direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heerenveen - Tellepark 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.Tellepark2017-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten zuiden van het centrum van Heerenveen ligt de wijk Heerenveen - Midden. In deze wijk vindt op grote schaal herontwikkeling plaats. Het uitgangspunt van deze ontwikkeling is een wijkvisie met stedenbouwkundig plan dat in 2010 is vastgesteld. Eén van de deelgebieden hierin is het Tellepark. Het gaat hier om de herstructurering op de plaats van het voormalig sportcentrum De Telle en een tweetal scholen. Het plan gaat uit van enkele woongebouwen in een parkachtige setting in de zone ten noordoosten van de Coehoorn van Scheltingaweg en grondgebonden woningen ten zuidwesten hiervan, op de locatie van de twee scholen. In 2012 is hiervoor een bestemmingsplan vastgesteld (zie paragraaf 1.3). Hierin zijn drie bouwvlakken opgenomen, waarvan twee voor woongebouwen en de middelste voor grondgebonden woningen in het park. Verder is een wijzigingsbevoegdheid van toepassing op de scholen, waarmee woningbouw mogelijk gemaakt kan worden. Op basis van het bestemmingsplan is in 2013 een appartementencomplex gebouwd. Aan het overig deel van het plan is nog geen uitvoering gegeven.

Voor het gebied is een nieuw stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit plan komt qua hoofdstructuur overeen met de wijkvisie uit 2010 en het bestemmingsplan uit 2012, maar wijkt daarvan op onderdelen af. Dit komt door een samenhangend gewijzigd programma in het park en ten zuidwesten van de Coehoorn van Scheltingaweg.

Dit bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader, waarbinnen het actuele stedenbouwkundig plan mogelijk is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het noordoosten van de wijk Heerenveen - Midden en wordt globaal begrensd door de Europalaan aan de noordoostzijde en de Meineszstraat aan de zuidwestzijde. Het plangebied omvat de braakliggende gronden tussen het kerkgebouw Trinitas en het appartementencomplex Tellepark, de twee schoollocaties ten zuidwesten hiervan en de direct aangrenzende openbare ruimte. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.Tellepark2017-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Heerenveen – Tellepark, dat is vastgesteld op 14 maart 2012. De woonbebouwing in het park is hierin bestemd als 'Wonen – Woongebouw', voor een woongebouw met maximaal 53 appartementen, en als 'Wonen - 1', voor 15 grondgebonden woningen. Deze bestemmingen met daarop ruime bouwvlakken liggen als eilanden in een als 'Groen' bestemd kader. Voor de herontwikkeling van de schoollocaties is de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' opgenomen op de huidige maatschappelijke en verkeersbestemmingen. Binnen die aanduiding kunnen de bestemmingen worden gewijzigd in een woonbestemming of een verkeersbestemming. De verbeelding van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.Tellepark2017-VG01_0002.png"z

Figuur 1.2 Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan

In het actuele stedenbouwkundig plan wordt uitgegaan van twee losse, royaal uit elkaar geplaatste woongebouwen, in het noordelijk gelegen bouwvlak en een soortgelijk woongebouw in het middelste bouwvlak. De bouwgrenzen worden hier gedeeltelijk overschreden en er wordt een woongebouw voorgesteld op een locatie die is bestemd voor grondgebonden woningen. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden aangepast. Omdat er ook voor de herontwikkeling van de schoollocaties een concreet plan ligt, is voor het hele stedenbouwkundig plan dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

In het geldende bestemmingsplan vervalt de verkeersfunctie van de Europalaan vanaf de C. Gerritsmastraat tot de Jan Mankeslaan. De Europalaan fungeert voor dat deel als fietspad. Dit deel van de ontwikkeling is al correct geregeld en is daarom buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gelaten. In het actuele stedenbouwkundig plan is het uitgangspunt dat een deel van de J.P. Engelsmanstraat, tussen de Meineszstraat en de Coehoorn van Scheltingaweg vervalt.

Voor de twee woongebouwen in het noordelijk deel van het park is vooruitlopend op de vaststelling van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening en het onderdeel bouwen verleend. Deze bouwplannen zijn ook opgenomen in dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Uitgangssituatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in een raamwerk van wegen in de wijk Heerenveen - Midden. Deze wijk is ontstaan langs de Burgemeester Falkenaweg en heeft zich na de oorlog eerst aan de westkant en later meer aan de oostkant ontwikkeld. De wijk is te verdelen in vier kwadranten, die worden gescheiden door de twee belangrijke wegen: De Burgemeester Falkenaweg is de belangrijkste noord-zuidverbinding en de Jan Mankeslaan en de Mr. Halbe Binnertstraat vormen de oost-west verbinding. Doordat er steeds kleinere stukken zijn ontwikkeld is er een diversiteit aan buurtjes en woningtypen ontstaan. Elk kwadrant heeft hiermee zijn eigen identiteit.

Het plangebied bevindt zich in het noordoost kwadrant van de wijk. In dit gebied, dat grenst aan het centrum van Heerenveen, waren veel bovenwijkse voorzieningen aanwezig, waaronder het sportcomplex De Telle, de scholen de Letterbeam en de Petraschool, de Europalaankerk, die sinds de uitbreiding de naam Trinitas draagt, en het zorgcentrum Marijke Hiem. Het gebied is onderhevig aan veel wijzigingen. Het sportcomplex is verplaatst naar het stadiongebied en is inmiddels gesloopt. Op deze plek is in 2013 een nieuw appartementencomplex gebouwd. De twee scholen zijn overgegaan naar een MFA en een gezamenlijke school voor speciaal onderwijs. De kerk is uitgebreid met een nieuwe zaal en voor Marijke Hiem staat een perceelsgebonden herontwikkeling op het programma.

De ontwikkelingen bieden een uitgelezen kans om alle veranderingen met elkaar in verband te brengen en de wijk ook op structureel niveau te verbeteren. In het plangebied komt een groot aaneengesloten gebied beschikbaar dat zich globaal uitstrekt van de Europalaan tot de Meineszstraat en van de Jan Mankeslaan tot de Van Oenemastraat. Dit gebied is met een verwijzing naar het voormalig sportcomplex het Tellepark genoemd. Een luchtfoto van dit gebied is weergeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.Tellepark2017-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto Tellepark (2015)

Het plangebied bestaat globaal uit twee delen, gescheiden door de Coehoorn van Scheltingaweg. Ten noordoosten hiervan ligt een groene strook tussen het kerkgebouw en het nieuwe appartementencomplex. Deze strook wordt in tweeën gedeeld door de J.P. Engelmanstraat. Langs de noordoostzijde van deze groene zone liggen de Le Roy-tuinen. Deze zijn eind jaren '60 aangelegd naar de filosofie van Louis le Roy en bevinden in de middenberm van de Europalaan. Op grond van het geldende bestemmingsplan vervalt de Europalaan-westzijde als autoweg. Deze wordt uitgevoerd als fietspad in een brede groene zone.

Ten zuidwesten van de Coehoorn van Scheltingaweg liggen twee (voormalige) schoollocaties. Het gaat om de locaties van de Petraschool aan de J.P. Engelmanstraat de Letterbeam op de hoek van de Coehoorn van Scheltingaweg en de H. Hebbesstraat. Beide scholen zijn verplaatst. De schoolgebouwen worden momentaal tijdelijk anti-kraak bewoond.

