direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harlingen - Freyhof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0072.Freyhof-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de gronden van een voormalige gymzaal in het zuiden van Harlingen zijn plannen om de locatie te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. De initiatiefnemer wil op deze locatie 18 woningen realiseren. Hiermee wordt aangesloten bij het woningbouwprogramma, maar dit is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.

Om het voornemen toch juridisch-planologisch mogelijk te maken is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hier in.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidwest zijde van Harlingen in Plan Zuid. Plan Zuid wordt begrensd door de Bolswardervaart aan de westzijde en de N31 aan de oostzijde. Het plangebied is gelegen in het zuidelijke puntje waar de vaart en de weg bij elkaar komen. Dit is het verste uiteinde van de Koningin Wilhelminastraat.

De ligging van het plangebied is globaal weergegeven in figuur 1 en de begrenzing is globaal weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Freyhof-VA01_0001.jpg"

Figuur 1 Ligging van het plangebied (bron: Bing Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Freyhof-VA01_0002.png"

Figuur 2 Begrenzing van het plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is opgenomen in bestemmingsplan Zuid I en II, dat op 12 november 1975 is vastgesteld en op 22 juni 1976 is goedgekeurd. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Bijzondere doeleinden III'. Op basis van deze bestemming zijn de gronden bestemd voor een politieschool met daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bijgebouwen, terreinen, andere bouwwerken en andere werken. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een daarvoor aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd. Het bebouwingsvlak mag daarbij volledig worden bebouwd. De goot- of boeihoogte is maximaal 6 meter en het dak van de gebouwen moet in het horizontale vlak liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Freyhof-VA01_0003.jpg"

Figuur 3 Uitsnede bestemmingsplan Zuid I en II

Het bouwen van woningen is expliciet uitgesloten. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is het nodig om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.4 Crisis- en herstelwet

Dit bestemmingsplan valt onder het bereik van de Crisis- en herstelwet. Deze wet beoogt een versnelde ontwikkeling en realisering van ruimtelijke en infrastructurele projecten als bijdrage aan de bestrijding van de economische crisis. Het gaat er hierbij met name om dat de procedure van een plan sneller kan worden afgerond, waarmee in dit geval ook vlotter met de realisatie van de woningen kan worden gestart.


Hiertoe bevat de Crisis- en herstelwet een tweetal hoofdstukken met bijzondere wettelijke voorzieningen van tijdelijke aard en een hoofdstuk met wijzigingen van een groot aantal wetten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening. Deze wijzigingen hebben een blijvend karakter. Het toepassen van deze wet heeft als grootste voordeel een snelle afhandeling bij beroep. Bij beroep moet de Raad van State de zaak binnen zes maanden na indiening van het beroepschrift afhandelen.

Er is ook geen mogelijkheid voor belanghebbenden om een pro-forma beroep in te dienen en om beroepsgronden aan te voeren na het einde van de beroepstermijn. Een ander voordeel is dat een nieuw besluit na vernietiging (of na een tussenuitspraak) gebaseerd kan worden op de feiten waarop het oude besluit berustte, behalve wanneer die feiten reden waren voor de vernietiging. Bij de Crisis- en herstelwet geldt onder andere de verplichting dat bij het besluit en de bekendmaking of mededeling van het besluit wordt vermeld dat de procedurele versnellingen van de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn. De gemeente Harlingen zal dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet vermelden.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving van het plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de wijk Plan Zuid. Plan Zuid is een typische jaren '50 wijk met maisonnettes en duplexwoningen. Direct ten noorden van het plangebied is een groot deel van de originele opzet van de wijk in 2012 vervangen door appartementencomplexen, twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen. Alleen het rijtje woningen direct langs de Willem de Zwijgerstraat, direct ten noorden van het plangebied, staat er nog. In 2018 wordt gestart met de bouw van Plan Zuid Fase 2. Dit plan bestaat uit een nieuw woongebied en een nieuw park.

Aan de westzijde van het plangebied loopt de Bolswardervaart met aan de overzijde van het water een camping. Aan de oostzijde van het plangebied loopt de N31. Deze weg is reeds verdiept aangelegd. Het plangebied ligt net voor het beginpunt van de open tunnelbak. Tussen het plangebied en de N31 ligt een grote, groene kavel met daarop een woonhuis en enkele bijgebouwen. Aan de oostzijde van de N31 ligt de woonwijk Het Oosterpark, met daarbij enkele detailhandelsvoorzieningen en het MCL Harlingen.

