsplitsing per functie):

Functie   BVO (m2)1   Stoelen  
Detailhandel dagelijks - supermarkt   5.406    
Detailhandel dagelijks - overig   1.564    
Detailhandel niet-dagelijks   4.026    
Leisure   13.056    
Leisure - indoor speeltuin   1.795    
Bioscoop   6.057   1.150  
Horeca fastfood   1.834    
Horeca restaurant   3.637    
Maatschappelijk/Zorg   16.608    
Bedrijvigheid - opslag   8.269    
Voetbalclub - stadion   9.802    
Sport   2.056    
Nutsvoorziening - pompstation   1.415    

1) BVO = de totale beschikbare vloeroppervlakte inclusief magazijn- of opslagruimte, loopruimte, sanitaire voorzieningen, kantoorruimte en verblijfsruimte voor personeel, buitenwerks gemeten

Als ondergschikte activiteiten zijn in en nabij het stadion activiteiten mogelijk zoals opgenomen in Bijlage 3.

Snekertrekweg

Om de detailhandel binnen het WTC/Cambuur-gebied mogelijk te maken, worden binnen het deelgebied aan de Snekertrekweg bestaande detailhandelsfuncties uitgesloten. Hier is dus sprake van verplaatsing. Op de Snekertrekweg gaat het om het verdwijnen van de functie detailhandel.

Het deelgebied aan de Snekertrekweg wordt getransformeerd naar een woongebied. Hier worden op termijn (na uitwerking) maximaal 164 appartementen gerealiseerd in bebouwing met een maximale bouwhoogte van 45 m.

Inrichting van het WTC/Cambuurgebied

De toekomstige inrichting van het WTC/Cambuurgebied is toegelicht in hoofdstuk 5 van het stedenbouwkundig plan dat als Bijlage 7 bij deze toelichting is opgenomen. Het stedenbouwkundig plan is door de raad geaccordeerd als basis voor de verdere uitwerking van dit bestemmingsplan (zie ook Bijlage 2).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente geeft uitgangspunten voor bestemmingsplannen. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het relevante beleid voor de ruimtelijke inrichting van het plangebied.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet op 13 nationale belangen. Hierbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid, omdat zij beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met een tweetal nationale belangen uit de SVIR.

Nationaal belang 12 (ruimte voor militaire terreinen en activiteiten) is van belang vanwege de ligging van Vliegbasis Leeuwarden. De locaties voor militaire activiteiten ten behoeve van de krijgsmacht vormen een nationale verantwoordelijkheid (vlootbasis, kazernes, militaire luchthavens, oefen- en schietterreinen, laagvliegroutes, helikopterlaagvlieggebieden, zend- en ontvangstinstallaties, radarstations en munitieopslagplaatsen evenals de daarbij behorende beperkingengebieden). Het Rijk wil voldoende ruimte bieden voor deze activiteiten voor gereedstelling en instandhouding. Deze activiteiten hebben daarbij soms beperkende gevolgen voor andere ruimtelijke functies in de wijde omgeving, zo ook in de gemeente Leeuwarden, en zij dienen dan ook zorgvuldig te worden ingepast. Militaire activiteiten moeten waar nodig worden afgestemd op andere nationale belangen, zoals het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS), energienetwerken of nationale economische zwaartepunten.

Verder is nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik van toepassing. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wro biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het ‘Besluit algemene regels ruimtelijke ordening’ (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijken voor het plangebied en het planvoornemen de volgende aspecten van nationaal belang.

DEFENSIE

Defensie in artikel 2.6 van het Barro betreft één van die nationale belangen die in de AMvB Ruimte is opgenomen en ook relevant is voor de gemeente Leeuwarden. In het Barro is onder andere vastgelegd dat bij bestemmingsplanherzieningen rekening in een plangebied dient te worden gehouden met de ruimtelijke beperkingen die voortkomen uit militaire activiteiten. Voor Leeuwarden, waaronder het plangebied van dit bestemmingsplan, gaat dit om het obstakelbeheergebied vanwege de invliegfunnels in het plangebied (en de Inner Horizontal and Conical Surface, IHCS) alsmede de radarverstoringsgebieden van Wier en Leeuwarden. Op dit belang wordt verder ingegaan in paragraaf 4.12.1.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Bro.

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Op dit belang wordt verder ingegaan in paragraaf 4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het geldende ruimtelijk beleid van Provinsje Fryslân is opgenomen in het op 13-12-2006 vastgestelde 'Streekplan Fryslân 2007'. Het streekplan bevat de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen moeten plaatsvinden. Leeuwarden is in het streekplan aangemerkt als één van de zes stedelijke centra van Fryslân. De provincie kiest voor een versterking van de positie van Leeuwarden als provinciale hoofdstad, met accenten op een kwantitatief en kwalitatief voldoende aanbod van woningen en op een verbetering van de bereikbaarheid. Het stedelijk centrum dient aantrekkelijk te zijn voor alle groepen van de samenleving, niet alleen om er te werken maar ook om te wonen.

Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25-06-2014 is de “Verordening Romte Fryslân 2014” vastgesteld. De verordening stelt concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied. Voor bestaand stedelijk gebied geldt een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.

DETAILHANDEL

Om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van bestaande kernwinkelgebieden te behouden, gelden beperkingen voor winkels buiten de kernwinkelgebieden. Buiten bestaande kernwinkelgebieden kan de gemeente perifere detailhandel toestaan die niet in bestaande kernwinkelgebieden inpasbaar is. Daarbij moet de schaal van detailhandel aansluiten bij aard en schaal van de kern.

Daarnaast zijn uitzonderingen opgenomen voor:

  • Verruiming van perifere detailhandel met andere branches. Deze uitzondering is alleen bij de kern Leeuwarden toegestaan. De branches voor recreatief winkelen zijn hiervan uitgesloten, omdat anders teveel afbreuk wordt gedaan aan de recreatieve winkelfunctie van het kernwinkelgebied.
  • Ondergeschikte detailhandel die direct verband houdt met een grootschalige voorziening in een stedelijk centrum, zoals een voetbalstadion of een ziekenhuis. Een voorbeeld hiervan is een winkel met supportersartikelen bij een voetbalstadion.

De plantoelichting dient te motiveren, dat detailhandel buiten het bestaande kernwinkelgebied geen afbreuk doet aan de functionele en ruimtelijke kwaliteit van het bestaande kernwinkelgebied. Dit betekent niet dat iedere winkel in het kernwinkelgebied beschermd moet worden. Wel zal onderbouwd moeten worden dat de functionele en ruimtelijke kwaliteit van het kernwinkelgebied als geheel in stand blijft. Bij een verruiming van perifere detailhandel in Leeuwarden, zal in dat verband ook de recreatieve winkelfunctie van het kernwinkelgebied betrokken worden.

In dit plan is onderbouwd dat de gebiedsontwikkeling WTC/Cambuur past binnen het provinciale beleid.

Vaarwegenverordening Fryslân (2014)

Gemeenten dienen ontwikkelingen die belemmerend zijn voor het functioneren en de verdere ontwikkeling van het vaarwegennet, te voorkomen. Bij de totstandkoming van bestemmingsplannen moet dan ook met de door de provincie gestelde eisen in de 'Vaarwegenverordening Fryslân 2014' rekening worden gehouden. Voor alle vaarwegen voor de beroeps- en recreatievaart zijn beheerzones vastgelegd waarbinnen in beginsel een verbod voor bouwwerken, houtopstanden en werkzaamheden geldt die het functioneren van de vaarweg zouden kunnen beïnvloeden. Voor activiteiten binnen de geldende beheers- en bebouwingsvrije zones kan van provinciewege ontheffing op grond van de vaarwegenverordening worden verleend.

Grenzend aan het plangebied is een tweetal provinciale vaarwegen aanwezig: de Harlingervaart en het Verbindingskanaal. Op basis van de provinciale vaarwegenverordening is er langs deze vaarwegen sprake van een aandachtszone met een breedte van 30 meter ten behoeve van het beheer en onderhoud. Binnen deze aandachtszone is vervolgens nog weer sprake van een bebouwingsvrije zone met een diepte van 20 meter, gerekend vanaf de kant van de vaarweg. Hierbinnen mag alleen bebouwing worden opgericht in overleg met de afdeling Vaarwegen van de provincie Fryslân. Dat betekent dat voor bouw- en andere activiteiten die plaatsvinden binnen deze zone, ontheffing op grond van deze verordening vereist is. Binnen bovengenoemde zone is geen bebouwing aanwezig.

3.3 Gemeentelijk beleid

Detailhandelsstructuurvisie Leeuwarden (vastgesteld in 2014, gewijzigd in 2017)

In de Detailhandelsstructuurvisie is de binnenstad van Leeuwarden speerpunt van het beleid als het gaat om het in stand houden en verbeteren van een attractief hoofdwinkelcentrum. Leeuwarden blijft daarnaast voldoende ruimte bieden aan volumineuze detailhandel buiten het centrum.

In het detailhandelsbeleid wordt ernaar gestreefd om voorzieningen voor dagelijkse boodschappen op buurt- en wijkniveau in stand te houden. Er wordt daarbij opgemerkt dat dit sterk afhankelijk is van de markt; veranderingen in consumentengedrag zijn uiteindelijk bepalend voor het economisch functioneren van buurt- en wijkvoorzieningen. Nieuwvestiging van supermarkten is toegestaan in de binnenstad en twee woonwijken waar momenteel nog geen supermarkt is gevestigd (Vosseparkwijk/Heliconbuurt en Oldegalileën/Bloemenbuurt). Daarnaast kunnen nieuwe supermarkten worden toegestaan mits deze onderdeel zijn van een integrale gebiedsontwikkeling passend binnen door de gemeenteraad vastgestelde kaders. Dat is in dit plan het geval.

Horecabeleid Leeuwarden (2017)

In het horecabeleid van de gemeente Leeuwarden wordt grootschalige horeca (oppervlakte groter dan 250 m2) buiten de binnenstad enkel toegestaan, mits deze onderdeel is van een nieuwe integrale gebiedsontwikkeling passend binnen door de gemeenteraad vastgestelde kaders. Dat is in dit plan het geval.

Visie profilering Leeuwarder binnenstad, de Centrale en WTC-ontwikkeling (2019)

De “Visie profilering Leeuwarder binnenstad, de Centrale en WTC-ontwikkeling” (vastgesteld in de Gemeenteraad op 23 januari 2019, zie ook Bijlage 6) wil in de nabije toekomst zoveel mogelijk complementariteit en synergie bewerkstelligen in functies, profielen en bezoekers van de binnenstad, de Centrale en de WTC/Cambuur locatie, door af te stemmen en te sturen op de ontwikkeling van commerciële functies en voorzieningen in deze drie belangrijkste bezoek- en verblijfsgebieden in Leeuwarden.

De visie vormt de leidraad voor de inzet van de gemeente ten aanzien van detailhandel en horeca in deze gebieden en daarmee ook voor het opstellen en uiteindelijk vaststellen van het bestemmingsplan voor het WTC-gebied.

In de visie wordt beschreven en getypeerd wat de locatiekenmerken, type voorzieningen, doelgroepen en aanbod zijn voor de drie gebieden. Voor de toekomst bevat de visie tevens een richtbeeld voor de ontwikkeling van het profiel en verblijfklimaat in de binnenstad, voor de Centrale en de WTC–locatie. Voorts bevat de visie uitvoeringsmaatregelen op het gebied van organisatie en samenwerking, promotie en marketing, bereikbaarheid en verbindingen, parkeren en een flankerend programma voor de binnenstad. De visie is onderschreven door vertegenwoordigers van het georganiseerd bedrijfsleven in Leeuwarden, de binnenstad en de ontwikkelaars van de Centrale en WTC/Cambuur.

Samengevat komt het richtbeeld erop neer dat de binnenstad dé kwaliteitsplek is en blijft voor ontmoeting, verblijf, beleving en vermaak, met compleet aanbod van detailhandel, horeca en leisure, met specialisatie in bijzondere niet dagelijkse artikelen. Winkelpark de Centrale is en blijft een regiocentrum van aanbod voor doelgerichte niet dagelijkse (grootschalige) artikelen, met ondersteunende dagelijkse detailhandel, horeca en leisure. WTC/Cambuur tenslotte is (op dit moment reeds voor een belangrijk deel) en wordt een regiocentrum voor sport, grootschalige leisure, beurzen en (indoor-)evenementen, met grootschalige dagelijkse detailhandel en ondersteunende niet-dagelijkse detailhandel en horeca.

Met de uitvoering van de visie is een begin gemaakt in de vorm van onderzoek naar een gezamenlijke aanpak van marketing en promotie. Koninklijke Horeca Nederland neemt tevens deel aan het overleg. Voor de gemeente vormt de visie leidraad bij de herziening van de Detailhandelsstructuurvisie waarmee in 2019 een start wordt gemaakt en tevens bij de beoordeling van de “laddertoets” in het kader van het bestemmingsplan WTC/Cambuur.

Naast de visie heeft de gemeenteraad uitgesproken dat het in 2015 vastgestelde kader “Functionele mogelijkheden locatie WTC” het uitgangspunt vormt voor de ontwikkeling van functies die, met name in relatie tot de binnenstad en de Centrale, toelaatbaar worden geacht. Samen met het profiel dat is vastgesteld in de visie en de reeds bestaande voorzieningen zoals het expo & evenementencomplex, casino, hotel en de ijsbaan, leidt dat voor WTC /Cambuur tot een invulling van het profiel waarbij horeca wordt toegevoegd bestaande uit fast service en grootschalige restaurants die als ondersteunend aan het concept worden aangemerkt. Daarnaast wordt grootschalige dagelijkse detailhandel ontwikkeld in de vorm van supermarkten. Dat gebeurt evenwel door verplaatsing van bestaande supermarkten van de locatie Snekertrekweg en overheveling van planologische ruimte voor deze functie. Voor wat betreft niet-dagelijkse detailhandel gaat het om een invulling die merendeels ondersteunend is aan het profiel van de gebiedsontwikkeling, namelijk op het gebied van sport en spel. De overige voorgestelde detailhandel is in het kader "Functionele mogelijkheden locatie WTC e.o." toelaatbaar geacht onder de voorwaarde dat deze invulling niet de invulling van de laatste fase van winkelpark de Centrale doorkruist. Inmiddels heeft de Centrale bekend gemaakt hoe zij de laatste fase wil invullen en kan geconstateerd worden dat van overlap geen sprake is.

De invulling voldoet hiermee aan het gestelde kader "Functionele mogelijkheden c.a. van 2015" en aan het profiel "Visie profilering Leeuwarder binnenstad, de Centrale en WTC-ontwikkeling", welke op hoofdlijnen wordt onderschreven door het verenigd bedrijfsleven (Federatie en Binnenstadmanagement) in Leeuwarden en de ontwikkelaar van winkelpark de Centrale. Ten slotte moet de voorgenomen invulling mogelijk zijn in het kader van de uitgevoerde “laddertoets”. Inhoudelijk wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 4.1.

Beleidsplan Groen Gemeente Leeuwarden (2016)

In 2016 is het 'Beleidsplan Groen Gemeente Leeuwarden' vastgesteld als opvolger van die uit 1993. Met het groenbeleidsplan wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe de gemeente met het groen wil omgaan. De ambitie is om dit te doen met de inzet van de huidige middelen. Afhankelijk van de financiële mogelijkheden worden daarbij geen vaste termijnen gesteld waarin ideeën en wensen realiteit moeten worden.

De speerpunten van het groenbeleid zijn op drie pijlers gericht, te weten:

  • 1. ‘Bied ruimte aan de Mienskip’; Rijker groen door bewonersinitiatieven.
  • 2. ‘Versterk het natuurlijke en recreatieve netwerk’; Stepping Stones brengen de natuur dichterbij.
  • 3. ‘Beheer het groen slim’; Hoogwaardig waar het moet, sober waar het kan.

Algemene uitgangspunten zijn het completeren van ecologische verbindingen bij de ontwikkeling van locaties, het uitbreiden van het ecologisch beheer en het verhogen van de biodiversiteit. Het groenbeleidsplan biedt verder geen specifieke aandachtspunten voor het plangebied van dit bestemmingsplan.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (2016)

In het kader van beleidsharmonisatie voortkomend uit de gemeentelijke herindeling van 2014 is in december 2015 door de raad een hernieuwd 'Gemeentelijke Verkeers- en Vervoerplan 2016' (GVVP) vastgesteld. De ambitie in het GVVP is en blijft Leeuwarden als economisch, ruimtelijk, sociaal en cultureel centrum van Fryslân verder te ontwikkelen. Een goede bereikbaarheid van de stad is daarvoor essentieel. Het leidmotief van het verkeers- en vervoerbeleid blijft daarom: ‘de complete stad bereikbaar’. Dit plan sluit aan op dit beleid.

Parkeerbeleidsplan gemeente Leeuwarden (2015)

Op 16-11-2015 heeft de gemeenteraad het 'Parkeerbeleidsplan gemeente Leeuwarden 2015' vastgesteld. Deze parkeerbeleidsnota is de actualisatie van het parkeerbeleidsplan uit 2004. In het nieuwe parkeerbeleidsplan is voor de ontwikkeling van het parkeerbeleid in Leeuwarden aangegeven dat de komende jaren ingezet wordt op het voortzetten van het parkeerbeleid op basis van de eerder vastgelegde beleidsregels (t.a.v. de vergunninguitgifte en de procedure om te komen tot eventuele uitbreiding van de blauwe zone). Wat betreft parkeernormen geldt dat hiermee wordt vastgelegd hoeveel parkeerplaatsen bij de bouw of vergunningplichtige verbouw moeten worden gerealiseerd. De 'Nota Parkeernormen 2014 Leeuwarden', met daarin opgenomen een geactualiseerde kaart, is onderdeel van het parkeerbeleidsplan. Uitgangspunt bij de parkeernormering is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Wanneer dit ruimtelijk of financieel niet haalbaar is, kan rekening houdende met lokale omstandigheden en de omgeving maatwerk worden toegepast.

In het voorliggende plan is het bovenstaand beleid (namelijk het parkeren op eigen terrein) niet geheel realiseerbaar op piekmomenten. Daarom wordt (binnen de kaders van dit plan) een overloopparkeerterrein aan de Balthasar Bekkerwei gerealiseerd.