2.2 Nieuwe situatie

Visievorming

In 2006 is voor Heerenveen - Midden een wijkvisie opgesteld. De doelstellingen die hier uit volgen zijn het verbeteren van de duurzaamheid door een betere energiebalans, het oplossen van parkeerproblemen door een parkeernorm van minimaal 1,5 parkeerplaatsen per woning of appartementen te hanteren, het realiseren van een Multi Functionele Accommodatie (MFA) en het verwerken van de groene kwaliteiten in de wijk, waarbij de Le Roy tuinen specifiek worden benoemd.

De wijkvisie is vertaald naar een stedenbouwkundig plan voor een aantal deelgebieden, waaronder het Tellepark. Dit gebied wordt hierin ingevuld met stedelijke gebouwen in een groene omgeving. Het stratenpatroon wordt op een aantal plaatsen aangepast. De Meineszstraat wordt verlengd in noordelijke richting en zo verbonden met de Van Oenemastraat. De vernieuwde straat past bij de karakteristieke lange noord-zuidlijnen van Heerenveen. De J.P. Engelmanstraat wordt ingekort door het stuk tussen de Europalaan en de Coehoorn van Scheltingaweg eruit te halen. De Europalaan aan de westzijde van de Le Roy tuinen wordt tussen de Van Oenemastraat en de Jan Mankeslaan vervangen door een fietspad. Zo ontstaat tussen de Coehoorn van Scheltingaweg en de Le Roy tuinen een autovrij gebied wat ingericht wordt als een groene parkachtige ruimte.

De gebouwen in de strook tussen de Coehoorn van Scheltingaweg en de Le Roy tuinen zijn geconcentreerd in een aantal bouwblokken, waarin gebouwen van 3 tot 6 lagen hoog gebouwd kunnen worden. Deze zijn gelegen in een groene parkachtige ruimte. In het oorspronkelijk stedenbouwkundig plan werd nog uitgegaan van een gedifferentieerd woonprogramma, waarbij woningen in blokken met binnenplaatsen worden ontwikkeld. Het parkeren zou grotendeels binnen de contouren van de bouwblokken worden opgelost. Alle zijden van de bouwblokken worden beschouwd als voorkanten. De overgang van de woonfuncties in het bouwblok naar het openbare park is helder vormgegeven. De verschillende bouwblokken krijgen alle een eigen karakter aan zowel de buitenzijde als de binnenhoven. De semiopenbare binnenhoven worden via doorgangen in de bouwblokken, met het openbare park verbonden. Op de plek van de twee scholen, aan de westzijde van de Coehoorn van Scheltingaweg, is uitgegaan van drie laagse rijwoningen als begrenzing van het nieuwe park. Aan oostzijde van de Meineszstraat is gekozen voor vrijstaande woningen, die aansluiten bij de bestaande bebouwing van de straat.

Actueel stedenbouwkundig plan

Het nu voorliggende stedenbouwkundig plan is gebaseerd op de uitgangspunten van het integrale plan voor Heerenveen - Midden uit 2010. Wel is het aangepast aan actuele inzichten en behoeften. De basis is ongewijzigd. Het gebied ten noordoosten van de Coehoorn van Scheltingaweg krijgt een groene, parkachtige inrichting die aansluiting vindt op de Le Roy-tuinen, door het wegnemen van de Europalaan als autoverbinding. In dit gebied worden drie woongebouwen gerealiseerd met daarbij overdekte parkeervoorzieningen. De gebouwen worden opgetrokken uit maximaal zes bouwlagen.

Het gebied ten zuidwesten van de Coehoorn van Scheltingaweg krijgt een invulling met grondgebonden woningen en zorg. In het noordelijk deel worden 16 halfvrijstaande woningen voorgesteld, die geschikt zijn voor levensloopbestendig wonen. In het zuidelijk deel worden vier blokken in twee lagen gebouwd, waarin een afgeschermd woon-zorgcomplex wordt gerealiseerd. Op termijn kan dit complex worden omgezet naar ten hoogste 16 woningen. Door deze aanpassing verandert de invulling van dit gebied van een wand langs het Tellepark en een opener structuur langs de Meineszstraat, naar een eenduidige invulling die zich naar het Tellepark en de Meineszstraat op vergelijkbare wijze presenteert. De bebouwing wordt uitgevoerd als laagbouw (goothoogte maximaal 7 m, bouwhoogte maximaal 10 m), die zich voegt binnen de ruimtelijke structuur van omgeving.

Het stedenbouwkundig plan dat aan dit bestemmingsplan ten grondslag ligt, is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.Tellepark2017-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Stedenbouwkundig plan (13-11-2017)

Stedenbouwkundige inpassing en beeldkwaliteit

Het plan voor de inrichting van het Tellepark voegt zich vrijwel naadloos binnen de stedenbouwkundige hoofdopzet zoals deze voor de wijk is vastgelegd in het stedenbouwkundig plan uit 2010. In het geldende bestemmingsplan voor het Tellepark is dit stedenbouwkundig plan vertaald. Gelijktijdig met het bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan voor het Tellepark vastgesteld. Dit plan geeft alleen concrete welstandscriteria voor het zuidelijk gelegen bouwvlak in het park, maar beschrijft wel een wensbeeld voor de gehele zone, waaronder het plangebied. Het geldende beeldkwaliteitsplan is toepasbaar voor de parkzone. Voor het gebied tussen de Meineszstraat en de Coehoorn van Scheltingaweg is een nieuw beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat is toegesneden op het nu voorliggende programma. Dit beeldkwaliteitsplan wordt samen met voorliggend bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd.

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeersafwikkeling

Het plan wordt binnen een raamwerk van erftoegangswegen ontwikkeld. Deze wegen hebben goede aansluitingen op de wijkontsluitingsweg Burgemeester Falkenaweg en via deze weg op de hoofdwegen door Heerenveen, in dit geval de Koornbeursweg en de Oranje Nassaulaan. De infrastructuur is berekend op een veel groter aantal woningen dan nu wordt voorgesteld.

De twee noordelijk gelegen woongebouwen worden voor auto's ontsloten in de noordelijke hoek van het plangebied, op de Europalaan. De gemeenteraad heeft in 2012 besloten tot een tracéwijziging, waarbij de huidige hoofdbaan een fietspad wordt en de oostelijk gelegen parallelweg de functie als hoofdbaan overneemt. De J.P. Engelmanstraat wordt, voor zover deze binnen het plangebied ligt, aan het wegenstelsel onttrokken. Voor de voetgangers worden door het park enkele paden aangelegd. Het zuidelijk gelegen woongebouw wordt via een breder pad door het park ontsloten op de Coehoorn van Scheltingaweg.

De grondgebonden woningen worden ontsloten op de Coehoorn van Scheltingaweg en op de Meineszstraat. Deze krijgt een directe verbinding op de Van Oenemastraat en daarmee op de Koornbeursweg.

De verkeersafwikkeling is op de voorgestelde manier goed geregeld.