2.2 De bestaande situatie

Voorheen was het plangebied bebouwd ten behoeve van sportvoorzieningen, er was sprake van gymzaal. Deze is enige tijd geleden verwijderd. De voorgaande verharding is inmiddels eveneens geheel verwijderd uit het plangebied. Het gebied is daarmee momenteel braakliggend. Een deel van het plangebied, met name in het noorden en westen, is beplant met bomen en struiken. Figuur 4 geeft een aanzicht van de huidige situatie weer. Hierop is te zien dat het plangebied momenteel een braakliggende terrein betreft.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Freyhof-VA01_0004.png"

Figuur 4. Vooraanzicht plangebied vanaf de Willem de Zwijgerstraat (zuidzijde)

2.3 Voorgenomen initiatief

Het plan is om in het plangebied 18 vrijstaande comfortwoningen te realiseren. Deze woningen worden gesitueerd in een aantrekkelijke en rustige omgeving. De doelgroep van het initiatief zijn één- en tweepersoonshuishoudens, die eraan toe zijn om in een ontzorgde woonomgeving levensloopbestendig te wonen. Het plan is gestoeld op vier belangrijke pijlers: comfort, duurzaam, levensloopbestendig en gezamenlijk.

Groen is een belangrijk element in het initiatief. Om dit groene karakter te benadrukken worden de woningen op een speelse manier gesitueerd en is gekozen voor een niet rechtlopende wegenstructuur. Twee houten elementen bij de entree onderstrepen daarbij de besloten sfeer en het binnenkomen in de Freyhof.

Alle woningen zijn in de basis gelijkvloers uitgevoerd met alle benodigde voorzieningen op de begane grond. De woningen zijn voorzien van een garage en staan vrij op de kavel. Om de keuzevrijheid en levensloopbestendigheid te vergroten is er keuze uit vier verschillende basistypen met een basisplattegrond. De vier basistypen vallen binnen één architectonische familie, maar verschillen onderling op details van elkaar zodat divers straatbeeld ontstaat.

De woningen aan de westzijde hebben een tuin aan het water en kunnen hier een privé steiger realiseren. Voor de andere bewoners wordt aan de zuidzijde van het plangebied een gezamenlijke steiger aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Freyhof-VA01_0005.png"

Figuur 5. Invulling van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Freyhof-VA01_0006.png"

Figuur 6. Impressie van het plangebied

2.4 Beeldkwaliteitsplan

Voor het plangebied heeft de gemeente Harlingen geen welstandsnota. Voornemen is om het op te stellen beeldkwaliteitsplan gelijktijdig te laten lopen met het bestemmingsplan. Voor dit gebied wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In dit beeldkwaliteitsplan zijn de criteria opgenomen waar de woningen aan moeten voldoen. In de uitwerking van de plannen wordt hier rekening mee gehouden. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 1.

2.5 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt ontsloten door een nieuw aan te leggen weg, die aansluit op de bestaande Willem de Zwijgerstraat. De verkeersgeneratie bedraagt 156 mvt/etmaal op basis van publicatie 317 kencijfers en verkeersgeneratie van de CROW. Dit geringe aandeel wikkelt zich af over de nieuw aan te leggen weg en de Koningin Wilhelminastraat. Dit leidt niet tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Nota Parkeernormen Harlingen 2016

In de nota parkeernormen worden normen gesteld voor parkeerbehoefte bij bouw- en verbouwplannen in de gemeente Harlingen. De gemeente wil hiermee een balans maken tussen het innemen van waardevolle ruimte en het voorkomen van overlast. Daarom is een goede sturing en afweging van belangen een noodzaak bij het parkeervraagstuk. Met het vaststellen van de parkeernormen is rekening gehouden met het gemiddeld autobezit per huishouden (inclusief het gebruik van leaseauto's), de verwachte groei van het autobezit en de niet-buurtgebonden voertuigen (‘bezoekers’).