Reclamebeleid 2015: ‘Oog voor reclame’

Gemeente Leeuwarden heeft haar beleid met betrekking tot het aanbrengen van reclame-uitingen op en aan gebouwen en op terreinen op grond van derden en op eigen gemeentelijke grond vastgelegd in de APV en de nota ‘Oog voor reclame’. Deze nota vormt in z'n algemeenheid het toetsingskader:

  • voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor het plaatsen/aanbrengen van reclame-uitingen
  • bij de uitvoering van het welstandsbeleid (dat wordt gevoerd bij de verlening van omgevingsvergunningen voor het bouwen en waarbij gelet wordt op vormgeving)
  • het opstellen van bestemmingsplannen waarin reclame-uitingen mogelijk worden gemaakt.

In het kader van dit plan zijn aanvullende regels gesteld. Voor dit plan is een stedenbouwkundig plan opgesteld (zie Bijlage 7). In paragraaf 5.4.9 van het stedenbouwkundig plan is het beoordelingskader opgenomen voor de volgende reclame-aspecten:

  • reclamemasten;
  • gevelreclame;
  • vlaggenmasten;
  • reclame aan de stadionverlichtingsmasten.

Een deel van dit beleid is vertaald in de regels van dit plan; het overige is opgenomen in de welstandsrichtlijnen die gelijktijdig met dit bestemmingsplan worden vastgesteld.

Welstandsnota Leeuwarden (2016)

Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene wat door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief met het gemeentelijke welstandsbeleid geregeld. Dit is vastgelegd in de op 30-11-2015 door de raad vastgestelde 'Welstandsnota Leeuwarden 2016'.

Duurzaamheidbeleid en Volhoudbaarheid: 'Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad' (2011)

Leeuwarden bevordert op haar grondgebied actief het verduurzamen van de gemeente. Deze verduurzaming richt zich op een aantal aspecten waaronder klimaatmitigatie (energieverbruik), klimaatadaptatie (verantwoordelijk watergebruik en waterkwaliteit en opvangen van klimaatverandering), biodiversiteit (ecologie) en circulaire economie (zoals het beperken van afval en het richten op hergebruik). De focus ligt dus op vier themavelden. In 2011 is hiervoor de visie 'Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad' vastgesteld voor de periode totdat een definitieve omgevingsvisie voor Leeuwarden zal zijn vastgesteld door de gemeenteraad (naar verwachting in 2021). Daarna neemt de omgevingsvisie de beleidslijnen over. Aan het huidige programma is een uitvoeringsprogramma "Volhoudbaar" (2018 - 2022) gekoppeld.

  • Energiebesparing (bij (nieuw)bouw)

Het doel van de ambitieuze duurzaamheidsvisie is dat de gemeente in haar energieverbruik kan voorzien zonder gebruik van fossiele brandstoffen. Dit is tevens de landelijke lijn om in 2030 de CO2 reductie tot 49% ten opzichte van 1990 te hebben teruggebracht, om daarna de daling tot 100% in 2050 te hebben bereikt. Dit betekent dat in de nieuwe en bestaande woningbouw en bedrijfsgebouwen fors energie bespaard moet worden of dat er duurzaam opgewekte energie gebruikt wordt. Voor nieuwbouw betekent het dat de gemeente verdergaande doelen dan de eisen van het Bouwbesluit nastreeft en dat de gemeente hiervoor inspiratiebundels hanteert. Het uitgangspunt hierbij is een scherpere energienorm dan de nationale uitgangspunten. Voor warmteopties wordt aan geothermie, restwarmtegebruik, warmte uit oppervlaktewater, groengas of aan groene elektriciteit gedacht. Maar allereerst besparen op het gebruik is hoofdzaak (klimaatadaptatie).

Als energiebespaaroptie richt Leeuwarden zich ook op de openbare verlichting. De gemeente zal, daar waar het qua veiligheid vertrouwd is, streven naar energiezuinige openbare verlichting: waar niet nodig komt geen verlichting, of de verlichting wordt gedimd of gedoofd, óf er zal energiebesparende verlichting worden geplaatst.

  • Openbare ruimte

Voor de inrichting van de openbare ruimte is het 'Kwaliteitsdocument Openbare Ruimte' van de gemeente Leeuwarden leidend. Dit aangevuld met de maatregelen zoals ze in de inspiratiebundel "Duurzaamheid" worden gebruikt.

  • Water en waterecologie

Daar waar geen grootschalige functiewijzigingen zijn, is behoud en het versterken van de eventuele bestaande ecologische waarden voornamelijk aan de orde. Daar waar wel functiewijzigingen of grootschalige ingrepen plaatsvinden, wordt gestreefd naar het verbeteren van waterfuncties en het schoner maken van oppervlaktewater. Ook bebouwing kan aan het versterken van de ecologische waarde een bijdrage leveren.

Voor het opvangen van extreem veel hemelwater door de klimaatverandering zal in het gebied naar opvang of afvoeroplossingen los van de riolering moeten worden gekeken (klimaatadaptatie).

  • Circulair materiaalgebruik

Circulair materialen gebruik streeft naar het tegengaan van onnodig materiaalgebruik, gebruik van materiaal vanuit hernieuwbare oorsprong of hergebruik van materiaal. Voor elke toepassing zijn inspirerende mogelijkheden. De vereniging Circulair Fryslân kan hierbij input leveren. Materialen met een lagere ecologische voetprint of in de orde van lagere 'total costs of ownership' bieden perspectief om te gaan gebruiken

  • Biodiversiteit

We bemerken dat er afname van soortenrijkdom in flora en fauna plaats vindt. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. Bij nieuwbouwprojecten of herinrichtingsopgaven is daarom het streven om in ieder geval maatregelen te nemen om de soortenrijkdom via 'natuurinclusieve aanpak' te helpen. Denk aan nestgelegenheid en/of begroening van gevels en daken en aanplant van groen dat helpt de soortenrijkdom op oorspronkelijk peil te houden of te krijgen.

AANDACHT VOOR DUURZAAMHEID IN DIT PLAN

In het stedenbouwkundig plan is specifiek aandacht besteed aan duurzaamheid. Dit onder de noemer van klimaatbeleid. Het nationale klimaatbeleid is gebaseerd op het nieuwe VN Klimaatakkoord, dat in werking treedt in 2020. Vooruitlopend op dit akkoord zal het nieuwe kabinet een nationaal Klimaat- en energieakkoord opstellen. Het beleid richt zich op maatregelen om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen (adaptatie) en op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Vooruitlopend op deze beleidsmaatregelen biedt de herinrichting van het WTC-gebied een uitgelezen kans om deze locatie klimaat robuust en duurzaam in te richten.

Samengevat zijn de volgende maatregelen mogelijk buiten wettelijke verplichtingen:

  • omgeving groen inrichten voor infiltratie (halfverharding en grasstenen voor parkeerterreinen en voorkomen hittestress);
  • hergebruik regenwater van de daken;
  • onderzoek naar de aanleg van groene daken;
  • oppervlakkige afvoer van het regenwater naar de boezem;
  • energiebesparende maatregelen zoals bijvoorbeeld zonnepanelen;
  • plaatsen laadpalen elektrische auto's;
  • toepassen van geothermie;
  • een gesloten grondbalans;
  • toepassen van sloopmateriaal (bijvoorbeeld de voormalige vuurwerkbunkers) als fundering voor wegen en parkeren;
  • hergebruik van bestaande bestrating;
  • stimuleren van gebruik van andere vervoermiddelen dan de auto. Met name via inzet op het zo aantrekkelijk mogelijk maken van het gebied voor de fiets;
  • toepassen van veel bomen in het gebied.

Bovenstaande maatregelen worden zo mogelijk toegepast bij de uitvoering van dit plan.

Motie lichtplan WTC-gebied (2019)

Tijdens de raadsvergadering van 23 januari 2019 is met algemene stemmen een motie aangenomen (zie Bijlage 5) waarin het college verzocht wordt in het bestemmingsplan voldoende waarborgen op te nemen om lichthinder voor omwonenden uit te sluiten en om ten behoeve van het inrichtingsplan een lichtplan op te stellen en de raad daarover te informeren.

De uitwerking van de motie is in paragraaf 4.10 van deze toelichting en in de begripsbepaling en de algemene gebruiksregels van de regels van dit plan verwerkt.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor een bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de omgevingsaspecten beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plan.

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.1.1 Inleiding

De ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: ladder) is een juridisch instrument dat sinds eind 2012 is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder heeft als doel onnodige uitbreidingen van het stedelijke gebied te voorkomen en structurele leegstand tegen te gaan. Voor dat doel moet het bevoegd gezag bij de besluitvorming van nieuwe stedelijke ontwikkelingen inzichtelijk maken dat aan de ladder wordt voldaan door in de toelichting c.q. onderbouwing van ruimtelijke plannen de toepassing van de ladder te verantwoorden.

Een zorgvuldige afweging met betrekking tot de beschikbare ruimte (in de vorm van het toekennen van bestemmingen aan gronden en de hierbij behorende motiveringsvereisten) kun je en maak je heden ten dage als bevoegd gezag niet meer zonder ook verder te kijken dan bijvoorbeeld gemeentegrenzen. De ladder draagt bij aan een stukje (verplichte) bewustwording bij betrokkenen: waar zijn we met elkaar nu eigenlijk mee bezig? Is hetgeen wat we in gemeente A realiseren wel nodig omdat misschien de naastliggende gemeente B al over dergelijke voorzieningen beschikt? De ladder beoogt te borgen dat in de afweging bij verstedelijkingskeuzes naast financiële aspecten ook de factoren behoefte, mogelijkheden tot benutting van het bestaand stedelijk gebied adequaat worden meegewogen.

In het onderhavige geval is sprake van een relatief omvangrijke toevoeging en verplaatsing van supermarkten, detailhandel, horeca en leisure in een bestaand gebied waar reeds voorzieningen op het gebied van leisure, sport en horeca aanwezig zijn. Van belang is na te gaan wat de omvang van effecten is op de bestaande commercie en voorzieningen en of de ontwikkeling bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening.

4.1.2 Laddertoets (procedureel)

Voorvraag: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Allereerst moet worden vastgesteld of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De definitie van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' luidt als volgt: 'Een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Vervolgvraag: voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte?

Als is vastgesteld dat de ontwikkeling inderdaad een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, dan moet het bevoegd gezag beoordelen of de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Het gaat hierbij om de ruimtevraag in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin, waarin elders in de regio nog niet (voldoende) is voorzien. Er dient hierbij rekening te worden gehouden met leegstand bij het bepalen van de vraag (bijvoorbeeld leegstaande panden en beschikbare ruimte op bedrijventerreinen), maar ook met eventuele andere (lopende) initiatieven, die ook (deels) in de regionale ruimtevraag kunnen voorzien. De actuele behoefte moet daarbij worden aangetoond op basis van concrete gegevens. Ten aanzien van detailhandel houdt een en ander tevens in dat gemeenten bij de ontwikkeling van winkelmeters moeten aangeven op welke wijze rekening is gehouden met het tegengaan van winkelleegstand (zie ook: Kamerstukken II 2011/12, 32 660, 37, p. 1 en NvT, Stb. 2012, 388, p. 16).

De ontwikkeling is voorzien in bestaand stedelijk gebied, zodat het tweede onderdeel van artikel 3.1.6 lid 2 Bro niet aan de orde is.

4.1.3 Laddertoets (inhoudelijk)

Inleiding

In het kader van een goede ruimtelijk ordening dient onder meer de afweging te worden gemaakt of de voorziene gebiedsontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De laddertoets (d.d. 16 april 2019) is in opdracht van de Stadion Ontwikkeling Cambuur BV (hierna: SOC) uitgevoerd door de STEC-groep en aangeboden aan de gemeente Leeuwarden (zie ook Bijlage 8).

Op voornoemde versie wordt nu per voorziene functie nader ingegaan (een en ander in de volgorde zoals opgenomen in de STEC-rapportage). Hiervoor is het echter belangrijk dat eerst het totale voorziene programma nog kort aan de orde komt.

Programmering, functioneel kader en profilering

De gebiedsontwikkeling omvat een programma van 75.525 m² te verhuren bruto vloeroppervlak (hierna: bvo). In navolgende tabel treft u een verdeling aan van de functies en oppervlaktes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03022BP00-VG01_0001.png"

Tabel uit STEC-rapportage: programma WTC / Cambuur Boulevard in m2

De voorgenomen ontwikkelingen in het WTC-gebied hebben in de eerste plaats investering (bijna 100,- mln. euro), werkgelegenheid (200 fte structureel) en bezoekerseffecten (meer dan 100.000 bezoekers op jaarbasis) door het aanbod aan voorzieningen dat wordt gecreëerd. Het profiel dat - gevoegd bij reeds bestaande voorzieningen als het expo evenementen complex (25.000 m² bvo na realisatie gebiedsontwikkeling), casino, hotel en een ijsbaan - ontstaat, wordt bepaald door sport, expo/evenementen en leisure. De horeca, bestaande uit fast service en grotere restaurants kan als ondersteunend aan het concept worden aangemerkt. De commerciële opslag is een functie die al onder het regime van het vigerende bestemmingsplan toelaatbaar is. De detailhandel meters zijn merendeels ondersteunend aan het profiel, namelijk voor zover het om niet-dagelijkse detailhandel gaat op het gebied van sport en spel. Daarnaast is er nog ruimte voor twee supermarkten en kleinschalig ruimte voor overige dagelijkse detailhandel. Door de ontwikkeling zijn er daarnaast positieve effecten op het Expo- en beurscomplex te verwachten.

De invulling voldoet hiermee aan het profiel zoals opgenomen in de “Visie profilering Leeuwarder binnenstad, de Centrale en WTC-ontwikkeling” (vastgesteld door het college d.d. 1 november 2018 en door de gemeenteraad d.d. 23 januari 2019, welke op hoofdlijnen wordt onderschreven door het verenigd bedrijfsleven (Federatie en Binnenstadmanagement) in Leeuwarden en de ontwikkelaar van de Centrale. Voorts passen de functies in het ontwikkel/afwegingskader “Functionele mogelijkheden WTC e.o.” dat in juni 2015 door de gemeente is vastgesteld.

Onderverdeling naar functies

De volgende functies zullen hierna achtereenvolgens worden behandeld:

  • a. supermarkt
  • b. niet-dagelijkse en overige detailhandel;
  • c. bioscoop;
  • d. grootschalige horeca;
  • e. leisure.

a. Supermarkt

Programma

Er wordt voorzien in twee supermarkten, zijnde een Lidl en een Jumbo met een totaal van 3.852 m² winkelvloeroppervlak (hierna: wvo).

Marktruimte

Uit het STEC-rapport blijkt dat er een maximale kwantitatieve behoefte (marktruimte) is van circa 700 m² wvo tot en met 2027. 3.852 m² wvo (programma) – 700 wvo m² (behoefte) betekent in eerste instantie een tekort van 3.152 m² wvo.

Onderbouwing benodigde metrages

Door de SOC is aangegeven dat (anders dan is opgenomen in het STEC-rapport) in de ontbrekende meters wordt voorzien door elders meters planologisch uit de markt te nemen. Dat gebeurt op de locatie Snekertrekweg 21-23 in Leeuwarden, waar 5.533 m² wvo aan dagelijkse en niet-dagelijkse detailhandel aanwezig is. De locatie WTC/Cambuur bevindt zich hemelsbreed op een afstand van ca. 1 kilometer, aan de hoofdverkeersinfrastructuur in het westelijk deel van de stad. De Snekertrekweg locatie daarentegen ligt geïsoleerd in het bedrijventerrein Zwette (Spoordok) aan de Westelijke invalsweg en vervult geen specifieke rol in het bedienen van wijken en buurten in Leeuwarden.

Voor het plangebied waarin zich de locatie Snekertrekweg bevindt is in 2013 de beheersverordening “Spoordok” vastgesteld. Op de verbeelding is voor het perceel Snekertrekweg 21/23 een aanduiding 'supermarkt' opgenomen, maar geen aanduiding 'detailhandel'. Naar nu is gebleken is deze aanduiding abusievelijk niet aangebracht. In de praktijk is hier echter al vanaf 1987 sprake van een invulling met overige dagelijkse detailhandel en niet-dagelijkse detailhandel. De aanwezige detailhandel (niet zijnde supermarkten) valt om die reden onder het overgangsrecht. De maximale planologische bouwhoogte bedraagt echter meer dan de feitelijk gerealiseerde bouwhoogte. Het is om deze reden feitelijk en planologisch mogelijk meer supermarktmeters te realiseren. Door het planologisch verwijderen van de aanduiding 'supermarkt' komen hiermee voldoende vierkante meters beschikbaar die toegerekend kunnen worden aan de WTC/Cambuur locatie.

Los van de benadering op grond van planologische ruimte is in de voorgestelde invulling uiteindelijk sprake van een overschot van afgerond 1000 m² wvo ten opzichte van de geconcludeerde marktruimte en feitelijk te verplaatsen metrages aan supermarktruimte (700 m² wvo marktruimte en 2.120 m² bestaande meters wvo in het Snekertrekweg complex). Dat is in het oordeel van de gemeente een acceptabele marge op een totaal aanbod van ruim 40.000 m² wvo aan supermarktmeters in de gemeente Leeuwarden, waarbij de kwaliteitsoverwegingen en autonome ontwikkelingen als genoemd in het STEC rapport aspecten zijn die worden meegewogen. Ten slotte is de nieuwe locatie vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening sterk te prefereren boven de huidige locatie aan de Snekertrekweg.

Conclusie

Gezien de nabije ligging van de beide locaties en de planologische verplaatsing van supermarktmeters naar het WTC gebied wordt hiermee het eerdere aan meters opgelost. Wel geeft het STEC-rapport aan dat er effecten kunnen optreden ten aanzien van bestaande supermarkten, afhankelijk van de afstand tot WTC gebied met 8 – 11%. Hierbij wordt opgemerkt dat dit percentage wellicht nog iets hoger ligt in verband met de zich nog te vestigen supermarkt op de voormalige LPF-locatie. Gelet op het nieuwe verblijfsgebied dat wordt gecreëerd en de functies die hiervan deel uit maken, waaronder de supermarkten en de sluiting in hetzelfde gebied van de locatie Snekertrekweg, wordt dit vanuit het een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en ook vanuit toepassing vant de ladder van duurzame verstedelijking aanvaardbaar geacht.

b. Niet-dagelijkse en overige detailhandel

Programma

Het programma voorziet in 2.869 m² wvo niet-dagelijkse detailhandel zoals sportwinkels, een winkel in restgoederen en overige dagelijkse detailhandel (waaronder een Kruidvat), niet zijnde supermarkten.