Verkeersgeneratie scholenlocatie

Met behulp van de CROW-publicatie 317 is een vergelijking gemaakt tussen de verkeerssituatie met Petraschool en Letterbeam en de situatie waarin 16 halfvrijstaande woningen en een zorgvoorziening voor 44 cliënten van Talant wordt gerealiseerd tussen de Meineszstraat en de Coehoorn van Scheltingaweg. De uitgangspunten van de berekening zijn genoemd in Bijlage 1

De basisscholen genereerden 760 verkeersbewegingen per etmaal (zie Bijlage 1). De 16 halfvrijstaande woningen genereren 131 verkeersbewegingen per dag en de zorgvoorziening maximaal 123, zodat het totaal maximaal 254 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt. Indien eventueel op termijn in plaats van zorgappartementen de woningen zullen worden benut voor gewone bewoning, dan is de verkeersgeneratie 131 + 120 = 251 verkeersbewegingen per etmaal.


De ontwikkeling heeft een vermindering van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg, ten opzichte van de mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan.


Parkeren

Voor het parkeren geldt als uitgangspunt dat er binnen het plangebied voldoende ruimte moet zijn voor het opvangen van de parkeerbehoefte. Op die manier wordt parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied voorkomen. De hierbij behorende normen en de berekening van de daaruit volgende parkeervraag is opgenomen in Bijlage 2. De parkeernorm voor 'Heerenveen Overig' uit de Heerenveense parkeernormen zijn gehanteerd.

Hieruit volgt dat er binnen het plangebied 90 parkeerplaatsen nodig zijn als het zuidelijk deel, ten westen van de Coehoorn van Scheltingaweg, wordt ingevuld met zorgwoningen. Als dit reguliere woningen worden zijn minimaal 97 parkeerplaatsen nodig.

Alle benodigde parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers van de appartementengebouwen worden op het terrein bij de appartementen gerealiseerd. De benodigde parkeerplaatsen voor de woningen worden deels op het eigen erf en deels in de straat gerealiseerd. De bewoners van de zorgappartementen hebben zelf geen auto, wel wordt rekening gehouden met het parkeren van bezoekers. Het parkeren van deze bezoekers vindt plaats op straat. In het plangebied en in de directe aansluiting daarop kunnen alle benodigde parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

De zorgappartementen worden zo vormgegeven dat ze na verloop van tijd kunnen worden omgezet naar maximaal 16 gezinswoningen. Het bestemmingsplan maakt dit ook mogelijk. In dat geval zijn volgens de parkeernorm 'Heerenveen Overig' in totaal 97 parkeerplaatsen nodig. Ook dit aantal kan in het plangebied en in de directe aansluiting daarop worden gerealiseerd. Het plan is uitvoerbaar.

De aanleg van voldoende parkeerplaatsen is gewaarborgd door het opnemen van een parkeerbepaling in de regels (lid 11.1). Het plan veroorzaakt zodoende geen parkeeroverlast in de omgeving omdat het plangebied voorziet in haar eigen parkeerbehoefte.

Er wordt rekening gehouden met het opschuiven van de grens van het betaald parkeren. De parkeersituatie wordt na ingebruikneming van de nieuwe situatie gemonitord. Daarna wordt besloten over een eventuele aanpassing van de grens betaald parkeren. Hierover wordt vooraf overleg gevoerd met bewoners en gebruikers van percelen in de betrokken straten. In straten binnen het betaald-parkeren-gebied worden vergunningen afgegeven voor bewoners en gebruikers die niet op eigen terrein kunnen parkeren en voor bezoekers.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De Nationale belangen hebben betrekking op zaken als werelderfgoed, de ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen en ruimtelijke belangen van defensie. In het plangebied zijn deze Nationale Ruimtelijke belangen niet aanwezig.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Deze regeling houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Om deze reden wordt onderstaand toepassing gegeven aan de ladder van duurzame verstedelijking. Hierin vindt nog een toetsing op basis van de 'oude' ladder plaats.

Trede 1: locale/regionale behoefte

Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.

Heerenveen zoekt regionaal afstemming met de gemeenten in de zuidoosthoek van Fryslân: Opsterland, Smallingerland, Ooststellingwerf en Weststellingwerf. De gezamenlijke afspraken voor de periode 2013-2015 hebben als kader gediend voor de uitwerking van een gemeentelijke woonvisie (Woonvisie 2015-2020). Uit de gemeentelijke woonvisie blijkt dat er vraag is naar een binnenstedelijk aanbod van woningen, in plaats van de uitleggebieden. Het woningbouwprogramma 2014-2020 is met de nieuwe woonvisie daarom iets herijkt. De locatie Tellepark wordt in het woningbouwprogramma 2014-2020 genoemd, waarbij wordt uitgegaan van de realisatie van 65 woningen, waarbij wordt uitgegaan van 35 woningen in de periode 2017-2018 en nog eens 30 na 2019. Dit programma is uitsluitend van toepassing op de locatie van de twee scholen, daar voor de woningen in het park al een harde plancapaciteit van 53 plus 15 woningen is opgenomen in het bestemmingsplan. Deze harde plancapaciteit wordt meer dan gehalveerd en op de schoollocaties worden 32 woningen gebouwd. In het totale plan worden minder dan 65 woningen voorgesteld. De kwantitatieve behoefte staat dus niet ter discussie.

Uit de regionale bevolkingsprognose is verder gebleken dat met name het aantal 65-plussers fors toeneemt (+40% tot 2030). Met deze trend en door de toegenomen scheiding van wonen en zorg, bestaat behoefte aan een vernieuwd aanbod in dit segment. Het plan is hierop afgestemd. De appartementen en de woningen in het plangebied zijn allemaal levensloopbestendig en de rijenwoningen worden als zorgcomplex gerealiseerd. Aan deze woningtypes bestaat behoefte, gezien de demografische ontwikkeling (meer 65-plussers) en de vraag naar meer kleinschalige zorgconcepten. Overigens is de mix van woningtypes in het plangebied een sterk punt, omdat daarmee verschillende doelgroepen worden bediend.

De ontwikkelaar heeft onderzoek gedaan naar de woningmarkt in Heerenveen en heeft op basis daarvan ingestoken op appartementen uit het hogere segment. De kwalitatieve behoefte is bovendien gebleken uit de interesse in de woningen en de verkoopcijfers.

Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied

Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Aan deze tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan, omdat de ontwikkeling plaatsvindt door herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied.

Trede 3: multimodaal ontsloten

In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal ontsloten is of kan worden.

Omdat wordt voldaan aan trede 2, hoeft niet naar een nieuwe locatie buiten bestaand stedelijk gebied te worden gezocht. De locatie wordt overigens passend ontsloten voor verschillende vervoersvormen en wordt voorzien van voldoende parkeerplaatsen. Naast de ontsluiting voor autoverkeer, zijn er vrijliggende fietspaden en ligt er een bushalte op loopafstand.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit van de romte', dat is vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie zet in op concentratie van nieuwe woningbouw in de bundelingsgebieden van de stedelijke centra. Heerenveen is samen met Joure één van de bundelingsgebieden die door de provincie is onderscheiden. De ambitie is de versterking van stedelijke gebieden, onder andere door het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en een duurzaam ruimtegebruik. De realisatie van een gevarieerd en hoogwaardig binnenstedelijk woonmilieu past binnen deze ambitie.

Verordening Romte Fryslân

De Verordening Romte Fryslân 2014 stelt regels aan ruimtelijke plannen en projecten. Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het stedelijk gebied ligt het plangebied binnen het stedelijk gebied. Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern.