Gemeente Harlingen sluit aan bij de parkeernormen gesteld door CROW voor het bepalen van de parkeerbehoefte, deze behoefte is bepaald op 2 parkeerplaatsen per woning. Per woning worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Afwenteling op de directe omgeving is daarmee niet aan de orde. Er wordt dus voldaan aan de parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het uitwerkingsplan zijn geen nationale belangen van belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

De voorgenomen woningbouw in het plangebied is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Harlingen. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 3.3. Daarnaast wordt voorzien in een specifieke woonvorm voor een bepaalde doelgroep (dit is toegelicht in paragraaf 2.3). In Harlingen is geen sprake van concurrerende projecten. Daarmee is de behoefte aan de woningen voldoende aangetoond. Het plangebied maakt daarnaast deel uit van het stedelijk gebied van de gemeente Harlingen, het is namelijk een inbreidingslocatie. Er wordt dus voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan "Om de kwaliteit van de romte" (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.

Streekplan Fryslân

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan het onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

Harlingen is in het streekplan aangemerkt als één van de zes stedelijke centra. De ruimte druk van wonen, werken en voorzieningen is hier relatief hoog. De provincie zet in op het verder benutten van de potenties van de stedelijke centra voor wonen, bedrijvigheid en dienstverlening.

Om het toekomstige ruimtebeslag van wonen te beperken, worden nieuwe woningen zoveel mogelijk eerst in het bestaande bebouwde gebied van kernen opgevangen. Het bestaande bebouwde gebied wordt gevormd door de bestaande bebouwde kommen van steden en dorpen. Door het bestaande bebouwde gebied optimaal te benutten wordt bij gedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte en daarmee aan een duurzame ruimtelijke inrichting. Hier wordt ook onder verstaan dat rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en milieukwaliteiten in het bestaande bebouwde gebied.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen het beleid, omdat de ontwikkeling voorziet in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van bestaand bebouwd gebied.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur. Om hierover geen onduidelijkheid te laten bestaan, is de grens van het bestaand stedelijk gebied voor iedere kern geometrisch op een kaart bepaald. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van 18 woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Harlingen. Hier wordt in paragraaf 3.3 verder op ingegaan. Hiermee is het voornemen in overeenstemming met artikel 3 van de Verordening Romte Fryslân.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woningbouwprogramma Gemeente Harlingen 2013-2020

Het Woningbouwprogramma is onderdeel van de woonvisie 2013-2020. Het woningbouwprogramma geeft een verwachting van het bouwprogramma in de gemeente Harlingen voor de periode 2016-2020. De ontwikkeling is in het woningbouwprogramma van de gemeente Harlingen opgenomen. In dit programma is voor de locatie 18 eengezinswoningen opgenomen. In het plan worden deze 18 woningen mogelijk gemaakt. Daarmee is het plan passend binnen het woningbouwprogramma.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wet Natuurbescherming(Wnb). Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciale bescherming van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) en Weidevogelleefgebieden.

Het plangebied ligt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Waddenzee. De directe omgeving kent een zeer sterk recreatief gebruik en er vindt drukke scheepvaart plaats. Gezien het relatief kleinschalige karakter van de voorgenomen ontwikkeling is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen in het plangebied negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

De planlocatie is niet gelegen in Natura 2000-gebied en NNN-gebied. Er kan redelijkerwijs gesteld worden dat het plan geen significante invloed op beschermde natuurgebieden heeft.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

De ontwikkeling voorziet in werkzaamheden in onder andere de oever van de zuidelijk gelegen watergang. Waterkanten zijn zones waar over het algemeen beschermde soorten voorkomen. Voor dit plan is daarom een quickscan beschermde soorten uitgevoerd.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels het van belang is om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen. De aanwezigheid van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden uitgesloten. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen om er te verblijven.

De Bolswardervaart en omliggende opgaande beplanting zou van essentieel belang kunnen zijn voor vleermuizen als foerageergebied, vlieg- en migratieroute. Licht in de aanleg- en gebruiksfase kan negatieve effecten hebben voor vleermuizen. Als lichtverstrooiing tot een minimum wordt beperkt, worden negatieve effecten op vleermuizen uitgesloten. Als er wel lichtverstrooiing is, is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Pas na afronding van deze inventarisatie kan dan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden en of ontheffing van de Wnb is vereist. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Ten oosten van het plangebied staat een woning. Op basis van het geldende bestemmingsplan (bestemmingsplan Zuid I en II, dat op 12 november 1975 is vastgesteld en op 22 juni 1976) is deze grond bestemd ten behoeve van verkeersdoeleinden. Later is de huidige situatie door middel van een vergunning verleend. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een bedrijf waarmee in het kader van milieuzonering rekening moet worden gehouden.