Marktruimte niet-dagelijkse detailhandel

In het STEC-rapport van 27 maart (zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan) staat aangegeven dat er een beperkte maximale kwantitatieve uitbreidingsruimte voor niet-dagelijkse detailhandel is tot en met 2027 van circa 1.500 m² wvo. Dit zou in eerste instantie een tekort van 1.369 m² wvo op het voorziene programma (2.869 wvo – 1.500 wvo) betekenen.

Wij delen de conclusie niet, zoals opgenomen in het STEC-rapport, waarbij wordt aangegeven dat er nog sprake is van een maximale kwantitatieve uitbreidingsruimte voor niet-dagelijkse detailhandel tot en met 2027 van ca. 1.500 m² wvo. Reden hiervoor is dat wij hebben geconstateerd dat de nog niet ingevulde detailhandel meters op de Centrale niet zijn meegenomen in de berekening. Dit heeft tot gevolg dat de voorziene marktruimte van ca. 1.500 m² dan ook niet beschikbaar is. Het bestemmingsplan Leeuwarden - De Centrale en omgeving (vastgesteld in 2013) voorziet in realisatie van in totaal maximaal 44.800 m² bvo, waarvan 42.000 m² aan detailhandel en 2.000 m² andere voorzieningen (horeca en fitness). Op dit moment is er nog planologische ruimte voor de realisatie van ruim 10.000 m² bvo aan detailhandel. Recentelijk is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van 10 winkelunits van in totaal 10.010 m² bvo. De invulling is voor het merendeel bekend, het betreft uitbreiding van de bestaande vestiging van Decathlon, verplaatsing van de bestaande winkel op de Centrale van Big Bazar, vestiging van winkels uit de toegestane hoofdbranches perifere detailhandel (gerelateerd aan) wonen, huishoudelijke en luxeartikelen. Ook is in de aanvraag de vestiging van een supermarkt opgenomen.

Inmiddels is door de initiatiefnemer van het WTC/Cambuur een aangepast rapport ingediend waaruit blijkt dat men onze conclusie deelt. Het rapport van 27 maart 2019 is om die reden vervangen door het rapport van 16 april 2019 dat als Bijlage 8 bij deze toelichting is opgenomen. Inhoudelijk willen wij u op deze plaats ook nog verwijzen naar paragraaf 4.1.4 waar dieper op de materie is ingegaan.

Marktruimte overige dagelijkse detailhandel

Voor overige dagelijkse detailhandel is de berekende maximale marktruimte 1.200 m² wvo terwijl 1.114 m² wvo benodigd is.

Onderbouwing benodigde metrages niet-dagelijkse detailhandel

Zoals hiervoor onder a (supermarkt) ook al benoemd is er op de locatie Snekertrekweg 21/23 sprake van een overgangsrechtelijke situatie ten aanzien van detailhandel (niet zijnde supermarkten). Vanaf 1987 zijn er naast supermarkten verschillende detailhandelsbedrijven gevestigd (geweest) zoals de Blokker, Zeeman en Villa Happ. Nu zijn Jysk en Kruidvat daar gevestigd. Het feitelijk gebruik aan niet-dagelijkse detailhandel / overige dagelijkse detailhandel is op dit moment ca. 3.413 m² wvo.

Bij formalisering van de huidige situatie (in de vorm van een nieuw bestemmingsplan dan wel beheersverordening) zou de gemeente de planologische meters supermarkt, overige dagelijkse detailhandel en niet-dagelijkse detailhandel wederom in bestemmen, waarbij de meters niet-dagelijkse detailhandel en overige dagelijkse detailhandel uitwisselbaar zijn (conform het eerdere en huidige gebruik). Zoals eerder ook aangegeven is alleen de aanduiding 'supermarkt' opgenomen en is de aanduiding 'detailhandel' onverhoopt niet opgenomen, terwijl dit wel altijd al aan de orde was. De feitelijk gebruikte detailhandel meters kunnen dan ook, net als de meters supermarkt, worden verplaatst naar de WTC locatie als zijnde meters niet-dagelijkse detailhandel. Dit leidt tot het volgende cijfermatige overzicht:

Categorie   Programma
(m2 wvo)  
Marktruimte
(m2 wvo)  
Te verplaatsen meters
(m2 wvo)  
Saldo
(m2 wvo)  
Niet-dagelijks   2.869   0   3.413   544  
Overig dagelijks   1.114   1.200   0   86  

Met de profilering van het WTC-gebied is gekozen voor sport, leisure, (ondersteunende) horeca en evenementen. Commerciële voorzieningen op het gebied van sport en spel zijn passend binnen het profiel en hier ondersteunend aan. Ten aanzien van sport en spel zijn wij ons bewust dat de WTC ontwikkeling invloed heeft op de concurrentieverhoudingen met vestigingen in de binnenstad en de Centrale en dat dit mogelijk tot omzeteffecten zal leiden. In het bestemmingsplan zullen de condities waaronder deze functies ontwikkeld kunnen worden dan ook qua systematiek gelijk zijn aan het planologisch regime van de Centrale.

Een winkel in restgoederen betreft een type detailhandel dat nu ook al op meerdere plekken in de stad aanwezig is en daarmee niet specifiek gebonden is aan de binnenstad of de Centrale (denk bijvoorbeeld ook aan wijk- en buurtwinkelcentra). In het afwegingskader “Functionele mogelijkheden locatie WTC e.o.” wordt ten aanzien van de beoordeling of een nieuw gebruik dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan toelaatbaar is opgemerkt ten aanzien de afstemming op wijkwinkelcentra en winkelpark de Centrale “geen vestiging van primair aan de Centrale gerelateerde detailhandel toe te staan, zolang deze nog niet is afgerond. Inmiddels is formeel bekend hoe de laatste fase van de ontwikkeling van de Centrale wordt ingevuld. Van doorkruising is, met de hiervoor genoemde invulling, geen sprake. Ten slotte worden de metrages die hiervoor beschikbaar zijn planologisch verplaatst vanaf de Snekertrekweg, zodat er geen sprake is van nieuw toegevoegde meters.

Metrages niet-dagelijkse detailhandel

Gezien de planologische verplaatsing van meters niet-dagelijkse detailhandel naar het WTC gebied, en de nabije ligging van beide gebieden, wordt het voorziene programma aan niet-dagelijkse detailhandel verantwoord gevonden vanuit een goede ruimtelijke ordening. Ook voor deze verplaatsing geldt dat een en ander geborgd wordt in de planregels van dit bestemmingsplan.

Metrages overige dagelijkse detailhandel

Het voorziene programma overige dagelijkse detailhandel (1.114 m²) wvo is passend binnen de marktuitbreidingsruimte zodat medewerking verlenen aan deze functie verantwoord is vanuit een goede ruimtelijke ordening.

c. Bioscoop

Programma

Er wordt voorzien in een bioscoop van 6.057 m2 bvo, met 1.150 stoelen verdeeld over 7 zalen.

Marktruimte

Uit de marktruimteberekening volgt dat er in kwantitatieve zin marktruimte is voor maximaal 1.100 – 1.150 stoelen.

Onderbouwing benodigde metrages

Aangezien de berekening sluitend is wordt hier niet nader op dit punt ingegaan.

Conclusie

Geconstateerd wordt dat er kwantitatief gezien voldoende marktruimte is voor het realiseren van een multiplex bioscoop. De effecten op het Slieker Filmhuis worden zeer beperkt ingeschat aangezien het hier om een andere doelgroep en een ander filmaanbod gaat. Wel leidt de ontwikkeling waarschijnlijk tot een lager bioscoopbezoek bij een tweetal bestaande bioscopen in Leeuwarden. Om deze reden is in het STEC-rapport ook aandacht besteed aan de ruimtelijke effecten van het openen van de nieuwe bioscoop. Hieruit blijkt dat een ruimtelijk effect op de nog te openen Pathé bioscoop niet voor de hand ligt, gezien de moderne faciliteiten van deze bioscoop.

Met name voor de bioscopen Cinema en Tivoli (beide minder modern) worden wel nadelige effecten verwacht van zowel Pathé als de nieuwe bioscoop bij WTC. Cinema en Tivoli zouden echter voor een upgrade kunnen kiezen om hun positie te verstevigen. Daarnaast bevinden de panden van Cinema en Tivoli zich beide op een A-1 locatie omgeven door winkels en horeca en zijn voorzien van een ruime bestemming zodat ook andere invullingen (zonder procedure) mogelijk zijn. Al met al zal een mogelijke leegstand van Cinema en/of Tivoli als gevolg van de opening van de bioscoop in het WTC gebied niet leiden tot een structurele leegstand zodat dit vanuit een oogpunt van 'een goede ruimtelijke ordening' niet tot een onaanvaardbare situatie zal leiden.

d. Grootschalige horeca

Programma

Er wordt in totaal voorzien in 4.377 m² verkoopvloeroppervlak (hierna: vvo) horeca. Dit is als volgt onderverdeeld: 2.910 m² vvo restaurants en 1.467 m² vvo fast service.

Marktruimte restaurants

Uit het STEC-rapport blijkt dat middels distributieplanologisch onderzoek is bepaald dat de maximale marktruimte circa 2.500 m² vvo bedraagt. Daarnaast blijkt dat er extra marktruimte ontstaat door afgeleide bestedingen op de locatie WTC/Cambuur door de aanwezige leisure functies binnen het gebied van maximaal 720 m² vvo. Derhalve een totaal van 3.220 m² vvo. Dit betekent dat er voldoende marktruimte is voor de voorziene restaurants (3.220 m2 vvo beschikbaar – 2.910 m2 vvo programma).

Marktruimte Fast service

De maximale marktruimte voor fast service bedraagt ca. 3.150 m² vvo terwijl 1.467 m² vvo nodig is.

Onderbouwing benodigde metrages restaurants

Zoals hiervoor aangegeven past het voorziene programma kwantitatief binnen de marktruimte. Zoals ook in het STEC-rapport wordt aangeven wordt bij toevoeging van grootschalige restaurants ingespeeld op landelijke trends van schaalvergroting. In het geval van de voorziene ontwikkeling gaat het om horeca gelegenheden alle groter dan 580 m² vvo. Het voorziene wokrestaurant is zelfs 1.567 m² vvo. Het aanbod van grote restaurants is in Leeuwarden zeer beperkt, waarbij groot dan (tot nu toe) ca. 500 – 780 m² vvo bedraagt. Echt grootschalig aanbod is op dit moment dus niet aanwezig in Leeuwarden.

Duidelijk blijkt ook uit de rapportage dat er (grotendeels) sprake is van het bedienen van verschillende doelgroepen die de WTC-locatie dan wel de binnenstad bezoeken. Ondanks de verschillende doelgroepen en voldoende marktruimte is er echter een effect te verwachten op de omzet van de horeca. Hierbij wordt een negatief omzeteffect verwacht van 5%, waarvan 2.5% landt bij restaurants binnen de gemeente Leeuwarden (waaronder dus ook deels in de binnenstad) en 2.5% in de bredere regio.

Conclusie

Wij willen benadrukken dat het gemeentelijk horecabeleid (juni 2017) grootschalige horeca buiten de binnenstad alleen toestaat als het onderdeel is van een nieuwe integrale gebiedsontwikkeling (passend binnen door de gemeenteraad vastgestelde kaders). In casu is hiervan sprake en past grootschalige horeca en service bij het profiel (en het kader “Functionele mogelijkheden c.a.”).

Het voorziene programma achten wij, gelet op de nieuwe vormen van grootschaligheid van horeca restaurants die we binnen Leeuwarden zo goed als niet kennen, in samenhang met een geheel nieuw verblijfsgebied kwantitatief en kwalitatief gezien een goede toevoeging aan hetgeen Leeuwarden te bieden heeft.

Eventuele effecten op andere horeca in Leeuwarden en omgeving achten wij op basis van hetgeen in aangegeven in het STEC-rapport niet van dien aard dat dit tot gevolg zal hebben dat er sprake zal zijn van structurele leegstand in de stad dan wel regio. Vanuit een oogpunt van 'een goede ruimtelijke ordening' zal dit dan ook niet tot gevolg hebben dat er sprake zal zijn van een onaanvaardbare situatie. Mogelijk vrijkomende panden hebben, met name in de binnenstad, over het algemeen een ruime bestemming zodat er naast horeca veel meer functies mogelijk zijn.

Voor fast service is meer dan voldoende marktruimte aanwezig.

e. Leisure

Programma

Het leisure programma voorziet in totaal in een ontwikkeling van 14.851 m² bvo. Dit is exclusief de eerder behandelde bioscoop onder punt c.

Marktruimte

In het STEC-rapport wordt benadrukt dat er geen standaardmethodiek bestaat om een (kwantitatieve) behoefte te kunnen berekenen. Op basis van een benchmark is daarom inzicht gegeven in (het functioneren van) leisurefuncties in de regio. Op basis van die benchmark is een realistische inschatting gemaakt van mogelijke onder- of oververtegenwoordiging van leisurefuncties binnen de regio. Verwacht wordt dat er een behoefte is aan een grootschalig leisureconcept zoals voorzien op de WTC locatie.

Onderbouwing benodigde metrages

Anders dan bij alle hiervoor behandelde functies kan voor leisure geen berekening worden gemaakt van het aantal vierkante meters. Om deze reden vindt er een kwalitatieve beoordeling plaats (op basis van de bevindingen zoals opgenomen in het STEC-rapport). Samenvattend ziet dit er als volgt uit:

  • De intrinsieke aantrekkingskracht van een grootschalig leisureconcept is hoog door een unieke attractiewaarde.
  • De WTC-locatie ligt op een goed bereikbare locatie binnen een marktregio met ca. 1 tot 1.5 miljoen inwoners.
  • De leisuremarkt is een groeimarkt.
  • Er is momenteel geen aanbod aan leisurecentra gevestigd binnen een uur reistijd (verzorgingsgebied)., het huidige aanbod bestaat nagenoeg enkel uit soilitaire leisurevestigingen.
  • Het aantal moderne leisureconcepten is in Friesland ondervertegenwoordigd (evenals in Groningen en Drenthe). Dit terwijl er juist behoefte is aan vernieuwende leisureconcepten. Leisuredome speelt met het totaalconcept in op deze vraag naar vernieuwing.
  • Succes wordt bepaald door vernieuwende concepten (ondernemerschap) en schaalvergroting. Vooral op het gebied van schaalvergroting en daaraan gekoppeld het combineren van meerdere leisurevoorzingen onder één dak, weet het Leisuredome zich sterk te onderscheiden van het huidige aanbod.

Conclusie

Door de SOC is een opgave aangeleverd van metrages en invulling van functies (zie Bijlage 8). Hieruit blijkt dat (per april 2019) nog niet voor alle voorziene meters in een concrete invulling is voorzien. Uit de STEC-rapportage blijkt echter dat leisure een groeimarkt is, zowel in vraag als in aanbod en dat het aanbod leisure in Friesland momenteel ondervertegenwoordigd is. Om die reden achten wij het niet bezwaarlijk dat op dit moment nog niet het volledige leisureprogramma is ingevuld.

Geconstateerd wordt dat er geen leisurecentrum (minimaal 3 primaire leisurefaciliteiten onder één dak) in Friesland is gevestigd. Ook binnen een uur reistijd vanaf de WTC locatie is geen leisurecentrum gevestigd. Juist de relatief nieuwe leisureconcepten zoals een escaperoom of een indoor trampolinepark zijn in Friesland ondervertegenwoordigd. Wel zijn er de nodige kleinere leisureconcepten aanwezig in Friesland zoals bijvoorbeeld bowlingbanen en indoorspeeltuinen. De verwachting is dan ook zeer aannemelijk dat bezoekers vanuit een ruime regio op het leisurecentrum afkomen. Dit brengt met zich mee dat ook mogelijke economische en ruimtelijke effecten verdeeld worden over een zeer groot verzorgingsgebied.

Wij onderschrijven hetgeen hierover is opgemerkt in het STEC-rapport, dat een specifiek verdringingseffect op bepaalde leisurefuncties in steden en dorpen dan ook beperkt zal zijn. Wij erkennen dat het nieuwe leisurecentrum mogelijk zal leiden tot extra concurrentie binnen een specifieke branche of nichemarkt. Maar, ook hiervoor geldt dat het hier een zeer groot verzorgingsgebied betreft.

Gezien het voorgaande zijn wij van mening dat de voorziene ontwikkeling van het leisurecentrum niet tot gevolg zal hebben dat er sprake zal zijn van structurele leegstand in de stad dan wel regio en dat dit vanuit uit een oogpunt van 'een goede ruimtelijke ordening' niet tot een onaanvaardbare situatie zal leiden.

4.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking versus ontwikkelruimte De Centrale

In het In het ladderonderzoek voor duurzame verstedelijking (zie Bijlage 8) is het volgende geconcludeerd ten aanzien van de niet-dagelijkse detailhandel: "Uit het distributieplanologische onderzoek volgt een beperkte uitbreidingsvraag. Uitgaande van het totale gevestigde winkelaanbod aan niet-dagelijkse detailhandel in Leeuwarden (peildatum 1 januari 2018) volgt een uitbreidingsvraag voor niet-dagelijkse detailhandel van circa 1.500 m2 winkelvloeroppervlakte (wvo) tot en met 2027. Het beoogde programma is groter; bovendien beschikt Leeuwarden over bestaande plancapaciteit op De Centrale. We concluderen dat er geen behoefte is aan uitbreiding van niet-dagelijkse detailhandel."


Het STEC-rapport geeft geen verdere analyse van het uiteindelijk beeld dat ontstaat als het WTC/Cambuur-project gerealiseerd wordt en De Centrale de laatste fase aan harde plancapaciteit realiseert. Daarover gaat het in deze paragraaf 4.1.4.