In Artikel 3 van de verordening is specifiek aangegeven dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. De geplande aantallen woningen passen binnen de door de provincie geaccordeerde regionale woningbouwafspraken (zie paragraaf 3.3). Dit plan is dus in overeenstemming met de regels van de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie gemeente Heerenveen 2015-2020

Het in werking treden van de gewijzigde Woningwet per 1 juli 2015 en ontwikkelingen op de woningmarkt vormden aanleiding voor het vaststellen van een nieuwe woonvisie. In deze visie 'nieuwe stijl' zijn concrete prestatieafspraken gemaakt met woningbouwcoporaties en huurdersorganisaties over de opgaven in de sociale huursector. in de visie staan 4 thema's centraal:

  • 1. De match tussen vraag en aanbod: naar een optimale woningvoorraad;
  • 2. Goed wonen voor iedereen: betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen;
  • 3. Kwaliteit en Verduurzaming: naar een duurzame woningvoorraad;
  • 4. Wonen, zorg en welzijn: aandacht voor vergrijzing en kwetsbare groepen.

Het voorgenomen woningbouwprogramma speelt in op al deze 4 thema's. Er worden levensloopbestendige en energiezuinige woningen aangeboden voor de toenemende doelgroep senioren. In het nieuwbouwprogramma tot 2020 wordt uitgegaan dat de ontwikkeling van vraaggerichte nieuwbouw plaatsvindt op inbreidingslocaties. Verder wordt er met dit plan iets gemaakt wat er nog niet is in Heerenveen nabij centrum en voorzieningen, namelijk een nieuw woningaanbod voor een doelgroep die nog niet bediend wordt in Heerenveen. Een fors appartementengebouw wordt omgewisseld voor kleinschalige appartementengebouwen met minder appartementen dan aanvankelijk gepland. Dit is gedaan naar aanleiding van een concrete vraag onder veelal de welgestelde oudere bewoners van Heerenveen, naar meer luxe en wooncomfort nabij centrumvoorzieningen.

Woningbouwprogramma 2014-2020 (peildatum 01-09-15)

Binnen de regio Zuidoost Fryslân, die de gemeenten Smallingerland, Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Opsterland en Heerenveen omvat, zijn woningbouwafspraken gemaakt, die instemming hebben van Gedeputeerde Staten van provincie Fryslân. De woningbehoefte voor de regio en de verschillende gemeenten is gerelateerd aan de provinciale huishoudensprognose 2013, waar voor de gemeente Heerenveen van 2012 tot 2030 een groei van 2339 huishoudens wordt voorzien.

De regionale woningbouwafspraken betreffen zowel binnenstedelijk gebied als uitleggebied, en zijn kaderstellend voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Het woningbouwprogramma van Heerenveen bestaat voor circa 70% uit locaties binnen bestaand stedelijk gebied, waar sprake is van inbreiding, transformatie of wijkvernieuwing. Voor Heerenveen geldt de afspraak dat binnenstedelijk plafondloos kan worden gebouw. Dit betekent dat voor binnenstedelijk bouwen, zoals in het Tellepark, geen sprake is van een beperkingen voor het bouwvolume. Het woningbouwprogramma 2014-2020 geeft een overzicht van de realiseerbare capaciteit in verschillende deelgebieden in de gemeente. Voor de locatie Tellepark is in het programma een capaciteit van 65 woningen opgenomen, onderverdeeld in 15 rijenwoningen, 30 appartementen en 20 woningen waarvan de typering onbekend is. De invulling die met voorliggend bestemmingsplan aan het Tellepark wordt gegeven blijft globaal binnen de kader van dit programma: maximaal 58 woningen, waarvan maximaal 28 appartementen en maximaal 32 grondgebonden woningen.

Welstandsnota 2016

De 'Welstandsnota 2016' is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerenveen op 21-12-2015. Bouwplannen worden getoetst aan redelijke eisen van welstand, op grond van de welstandsnota. Het welstandsbeleid is een onderdeel van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is 'loslaten waar het kan, sturen waar nodig'.

De welstandsnota bevat een gebiedenkaart. Gebieden zijn zodanig begrensd, dat er sprake is van een bepaalde mate van ruimtelijke samenhang, en daarmee een bepaald eigen karakter, vaak samenhangend met ontstaan, functie en ligging van een gebied. De gebiedenkaart verbeeldt de structuur en opbouw van Heerenveen en sluit nauw aan bij andere instrumenten voor ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Per gebied is een beleidsintentie geformuleerd. Daarnaast zijn per gebied welstandscriteria opgesteld. De beleidsintentie en de welstandscriteria samen vormen de leidraad waarlangs de beoordeling van een bouwwerk plaatsvindt.

Ten behoeve van de welstandsnota is een welstandsniveauskaart opgesteld. Hierbij is gekeken waar de ruimtelijke kwaliteit van gebieden in belangrijke mate door de bebouwing wordt bepaald (welstand gaat immers over bouwen). In die gebieden ligt het voor de hand de karakteristiek van die bebouwing in een bepaalde mate te beschermen en/of de ontwikkeling van een dergelijke karakteristiek te stimuleren. In grote lijnen is de insteek dat gebieden met veel kwaliteit en veel kansen, om meer sturing vragen dan gebieden met een basiskwaliteit of waar weinig dynamiek heerst. In de welstandsnota wordt gewerkt met drie niveaus: 1 – regulier, 2 – licht en 3 - luw (alleen excessen). Alle drie de welstandsniveaus komen voor. Daarnaast zijn er beeldkwaliteitsplannen opgesteld voor specifieke onderdelen.

Omdat de locatie een ontwikkelingsgebied betreft, zijn hiervoor specifieke beeldkwaliteitsplannen opgesteld. Het betreft beeldkwaliteitsplan Heerenveen Midden – Tellepark zuidblok (vastgesteld 12032012) en het beeldkwaliteitsplan Heerenveen-Midden Tellegebied Herontwikkeling scholenlocatie tussen Meineszstraat en Coehoorn van Scheltingaweg.

Wmo & Gezondheidsplan 2015 t/m 2018 'Iedereen doet mee'

De beleidsnota is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerenveen op 24 november 2014. In deze Wmo-visie zijn vijf speerpunten benoemd:

  • 1. In Heerenveen hebben wij in de dorpen en wijken oog voor elkaar en bieden wij elkaar een helpende hand!;
  • 2. In Heerenveen zijn mantelzorgers en vrijwilligers van groot maatschappelijke belang!;
  • 3. In Heerenveen voorkomen wij dat inwoners aangewezen zullen zijn op maatschappelijke ondersteuning (preventie)!;
  • 4. Heerenveen zet in op algemene voorzieningen en biedt, waar dit nog niet mogelijk is, een maatwerkvoorziening!;
  • 5. In Heerenveen letten wij op onze gezondheid!

 

Het plan draagt bij aan de invulling van de speerpunten van de gemeente door het bieden van mogelijkheden voor woon-zorgfuncties en woningen die geschikt zijn voor levensloopbestendig wonen. Het bestemmingsplan draagt bij aan de uitvoering van dit beleid. Het project ligt bij het centrum en de daar beschikbare voorzieningen. De appartementen en de (levenloopbestendige) rijenwoningen bieden goede mogelijkheden voor senioren om (langer) zelfstandig te wonen. De kamers voor personen met een verstandelijke beperking bieden kwalitatieve verbetering (meer ruimte, meer individuele voorzieningen en meer privacy) voor de huisvesting van deze personen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën. Per bedrijfsvorm is voor de hinderfactoren: geluid, gevaar, stof en geur een aan te houden afstand bepaalt. De grootste afstand vorm de richtafstand en bepaald de milieucategorie.