 

Ten zuidwesten van het plangebied is een camping gevestigd. Deze camping valt onder de categorie kampeerterrein, hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter. Het plangebied ligt op meer dan 70 meter van de camping, gesteld kan worden dat er aan de richtafstand ten opzichte van de camping wordt voldaan. Ter hoogte van het plangebied is aan de overzijde van de Bolswardervaart eveneens sprake van een recreatieve bestemming. Binnen deze bestemming zijn voorzieningen ten behoeve van scouting toegestaan. Deze categorie (of een daarmee vergelijkbare categorie) komt niet voor in de VNG-brochure. Het is daarmee aannemelijk dat dergelijke voorziening geen overlast veroorzaken ten behoeve van de beoogde woningen. Andersom worden uitbreidingsmogelijkheden ook niet beperkt.

Ten oosten van het plangebied staat een gasdrukmeet- en regelstation. Dergelijke stations vallen binnen milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. De beoogde woningen liggen op circa 230 meter afstand. Ook aan de richtafstand wordt voldaan. Op basis van het Activiteitenbesluit geldt een aan te houden risicoafstand tot een dergelijk gasdruk meet- regelstation van 25 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Op circa 161 meter ten noordoosten van het plangebied is een supermarkt gevestigd. Voor dergelijke activiteiten geldt een richtafstand van 10 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Voor het overige is geen sprake van bedrijfsinrichtingen de invloed hebben op het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Voor spoorwegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB en een maximale ontheffingswaarde van 68 dB.

Vanwege de ligging van het plangebied binnen de wettelijke geluidzones van de N31 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in bijlage 3. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bij realisatie van een 2,5 meter hoog geluidscherm aan de oostzijde van het plangebied voor een aantal woningen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreven. Hiervoor stelt de gemeente een hogere waarde vast. Hierbij wordt één woning uitgevoerd met een dove gevel. Voor het geluidscherm biedt het bestemmingsplan een regeling.

Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.4 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân .

Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via www.dewatertoets.nl. Het resultaat van de watertoets geeft aan dat de 'normale procedure' van toepassing is voor dit bestemmingsplan. Wetterskip Fryslân geeft hierop een specifiek wateradvies uit. In de verdere uitwerking van dit plan zal rekening worden gehouden met die advies. Zodra het wateradvies beschikbaar is wordt deze toegevoegd in deze paragraaf. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 4. Op basis hiervan is het volgende advies geschreven.

Watertoets en Wateradvies

De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water.

Veilig

Meerlaagse veiligheid

Het klimaat verandert en wordt steeds grilliger. Langere perioden van droogte, afgewisseld met korte periodes met intensieve buien, zeespiegelstijging en zwaardere stormen. Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen.

Regionale waterkering (paragraaf 4.2.2)

Het plangebied ligt binnen de zone van de regionale waterkering. De begrenzing van de zones kunt u raadplegen op onze website: www.wetterskipfryslan.nl/leggerkaart. Het uitvoeren van werkzaamheden in de kern- of beschermingszone is vergunningsplichtig op grond van de keur van Wetterskip Fryslân.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Freyhof-VA01_0007.png"

Figuur 7. ligging regionale waterkering

Het blijkt dat de regionale waterkering is aangemerkt is als hoge grond, dit betekent dat de waterkering niet direct zichtbaar is in het maaiveld. Langs de waterkering ligt een beschermingszone van 5 meter. De ligging van de waterkering vormt geen belemmering voor het plan. Het graven van de insteek haven is meegenomen in de al aangevraagde watervergunning.

Voldoende

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

De volgende maatregelen worden uitgevoerd voor een robuuste inrichting:

  • baggeren van de zijtak van de Boalserter Feart i.v.m. aanwezige waterinlaat voor een betere doorstroming voor het achterliggende gebied;
  • hemelwater van het plan af laten voeren op de Boalserter Feart;
  • lokaal ophogen van het plangebied.

Hoofdwatergang (paragraaf 4.3.1)

Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van een hoofdwatergang, deze is voor dit plan hetzelfde als voor de regionale waterkering. De ligging van de hoofdwatergang is te raadplegen via: www.wetterskipfryslan.nl/leggerkaart.