Bestemmingsplan Leeuwarden - De Centrale en omgeving

Het bestemmingsplan Leeuwarden - De Centrale en omgeving (vastgesteld in 2013) maakt de realisatie van in totaal maximaal 44.800 m² bvo, waarvan 42.000 m² aan detailhandel, 800 m² horeca 1 en 2 plus automotive en 2.000 m² andere voorzieningen (horeca en fitness) mogelijk. Er is nog ruim 10.000 m² bvo, c.q. 7.125 m ² wvo aan niet-dagelijkse detailhandel mogelijk op grond van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is dit benoemd als (verruimde) perifere detailhandel Centrale I, II en III (hieronder niet begrepen detailhandel in ABC-goederen, grove bouwmaterialen en brand -en explosiegevaarlijke stoffen).


Recente aanvraag omgevingsvergunning

Recentelijk is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van in totaal 11.890 m² bvo / 8.471 m² wvo aan winkelruimte voor niet-dagelijkse detailhandel en een supermarkt. Het gaat om de laatste fase van de ontwikkeling van De Centrale. In de bouwaanvraag wordt die ruimte als volgt ingevuld:

  • 1. realisatie van een supermarkt. Dat mag op grond van een raadsbesluit op voorwaarde dat het een verplaatsing betreft van bestaande meters supermarktruimte ( waarbij een evenwichtige spreiding over de stad gehandhaafd blijft). Het gaat om 1.846 m² bvo, zijnde 1.315m² wvo);
  • 2. verplaatsing van een bestaande winkel op De Centrale in restgoederen van 1.304m² bvo, zijnde 929 m² wvo;
  • 3. uitbreiding van een bestaande winkel in sportartikelen met 781m² bvo, zijnde 556 m² wvo;
  • 4. verplaatsing van een winkel in woonartikelen van elders uit Leeuwarden van 1.215m², zijnde 866m² wvo;
  • 5. vestiging van een woonwinkel van buiten Leeuwarden van 3.408m² bvo, zijnde 2.428 m² wvo;
  • 6. kleine units (incl. opslag), nader te bepalen, van in totaal 3.336 m² bvo, zijnde bij elkaar 2.377 m² wvo.

Aard   Bvo m²   Wvo m²   Categorie Laddertoets  
Supermarkt   1.846   1.315   Supermarkt  
Verplaatser Centrale   1.304   929   Niet-dagelijkse detailhandel  
Uitbreiding sportwinkel   781   556   Niet-dagelijkse detailhandel  
Verplaatser leeuwarden   1.215   866   Niet-dagelijkse detailhandel  
Vestiging woonwinkel   3.408   2.428   Niet-dagelijkse detailhandel  
Kleine units   3.336   2.377   Niet-dagelijkse detailhandel  
Totaal   11.890   8.471    

De totale gewenste ruimte is 11.890 m2 bvo (afgerond 12.000 m² bvo) / 8.471 m² wvo. De nog beschikbare planologische ruimte voor uitbreiding van niet-dagelijkse detailhandel bedraagt evenwel afgerond 10.000m² bvo, oftewel 7.125 m² wvo. Het getal van 12.000 m² dat hier en daar "rondzingt" heeft dus betrekking op de totale voorziene ontwikkeling op De Centrale uitgedrukt in bvo (dus inclusief supermark),mogelijk gebaseerd op de bouwaanvraag.


Het verschil met de ingediende bouwaanvraag is dat de ontwikkelaar ervan uitgaat dat de supermarktmeters 'bovenop' de toegestane meters detailhandel komen en de gemeente de bestemmingsplanruimte van 44.800 m² bvo niet wil overschrijden, met andere woorden, de ruimte (qua vierkante meters) moet binnen het bestemmingsplan worden gevonden.


STEC berekent dat er los van De Centrale nog een beperkte marktruimte voor niet-dagelijkse detailhandel is van 1.500m² wvo. Als die ruimte verrekend wordt met de te realiseren meters op De Centrale (7.125 m² wvo) dan blijft er voor niet-dagelijkse detailhandel 5.625m² wvo over aan overschot in de berekende marktruimte.


Wat wordt de meest waarschijnlijke invulling van de nog beschikbare 7.125² wvo op De Centrale?

  • Ten eerste is er de wens naar de vestiging van een supermarkt. Aan de vestiging van een supermarkt op De Centrale wil de gemeente meewerken onder dezelfde condities zoals die gelden in het westen van de stad (zoals het dit plangebied WTC/Cambuur), via het verplaatsen van bestaande meters en middels een bestemmingsplan. Er worden geen supermarktmeters toegevoegd en de meters gaan af van de ruimte voor niet-dagelijkse detailhandel.
  • Ten tweede gaat het om een interne verplaatser op De Centrale (Big Bazaar), die geherhuisvest wordt in verband met de geplande laatste fase van ontwikkeling van De Centrale.
  • De derde uitbreiding betreft de vergroting van een bestaande sportwinkel op De Centrale. Het betreft een segment dat ook goed past in het profiel van de gebiedsontwikkeling WTC/Cambuur (sport en spel), maar waarvan geldt dat het niet op de weg ligt van de overheid om concurrentieverhoudingen te regelen. Deze overlap in profiel is eerder door de gemeente geaccepteerd en ook in overleg met de provincie (ambtelijk) akkoord bevonden.


De verplaatser uit Leeuwarden (woonartikelen, eerder gevestigd op de Snekertrekweg) en de vestiging van een woonwinkel van buiten Friesland vallen onder de woningbranche, een categorie die niet is voorzien in dit plangebied van de gebiedsontwikkeling WTC/Cambuur.


De invulling van de kleine units is niet bekend, maar zal moeten passen binnen de (verruimde) perifere detailhandel zoals deze op basis van het bestemmingsplan is toegestaan op De Centrale.


Conclusies

  • 1. Het overschot aan berekende marktruimte bedraagt geen 12.000 m² bvo, maar 10.000 m² bvo (7.125 m² wvo) aan harde planologische ruimte op basis van het bestemmingsplan Leeuwarden - De Centrale en omgeving. Indien de berekende 1.500m² wvo aan marktruimte (STEC) hiervan wordt afgetrokken resteert nog een overschot van 5.625 m² wvo. Na aftrek van de voorziene supermarkt (1.315 m²wvo) resteert nog een overschot van 4.310 m². Tevens kan het verschil tussen de benodigde ruimte voor niet-dagelijkse detailhandel op de locatie WTC/Cambuur en de aanwezige meters niet- dagelijkse detailhandel op de Snekertrekweg hierop nog in mindering worden gebracht (er komen minder meters terug 3.413 m² wvo - 2.869 m² wvo = 544 m² wvo), zodat het overschot uitkomt op 3.766 m² wvo.
  • 2. Het totale aanbod aan niet-dagelijkse detailhandel is begin 2018 218.500 m² wvo in Leeuwarden. Als daaraan het berekende overschot onder I (3.766 m² wvo) aan wordt wordt toegevoegd, is dit overschot minder dan 1,75 % van het totale aanbod. Dat betekent dat de marktruimte volledig is ingevuld, met een aanvaardbare marge.
  • 3. Bij de feitelijke ontwikkeling is er inhoudelijk een overlap in het profiel van De Centrale en WTC/Cambuur op het gebied van sport. Daarbij mag worden verwacht dat de structuur van de niet-dagelijkse detailhandel in Leeuwaren en omgeving niet ontwricht zal worden, c.q. dat hiermee de structurele leegstand van winkels op De Centrale en daarbuiten niet zal toenemen.
4.1.5 Eindconclusie

De gemeente geeft zich er rekenschap van dat door de toevoeging van het programma, qua orde van grootte vergelijkbaar met de Centrale, zich effecten gaan voordoen op bestaande leisure, detailhandel en horeca in Leeuwarden en Fryslân. De effecten kunnen zich, in termen van omzetverlies, voordoen in de binnenstad, op de Centrale en in mindere mate in de regio. Omdat de ontwikkeling leidt tot een maatschappelijk gewenste situatie (stadion), belangrijke investeringen in een binnenstedelijk gebied, wat de nodige positieve werkgelegenheidseffecten met zich meebrengt en het WTC gebied en complex een transformatie ondergaat die voor continuïteit en ontwikkeling van wezenlijke betekenis is, worden de positieve effecten per saldo hoger ingeschat.

Om de mogelijke negatieve effecten te mitigeren en om synergie te bewerkstelligen in de toekomstige drie verblijfsgebieden is in de visie “Profilering Leeuwarder binnenstad, de Centrale en WTC-ontwikkeling” een pakket maatregelen voorzien, waaronder ook de agenda binnenstad 2019 - 2022. Hiermee achten wij het geheel van de voorziene ontwikkeling in het WTC gebied vanuit zowel de ladder voor duurzame verstedelijking als vanuit de bredere context van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Verkeer

Bij de ontwikkeling van het WTC/Cambuur wordt rekening gehouden met een toename van het verkeer.

RHDHV heeft onderzoek gedaan naar de bestaande en de toekomstige verkeerssituatie (zie Bijlage 10). In dat onderzoek stonden twee vragen centraal:

  • hoe verloopt de verkeersafwikkelingen bij de thuiswedstrijden van Cambuur in de toekomstige situatie (2030) zonder dat het bestemmingsplan wordt uitgevoerd;
  • hoe verloopt de verkeersafwikkeling in de toekomst bij een situatie mét uitbreiding van de voorzieningen. Deze laatste vraag gaat vooral over hoeveel verkeer de nieuwe voorzieningen zoals leisure, onderwijs, horeca en winkelen zullen aantrekken.

RHDHV heeft hiervoor gebruik gemaakt van het verkeersmodel van Leeuwarden dat eerder is ontwikkeld. Dit model is aangepast voor de situatie in 2018. Als prognosejaar is 2030 gehanteerd. De modelmatige doorrekening van de verkeerstromen is uitgevoerd op een aantal belangrijke wegvakken. Daarbij is gekeken naar:

  • de etmaalintensiteiten van de reguliere situatie (referentiesituatie);
  • intensiteiten als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen.

Dit is in beeld gebracht op etmaalbasis en voor een wedstrijdsituatie op vrijdagavond in vergelijking met een reguliere avondspits. Hieronder zijn in tabel 2 de verwachte verkeersintensiteiten op de beoordeelde wegen voor de situatie in 2030 in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03022BP00-VG01_0002.png"

Op basis van boventaande tabel kan het volgende worden afgeleid:

  • De totale verkeersproductie in het WTC-gebied neemt toe. Deze verspreidt zich over de oostkant (Heliconweg) en westkant (Slauerhoffweg) van het plangebied.
  • Op etmaalbasis gezien groeit de hoeveelheid verkeer aan de oostkant met name in het noordelijke deel van het plangebied.
  • Aan de westkant (Slauerhoffweg) zit de groei van het gemotoriseerd verkeer met name op het stuk van de Slauerhoffweg tussen de rotonde ter hoogte van de Balthasar Bekkerwei in zuidelijke richting. De intensiteiten nemen daar toe met enkele duizenden voertuigen per etmaal. Ook op de andere wegen in het gebied nemen de intensiteiten toe. Maar hoe verder van het gebied af hoe lager de toename in intensiteiten als gevolg van dit bestemmingsplan.

Op basis van bovenstaande cijfers heeft RHDHV onderzocht welke gevolgen deze verkeerstoename heeft voor het bestaande wegennet en de bestaande kruispunten. Uitgangspunt in het onderzoek is dat de verkeersafwikkeling die voor de referentiesituatie in 2030 zonder ontwikkeling van het WTC/Cambuurgebied wordt verwacht , niet slechter wordt door de toevoeging van de gebiedsontwikkeling WTC/Cambuur.

Uit het modelmatig onderzoek (met zgn. microsimulaties) komt een aantal knelpunten voor de verkeersituatie in 2030 met gebiedsontwikkeling naar voren:

Met gebiedsontwikkeling maar zonder voetbalwedstrijd:

  • Het verkeer kan zich in de ochtendspits op de hoofdwegenstructuur redelijk afwikkelen. Er ontstaan wel wachtrijen voor het kruispunt Westeinde de stad uit, die ook voor terugslag naar het Europaplein zorgen.
  • Het beeld in de avondspits laat zien dat er minder stagnatie is rondom het kruispunt Westeinde dan tijdens de ochtendspits. Het verkeer kan hier redelijk goed verwerkt worden. Wel blijkt uit de simulaties dat de wachtrijen op de Heliconweg toenemen richting het Europaplein.

Met gebiedsontwikkeling en met voetbalwedstrijd:

  • Voorafgaand aan een voetbalwedstrijd kan de infrastructuur het verkeer op het merendeel van de wegvakken goed verwerken. Het linksafvak bij het kruispunt Westeinde staat vol, waardoor de rechtdoorgaande strook stad uit wordt geblokkeerd. Mogelijk ontstaat hierdoor terugslag naar het Europaplein.
  • Na de wedstrijd ontstaan bij de uitgangen van de parkeerterreinen wachtrijen. De bypass in de rotonde bij de Slauerhoffweg zorgt er voor dat het verkeer hier redelijk snel kan uitrijden. De extra aansluiting bij het Wetterskip zorgt ervoor dat het verkeer bij de rotonde vanaf de Balthasar Bekkerwei beter af kan rijden. Uit de simulatie blijkt dat de rechtsaffer op de Slauerhoffweg richting het Europaplein druk is door de grote stroom verkeer na een wedstrijd. Het gevolg is dan dat de aansluiting Wetterskip vastloopt.
  • Daarnaast worden er in de huidige situatie ook een aantal knelpunten ervaren die niet direct naar voren komen in de microsimulaties. Het gaat hierbij o.a. om het moeilijk kunnen oprijden van de Harlingerstraatweg vanuit de Bilderdijkstraat.

Op basis van de bevindingen uit de simulaties komen een aantal knelpunten naar voren zoals die hierboven zijn beschreven. Daarnaast worden er in de huidige situatie ook een aantal knelpunten door de omgeving ervaren die niet direct naar voren komen in de microsimulaties. Het gaat hierbij o.a. om het moeilijk kunnen oprijden van de Harlingerstraatweg vanuit de Bilderdijkstraat. Voor het aanpakken van de knelpunten worden de volgende oplossingsrichtingen voorgesteld.

Harlingerstraatweg

Om de gesignaleerde knelpunten op de Harlingerstraatweg op te lossen wordt in ieder geval uitgegaan van een extra rijstrook aan de oostkant van de kruising (busbaan oplossing). In overleg met de belanghebbenden wordt nader onderzoek verricht om te kijken welke maatregelen er op de streng Westeinde-Europaplein genomen moeten worden om de bereikbaarheid van de woonwijken mogelijk te verbeteren.

Slauerhoffweg

  • Aansluiting Wetterskip - Realisatie verkeersplein WTC-Balthasar Bekkerwei-Slauerhoffweg. Door een tweede aansluiting te creëren naar de Zwette en een onafhankelijke aansluiting naar o.a. de Elfstedenhal wordt de druk op de bestaande rotonde verlicht. Dit komt de doorstroming ten goede.
  • Extra bypass rotonde WTC-Balthasar Bekkerwei-Slauerhoffweg - Op wedstrijddagen is te zien dat hier bij het uitrijden een bypass vanaf het WTC-terrein in noordelijke richting gewenst is. Deze bypass is echter nadelig voor fietsverkeer. Daarom stellen we voor om een ruimtereservering aan te houden voor deze bypass zodat deze in de toekomst indien nodig aangelegd kan worden.

Aanleg ontsluiting 'uit'-supporters vlak na de Slauerhoffbrug

Deze wordt aangelegd om het uitpubliek tijdens wedstrijden indien nodig gescheiden van het thuispubliek te kunnen afwikkelen. Bij grote evenementen op het WTC kan deze aansluiting eventueel ook gebruikt worden om verkeer vanaf de Westelijke Invalsweg met verkeersregelaars hierheen te leiden.

Toegankelijkheid Schrijversbuurt bij evenementen verbeteren

Het in- en uitrijden van de Schrijversbuurt is ook nu al op drukke momenten niet optimaal. Dit komt niet direct naar voren uit de microsimulaties. Maar dat wil dus niet zeggen dat deze problemen zich niet voordoen. Naast de hier voorgestelde maatregelen gaan we in overleg met de belanghebbenden dan ook

nog onderzoeken welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om de bereikbaarheid van de

Schrijversbuurt voor nu en de toekomst te kunnen verbeteren.

Opstellen mobiliteitsplan

Op basis van de simulaties en bevindingen vanuit de omgeving zijn infrastructurele maatregelen voorgesteld. De maatregelen zijn gedimensioneerd op dagelijkse spitsperioden en de piek. Bij voetbalwedstrijden en grote evenementen moet worden geaccepteerd dat er enige hinder is. De inzet is

dit beheersbaar te houden door de volgende mobiliteitsmaatregelen:

  • Inzet van verkeersregelaars;
  • Het stimuleren van fietsgebruik;
  • Goede bewegwijzering;
  • Openbaar vervoersregelingen

Conclusie

Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de bestaande verkeersinfrastructuur en de verkeersregelinstallatie op het kruispunt Westeinde op onderdelen moeten worden aangepast. Voor zover binnen de bestaande geldende bestemmingsregelingen in aangrenzende plangebieden niet voldoende ruimte aanwezig is, is in dit bestemmingsplan de betreffende verkeersbestemming vergroot, zodat alle noodzakelijke maatregelen kunnen worden uitgevoerd. Het is mogelijk dat het aanvullend onderzoek naar de huidige verkeerssituatie ter hoogte van de ontsluitingen van de wijken Westeinde en Schrijversbuurt leidt tot extra maatregelen. Deze moeten worden betrokken bij de besluitvorming over de maatregelen die noodzakelijk zijn in verband met de gebiedsontwikkeling WTC/Cambuur, zoals die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

4.2.2 Parkeren

Autoparkeren

Met het oog op de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt is een parkeerbalans opgesteld (Bijlage 11). In een parkeerbalans wordt onderzocht welke parkeerbehoefte op een bepaald moment van een dag in de week wordt verwacht (ochtend, middag of avond) en hoeveel parkeerplaatsen op dat moment beschikbaar zijn.

Uitgangspunten

Bij het bepalen van het aantal noodzakelijk geachte parkeerplaatsen hanteert de gemeente de CROW-normen van 2018 (CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen'). Voor de parkeerbalans wordt gerekend met de gemiddelde parkeernorm van de CROW (CROW werkt met een lage en hoge norm).  De normen kennen voor sommige functies een grote bandbreedte tussen laag en hoog. Het gebruik kan hierdoor in de praktijk wat hoger maar ook wat lager zijn. De aanwezigheidspercentages voor bezoek Leisure en bioscoop is tijdens wedstrijddagen 's avonds op 50% gezet en op zondagmiddag 40%.  Dit is op basis van ervaringen in Kerkrade (vergelijkbaar met Leeuwarden)  omdat het CROW hier geen cijfers voor heeft.