Het plangebied ligt in een omgeving waarin de woonfunctie overheerst. Het toevoegen van nieuwe woningen is hier in beginsel inpasbaar. Wel zijn enkele voorzieningen aanwezig, waarmee rekening gehouden moet worden. Relevant zijn het zorgcentrum Marijke Hiem en het kerkgebouw, die aangrenzend aan het plangebied liggen.

Afweging Marijke Hiem

Marijke Hiem valt in de categorie 'verpleeghuizen', die in milieucategorie 2 vallen. Hierbij hoort een richtafstand van 30 meter tot woningen in een rustige woonomgeving, waarbij geluidhinder bepalend is. De woningen binnen het plangebied die direct tegenover Marijke Hiem worden gebouwd maken deel uit van een zorginstelling en zijn als zodanig goed inpasbaar naast het zorgcentrum. Bovendien vormen deze woningen een goede overgang naar de overige woningen in het plangebied. Geconcludeerd wordt dat er op dit punt sprake is van een verantwoorde milieuzonering.

Akoestisch onderzoek kerk

Ook de kerk valt in milieucategorie 2, waarbij geluidhinder de bepalende factor is. Voor de kerk wordt niet voldaan aan de richtafstand van 30 meter. De nieuwe woongebouwen staan op ruim 20 meter vanaf het kerkgebouw. Voor de betreffende woongebouwen is vooruitlopend op dit bestemmingsplan al een omgevingsvergunning aangevraagd. In dat kader is een akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai van de kerk uitgevoerd. De bij dit onderzoek behorende rapportage is opgenomen in Bijlage 3.

Hieruit blijkt dat in de kerkzaal een aantal dagen per week, zowel in de dag- als in de avondperiode, kerkdiensten en concerten met live muziek worden gehouden. In een akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de bouw en de ingebruikname van het gebouw, is de geluidbelasting op omliggende woningen bepaald. De dichtstbijzijnde bestaande woningen zijn de flats aan de Coehoorn van Scheltingaweg, die op 28 meter vanaf het kerkgebouw staan. In de avondperiode wordt voor die woningen exact voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit (45 dB). In de dagperiode is de geluidbelasting gelijk en wordt dus ruim voldaan aan de normen (50 dB). Op basis van de uitgangspunten zoals die bij het voorgenoemde akoestisch onderzoek zijn gehanteerd, is de geluidbelasting op de nieuwbouw als gevolg van inrichtingslawaai onderzocht en getoetst aan de normen van de VNG-publicatie en die uit het Activiteitenbesluit. Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat er alleen in de avondperiode niet wordt voldaan aan de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uit de VNG publicatie. Wel wordt voldaan aan alle normen uit het Activiteitenbesluit. Wat betreft de maximale geluidniveaus, wordt ruimschoots voldaan aan de richtwaarden uit de VNG publicatie en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voor de maximale geluidniveaus. Ook wordt voldaan aan de normen voor indirecte hinder door verkeersbewegingen van en naar de kerk.

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat bij de nieuwe woongebouwen. Ook wordt de kerk niet in zijn mogelijkheden beperkt door dit plan. Er is zodoende sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.2 Geluidzonering Wet geluidhinder

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Als hieraan niet kan worden voldaan, kan een hogere waarde van in stedelijk gebied maximaal 63 dB worden vastgesteld. In het plangebied zijn alleen de geluidzones van wegen relevant.

Op de wegen rondom het plangebied geldt namelijk een maximumsnelheid van 50 km/uur. De nieuwe woningen zijn geprojecteerd in de geluidzones van verschillende wegen. In het kader van het geldende bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door het Servicebureau De Friese Wouden (2011), uitgaande van het maatgevende jaar 2025. Daaruit is gebleken dat op de bouwvlakken van de woongebouwen niet overal aan de voorkeurswaarde wordt voldaan. De geluidsbelasting was ten hoogste 55 dB. Daarop zijn maatregelen onderzocht om de geluidsbelasting op de gevels terug te brengen. Eén van deze maatregelen is het terugbrengen van de maximumsnelheid. Het besluit een 30 km/uur regime in te stellen voor de wegen in en rond het plangebied is genomen op 27 maart 2018 (Verkeersbesluit 30 km/h zone Heerenveen Midden Oost). Daarmee vervalt de wettelijke geluidzone van deze wegen.

De Burgemeester Falkenaweg wordt niet teruggebracht naar 30 km/uur. De twee schoollocaties liggen binnen de geluidzone van deze weg. Echter, de woningen binnen het plangebied liggen op zodanig ruime afstand vanaf deze weg en bovendien achter tussenliggende bebouwing, dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde niet wordt verwacht. De dichtstbijzijnde geprojecteerde woningen, aan de Meineszstraat, liggen op 80 meter vanaf de Burgemeester Falkenaweg. Het is daarom niet nodig om in het kader van dit bestemmingsplan akoestisch onderzoek uit te voeren naar de geluidbelasting op de woningen.

Gelet op de aard van de wegen in de omgeving en omliggende bebouwing wordt de woningbouw binnen het plangebied vanuit het oogpunt van wegverkeerslawaai aanvaardbaar geacht.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Watertoetsproces

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Hieruit blijkt dat de invloed van het plan zodanig is dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is. Volstaan wordt met het opnemen van een standaard wateradvies. In het kader van het vooroverleg heeft Wetterskip Fryslân voor het plan een specifiek wateradvies opgesteld. Dit advies is opgenomen in Bijlage 4 en hierna uitgewerkt.

Veilig

Meerlaagse veiligheid en klimaatadaptie: Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het plangebied grenst niet aan aan regionale waterkering. Ook ligt het niet vrij voor de boezem. Het plangebied ligt in een gebied met een overstromingskans van 1:100. Dit betekent dat de regionale waterkering is ontworpen op basis van een maatgevend boezempeil met een kans van voorkomen van 1/100 per jaar. Geadviseerd wordt om bebouwing dusdanig hoog aan te leggen dat er bij de maatgevende waterstand geen wateroverlast optreedt.

Het maatgevend boezempeil ter plaatse van het plangebied is op dit moment bepaald op +0,23 m NAP. De regionale waterkering is ontworpen op basis van deze waterstand. Er bestaat een kans dat de regionale waterkering doorbreekt. Het is in geval van een doorbraak van de regionale waterkering belangrijk de negatieve gevolgen zo klein mogelijk en de gevolgschade zo laag mogelijk te houden. Geadviseerd wordt om de bebouwing dusdanig hoog aan te leggen dat er ook bij deze maatgevende waterstand geen wateroverlast optreedt.

Voldoende

Peilbeheer: Het plangebied ligt in een peilgebied met een vast peil van -0,20 m NAP. Dit vastgestelde peil is een streefpeil. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en de weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de -0,20 m en de +0,20 m NAP. Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het grondwaterpeil en de aanleghoogte van bebouwing.

Grondwater: De grondwaterstand is niet gelijk aan het waterpeil in de sloten. Grondwater kan opbollen en uitzakken. Om grondwateroverlast te voorkomen is naast de drooglegginsnorm daarom ook de ontwateringsdiepte van belang. . Bij het bepalen van de aanleghoogte naast de drooglegging wordt ook rekening gehouden met voldoende ontwateringsdiepte.