Peilbeheer (paragraaf 4.3.4) en drooglegging (4.3.7)

Peilgebied en drooglegging

Het plangebied ligt in een peilgebied met een vast peil van -0,90 m NAP. Dit vastgestelde peil is een streefpeil. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de +0,20 m NAP en de +0,90 m NAP. Wetterskip Fryslân adviseert rekening te houden met de droogleggingsnorm voor het bouwen van de woningen.

Grondwaterstand

De grondwaterstand is niet gelijk aan het waterpeil in de sloten. Grondwater kan opbollen en uitzakken. Om grondwateroverlast te voorkomen is naast de droogleggingsnorm daarom ook de ontwateringsdiepte van belang. Er is geen gedetailleerde informatie beschikbaar over de grondwaterstanden op uw locatie. Het Wetterskip adviseert wel om bij het bepalen van de aanleghoogte naast de drooglegging ook rekening te houden met voldoende ontwateringsdiepte.

Grondwateronttrekking

Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing. Om te weten of met een melding kan worden volstaan of een vergunning nodig is, kan contact opgenomen worden met Cluster Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân.

Toename verhard oppervlak (paragraaf 4.3.6)

In paragraaf 4.3.6 staat achtergrondinformatie over de reden waarom toename van verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. De gebiedsspecifieke compensatie zoals deze in paragraaf 4.3.6.2 van de Leidraad is opgenomen is niet van toepassing. Het Wetterskip hanteert een compensatienorm van 10 %. Voor bebouwd gebied is de ondergrens van 200 m².

Door de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met totaal 750 m². Hiermee is rekening gehouden met het verhard oppervlakte van het voormalig sportcomplex. Voor het plan dient uiteindelijk 75 m2 te worden gecompenseerd. Dit wordt gecompenseerd door de aanleg van een insteekhaven. Met het uitvoeren van bovenstaande maatregel en de maatregelen rondom een robuuste inrichting in het plangebied wordt toename aan verharding voldoende gecompenseerd.

Schoon

Schoonhouden – scheiden – zuiveren (paragraaf 4.4.6)

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat u voorkomt dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat u bouwt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Afkoppelen en waterkwaliteit

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder bij Waterkwaliteit genoemde voorwaarden, worden geloosd op het oppervlaktewater.

Uitbreiding van het rioolstelsel

Mogelijk is een uitbreiding van het rioolstelsel onderdeel van het plan. Wijzigingen aan het rioolstelsel van het betreffende rioleringsgebied moeten worden doorgegeven aan Wetterskip Fryslân. Hiervoor kan contact worden opgenomen met Cluster Waterzuivering van Wetterskip Fryslân.

Vervolg

Waterwet

Voor alle activiteiten in en nabij het watersysteem, waaronder het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het aanbrengen van een wijziging in het watersysteem, moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan bij Wetterskip Fryslân.

Op basis van dit advies kan worden geconcludeerd dat de maatregelen die worden genomen voldoende zijn. Daarnaast is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen om de bebouwingsvrije strook aan de westkant te waarborgen. Het aspect water levert daarmee geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden 18 woningen mogelijk gemaakt. Hiermee blijft het aantal woningen ruim onder de gestelde grens waarbinnen het voornemen vrijgesteld blijft van toetsing. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie (behoud in situ). Hierbij geldt het verstoorder betaald principe. Als behoud in situ niet mogelijk is, dan moet gekeken worden of behoud ex situ mogelijk is. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) geeft hiervoor informatie. Ten aanzien van de planlocatie is op basis van de advieskaart 'Ijzertijd - Middeleeuwen' aanvullend archeologisch onderzoek vereist. Tevens is de ingreep in het landschap groter dan 50 m2. De FAMKE geeft aan dat bij ingrepen groter dan 50 m2 een archeologische onderzoek noodzakelijk is. Op de advieskaart 'Steentijd - Bronstijd' zijn geen gebieden aangegeven waar archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) geeft aan dat op de planlocatie de kans laag is dat er archeologische resten worden gevonden.

Voor het project is archeologisch onderzoekt uitgevoerd waaruit blijkt dat er voor archeologie geen belemmeringen zijn voor het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied. In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische objecten. Aangezien er geen cultuurhistorische waarde aanwezig is op het onbebouwde perceel hoeft hier geen rekening mee te worden gehouden.