Het is uiteraard niet zo dat de berekende gemiddelde parkeerbehoefte voor elk van de bestemmingen op ieder tijdstip geldt. Een parkeerbalans geeft een vrij nauwkeurige inschatting van het gebruik van de parkeerplaatsen afhankelijk van de functie en het tijdstip van de dag. Zo is er bij de functie 'winkels' met name 's ochtends en 's middags behoefte aan parkeerruimte, terwijl de behoefte bij bijvoorbeeld bioscopen en fitness over het algemeen in de avonduren geldt. In het rekenmodel wordt daarom met aanwezigheidspercentages gewerkt.

Bewoners en bedrijven hebben gewezen op de effecten van de toekomstige parkeersituatie wanneer het WTC/Cambuur-terrein niet langer te allen tijde openbaar toegankelijk is: zij verwachten dat in dat geval veel parkerende auto's van werkforenzen op parkeerplaatsen in de straten van de wijken of op de parkeerplaatsen van bedrijven zullen parkeren om op deze manier de parkeergelden in het centrum te vermijden. Om dit ongewenst gedrag zoveel mogelijk te beperken zal een blauwe zone worden ingesteld in het WTC/Cambuur-gebied in plaats van betaald parkeren. Uitwijkgedrag wordt dan tot een minimum beperkt. Net als in de huidige situatie blijft woon-werkverkeer wel een aandachtspunt. Mogelijk wordt de overlast veroorzaakt door woon-werkverkeer beperkt wanneer de parkeergarage Tesselschadestraat is gerealiseerd. Voor bedrijven geldt dat zij er ook voor kunnen kiezen om het eigen terrein af te sluiten.

Ter verduidelijking van het uitgangspunt dat gebruik is gemaakt van de gemiddelde parkeernorm van de CROW het volgende. In het parkeerbeleidsplan van de gemeente Leeuwarden is opgenomen dat bij het opstellen van een mobiliteitsplan afgeweken mag worden van de maximale parkeernorm. De minimale parkeernorm moet altijd worden aangehouden. In dit geval zijn we uitgegaan van de gemiddelde parkeernorm van de CROW temeer omdat we ook geen rekening houden met combinatiebezoek (bijvoorbeeld bezoek supermarkt en Action, zelfde auto, maar in de parkeerbalans gerekend met twee parkeerplekken). Daarnaast hebben we de parkeerbalans robuust gehouden zodat dit ook bij een wat hogere parkeerbehoefte niet direct tot problemen leidt.

Verduidelijking van de parkeerbalans: De CROW werkt met aanwezigheidspercentages. Dubbelgebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk. Parkeerplaatsen van bijvoorbeeld de school kunnen in de avonduren en in de weekenden worden gebruikt door bezoekers van de bioscoop. Daarnaast is het uitgangspunt dat er bij voetbalwedstrijden geen groot evenement in het WTC plaatsvindt. Het berekende aantal benodigde parkeerplaatsen van 6630 stuks houdt hier geen rekening mee. In de opgestelde parkeerbalans (zie Bijlage 11) zijn de aanwezigheidspercentages van de CROW verwerkt, evenals het uitgangspunt dat er tijdens voetbalwedstrijden geen groot evenement in het WTC plaatsvindt. Daarmee is de werkelijke behoefte aan beschikbare parkeerplaatsen veel lager.

Conclusies:

Uitgangspunt is dat - in overeenstemming met het gemeentelijk parkeerbeleid - de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling kan worden opgevangen op het eigen terrein. Uit de parkeerbalans (Bijlage 11) blijkt dat op het terrein zelf met 2300 parkeerplaatsen niet altijd voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

  • Op dagen dat er geen wedstrijden worden gespeeld en geen evenementen in het WTC-gebouw worden georganiseerd (circa 80% van het jaar) is er op het WTC–terrein zelf (2300 parkeerplaatsen) voldoende plek om te parkeren. In 20% van de tijd is er behoefte aan overloop.
  • Tijdens dagen waarbij het stadion voor een voetbalwedstrijd wordt gebruikt of wanneer activiteiten in het WTC-gebouw worden georganiseerd biedt het WTC-terrein onvoldoende ruimte. Het gaat om minder dan 20% van de tijd.
  • Samen met de beschikbare parkeerplaatsen op de overloopterreinen is er wel op ieder moment van de week voldoende parkeercapaciteit.
  • Omdat uit de parkeerbalans blijkt dat op het drukste moment van de week, de zaterdagmiddag met een evenement in het WTC, nog ruim 300 parkeerplaatsen over zijn, is de parkeerbalans robuust.

Fietsparkeren

Voor het fietsparkeren wordt gerekend met de fietsparkeernormen zoals die zijn vastgesteld door het CROW. Voor het gehele gebied is een parkeerbalans opgesteld op basis van het programma dat in het gebied gerealiseerd wordt gerelateerd aan de bezettingsgraden per dagdeel conform de systematiek zoals deze ook is toegepast voor de parkeerbalans voor het autoverkeer. In onderstaande tabel is deze balans beschreven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03022BP00-VG01_0003.png"

In het gebied zullen de fietsparkeerplaatsen verspreid bij de verschillende voorzieningen aangebacht worden. Uitgangspunt hierbij is dat bij de dagelijkse voorzieningen stallingen met goede aanbindvoorzieningen worden aangebracht. Voor de extra capaciteit die nodig is voor evenementen zullen ook tijdelijke voorzieningen gecreëerd worden waar fietsers hun fiets veilig en goed kunnen stallen.

Op basis van bovenstaande balans zullen er minstens 1765 vaste plekken worden gecreëerd voor dagelijks gebruik en zal de extra capaciteit benodigd voor wedstrijden en evenementen (piekmomenten) met tijdelijke voorzieningen geregeld worden. Indien blijkt dat in de praktijk de behoefte aan stallingen bij met name evenementen en wedstrijden groter is dan de gehanteerde normen zullen we hier de aantallen op aanpassen.

Conclusie

Op basis van de berekeningen in de parkeerbalansen blijkt dat het autoparkeren binnen het plangebied en de openbare parkeerplaatsen in de omgeving kan worden opgevangen. Voor de fietsen worden voldoende stallingsmogelijkheden gerealiseerd.

4.2.3 Consequenties van de groei van het verkeer en de parkeerbehoefte

Uitgangspunt is dat de verkeersafwikkeling aan de westkant van de stad niet verslechtert door de ontwikkelingen in het WTC/Cambuur-gebied. Aan de hand daarvan zijn aanpassingen aan het verkeerssysteem bedacht en ontwikkeld om te borgen dat verkeersafwikkeling in 2030 niet minder goed verloopt dan in de huidige situatie. Op basis van de doorrekening zijn er aanvullende maatregelen nodig om de huidige verkeersafwikkeling op het huidige niveau te kunnen handhaven. Het gaat hierbij om:

  • de aanleg van een extra aansluiting op de Slauerhoffweg ter hoogte van het Wetterskip;
  • een extra ontsluiting op de Slauerhoffweg voor de uitsupporters ter hoogte van het stadion (tevens te gebruiken tijdens grote evenementen);
  • het aanleggen van een parkeerterrein op het bedrijvenpark de Zwette;
  • het vergroten van de capaciteit van kruispunt Westeinde door aanpassing van de verkeerslichten en een optimalisatie van de rijstrookindeling.

In het bestemmingsplan is de noodzakelijke ruimte gereserveerd om de aanpassingen in het verkeerssysteem uit te kunnen voeren. Al deze maatregelen zijn opgenomen in het bestemmingsplan en zorgen voor het in stand houden van het huidige niveau van de verkeersafwikkeling na realisatie van het programma. Daarmee is de gebiedsontwikkeling rond Cambuur/WTC op het gebied van verkeer voldoende gewaarborgd. De kosten voor het uitvoeren van de noodzakelijke aanpassingen zijn gedekt binnen het project.

In de huidige situatie - dus los van dit bestemminsplan - worden met name in de spits door de bewoners en bedrijven ook knelpunten ervaren. In de werkgroep 'Infra' onderzoeken bewoners en bedrijven samen met de gemeente de mogelijkheden voor optimalisatie van de verkeerssituatie rondom het WTC/Cambuur-gebied. Ook de optimalisatie van de rijstrookindeling bij Westeinde wordt door de werkgroep nog nader onderzocht. De uitkomsten worden in het najaar van 2019 ter besluitvorming aan de raad voorgelegd.

De gebiedsontwikkeling Cambuur/WTC kan onafhankelijk van de uitkomsten van dit proces worden uitgevoerd aangezien het hier gaat om een verbetering van de verkeersafwikkeling ten opzichte van de huidige situatie.

4.3 Erfgoed

Wettelijk kader

In de Wro is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle belangen behelst. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend. In het Bro is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”. De eis cultureel erfgoed mee te laten wegen in de ruimtelijke ordening is vastgelegd in diverse internationale verdragen, nationale wet- en regelgeving en beleid.

De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in de bepalingen van het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.3.1 Archeologie

Algemeen

Ter implementatie van het verdrag van Mata in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze wet verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het stellen van specifieke voorwaarden middels een omgevingsvergunning voor aanleg- en bouwactiviteiten.

De Erfgoedwet (voluit Wet van 9 december 2015, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed) is een wet gericht op de bescherming van (erfgoed) collecties van nationaal belang. De wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De wet is op 1 juli 2016 in werking getreden. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie.

Provinciaal beleid

Uitvoeringsprogramma Weardefol Fryslan 2016-2019 In december 2015 hebben Provinciale Staten het Uitvoeringsprogramma Weardefol Fryslan 2016-2019 vastgesteld. In dit programma is vastgelegd wat de provincie als haar beleidstaken op het gebied van archeologie ziet en hoe ze deze gaat uitvoeren.

Een betere bescherming van het bodemarchief vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de provincie Fryslân het initiatief genomen om het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1.500 n Chr).

De archeologische adviezen op de FAMKE zijn gebaseerd op kennis van al bekende archeologische terreinen en op zogeheten archeologische verwachtingen, die op hun beurt weer gebaseerd zijn op bronnen als de bodemkaart, veldwerk en literatuurstudie.

Gemeentelijk beleid

De gemeente heeft met de Nota Archeologische Monumentenzorg Leeuwarden (AMzL) 2018 de archeologische koers die al in 2008 was ingezet, voor de komende jaren opnieuw vastgesteld. Met een eigen archeologisch beleidsplan maakt de gemeente de eigen keuzes voor alle betrokkenen helder. Ze brengt duidelijk naar voren hoe en waarom de gemeente zorg draagt voor haar kwetsbare bodemarchief en welke consequenties dat heeft. Dit beleid is afgestemd met de provincie, maar geeft wel een eigen invulling aan de manier waarop Leeuwarden omgaat met archeologie.

De archeologische waardenkaart maakt deel uit van het beleid en is op 14 februari 2017 herzien vastgesteld door het college.

Verordening tot wijziging van de Erfgoedverordening gemeente Leeuwarden Op 13 februari 2017 heeft de gemeenteraad de "verordening tot wijziging van de Erfgoedverordening gemeente Leeuwarden" vastgesteld. Daarin zijn onder andere de regels met betrekking tot de bescherming van archeologische (verwachtings)gebieden aangepast. Aanleiding daarvoor was de herziening van de archeologische waardenkaart.

De archeologische (verwachtings)waarden van zowel het oude als nieuwe grondgebied zijn deels herzien en aangepast op basis van onderzoek en voortschrijdend inzicht. Zo zijn er terreinen afgewaardeerd of zelfs vrijgegeven, maar ook hebben er voor enkele locaties correcties naar een hogere bescherming plaatsgevonden. De vrijgestelde diepte voor bodemingrepen is gewijzigd en volledig toegespitst op het type archeologisch (verwachtings)gebied.

De regels met betrekking tot het behoud van archeologische terreinen zijn aan de nieuwe situatie aangepast en in de Erfgoedverordening vastgelegd.

Toetsing

In onderstaande figuur is een uitsnede van het bestemmingsplan Partiële herziening Archeologie weergegeven, waarop aangegeven is welke waarden in het bestemmingsplangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03022BP00-VG01_0004.png"

Uitsnede bestemmingsplan Partiële herziening Archeologie gemeente Leeuwarden

Het plangebied ligt landschappelijk gezien ter hoogte van de voormalige Middelzee. Dit is van oudsher een laag gelegen, nat en dus slecht bewoonbaar gebied geweest. Het plangebied heeft daardoor geen archeologische verwachtingswaarde. Het gebied is wat archeologie betreft ‘vrijgegeven’ en er geldt geen onderzoeksplicht. Bij bodemingrepen van welke aard dan ook is vooraf geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Conclusie

Ten aanzien van het archeologisch aspect bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

Wettelijk blijft iedere initiatiefnemer bij het verrichten van bodemingrepen desalniettemin verplicht om het bevoegd gezag (i.c. het college van burgemeester en wethouders) in kennis te stellen van bodemvondsten die van belang kunnen zijn.

4.3.2 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

In de publicatie 'Grutsk op 'e Romte' heeft Provinsje Fryslân de landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Via de Verordening Romte Fryslân 2014 heeft de provincie de doorwerking van de provinciale belangen uit 'Grutsk op 'e Romte' in ruimtelijke plannen van gemeenten binnen Fryslân geborgd.

Inventarisatie

In en nabij het plangebied zijn de volgende cultuurhistorisch waardevolle elementen geïnventariseerd:

  • Nabij de Slauerhoffweg en langs de Balthasar Bekkerwei ligt een waterloop als restant van de Swette, een waterloop die eeuwenlang de grens vormde tussen Oostergo en Westergo. Deze waterloop bevindt zich oostelijk van Harlingertrekweg 86 en 87. In historisch perspectief is deze grenssloot van belang. Binnen het plangebied ligt een kort stukje van de Swette. Dit stukje verdwijnt als gevolg van de planontwikkeling. In het kader van het stedenbouwkundig plan is het niet mogelijk gebleken om dit korte restant te integreren in het ontwerp.
  • Daarnaast is de spoor- en tramlijn van het voormalige Dokkumer Lokaaltsje en de tram richting het noordwesten van de provincie cultuurhistorisch waardevol. De spoorrails zijn weliswaar verdwenen, maar het tracé is nog goed herkenbaar. Deze herkenbaarheid dient behouden te blijven. Op de noordoever van de Harlingervaart is nog een specifiek onderdeel van het spoor richting het noorden van de provincie, namelijk het brughoofd en een restant van de geklonken ijzeren brug over de Harlingervaart.
  • De aan het plangebied grenzende Harlingervaart is cultuurhistorisch waardevol. Deze dient behouden te blijven inclusief oeverlopen. Dit wordt in het plan niet aangetast.

De spoor- en tramlijn krijgen de aanduiding 'Waarde - Cultuurhistorie 2'. Het restant brughoofd en restant spoorbrug krijgen de aanduiding 'karakteristiek'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03022BP00-VG01_0005.png"

Cultuurhistorisch waardevolle elementen:

1. waterloop als grens tussen Oostergo en Westergo

2. spoor- en tramlijn

3. brughoofd en restant spoorbrug

4. Harlingervaart

Conclusie

Gezien het belang van de ontwikkeling en het betrekkelijk korte stukje Swette dat als gevolg van de uitvoering van dit plan zal verdwijnen, is het verdwijnen van dit kort stukje hirtorische waterloop aanvaardbaar. De overige cultuurhistorische waarden binnen het gebied zijn voldoende beschermd.

4.4 Ecologie

Wettelijk kader

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 van het Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soortenbescherming als wel de gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen en om te bepalen of het plan een passende beoordeling vergt op grond van artikel 2.7 lid 1 jo artikel 2.8 Wet natuurbescherming, is een eerste inventarisatie in het kader van het ecologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 12) waarin aandacht is besteed aan zowel de soortenbescherming als de gebiedsbescherming. Het doel van het ecologisch onderzoek is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van deze inventarisatie op verschillende momenten in 2017 en 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

 

Soortenbescherming

Eerste inventariserend soortenonderzoek

Op basis van de in het najaar van 2017 uitgevoerde ecologische inventarisatie (zie Bijlage 12) is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek nodig was naar huismus, gierzwaluw en vleermuissoorten.

 

Tweede inventariserend onderzoek

Het eerste inventariserend onderzoek heeft een vervolg gekregen in de vorm van een tweede inventariserend onderzoek (begin april 2019), waarvan de uitkomsten zijn gerapporteerd op kaarten (Bijlage 13 van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan). Dit onderzoek is uitgevoerd met het oog op:

  • het actualiseren van het verkennend ecologisch onderzoek uit het najaar van 2017;
  • het begrenzen van het gebied waarvoor aanvullend ecologisch onderzoek moet plaatsvinden.

 

Uit dit tweede inventariserend onderzoek is gebleken dat de conclusies van het eerste onderzoek uit 2017 kunnen worden herhaald en ingekaderd:

  • het plangebied moet nader worden onderzocht op het voorkomen en verblijven van huismus, gierzwaluw en verschillende vleermuizensoorten;
  • de gebieden die nader onderzocht moeten worden zijn op de hiervoor genoemde kaart aangegeven;
  • buiten de op deze kaart aangegeven gebieden kan op grond van het onderzoek worden gesteld dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is, omdat de hiervoor genoemde soorten (vleermuizen, huismus en gierzwaluw) daar kunnen worden uitgesloten;
  • de aanvullende ecologische inventarisatie heeft verder opgeleverd dat het voorkomen van ransuil niet kan worden uitgesloten. De locaties die nader onderzocht moeten worden zijn eveneens op de kaart weergegeven. Ook deze soort zal in het nader onderzoek moeten worden meegenomen.

 

Nader soortenonderzoek

Het nader soortenonderzoek is in april 2019 gestart. Veldinventarisaties ten behoeve van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd op de volgende data:

  • onderzoek naar huismus heeft plaatsgevonden op 18 april en 8 mei 2019;
  • een extra inspectie van de bebouwing op geschiktheid voor gierzwaluw op 8 mei 2019;
  • onderzoek naar ransuil heeft plaatsgevonden 18 april en 24 mei en 6 juni 2019;
  • onderzoek naar vleermuizen heeft plaatsgevonden 24 mei en 6 juni 2019.