Grondwateronttrekking: Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing.

Compensatie: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel (10%) wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen water watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 200 m2.

Binnen het totale plan is per saldo geen sprake van een toename aan verharding. De huidige en nieuwe verharding binnen het gebied is weergegeven in figuur 4.1. In de huidige situatie is het verhard oppervlak 14.152 m2 en in de nieuwe situatie is dit 12.428 m2. Hierin zijn de grasdaken op de parkeervoorzieningen niet meegenomen. Het verharding oppervlak neemt als gevolg van de herontwikkeling met 1.724 m2 af. Het is dus niet noodzakelijk om compenserende maatregelen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.Tellepark2017-VG01_0005.png"

Figuur 4.1 Verharding huidige (links) en nieuwe (rechts) situatie

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hier op geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een nieuw rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Uitgangspunt is dat dit voldoende capaciteit heeft voor de extra woningen. Schoon hemelwater wordt afgekoppeld op het hemelwaterriool.

Waterkwaliteit: De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure: Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de ontwikkelaar en geldt als uitgangspunt voor de uitvoering van het plan.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Het plangebied is in het kader van het geldende bestemmingsplan geschikt bevonden voor woningbouw. In dat kader zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd, waaruit is gebleken dat in algemene zin sprake is van slechts lichte overschrijdingen van de streefwaarden. Dat betekent dat de bodemkwaliteit toereikend is voor woningbouw, maar dat afgevoerde grond niet overal kan worden toegepast. Er zijn in de omgeving enkele ernstige gevallen van bodemverontreiniging aan de orde door oude bedrijfsactiviteiten. Het gaat om percelen aan de Burgemeester Falkenaweg en aan de Jan Mankeslaan, die buiten het plangebied van dit bestemmingsplan liggen. De uitgevoerde onderzoeken zijn gedateerd, maar sinds de uitvoering ervan hebben op de locatie geen verdachte activiteiten plaatsgevonden. Voor de bouw van de noordelijk gelegen twee woongebouwen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Rouwmaat project MT-16489, 6 januari 2017), waaruit ook is gebleken dat er sprake is van licht verhoogde gehalten die geen aanleiding geven voor nader onderzoek.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit binnen het plangebied niet verdacht is en toereikend is voor het voorgenomen gebruik. In het kader van de bouwaanvragen voor de woningbouw worden bij de aanvraag van de omgevingsvergunning gerichte verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd, waarmee wordt aangetoond dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. Daarom is voldoende duidelijk dat er vanuit de bodemkwaliteit geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van de plannen.

4.5 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Heerenveen wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr). Voor de periode steentijd - bronstijd valt het plangebied in het gebied waar het advies voor een karterend onderzoek bij ingrepen van meer dan 2.500 m². Voor de periode IJzertijd - middeleeuwen valt het plangebied in een zone waar het advies 'karterend onderzoek 3' geldt. De provincie beveelt in deze zone aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten.

In het kader van de herontwikkelingsopgave in Heerenveen - Midden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Inventariserend & waarderend archeologisch veldonderzoek, De Steekproef rapport 2008-02/05, maart 2008). Hierin wordt geconcludeerd dat in de wijk twee potentiële archeologische niveaus aanwezig zijn. Ten aanzien van de kans op aanwezigheid van intacte archeologische resten in deze niveaus wordt het volgende geconcludeerd:

Het onderste niveau is het dekzand dat op ruim een meter beneden maaiveld aanwezig is. Op het dekzand kunnen archeologische waarden uit de steentijd aanwezig zijn. Tijdens latere periodes was het zand bedekt door een moeras, waardoor het gebied niet aantrekkelijk was voor menselijke bewoning. Het dekzand heeft enkele hogere delen. Hier is sprake van een podzolbodem. Bovenin het dekzand bevindt zich houtskool, dat geconcentreerd is op deze hogere delen. Echter, in het plangebied zijn geen eenduidig archeologische indicatoren gevonden. Daarnaast is bij een kwart van de boringen de bovenkant van het dekzand verstoord. Naar verwachting is het zand nog sterker verstoord ter plaatse van de bebouwing en de straten. Waar het zand verstoord is, zullen eventuele archeologische grondsporen evenmin gaaf zijn. Binnen een kilometer rondom het gebied zijn ook geen prehistorische vondsten gemeld.

Het tweede potentiële archeologische niveau is bovenin het veen, op minder dan een meter beneden maaiveld. Hier is alleen subrecent materiaal gevonden zoals baksteenfragmenten. Middeleeuws materiaal zoals aardewerk is niet aangetroffen. Bovendien is dit niveau door de hogere ligging nog sterker verstoord dan de dieper gelegen zandlaag.

Zodoende geeft het uitgevoerde onderzoek geen aanleiding tot het adviseren van beschermende en/of beperkende maatregelen of archeologisch vervolgonderzoek. Indien bij de graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische waarden worden aangetroffen en/of archeologische vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij het bevoegd gezag.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Het plangebied maakt geen deel uit van een cultuurhistorisch waardevol gebied. Ook zijn in en rondom het plangebied geen beschermenswaardige cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zeggen de stedenbouwkundige structuren van de wijk, die vooral tot uiting komen in door de wegen benadrukte noordwest-zuidoost gerichtheid van het gebied, iets over de historie van Heerenveen. Bovendien zijn de Le Roy-tuinen, die langs de noordoostzijde van het plangebied liggen en de hiervoor genoemde structuur nog eens benadrukken, van cultuurhistorische betekenis.

In het stedenbouwkundige plan voor Heerenveen - Midden, dat in 2010 is vastgesteld, zijn de hiervoor genoemde structuren en elementen als uitgangspunt gehanteerd. De parkachtige invulling en het verwijderen van de Europlaan als autoroute langs de Le Roy-tuinen vormt een versterking van de groenstructuur. Het verwijderen van een deel van de J.P. Engelmanstraat en combinatie met het aansluiten van van de Meineszstraat op de Van Oenemastraat versterkt de structuurlijnen door de wijk. Het plan vindt verder geheel plaats binnen het bestaande stedenbouwkundig raamwerk van het gebied en doet hieraan zodoende geen afbreuk. Op de hiervoor beschreven wijze worden de cultuurhistorische waarden gerespecteerd en waar mogelijk versterkt.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Gebiedsbescherming gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Soortenbescherming

Binnen het plangebied vindt een aantal ingrepen plaats dat mogelijk effecten heeft op beschermde soorten. Het gaat om het verwijderen van beplanting en het slopen van de twee scholen. In het kader van de aanvraag voor de twee woongebouwen in het noorden van het plangebied is een ecologische toets uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 5. Uit deze toets blijkt dat binnen het plangebied, voor zover dit ten noorden van de Coehoorn van Scheltingaweg ligt, algemeen voorkomende broedvogels aanwezig kunnen zijn. Verder kan een aantal licht beschermde soorten voorkomen.

Voor de algemeen voorkomende broedvogels geldt dat deze tijdens de broedtijd beschermd zijn. Door buiten het broedseizoen te werken of door voor het broedseizoen aan te vangen met de werkzaamheden, kunnen de woongebouwen hier zonder belemmeringen worden gebouwd. Voor de licht beschermde soorten geldt een vrijstelling. Wel moet de zorgplicht in acht worden genomen. Dit betekent dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen.

Ook ter plaatse van de schoolgebouwen is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 6. Ook hieruit blijkt dat rekening gehouden moet worden met algemeen voorkomende broedvogels en licht beschermde soorten. Daarnaast is geconstateerd dat de schoolgebouwen in potentie geschikt zijn voor jaarrond beschermde nesten van de huismus en van de gierzwaluw. Ook zijn de gebouwen toegankelijk voor vleermuizen en zijn er bomen met holtes aanwezig waarin vleermuizen kunnen verblijven.

Nader onderzoek heeft aangetoond dat er twee verblijfplaatsen aanwezig zijn van gewone dwergvleermuis in het plangebied. Daarnaast zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen van huismussen en gierzwaluwen. Dit betekent dat de gebouwen pas gesloopt kunnen worden als hiervoor een ontheffing door de provincie Fryslân is afgegeven. Hiervoor zijn mitigerende en compenserende maatregelen nodig, die worden vastgelegd in een activiteitenplan. Op deze manier kan het plan worden uitgevoerd binnen de kaders van de Wet natuurbescherming.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Voor de inventarisatie van de aanwezige risicobronnen met de daarbij behorende veiligheidszones is de risicokaart (d.d. 19 mei 2017) geraadpleegd. Op circa 460 meter vanaf de rand van het plangebied ligt de spoorlijn Heerenveen-Steenwijk. Normaliter worden er via deze spoorlijn geen gevaarlijke stoffen getransporteerd. Derhalve is deze spoorlijn niet in het Basisnet spoor vastgelegd. De spoorlijn wordt niet aangemerkt als een risicobron. Daarbij komt dat de spoorlijn op meer dan 200 meter afstand ligt en daardoor ook niet relevant is voor externe veiligheid. De Rijksweg A32 waarover wel gevaarlijke stoffen worden getransporteerd en in het Basisnet Weg is opgenomen ligt op meer dan 200 meter vanaf de rand van het plangebied en is daarom niet relevant voor externe veiligheid. De afstand bedraagt circa 540 meter. In de omgeving ligt verder nog een LPG-tankstation op circa 650 meter afstand en is voor dit plan niet relevant. Verder zijn er geen relevante risicobronnen aanwezig.

Het plangebied ligt binnen het maximale effectgebied van BRZO inrichting Bosma Transport. Het maximale effectgebied van deze inrichtingen is met het programma Safeti-NL berekend en wordt gevormd door de PR10-30 contour. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt het maximale effectgebied als het invloedsgebied beschouwd. Het invloedsgebied bedraagt bijna 4 km. Het invloedsgebied van het BRZO bedrijf BASF bedraagt bijna 3 km. Het plangebied ligt buiten dit invloedsgebied.

In het kader van externe veiligheid zijn de FUMO en Brandweer Fryslân om advies gevraagd. Het advies van de FUMO is opgenomen in Bijlage 7. Het advies van de brandweer is opgenomen bij de overlegreacties, in Bijlage 10. De uitkomsten van de adviezen zijn in deze paragraaf verwerkt.

Plaatsgebonden risico

De inrichtingen BASF en Bosma Transport vallen onder het BRZO'15. Dit houdt in dat hierdoor het Bevi op deze inrichtingen van toepassing is en dat het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. Het plangebied ligt buiten de contouren van het plaatsgebonden risico van beide bedrijven. Het plan voldoet hiermee aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.

Groepsrisico

Daarnaast moet in het bestemmingsplan het groepsrisico worden verantwoord dat wordt veroorzaakt door de BRZO-inrichting Bosma Transport. De verantwoording van het GR vindt plaats binnen het invloedsgebied van deze risicobron die onder het Bevi valt.

Het plangebied ligt op circa 3,5 kilometer vanaf Bosma Transport en op circa 2,8 kilometer vanaf de grens van de inrichting BASF en op circa 3,2 kilometer vanaf de installatie die maatgevend is voor het invloedsgebied. Het plangebied ligt hiermee dus aan de rand van het invloedsgebied van Bosma Transport en buiten het invloedsgebied van BASF.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling is rekening gehouden met een toename van 160 personen in de nachtperiode en 80 in de dagperiode. Deze populatie is opgebouwd door het aantal van 65 woningen met 2,4 personen per woning. Geconcludeerd is dat dit geen wijziging van het groepsrisico oplevert.

Verantwoording GR

Het GR gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Naast de numerieke waarde van het GR, zoals de ligging van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde en de toename daarvan ten opzichte van de nulsituatie, dient ter beoordeling van het GR en de verantwoording daarvan (conform artikel 13, lid 1 van het Bevi) ook te worden gekeken naar kwalitatieve aspecten, zoals zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid van het incident, nut en noodzaak, het tijdsaspect en mogelijk risico reducerende maatregelen.

Ligging GR ten opzichte van oriëntatiewaarde

De wetgeving verbindt geen harde normen aan de toelaatbaarheid van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen een invloedsgebied, zoals dat wel het geval is bij het PR. Wel bestaat voor het bevoegd gezag bij het vaststellen van ruimtelijke plannen de wettelijke verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing op ruimtelijke plannen binnen een invloedsgebied in de gevallen dat het Bevi dat voorschrijft.

Verandering GR

De populatie ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling levert geen rekenkundig toename op. De afstand tussen risicobron en plangebied is daarvoor te groot en bedraagt circa 3,5 kilometer en de grootte van de populatie is ten opzichte van de totale binnen het invloedsgebied aanwezige populatie te verwaarlozen.

In het geldende bestemmingsplan is de locatie bestemd als schoollocatie voor jongeren ouder dan 12 jaar. Deze locatie is thans aanwezig met een capaciteit van maximaal 500 leerlingen (Bron ISOR). Door de nieuwe ontwikkeling waarbij de school wordt gesloopt en daarvoor woonbestemmingen in de plaats komen neemt het aantal personen binnen het invloedsgebied af. Het maximaal berekende aantal slachtoffers bedraagt 30, in de huidige als in de nieuwe situatie.

De oriëntatiewaarde wordt niet overschreden. De hoogte van het GR binnen het invloedsgebied van vier kilometer (Bosma) bedraagt circa 0,1 % van de oriëntatiewaarde. Er zijn geen redenen aanwezig om maatregelen te treffen die leiden tot een lager groepsrisico. Aan de bron zijn veiligheidsmaatregelen getroffen die in de omgevingsvergunning van de inrichtingen zijn vastgelegd. Tevens beschikken beide BRZO-inrichtingen elk over een veiligheidsbeheersysteem.

De hoogte en de verandering van het groepsrisico vormen geen belemmering om het plan vast te kunnen stellen.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat er in Heerenveen en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit. Voor veel initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleinere woningbouwlocaties (minder dan 1500 woningen), vallen onder deze regeling. Vanuit de luchtkwaliteit bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.

4.10 Kabels leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen planologisch relevante kabels of leidingen. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied. Overigens liggen door het plangebied, met name langs de wegen, diverse kleinere kabels en leidingen. Deze worden waar nodig als gevolg van de herontwikkeling verlegd. Het gaat vooral om kabels en leidingen langs de wegen die aan de openbaarheid worden onttrokken.