Ten behoeve van de eventuele ontheffingsverlening worden nog aanvullende inventarisaties verricht. De afronding daarvan wordt in oktober 2019 verwacht.


Uit de uitgevoerde veldinventarisaties kunnen voor het bestemmingsplan de volgende conclusies worden getrokken:

  • in het plangebied zijn geen nestplaatsen van gierzwaluw, huismus of ransuil aangetroffen; het voorkomen van deze drie soorten kan worden uitgesloten;
  • in het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuissoorten aangetroffen; het gebied wordt  beperkt gebruikt voor foerageren door vleermuizen.

 

Op grond van het nader soortenonderzoek concluderen wij dat het soortenbeschermingsregime uit de Wet natuurbescherming niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Mocht een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming vereist zijn – wat op basis van het verrichte onderzoek niet het geval is – dan is er geen reden om aan te nemen dat die niet kan worden verleend.

Gebiedsbescherming

Uit het gebiedsonderzoek dat in het kader van de ecologische inventarisatie (zie Bijlage 12 ) is uitgevoerd, is gebleken dat er geen sprake is van een negatief effect op door de Wnb of door het provinciaal beleid (Verordening Romte 2014) beschermd natuurgebied.

In het kader van dat onderzoek was op het moment van het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan nog geen onderzoek verricht naar eventuele effecten van de productie van stikstof in het plangebied als gevolg van het realiseren en het gebruik van de in het bestemmingsplan voorziene nieuwe functies. Dat onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden (zie Bijlage 14).

De belangrijkste zaken (uit de AERIUS-berekening) zijn:

  • Voor het bepalen of een plan wel of geen significant negatief effect kan hebben op voor verzuring en vermesting gevoelig Natura 2000-gebied waar sprake is van een overschrijding van de kritische depositiewaarde voor stikstof, is nagegaan wat de depositiebijdrage vanwege het plan voor stikstofgevoelige habitattypen en -soorten per Natura 2000-gebied zal zijn. Uit de berekeningen blijkt dat de planbijdrage op het meest nabij gelegen gevoelig Natura 2000-gebied, Groote Wielen, zowel tijdens de sloop- en bouwfase als de gebruiksfase 0,00 mol/ha/jaar is.
  • Uit de rekenresultaten blijkt dat er geen sprake is van een emissie van stikstof vanuit het plangebied tijdens zowel de sloop- en bouwfase als de gebruiksfase die leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol stikstof/ha/jaar op voor verzuring en vermesting gevoelig Natura 2000-gebied.
  • Op grond hiervan kan met wetenschappelijke zekerheid worden vastgesteld dat er geen sprake is van een significant negatief effect op voor verzuring en vermesting gevoelig Natura 2000-gebied (er is geen sprake van een overschrijding van de kritische depositiewaarde op Groote Wielen waardoor dit evenmin het geval is voor verder weg gelegen gebieden als de Alde Feanen).
  • Nader onderzoek in het kader van een passende beoordeling kan dan ook achterwege blijven.

 

Conclusies

  • 1. Het gebied is niet van belang voor door de  Wnb beschermde soorten.
  • 2. Tijdens het aanvullend onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied vastgesteld.
  • 3. Een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is niet nodig voor de activiteiten waartoe het bestemmingsplan kan leiden.
  • 4. Het plan is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte 2014.
  • 5. Het plan leidt niet tot stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitattypen en -soorten in Natura 2000-gebieden waar sprake is van een overschrijdingssituatie. Significant negatieve effecten op die habitattypen en –soorten zijn uitgesloten.

4.5 Water

Wettelijk kader

In de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte ‘watertoets’ van belang voor het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets wordt gezien als procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van water. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met Wetterskip Fryslân als betrokken waterbeheerder. Daarvoor heeft gemeente Leeuwarden overleg gevoerd met Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft op basis van dit overleg haar wateradvies gegeven voor dit project. Dit is in de Bijlage 15 opgenomen.

In het plangebied wordt voorzien in extra open water om de toenemende verharding in het gebied te compenseren. Het Wetterskip hanteert als uitgangspunt dat bij toenemende verharding 5% extra open water moet worden aangelegd en bij toenemende halfverharding 3,75%. In het plangebied wordt voldaan aan deze voorwaarden. In het Kwaliteitsdocument Openbare Ruimte van de gemeente worden verschillende richtwaarden tussen 5% en 10% aangegeven voor watercompensatie. Indien niet voldaan kan worden aan die richtwaarden dan kan met andere maatregelen worden gecompenseerd. Dat is vorm gegeven door naast verbreding van open water het principe van ondergrondse drainage in het gebied toe te passen. De zogenaamde "ecosloot" is in overleg met het Wetterskip gedurende het ontwerpproces van het inrichtingsplan doorontwikkeld en bestaat uit ondergrondse drainage ten behoeve van waterberging en is afgedekt met groen om hittestress tegen te gaan. Hiermee wordt voldoende invulling gegeven aan de richtlijnen.

Conclusie

Uit het wateradvies blijkt dat het plan voldoet aan de normen van Wetterskip Fryslân. Bij de uitvoering van het plan zullen de adviezen van het Wetterskip worden uitgevoerd. Het plan wordt niet beperkt door het wateraspect.

4.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door voornoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: ook bekend als het Activiteitenbesluit).

Risicobronnen kunnen worden opgesplitst in inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden, transportroutes van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

Toetsing / Onderzoek

Vanwege het planvoornemen is de FUMO gevraagd om de situatie aangaande de externe veiligheid te beoordelen (zie Bijlage 16). Ook Brandweer Fryslân heeft advies uitgebracht (zie Bijlage 17). In het hiernavolgende is ingegaan op de belangrijkste bevindingen en de advisering die is afgegeven.

ADVIES FUMO

Uit raadpleging van de professionele risicokaart blijkt dat in en in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen liggen waarvan de risicocontouren of het invloedsgebied tot in het plangebied reiken. De relevante risicobronnen voor het plangebied betreffen:

1. Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden

Een vijftal potentieel risicovolle bedrijven zijn onderscheiden. Dit betreft centraal in het plangebied aan de Harlingertrekweg 85 de inrichting Schuurmans Klein Vuurwerk B.V. die thans niet meer operationeel is en volledig komt te vervallen bij de realisatie van het voorgenomen plan. Dit bedrijf vormt dan ook geen externe veiligheidsrisicobron meer. Voor het overige zijn vier inrichtingen in de omgeving aanwezig (een LPG-tankstation, een coatingbedrijf, een distilleerderij en een gasdruk- en regelstation) die allen geen invloedsgebied hebben die zich tot over het plangebied uitstrekt. Er is van het aspect inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden dan ook geen sprake van een extern veiligheidsrisico.

2. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Door het plangebied loopt een hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie. Dit betreft een leiding met een diameter van 6" met een werkdruk van 40 bar. De toepasselijke risicocontour is 37 m voor de 100%-letaliteitszone, waarbij alle aanwezige personen zowel binnens- als buitenshuis bij een incident komen te overlijden binnen die afstand van de leiding. Het risico loopt af naar een afstand van 71 m voor de 1%-letaliteitszone, die als niet-dodelijke afstand bij een incident wordt aangemerkt voor zover binnenshuis wordt verbleven. Vanwege de ligging van de transportleiding met 100%-letaliteitszone in het plangebied is een volledige verantwoording van het groepsrisico vereist.

In de huidige situatie bevinden zich objecten in het invloedsgebied van de aardgastransportleiding (WTC Expo, Holland Casino, industriefuncties) waar mensen verblijven. Aan beide zijden van de leiding vinden wijzigingen plaats in de objecten waarin mensen kunnen verblijven. Omdat met het planvoornemen (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan, is berekend of aan de risiconormen voor de externe veiligheid kan worden voldaan.

Het Bevb stelt dat geen kwetsbare objecten mogen voorkomen binnen de 10-6 risicocontouren van leidingen waarin gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Uit het toetsingsadvies voor externe veiligheid van het planvoornemen kan worden opgemaakt dat het plaatsgebonden risico van de aardgastransportleiding geen belemmering vormt voor het voorliggende planvoornemen.

Voor wat betreft het groepsrisico geldt een wettelijke verantwoordingsplicht. Uit de berekeningen voor de toekomstige situatie, met de aantallen te verwachten aanwezige personen binnen het invloedsgebied van de leiding, blijkt dat er met het planvoornemen geen risico ontstaat. Uit de zogeheten Fn-curve, die de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde aangeeft, komt geen curve en dus geen risico naar voren. Dit houdt in dat de kans op en/of het aantal slachtoffers te laag is om te spreken van een groepsrisico. Vooruitlopend op voorliggend plan zijn namelijk al maatregelen getroffen aan de buisleiding, specifiek op het traject langs het stadion, door deze significant dieper te leggen. Hierdoor is sprake van een kleinere kans op incidenten door bijvoorbeeld graafwerkzaamheden. Om deze reden kan de voorgenomen situatie ook acceptabel worden bevonden. Wel dient de zogeheten belemmeringenstrook van ten minste 4 meter aan weerszijden van de buisleiding binnen het plangebied vastgelegd te worden. Deze gronden mogen niet worden bebouwd.

Naast de verantwoording van het groepsrisico moet ook ingegaan worden op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de bereikbaarheid en zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied. Hiervoor is de veiligheidsregio Fryslân (waar Brandweer Fryslân bestuurlijk onderdeel van uitmaakt ) in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. Geadviseerd is om:

  • geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de 100% letaliteitszone toe te staan, omdat bij een incident alle aanwezige personen komen te overlijden;
  • niet zonder meer nieuwe kwetsbare objecten binnen de 1% letaliteitszone en nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 100% letaliteitszone toe te staan, maar een afweging te maken op basis van het risico en de zelfredzaamheid;
  • vluchtroutes van de bron af te realiseren;
  • het tracé van de bestaande gasleiding tijdens het bouwproces te markeren in verband met graafwerkzaamheden of het aanbrengen van tijdelijke objecten;
  • Brandweer Fryslân te betrekken en te laten meedenken bij de daadwerkelijke inrichting van het plangebied rondom het stadion, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met te plaatsen bluswatervoorzieningen en eventuele (verwijderbare) obstakels.

Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico's nooit volledig worden weggenomen. Ook na het treffen van veiligheidsverhogende maatregelen blijft een risico bestaan. Met behulp van het uitvoeren van de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico en het advies van Brandweer Fryslân dient het bevoegd gezag zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico.

ADVIES BRANDWEER

Brandweer Fryslân adviseert, vanwege de aanwezigheid van een aardgasleiding in het plangebied, om een verantwoording van het groepsrisico op te stellen. Fumo heeft deze verantwoordingsplicht in haar hiervoor besproken rapportage opgenomen. Verder adviseert Brandweer Fryslân om de leiding tijdens het bouwproces te markeren in verband met graafwerkzaamheden of het aanbrengen van tijdelijke objecten. Tenslotte wordt geadviseerd om de brandweer te betrekken bij de inrichting van het plangebied.

Conclusie

Gelet op voorgaande is in het afgegeven toetsingsadvies geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor vaststelling van het bestemmingsplan. Er resteert slechts een gering restrisico. Het bevoegd gezag moet zich over de aanvaardbaarheid daarvan uitspreken.

Aanvaardbaarheid restrisico

Het bevoegd gezag acht het geconstateerde restrisico aanvaardbaar. Deze aanvaardbaarheid wordt met de vaststelling van dit bestemmingsplan bekrachtigd.

Opvolging adviezen

Het bevoegd gezag zal de adviezen van de Fumo en Brandweer Fryslân bij de verdere ontwikkeling en uitvoering van dit bestemmingsplan opvolgen.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Uit oogpunt van ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimale afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

De genoemde maten in de VNG-publicatie zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. In de publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten een rustige woonwijk / buitengebied en gemengd gebied. In een rustige woonwijk dan wel het buitengebied is sprake van functiescheiding. Dit houdt in dat hinderveroorzakende en hindergevoelige functies niet direct naast elkaar voorkomen. In geval van een gemengd gebied, waar sprake is van functiemenging, kan echter worden gewerkt met een verkleinde richtafstand waarbij dat wel het geval is. In dit plan is sprake van een gemengd gebied.

De indeling in milieucategorieën van bedrijfsactiviteiten en voorzieningen voor een gebied met functiescheiding is in bijlage 1 van de VNG-publicatie opgenomen. Bijlage 4 van de VNG-publicatie betreft de categorie-indeling in geval van functiemenging.

Uit oogpunt van milieu

Bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige functies kan (milieu)hinder (vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke) veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies zo veel mogelijk voorkomen.

Toetsing / Onderzoek

Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan worden diverse nieuwe functies in het plangebied geïntroduceerd die mogelijk hinder kunnen veroorzaken. Een overzicht hiervan met inzicht in de aan te houden minimale richtafstanden in geval van functiescheiding is in navolgende tabel opgenomen.

Tabel. Overzicht van mogelijk hinderveroorzakende functies (afstanden op basis van gemengd gebied)

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03022BP00-VG01_0006.png"

Omdat woningen in de omgeving hindergevoelige functies betreffen, moeten de nieuw te vestigen bedrijven en voorzieningen zo worden gesitueerd dat hinder voorkomen wordt.

De richtafstanden uit voornoemde tabel zijn vergeleken met de situatie die ontstaat na realisatie van dit bestemmingsplan. Daaruit blijkt dat de afstanden in ruime mate kunnen worden gehaald.

Omdat er desondanks onzekerheid bestond over de vraag of er geen sprake is van hinder als gevolg van het verkeer en het met dit verkeer samenhangend lawaai en als gevolg van licht vanuit het stadion is naar deze aspecten aanvullend onderzoek verricht. De uitkomsten daarvan zijn gerapporteerd in de paragrafen 4.2, 4.8 en 4.10. De uitkomsten die in deze paragrafen zijn beschreven bevestigen de hiervoor weergegeven conclusie.

Conclusie

Wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.8 Geluidhinder

4.8.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidsbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Het college van burgemeester en wethouders kunnen deze norm verhogen door een zogenaamde hogere grenswaarde te verlenen.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat er sprake moet zijn van 'een goede ruimtelijke ordening'. Eén van de aspecten die van belang is bij het bepalen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, is de hinder als gevolg van lawaai van inrichtingen en bedrijven. Het is gebruikelijk om dit lawaai te beoordelen in het kader van de algehele hinder van bedrijven, zoals die hiervoor in paragraaf 4.7 is beoordeeld aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Omdat er in het kader van dit plan verschillende activiteiten mogelijk worden gemaakt, is geoordeeld dat een apart akoestisch onderzoek naar het lawaai als gevolg van deze activiteiten, noodzakelijk was. Het is immers zeer goed denkbaar dat het lawaai van de activiteiten binnen het plangebied tezamen leiden tot een hoger geluidsniveau dan van de activiteiten afzonderlijk. In het kader van de beoordeling van de ruimtelijke ordening is die cumulatie van geluid relevant. Dit lawaai wordt dus niet beoordeeld in het kader van de Wet geluidhinder, maar in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Voor het bepalen of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening gesproken kan worden van een aanvaardbaar geluidsniveau, wordt meestal wel op de normstelling uit de Wet geluidhinder teruggevallen.

In verband met het bovenstaande is in het navolgende dan ook het onderscheid gemaakt tussen het geluid/lawaai als gevolg van het verkeer, als gevolg van het spoorwegverkeer, als gevolg van de industrie en als gevolg van de activiteiten/inrichtingen die binnen het plangebied aanwezig zijn en nog worden gerealiseerd.

Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidzone heeft. Wanneer binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Met dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in het oprichten van nieuwe geluidgevoelige objecten. Vanwege dit bestemmingsplan vinden wel wijzigingen in de verkeersinfrastructuur plaats waardoor verkeersstromen  zullen veranderen met mogelijke gevolgen voor de geluidgevoelige objecten in de omgeving. De Wet geluidhinder bepaalt dat in die gevallen aanleiding kan bestaan om maatregelen te treffen, wanneer blijkt dat een wettelijke norm of een door het college van burgemeester en wethouders eerder reeds verleende hogere waarde wordt overschreden. Hierom is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai voor dit bestemmingsplan verricht.

Spoorweglawaai

Het grootste deel van plangebied ligt op voldoende afstand van de spoorinfrastructuur en de bijbehorende onderzoekszone. Spoorweglawaai speelt hier dan ook geen rol in het plangebied. Dat geldt niet voor het deel van het plangebied aan de Snekertrekweg. Hier is voorzien in een nieuwe woonbestemming. Om na te gaan of deze uit te werken woonbestemming uitvoerbaar is, is de geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer nader onderzocht.

Industrielawaai

Op grond van de Wgh dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan ook aandacht aan industrielawaai te worden besteed. Dit is met name het geval als een bestemmingsplan de mogelijkheid van de vestiging van een inrichting als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 Wgh insluit. Het gaat dan om een in de wet opgenomen lijst van bedrijven die veelal als 'zwaar' worden beschouwd. Dergelijke bedrijven worden binnen dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. In het kader van dit plan wordt dan ook geen Er geluidgezoneerd industrieterrein mogelijk gemaakt. Wel ligt over een deel van het plangebied een geluidzone die samenhangt met de 'zware' bedrijven binnen het aanliggend bedrijventerrein Schenkenschans. Deze zone is voor het plangebied verder niet van betekenis.

4.8.2 WTC/Cambuurterrein

Toetsing Wgh

Bij de beoordeling van geluid als gevolg van het plan, is gekeken naar de geluidsbelasting op naar de weg gekeerde gevels van gevoelige objecten zoals woningen (alle buiten het plangebied), die het gevolg is van het verkeer dat vanuit het plangebied wordt gegenereerd (het wegverkeerslawaai). De resultaten van dat onderzoek zijn weergegeven in Bijlage 18.