4.11 Vormvrije mer-beoordeling

Bij het doorlopen van een bestemmingsplanprocedure moet rekening worden gehouden met mogelijke verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Daarin is vastgelegd wanneer een milieueffectrapport (MER) of een mer-beoordelingsnotitie moet worden opgesteld. In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Qua oppervlakte ligt de drempelwaarde op 100 hectare. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt ligt ruim onder de drempelwaarden en is daarom niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan – ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.

In dit kader is een vormvrije mer-beoordeling opgesteld. De bijbehorende notitie is opgenomen in Bijlage 8. Uit de vormvrije mer-beoordeling blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure. Het college van burgemeester en wethouders heeft op basis hiervan op 31 oktober 2017 besloten dat geen mer-procedure nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.

5.2 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

De wijze van bestemmen is afgestemd op de actuele bestemmingsplannen voor de wijken van Heerenveen. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:

Groen 

Het structuurbepalend openbaar groen in de parkzone is bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming wordt in eerste plaats voorzien in groenvoorzieningen. Ook zijn onder andere waterpartijen, paden en andere openbare voorzieningen mogelijk.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Overige bouwwerken zoals kunstwerken of speeltoestellen zijn wel toegestaan.

Verkeer - Verblijf

De straten in het plangebied vallen onder de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Het betreft hier openbare wegen met een verblijfskarakter. Hierbinnen zijn wegen en paden, parkeerplaatsen, maar ook groenvoorzieningen en dergelijke mogelijk. Daarmee kan de openbare ruimte flexibel worden ingevuld.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van de verkeersfunctie zijn wel toegestaan.

Wonen

Op de woningen ten zuidwesten van de Coehoorn van Scheltingaweg is de bestemming 'Wonen' van toepassing. Deze bestemming is bedoeld voor grondgebonden woningen met bijbehorende bouwwerken. Er is een algemene regeling opgenomen voor beroepen aan huis.

De hoofdgebouwen c.q. de woningen moet binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Deze zijn afgestemd op het in paragraaf 2.2 weergegeven stedenbouwkundig plan. De maximum goot- en bouwhoogte voor de woningen (die aansluit op de omliggende stedenbouwkundige structuur) is op de verbeelding aangeduid. Dit geldt ook voor het maximum aantal woningen.

Binnen de bestemming zijn tevens bijzondere woonvormen c.q. begeleid wonen mogelijk, in combinatie met de uitoefeningen maatschappelijke functies, zoals het verlenen van zorg. Deze functies zijn gemaximeerd op 50% van het bestemmingsvlak.

Wonen - Woongebouw

Het appartementengebouwen zijn geregeld in de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. Binnen deze bestemming is ook openbaar groen mogelijk, waarmee uitwisselbaarheid met het omliggende park is gewaarborgd.

Rondom de gebouwen zoals weergegeven in paragraaf 2.2 zijn ruime bouwvlakken gelegd. Hierbinnen moeten zowel de woongebouwen als de overdekte parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.

Op de bouwvlakken is een maximum aantal wooneenheden en een maximum bouwhoogte opgenomen. In de bestemming wordt niet voorzien in bijgebouwen (bergingen). Deze worden inpandig in de eerste bouwlaag van het appartementengebouw gerealiseerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ruimtelijke ordening is voor een groot deel een belangenafweging. Uit deze belangenafweging blijkt de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Om dit aan te tonen doorloopt het bestemmingsplan de in de wet vastgelegde bestemmingsplanprocedure:

Inloopbijeenkomst

De gemeente vindt het belangrijk om belanghebbenden te betrekken bij de planvorming. In dit kader is een inloopbijeenkomst georganiseerd op 8 maart 2017, waarbij de inrichtingsschets en de beschikbare bouwplannen (voor de twee noordelijk gelegen woongebouwen) inzichtelijk waren. Daarbij zijn belanghebbende ook op de hoogte gesteld van de te doorlopen procedure.

Inspraak

Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is overleg gevoerd met de betrokken adviespartners en overheden. Daarnaast heeft, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, het voorontwerpbestemmingsplan met ingang van 13 april 2017 gedurende een periode van vier weken voor belanghebbenden ter inzage gelegen.

Op de ingekomen inspraakreacties is een gemeentelijk standpunt ingenomen dat vervolgens daar waar nodig is verwerkt in het bestemmingsplan. Een samenvatting van de inspraakreacties met het gemeentelijk standpunt daarop is opgenomen in de anwoordnota inspraak, die is opgenomen in Bijlage 9.

Naar aanleiding van de inspraakreacties is het ruimtelijk ontwerp aangepast, in die zin dat in het profiel van de Meineszstraat de openbare ruimte is verruimd. Dit is vertaald in de verbeelding van dit bestemmingsplan. Daarnaast is het beeldkwaliteitsplan aangescherpt en is een dakhelling van ten hoogste 80 graden opgenomen, zodat mansardekappen of op de gevel doorgetrokken kappen mogelijk zijn. Tot slot zijn enkele aanpassingen in de toelichting doorgevoerd. Op deze wijze worden betere voorwaarden geschapen voor de inpassing van de nieuwe ontwikkelingen in de omgeving.

Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg naar de betrokken overleginstanties gestuurd. Provincie Fryslân en Brandweer Fryslân hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt op het plan te reageren. De ingekomen reacties zijn opgenomen in Bijlage 10. De provincie (Gedeputeerde Staten van Fryslân) heeft in haar overlegreactie te kennen gegeven dat de provinciale belangen op juiste wijze in het bestemmingsplan zijn verwerkt. Brandweer Fryslan heeft in het kader van externe veiligheid geadviseerd. Dit advies is gezamenlijk met het advies van de FUMO verwerkt in paragraaf 4.8. De vooroverlegreacties leiden niet tot inhoudelijke aanpassingen van het bestemmingsplan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is met ingang van 29 december 2017, gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Er is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is door de gemeente beantwoord in de antwoordnota. De zienswijze geeft aanleiding om het bestemmingsplan op enkele onderdelen aan te passen.

Vaststelling

Aan de gemeenteraad is voorgesteld om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Tijdens de raadsvergadering is een amendement aangenomen, waarin wordt voorgesteld het bestemmingsplan te wijzigen met de mogelijkheid om 'andere woonvormen' op een groter gebied toe te staan. Dit amendement is overgenomen in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Verder is een motie aangenomen die niet van inhoudelijke invloed op het bestemmingsplan is. Naar aanleiding van deze motie wordt nader in overleg getreden met de betrokken partijen om gezamenlijk, binnen de ruimte van het bestemmingsplan, te zoeken naar planoptimalisatie.

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 28 mei 2018 gewijzigd vastgesteld. De indiener van de zienswijze is hiervan op de hoogte gesteld. De stukken behorende bij de vaststelling zijn als separaat onderdeel bij het digitale bestemmingsplan gevoegd. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De te maken kosten worden verhaald uit de verkoop van woningen en het wooncentrum. De ontwikkelaar heeft een kosten/baten-analyse gedaan en daaruit geconcludeerd dat het plan financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure.

De gronden zijn in eigendom van een ontwikkelaar. Er worden privaatrechtelijk afspraken gemaakt tussen gemeente en de ontwikkelaar over het verhaal van gemeentelijke kosten. Hiermee is het kostenverhaal 'anderzins' verzekerd. Er hoeft daardoor geen exploitatieplan opgesteld te worden.