De beoordeling van het wegverkeerslawaai heeft plaatsgevonden op basis van worst-case. Dat betekent dat is gerekend met een situatie waarbij alle mogelijke activiteiten in het plangebied ook daadwerkelijk én tegelijkertijd worden uitgeoefend. In de praktijk zal dat niet zo zijn, maar daarmee wordt in de berekeningen geen rekening gehouden. Het bestemmingsplan maakt binnen de drie Cultuur -en-ontspanning-bestemmingen allerei activiteiten mogelijk. In het verkeersonderzoek is ermee gerekend dat alle activiteiten tegelijkertijd die deze bestemmingen mogelijk maken, functioneren en dus ook verkeer genereren.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Aangezien de ontsluitingsweg tussen de Heliconweg en de Slauerhoffweg een openbare weg wordt, is deze weg beoordeeld als een nieuwe situatie. Daarnaast wordt de aansluiting op de Slauerhoffweg gereconstrueerd. Gezien de voorgenomen wijzigingen aan de weg moet op grond van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • Ter hoogte van de aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg op de Slauerhoffweg zijn geen woningen gelegen in de directe omgeving. Derhalve is dit niet nader onderzocht.
  • De geluidbelasting vanwege de nieuwe ontsluitingsweg is in het kader van een goede ruimtelijke ordening getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Aan deze grenswaarde wordt voldaan; de hoogste geluidbelasting bedraagt 45.6 dB. Er is bij de woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat.
  • Op het aanliggend wegennet (Heliconweg) wordt een geluidbelasting berekend die ten hoogste 1.4 dB zal toenemen ten opzichte van de referentiesituatie. Een dergelijke toename is acceptabel.
  • De beoogde wijzigingen hebben geen consequenties voor de wegbeheerder.

Toetsing Wro

In de Wro zijn geen geluidsnormen opgenomen die als maat voor een toelaatbare geluidsbelasting op gevels van gevoelige objecten zoals woningen kunnen worden gehanteerd bij het beoordelen van het geluid dat het gevolg is van (bedrijfsmatige) activiteiten binnen het plangebied. In de pratijk wordt aangesloten bij de normstelling uit de Wgh voor industrielawaai en het Activiteitenbesluit (Barim). Bovendien wordt hierbij het beoordelingskader uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering gehanteerd', waarin meerdere beoordelingsstappen worden gebruikt (zie ook par. 3.1 en bijlage 2 van het uitgevoerde onderzoek (het onderzoek is opgenomen als Bijlage 19 bij dit bestemmingsplan). Het is dan ook aan de raad om te beoordelen of zij vindt dat de geluidsbelasting aanvaardbaar is. Deze beoordeling vindt plaats door middel van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Onderzoek geluid afkomstig van activiteiten/inrichtingen in het plangebied (Wro)

In het onderzoek naar het geluid dat afkomstig is van de activiteiten/inrichtingen binnen het plangebied i (zie ook de eerder genoemde Bijlage 19) is de geluidsbelasting op gevoelige objecten (buiten het plangebied) worst-case beoordeeld. Dat betekent dat is aangenomen dat alle activiteiten plaatsvinden die het bestemmingsplan binnen het plangebied mogelijk maakt, dat alle functies actief zijn en dat in het stadion een voetbalwedstrijd wordt gespeeld. Bij de bepalen van de geluidsbelasting wordt het geluid dan logischerwijs hoog ingeschat. In de praktijk zal het lawaai afkomstig uit het plangebied lager zijn.

Zo wordt er bijvoorbeeld van uitgegaan dat bij het scoren van een doelpunt alle toeschouwers juichen. In de praktijk zal alleen de aanhang van de club die het doelpunt scoort juichen. Ook is ermee gerekend dat het lawaai van auto's én van juichende toeschouwers op het zelfde moment wordt geproduceerd. In de praktijk zullen de auto's tijdens de wedstrijd geparkeerd staan. Omdat het bestemmingsplan niet uitsluit dat alle activiteiten tegelijk plaatsvinden, is daarom in het geluidsonderzoek met deze engiszins overdreven situatie rekening gehouden.

Bij de beoordeling van de geluidsniveaus wordt gekeken naar het langtijdgemiddelde niveau en naar de maximale geluidsniveaus: het langtijdgemiddelde geluidsniveau betreft een over een bepaalde periode gemiddeld geluidsniveau. Wanneer bij een bedrijf een wisselend geluidsniveau met flinke pieken wordt gemeten als gevolg van allerlei activiteiten (deelbeoordelingen) tussen bijvoorbeeld 07:00 en 19:00 uur, dan kan uiteindelijk een gemiddeld en aanvaardbaar niveau van bijvoorbeeld 48 dB(A) zijn gemeten.

Een maximaal te meten geluidsniveau, het 'piekgeluidsniveau', gaat over bijvoorbeeld de passage van een vrachtauto, metaalbewerking (hameren), slaan met autoportieren en dergelijke. Beide niveaus zijn beoordeeld.

Op basis van de resultaten en de onderzochte maatregelen kunnen tot de volgende conclusies worden gekomen:

  • 1. Het totale plan, inclusief voetbalwedstrijd in het stadion, veroorzaakt bij de omliggende woningen, de school en de ligplaats voor een woonboot geluidsbelastingen (langtijdgemiddeld geluidsniveau) tot 55 dB(A) - etmaalwaarde - waarbij verondersteld wordt dat de school (ROC Friese Poort aan de Anne Wadmanwei 6) in de avond- en nachtperiode niet in gebruik zal zijn. Wanneer geen voetbalwedstrijd wordt gehouden, bedraagt het langtijdgemiddeld geluidsniveau ten hoogste 50 dB(A) - etmaalwaarde. Binnen het plan vinden activiteiten plaats in de dag-, avond- en nachtperiode.
  • 2. Bij toetsing van de bedrijfssituatie zonder wedstrijd aan de richtwaarden van stap 2 uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kan bij de onderzochte woningen en de ligplaats voor een woonboot worden voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A).
  • 3. Tijdens een wedstrijddag zal in de avondperiode bij alle onderzochte woningen en de ligplaats voor een woonboot worden voldaan aan stap 3 (en bij uitsluiting van de school in de avondperiode). De woningen aan de Heliconweg en P.C. Hooftstraat zijn in het verleden reeds voorzien van gevelmaatregelen ten behoeve van het verkeer op de Heliconweg. De isolatievoorzieningen aan deze woningen zijn dusdanig dat de genomen gevelmaatregelen afdoende zijn om het binnenniveau in de woningen te garanderen, ook na realisatie van het plan. Andere woningen zijn niet van een dergellijke extra geluidsisolatie voorzien. Op grond van het Activiteitenbesluit artikel 2.20 kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften stellen. Op grond van lid 1 kan de gemeente andere geluidsgrenswaarden stellen, bijvoorbeeld een grenswaarde van 55 dB(A) in plaats van 50 dB(A). Dit onder de voorwaarde dat een binnengrenswaarde van 35 dB(A) als gevolg van een inrichting is gewaarborgd. Het uitgangspunt van de gemeente is dat deze binnenwaarde van 35 dB(A) zal worden gewaarborgd. Er is onderzoek uitgevoerd naar de geluidwering van de woningen aan de Nicolaas Beetsstraat. Dit is gedaan door een steekproef te doen bij twee woningen. Er is daarbij feitelijk gemeten of de isolerende werking van de gevel dusdanig is dat er aan de binnenwaarde van 35 dB(A) wordt voldaan als de geluidsbelasting op de gevel 55 dB(A) is. Uit dit onderzoek blijkt dat die binnenwaarde wordt behaald. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 30 bij de toelichting.
  • 4. Het onderzoeksbureau stelt voor om voor een dergelijke afwijkende situatie (tijdens een wedstrijddag die circa 20 keer per jaar voorkomt) een maatwerkvoorschrift op te stellen. Dit advies zal worden uitgevoerd. De motivering hiervoor is de volgende:
    • 1. De gehele gebiedsontwikkeling behelst meer dan alleen een stadion en is voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling van de gemeente van groot belang.
    • 2. Een voetbalwedstrijd vindt eens in de 14 dagen plaats, met uitzondering van de zomermaanden. In totaal zullen het circa 20 wedstrijden per jaar zijn. Een wedstrijd brengt ongeveer twee uren met geluidsproductie met zich mee die hoorbaar is in de omgeving.
    • 3. Er wordt aan de akoestische binnenwaarde van de omliggende woningen voldaan.
    • 4. Er is samen met omwonenden zorgvuldig onderzoek gedaan naar goede oplossingen om de hinder van de gebiedsontwikkeling zoveel mogelijk te beperken. Onder andere een geluidswerende voorziening in de vorm van een Greenwall wordt gerealiseerd.
  • 5. De inrichtingen binnen het plan veroorzaken bij de woningen, de school en de ligplaats van de woonboot maximale geluidsniveaus tot 58 dB(A) in de dag-, 59 dB(A) in de avond- en 60 dB(A) in de nachtperiode (piekwaarden). Er wordt bij alle onderzochte geluidsgevoelige bestemmingen voldaan aan de richtwaarde van stap 2.
  • 6. Bij alle onderzochte geluidsgevoelige bestemmingen wordt op het punt van de maximale geluidsniveaus (piekwaarden) tevens voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Effecten van een geluidscherm

In het kader van het geluidsonderzoek is nagegaan wat het effect is van het plaatsen van een geluidsscherm van 2,5 m (of eventueel hoger) langs de Nicolaas Beetsstraat op de plaats waar nu reeds een hekwerk staat. Dit scherm is op grond van de uitkomsten van het onderzoek niet noodzakelijk, maar het zou de geluidsbelasting wel kunnen beperken. In het vooroverleg zijn diverse varianten en hoogten van het geluidsscherm beoordeeld. Uiteindelijk is daar een variant uitgekomen zoals nu is berekend. De totale lengte zal circa 200 meter bedragen. In onderstaande figuur is de ligging van het scherm weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03022BP00-VG01_0007.png"

De resultaten van de berekeningen per toetspunt zijn opgenomen in bijlage 10 van het onderzoeksrapport (Bijlage 19). Samengevat kan worden gesteld dat het effect van het geluidsscherm op begane grondniveau 1 tot 6 dB bedraagt, afhankelijk van de ligging van het waarneempunt ten opzichte van het geluidsscherm. Op verdiepingsniveau is het effect van het geluidsscherm hooguit 1 dB. Door het toepassen van het geluidsscherm zal de geluidbelastingen op de woningen ten noorden van het scherm afnemen. In de situatie tijdens wedstrijden zal de geluidbelasting bij de noordelijk gelegen woningen op de begane grond meer afnemen in vergelijking met de beoordeling op verdiepingsniveau. Dit wordt veroorzaakt door de hogere ligging van het toetsingspunt in combinatie met de hogere ligging van de geluidsbronnen (supporters op de tribunes). De afscherming zal voor de begane grond in de avondperiode een gunstig effect teweeg brengen. Voor de verdieping is het scherm niet of nauwelijks effectief indien deze niet hoger wordt uitgevoerd dan de verdieping. Met bijvoorbeeld een hoogte van 3 meter is het effect op een verdieping met een waarneemhoogte van 4,5 meter beperkt; het scherm staat in dit voorbeeld niet direct tussen de geluidsbron en de waarnemer. Volledigheidshalve, het geluid in de dagperiode is beoordeeld op begane grondniveau, het geluid in de avond- en nachtperiode is beoordeeld op verdiepingsniveau.

Om deze reden zal een zgn. greenwall (begroeid geluidsscherm) worden geplaatst in overleg met de bewoners van de Nicolaas Beetsstraat ter plaatse van het huidige hekwerk (binnen de bestemming Groen) met een maximumhoogte van 5 m (westelijk deel) en 3 m en een kort stukje van 1 m (oostelijk deel). Deze greenwall heeft tevens een lichtafschermende werking.

Effect van andere maatregelen

Ook is nagegaan wat het effect is van het reduceren van het reflectie-effect van de harde wanden van het WTC-gebouw. De indruk bestaat dat een deel van de geluidsbelasting mee veroorzaakt wordt doordat het gebouw als een geluidsspiegel werkt. Uit het onderzoek komt naar voren dat het resultaat van een kostbare aanpassing van de gevel hooguit enkele tienden van een dB(A) zal opleveren. Het resultaat is te gering om een investering in deze gevelaanpassing kosteneffectief uit te voeren.

Conclusie

Gesteld kan worden dat inpassing mogelijk is op basis van de berekende geluidsniveaus. Het geluidsniveau is rond het plangebied al betrekkelijk hoog. Het project voegt daar een beperkte hoeveelheid geluid aan toe. De wet biedt een kader om de nieuwe situatie als acceptabel te beoordelen. Door het vaststellen van het plan accepteert de raad de nieuwe situatie.

Maatregel

Met het oog op het beperken van het geluidsniveau zal een maatwerkvoorschrift worden opgenomen in de voor het stadion te verlenen milieuvergunning.

4.8.3 Snekertrekweg 23

Op de locatie Snekertrekweg 23a in Leeuwarden wordt de bestemming herzien van een detailhandelsbestemming naar de bestemming 'wonen - uit te werken'. De woonbestemming ligt op korte afstand van de Snekertrekweg en Marshallweg en binnen het invloedsgebied van de spoorbaan (emplacement Leeuwarden). Daarmee ligt het woonbestemmingsplan binnen de wettelijke zone van één weg (Snekertrekweg en Marshallweg worden als één doorgaande weg beschouwd) en een spoorweg, waardoor volgens de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Dit onderzoek is gerapporteerd in Bijlage 20.

Het doel van het uitgevoerde onderzoek was om de (cumulatieve) geluidbelastingen op de uit te werken woonbestemming te bepalen zodat, indien nodig, een aanvullend onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels uitgevoerd kan worden. Bovendien was dit onderzoek noodzakelijk om de uitvoerbaarheid van de woonbestemming te onderzoeken.

Het geluid van de activiteiten van het spooremplacement Leeuwarden zelf (het inrichtingslawaai) is niet beoordeeld. Dit zal naar verwachting lager zijn dan de geluidsbelasting op de maatgevende noordgevel van het gebouw ten gevolge van wegverkeer. Ook is (nog) geen onderzoek verricht naar het inrichtingslawaai van de naastgelegen supermarkt. Op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuhinder is de richtafstand 0 m (bij gemengd gebied). Dit geeft een voldoende indicatie voor het beperkte effect op de bestemming 'Wonen - uit te werken'.

Uitkomsten onderzoek

Ten gevolge van wegverkeer op de Snekertrekweg/Marshallweg is op de woonbestemmingen een geluidbelasting van minimaal 25,7 tot ten hoogste 60,1 dB berekend. De hoogste geluidsbelastingen zijn berekend op de noordgevel van het gebouw. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Aangezien bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn, zullen hiervoor hogere grenswaarden moeten worden verleend in combinatie met een gevelweringsonderzoek. Deze hogere grenswaarden kunnen te zijner tijd bij de besluitvorming over het uitwerkingsplan worden verleend.

Ten gevolge van de spoorbaan ontstaat op de woonbestemmingen een geluidbelasting van minimaal 34,5 tot ten hoogste 62,7 dB. De hoogste geluidsbelasting is berekend op de zuidgevel van het gebouw. Hier wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden. Wel kan worden voldaan aan de maximale ontheffingsgrenswaarde van 68 dB voor railverkeerslawaai. Voor de woonbestemming dienen ook op dit punt hogere waarden te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag in combinatie met een gevelweringsonderzoek.

Conclusie

De Wet geluidhinder biedt het kader om de hogere grenswaarden te kunnen verlenen. Op grond daarvan kan de conclusie worden getrokken dat de bestemming 'wonen - uit te werken' op het punt van de geluidshinder vanwege het weg- en spoorweglawaai uitvoerbaar kan worden geacht.

4.9 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van ‘niet in betekenende mate’ (nibm) op de luchtkwaliteit zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 (grenswaarde ligt in 2017 op 1.401 auto’s dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).

PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing / Onderzoek

BügelHajema Adviseurs heeft onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan (zie Bijlage 21). In de onderzoeksrapportage is het volgende geconstateerd:

  • Voor stikstofdioxide blijkt uit de scenarioberekeningen dat in 2018 en 2030 de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie niet worden overschreden.
  • Voor fijn stof blijkt uit de scenarioberekeningen dat in 2018 en 2030 de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie, alsmede het aantal overschrijdingsdagen niet wordt overschreden.

De normen zoals die in de Wet milieubeheer zijn weergegeven, worden daarmee niet overschreden.

In het onderzoek wordt opgemerkt dat de luchtkwaliteit in 2030 beter is dan in 2018, ondanks de toegenomen hoeveelheid verkeer. Dit wordt veroorzaakt door de verwachte forse verbetering van het achtergrondniveau.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet beperkt door het aspect luchtkwaliteit.

4.10 Lichthinder

Algemeen

Een verlichtingsinstallatie, die sportbeoefenaars in staat stelt om hun sport ook na zonsondergang te bedrijven, kan het woongenot van omwonenden door onbedoelde lichtuitstraling buiten een sportcomplex aantasten. Visuele effecten ten gevolge van een buitenverlichtingsinstallatie in de omgeving, die mogelijk hinder veroorzaken, zijn onder andere lichtinval en het vanuit normaal te achten zichtposities direct zicht hebben op (te) heldere verlichtingsarmaturen.

Als aangegeven in paragraaf 4.7 over 'Bedrijven- en milieuzonering' wordt in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering voor een aantal aspecten een indicatieve afstand voor hinderveroorzakende functies aangegeven. Voor geur, stof, geluid en gevaar gelden minimale richtafstanden bij ruimtelijke ontwikkelingen wanneer in de omgeving hindergevoelige bestemmingen zoals woningen zijn betrokken. Voor het aspect lichthinder is geen minimale richtafstand aangegeven, maar geldt op grond van de VNG-publicatie wel een mate van mogelijke visuele hinder met een index tussen 1 (weinig hinder) tot 3 (veel hinder). Wat betreft een sportstadion geldt een indexering van 2.

Wettelijk kader

Een sportcomplex valt onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim, Activiteitenbesluit). Hierin zijn geen normen met betrekking tot lichthinder opgenomen, maar wordt wel verwezen naar richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). In artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit is bepaald dat de verlichting ten behoeve van sportbeoefening op sportterreinen uitgeschakeld dient te worden tussen 23:00 en 07:00 uur en wanneer er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt gepleegd. Ook is een beperkt aantal specifieke uitzonderingen hierop beschreven die in verband met festiviteiten gemaakt kunnen worden.

Hoewel lichthinder formeel geen thema in het bestemmingsplan is, kan de gemeente ter voorkoming van hinderlijke lichtinstraling in woon- of slaapvertrekken op grond van haar zorgplicht optreden. De gemeenteraad heeft bij motie van 23 januari 2019 besloten om het college te verzoeken om in dit bestemmingsplan voldoende waarborgen op te nemen om lichthinder voor de omwonenden uit te sluiten (zie ook Bijlage 5).

Normstelling

Vanwege het ontbreken van normen voor lichthinder wordt de beoordeling aan de gemeente overgelaten waarbij richtlijnen van de NSVV veelal als uitgangspunt worden gehanteerd. In november 1999 en in juni 2003 publiceerde De Commissie Lichthinder van de NSVV een algemene richtlijn met grenswaarden voor lichthinder van omwonenden van sportveld- en terreinverlichting. Deze algemene richtlijn is in november 2014 vervangen door de Nieuwe Richtlijn Lichthinder.

Ten aanzien van lichthinder worden de volgende eisen gesteld aan:

  • de verticale verlichtingssterkte (Ev in lux) van de masten ter plaatse van de lichtopeningen in gevels en daken van de te beschouwen woningen;
  • de lichtsterkte of luminantiewaarde (I uitgedrukt in cd - candela - die met een luminantiemeter kan worden gemeten) van de masten in de richting van de betreffende lichtopeningen, en:
  • de zogenaamde 'sky glow' of Upward Light Ratio (ULR), zijnde de door een armatuur naar boven uitgestraalde hoeveelheid licht in de positie waarvoor deze is ontworpen in verhouding tot het totaal door de armatuur uitgestraalde hoeveelheid licht. De ULR wordt uitgedrukt in een percentage.

De verticale verlichtingssterkte (Ev) en de ULR worden bepaald ten gevolge van de totale terreinverlichting; de lichtsterkte I geldt per lichtbron afzonderlijk.

Tabel Grenswaarden voor de lichtimmissie ter plaatse van een vensteropening in een gevel van een woning van een omwonende en de lichtemissie van een verlichtingsinstallatie ter voorkoming van lichthinder

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.03022BP00-VG01_0008.jpg"

In de Nieuwe Richtlijn Lichthinder van NSVV zijn grenswaarden geformuleerd voor Ev, I en ULR waarbij gedifferentieerd wordt op basis van een viertal omgevingstypes. Deze zijn in voornoemde tabel weergegeven. Tevens wordt bij de grenswaarden voor Ev en I onderscheid gemaakt tussen de dag- en avondperiode (07:00 - 23:00 uur) en de nachtperiode (23:00 - 07:00 uur). Voor het plangebied zijn de grenswaarden van het gebied E3 van toepassing.

Toetsing / Onderzoek

Door het in sportveld- en terreinverlichting gespecialiseerde bedrijf Oostendorp Nederland B.V. is onderzoek naar de lichtimmssie in het veld en in de omgeving van het toekomstig Cambuur-stadion uitgevoerd en te toetsen aan bovenstaande grenswaarden. Het onderzoek is opgenomen als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan (Bijlage 22). Uitgangspunt hiervoor is een ontwerp waarbij een horizontale verlichtingssterkte van 800 lux wordt gerealiseerd. Het lichtplan gaat uit van vier masten van 35 - 38 meter voorzien van 104 symmetrische OptiVisionLED armaturen. inclusief lichthinderbeperkende voorzieningen om de lichthinder naar de omgeving tot een minimum te beperken.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de omwonenden rond het plangebied geen lichthinder zullen ondervinden als gevolg van de stadionveldverlichting. Gelet op deze uitkomst mag het planvoornemen voor het aspect lichthinder uitvoerbaar worden geacht.

4.11 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

In het kader van een ontwikkeling of een herziening van een bestemmingsplan moet onderzocht worden welke gevolgen eventuele bodemverontreinigingen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. De bodemkwaliteit kan namelijk een beperkende factor zijn voor de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

Toetsing

Binnen het plangebied is na vooronderzoek (zie de bijlagen 23 en 24) recent een uitgebreid bodemonderzoek (zie de bijlagen 25 en 26) uitgevoerd volgens de geldende normen. Binnen het plangebied kunnen de volgende deellocaties worden onderscheiden:

  • 1. Terrein WTC/Cambuur: Op het terrein zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van deze informatie lijkt de bodemkwaliteit geschikt voor de functies van dit deel van het gebied. Er zijn geen aanwijzingen dat de bodemkwaliteit sindsdien sterk gewijzigd is. In geval van ontwikkelingen zal het nodig zijn dat er (aanvullend) bodemonderzoek wordt uitgevoerd, om een actueel beeld van de bodemkwaliteit te krijgen.
  • 2. Spoorlijn Leeuwarden - Stiens: Ter plaatse van deze spoorlijn is bodemonderzoek verricht. Zuidelijk in het gebied, nabij de Harlingertrekvaart, is een bodemverontreiniging met een beperkte omvang aangetroffen. Als op deze plaats (graaf)werkzaamheden zijn gepland, moet een BUS-melding of saneringsplan worden opgesteld.
  • 3. Fryslânplein (parkeerterrein zuidelijk van de Elfstedenhal): Er zijn hooguit lichte verontreinigingen aangetroffen. De bodemkwaliteit is hier geschikt voor de functie van dit deel van het gebied.
  • 4. Harlingertrekweg 85 (locatie voormalige vuurwerkfabriek Schuurmans): Er zijn in de bodem hooguit lichte verontreinigingen aangetroffen. Zuidoostelijk op het terrein bevindt zich een depot sterk met PAK verontreinigde grond.
  • 5. Harlingertrekweg 86 (locatie Van Wieren): Ter plaatse van de aftankplaats is in de bodem een matige verontreiniging met minerale olie aangetroffen. Onder één van de bedrijfspanden is de bodem sterk verontreinigd met lood en PAK. Als op deze plaats (graaf)werkzaamheden zijn gepland, moet een BUS-melding of saneringsplan worden opgesteld.
  • 6. Snekertrekweg 23: In de jaren 90 van de vorige eeuw zijn hier diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Ook is een bodemsanering uitgevoerd. Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, om een actueel beeld van de bodemkwaliteit te krijgen (Bijlage 27). In de grond en het grondwater zijn verhoogde gehalten en concentraties van verschillende stoffen aangetroffen. De gemeten gehalten en concentraties zijn echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Op basis van de gemeten gehalten kan geconcludeerd worden dat er geen aanleiding is voor een aanvullend onderzoek. Tevens zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen voor het toekomstig gebruik van de onderzoekslocatie.
  • 7. Balthasar Bekkerwei (overloopparkeren): In 2007 is hier bodemonderzoek uitgevoerd. Toen zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen dat de bodemkwaliteit sindsdien sterk gewijzigd is. De bodemkwaliteit lijkt hier geschikt voor de functie van dit deel van het gebied.

Conclusie

De bodemkwaliteit ter plaatse van de te bebouwen delen van het plangebied is grotendeels geschikt voor de verschillende bestemmingen. Op enkele plaatsen bevinden zich verontreinigingen in de bodem. Het gaat om kleinschalige verontreinigingen, die het toekomstige gebruik van de terreinen niet belemmeren. Er zijn geen aanwijzingen dat de bodemkwaliteit niet geschikt zou zijn voor de nieuwe bestemmingen. Als in verontreinigde grond gegraven moet worden, moet een BUS-melding of saneringsplan worden opgesteld.

4.12 Overig

4.12.1 Vliegbasis Leeuwarden

De veiligheid van het stijgen en landen van vliegverkeer vanwege de nabijgelegen Vliegbasis Leeuwarden brengt hoogtebeperkingen met zich mee.

Radarverstoringsgebied

Omdat het plangebied binnen 15 nautische mijlen (circa 28 kilometer) van het verstoringsgebied van de radar op het terrein van Vliegbasis Leeuwarden en van de radarpost Noord in Wier ligt, is een radarverstoringsgebied van toepassing. Ter voorkoming van radarverstoring zijn beperkingen in het gehele plangebied van toepassing op de bouw van gebouwen en overige bouwwerken die hoger zijn dan 45 meter boven maaiveld ter plaatse van de radar. De oprichting van obstakels hoger dan 45 meter is niet toelaatbaar wanneer het functioneren van de radar meer dan 10% wordt verstoord.

Obstakelbeheergebied

Daarnaast ligt het plangebied in het vlak van het obstakelbeheergebied vanwege de ligging van invliegfunnels en de zogeheten 'Inner Horizontal and Conical Surface' (IHCS) rondom de vliegbasis Leeuwarden. Ter plaatse geldt een obstakelvrije hoogte van 46 meter ten opzichte van NAP.

Met dit bestemmingsplan worden geen mogelijkheden geboden om gebouwen en/of bouwwerken hoger dan 45 meter te realiseren. Ook de lichtmasten worden niet hoger. Strikt genomen zou dan ook geen obstakelbeheergebied op de verbeelding opgenomen hoeven worden. Voor de duidelijkheid en de samenhang in bestemmingsplannen is dit toch op de verbeelding en in de regels verwerkt.

4.12.2 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen een aardgastransportleiding en een waterleiding. Aan weerszijden van de aardgastransportleiding geldt een (bouw)beperking binnen de bebouwingsvrije zones van 4 m. De aard van deze beperking is in paragraaf 4.6 besproken. Aan weerszijden van de waterleiding geldt een vrijwaringszone van 5 m.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Toelichting op het juridische systeem

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan. Het digitale plan verschaft de burger ‘online’ informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale plannen zijn per 01-01-2010 verplicht op grond van de Wro. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is de digitale versie bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Regels

  • 1. De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:
    In de Inleidende regels zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
  • 2. In de Bestemmingsregels zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. In paragraaf 5.3 volgt een nadere toelichting op de bestemmingen.
  • 3. In de Algemene regels staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de overige regels is bepaald dat voldoende parkeervoorzieningen in stand moeten worden gehouden.
  • 4. Tenslotte bevat het bestemmingsplan nog Overgangs- en slotregels. Dit betreft artikelen onder het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en de slotregel.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf zijn de afzonderlijke bestemmingen, zoals die in de regels zijn opgenomen en op de verbeelding zijn weergegeven, beschreven.

Bedrijf - Nutsvoorziening

In deze bestemming is het bestaande nutsgebouw ondergebracht.

Cultuur en ontspanning - Evenemententerrein

In deze bestemming zijn de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden uit het geldende plan overgenomen. Nieuwe functies die aansluitend of in dit gebouw zijn gerealiseerd, hebben een eigen bestemming gekregen.

Cultuur en ontspanning - Leisure

In de bestemming zijn de nieuwe leisurefuncties met de daaraan ondergeschikte horeca ondergebracht. Binnen deze bestemming is tevens de bioscoop toegestaan. De bestemming biedt beperkte ruimte aan nieuwe zelfstandige horeca.

Cultuur en ontspanning - Stadiongebied

In deze bestemming is de combinatie van het stadion en de volgende andere functies opgenomen:

  • ondergeschikte activiteiten in het stadion en op het veld zoals genoemd in Bijlage 3 binnen de bestemming Cultuur en ontspanning - stadiongebied bij deze regels;
  • maatschappelijke voorzieningen;
  • leisure, (exclusief een bioscoop);
  • (grootschalige) detailhandel, niet zijnde supermarkten;
  • dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
  • bedrijvigheid in de vorm van opslag.

Waar dit van belang is in verband met de onderbouwing van de behoefte zijn de oppervlakten van de functies gemaximeerd en/of per bedrijf als ondergrens bepaald.

In de bestemming zijn ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel toegestaan. Hiermee wordt het volgende bedoeld:

  • ondergeschikte horeca - aan de andere functies ondergeschikte horeca zoals een bedrijfs- of schoolkantine en coffeecorner;
  • ondergeschikte detailhandel - aan de andere functies ondergeschikte detailhandel zoals de verkoop van merchandising-producten.

In de bestemming zijn ook lichtmasten toegestaan. Vanwege de hoogte worden deze masten vaak gebruikt als zendmast (nevengebruik). In dit bestemmingsplan is het niet mogelijk om vergunningsplichtige zenders te plaatsen aangezien deze niet ten dienste van de bestemming staan. Vergunningsvrije zenders kunnen op grond van de wet niet worden beperkt.

Detaihandel - Supermarkt

Binnen deze bestemming zijn ten hoogste twee supermarkten mogelijk.

Groen

Het structurele groen is in deze bestemming ondergebracht. In deze bestemming kan oppervlaktewater worden gerealiseerd. Zo nodig kunnen noodzakelijke parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Horeca

De volgende categorieën horeca worden in dit plan onderscheiden (in overeenstemming met de systematiek die ook elders in Leeuwarden wordt gebruikt):

  • Horeca 1 is een horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers, zoals ijssalons, croissanterieën, lunch- en tearooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
  • Horeca 2 is een horecabedrijf dat voornamelijk gericht is op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants.
  • Horeca 3 is een horecabedrijf dat zowel gericht is op het verstrekken van etenswaren als dranken of een combinatie van beiden, zoals cafetaria's, snackbars, automatieken en shoarmazaken.
  • Horeca 4 komt in dit plan niet voor.
  • Horeca 5 betreft een bedrijfsactiviteit waarbij de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies al dan niet in combinatie met het verstrekken van etenswaren en dranken.

Wonen - Uit te werken

Deze bestemming is gelegd op het gebied aan de Snekertrekweg ter plaatse van de te verplaatsen supermarkt. De bestemming wonen kan pas worden gerealiseerd nadat burgemeester en wethouders een uitwerkingsplan hebben vastgesteld.

Verkeer

Binnen de bestemming Verkeer zijn de Slauerhoffweg en Heliconweg aan respectievelijk de west- en oostzijde van het plangebied opgenomen.

Verkeer - Parkeerterrein

De parkeerplaatsen, wandelstroken, parkeerplaatsen en ander verblijfsgebied (zoals terrassen) mogen binnen deze bestemming worden gerealiseerd.

Verkeer - Verblijfsgebied

Binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is de hoofdrijbaan door het plangebied en de Harlingertrekweg opgenomen.

Leiding – Gas

De hogedruk aardgastransportleiding die door het plangebied loopt, is samen met een bebouwingsvrije zone van 4 meter aan elke kant van de leiding meebestemd als ‘Leiding – Gas’.

Leiding - Water

De waterleiding die deels door het oostelijk deel van het plangebied loopt, is samen met een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan elke kant van de leiding meebestemd als ‘Leiding – Water'.

Waarde - Cultuurhistorie 2

Landschapselementen waar de locatie nog oorspronkelijk is, maar die qua vorm (profiel, type verharding e.d.) niet meer gaaf zijn krijgen de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie 2'. In dergelijke gevallen is alleen een vergunning nodig voor bouwwerkzaamheden.

5.4 Procedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden.

Terinzageleggingsfase

Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging worden eventuele zienswijzen beantwoord in een reactienota. Vervolgens stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage.

Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid te zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.

Wanneer geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Financiering van het plan

Het voorziene plan is financieel haalbaar binnen de door de raad in 2018 vastgestelde kaders voor de ontwikkeling van het plangebied. De totale investering in de gebiedsontwikkeling Cambuur/WTC bedraagt ca. € 92,4 miljoen:

  • De investering in de commerciële ontwikkeling bedraagt ca. € 49,2 mln en wordt volledig gefinancierd door de bij de gebiedsontwikkeling betrokken marktpartijen.
  • De investering in het voetbalstadion is ca. € 33,3 mln waarvan de onrendabele top € 4,5 mln bedraagt. Deze onrendabele top wordt gedekt door een bijdrage van de gemeente.
  • De investering in de openbare ruimte en infrastructuur bedraagt ca. € 10,35 mln; deze wordt voor € 1,3 mln gedekt uit een bijdrage van de marktpartijen in het gebied, voor € 4,9 mln uit een subsidie van de provincie en voor € 4,15 mln uit gemeentelijke middelen.

Daarmee kan worden gesteld dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

6.1.2 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1. Bro aangegeven. Op basis hiervan wordt het planvoornemen van dit bestemmingsplan als bouwplan aangemerkt. De Grondexploitatiewet, als onderdeel van de Wro, stelt een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Deze verplichting vervalt wanneer de kosten anderszins zijn verzekerd. De gemeenteraad moet dan wel expliciet besluiten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld.

Met de ontwikkelaar is een exploitatieovereenkomst gesloten. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en hoeft er geen exploitatieplan vastgesteld te worden. De kosten voor de procedure van het bestemmingsplan worden gedekt door de leges.

6.1.3 Planschadeverhaal

Door het opstellen (en de uiteindelijke vaststelling) van het bestemmingsplan kan mogelijkerwijs planschade voortvloeien. Het gaat hierbij om waardedaling van onroerend goed als gevolg van dit bestemmingsplan. De mogelijke schade wil de gemeente niet voor zijn rekening nemen, daarom is een planschadeovereenkomst gesloten met de ontwikkelaar. In de planschadeovereenkomst is vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening van de ontwikkelaar komt.

6.1.4 Conclusie

De financieringsbehoefte van het plan is gedekt. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd; een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Tevens is een planschadeovereenkomst gesloten met de ontwikkelaar. Voorgaande betekent dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan niet wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Omdat de gemeente participatie van burgers en belangenorganisaties belangrijk vindt, heeft de gemeente de bewoners en gebruikers (de omwonenden) vanuit de omliggende wijken en vertegenwoordigers van de bedrijven die zijn gevestigd op het aanliggend bedrijventerrein Zwettepark steeds bijgepraat over de voortgang en heeft de gemeente deze partijen reeds voorafgaand aan de wettelijke procedure de mogelijkheid geboden om reacties op het voornemen kenbaar te maken. Hiervoor zijn steeds diverse stukken met betrekking tot het voorgenomen plan beschikbaar gesteld voor een reactie. Verslagen van deze besprekingen zijn steeds op een openbare website gepubliceerd. In verschillende bijeenkomsten met omwonenden zijn stukken besproken en zo nodig naar aanleiding van de besprekingen, aangepast.

Daarnaast is het plan voor het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de provincie en het wetterskip. Ook is de brandweer geraadpleegd. De overlegreacties zijn verwerkt in dit bestemmingsplan. De overlegreactie van de provincie en de gemeentelijke reactie hierop zijn alsnog toegevoegd in Bijlage 28 en Bijlage 29.

Vervolgens wordt het plan gedurende 6 weken (afd. 3.4 Awb) ter visie gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Eventueel ingekomen zienswijzen worden al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan en het plan wordt door de gemeenteraad vastgesteld, De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld.

Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).