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Om de bodemkwaliteit aan te tonen is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6. De resultaten van het bodemonderzoek, het waterbodemonderzoek en het asbestonderzoek tonen aan dat er voor de beoogde bestemmingswijzinging grotendeels geen belemmeringen zijn met uitzondering van een gedempte balkgat aan de zuidwestzijde van het plangebied. Hiervoor is een vervolgonderzoek uitgevoerd (tevens opgenomen in bijlage 6). Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Per 1 juli 2012 is de regelgeving veranderd. Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (2015) moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidzones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Uit de risicokaart blijkt dat ten oosten van het plangebied een risicobron is gelegen. Het gaat hierbij om een gasdrukmeet- en regelstation 'Phoenix' aan de Phoenix. De inrichting is op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 230 meter dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Ten oosten van het plangebied is een aardgasleiding N-502-04 en ten westen van het plangebied is een aardgasleiding N-579-01 gelegen. De leiding N-502-04 (6,61 inch; 40 bar) heeft een invloedsgebied van 70 meter, het plangebied ligt op circa 160 meter. De leiding N-579-01 (8,62 inch; 40 bar) heeft een invloedsgebied van 95 meter. het plangebied ligt op circa 280 meter. Voor beide leidingen geldt dat het plangebied buiten het invloedsgebied ligt. Daarom zijn ze niet van invloed op de externe veiligheid binnen het plangebied.

Ten oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, A31:knp. Zurich -afrit 22 (Marsum). Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2, LT2 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 355 m, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op 56 m tot het midden van de weg en is dan ook binnen het invloedsgebied gelegen. Door het geringe aantal van vervoersbewegingen van gevaarlijke stoffen heeft deze weg geen PR 10-6 risicocontour. Binnen de zone van 200 meter moet worden getoetst of een berekening van het groepsrisico noodzakelijk is. Omdat op de locatie een gymzaal aanwezig is geweest, zal met de beoogde ontwikkeling het aantal personen nauwelijks toenemen. De afstand tot de weg en het aantal personen geeft geen aanleiding om het groepsrisico te berekenen. Binnen het invloedsgebied geldt wel een verantwoordingsplicht.

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de N31 dient op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.

In het kader van het wettelijk vooroverleg is aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio om dit aspect nader te motiveren. Dit advies is in bijlage 8 opgenomen. Hieruit blijkt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Wat betreft de zelfredzaamheid gaat de functies die in de bestemmingen van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt uit van zelfredzame personen. Wat betreft de bereikbaarheid van hulpdiensten ligt de opkomsttijd iets hoger dan de wettelijke normtijd, maar vindt hier door de verplaatsing van de brandweerkazerne naar het Perseverantiaterrein een verbetering in plaats wat betreft de opkomstijd voor de brandweer. Voor de bestrijdbaarheid geldt dat in de omgeving van het plangebied voldoende bluswater aanwezig is.

Op grond van het voorgaande wordt het restrisico verantwoord geacht.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van relevante kabels en leidingen die planologische bescherming behoeven. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Vormvrije mer-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 18 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Hiervoor is een aanmeldingsnotitie opgesteld, die is opgenomen in bijlage 7. Hieruit blijkt dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de bestemming vastgelegd, in de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden.


Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

Dit bestemmingsplan wordt opgezet ten behoeve van de ontwikkeling van de Freyhof te Harlingen. Er is gekozen voor een bestemmingsplan op maat, waarbij het voornemen past binnen de juridisch-planologische kaders.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.

Verkeer - Verblijf

Aansluitend bij het vigerende bestemmingsplan wordt de te realiseren straat als 'Verkeer - Verblijf' bestemd. De straat dient ter ontsluiting van het plangebied en kan tevens worden gebruik om deels te voorzien in de parkeerbehoefte. Het is toegestaan om hier te parkeren, ondanks dat op het eigen erf wordt voorzien in twee parkeerplaatsen.

Water

In het zuiden van het plangebied ligt een sloot. Deze is als zodanig bestemd, met de bestemming 'Water'. Deze sloot wordt deels uitgebreid en voorzien van aanlegplaatsen voor de bewoners van het plangebied. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van oeverbeschoeiingen bedraagt ten hoogste 40 centimeter. De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 meter.

Wonen

Voor de overige gronden is gekozen voor de bestemming 'Wonen'. De woningen en bijbehorende erven vallen binnen deze bestemming. Om niet boven het aantal woningen uit te komen dat is opgenomen voor deze locatie, in het Woningbouwprogramma, is een maximaal aantal van 18 woningen vastgelegd in de regeling.

Om de woningen te voorzien van de voorgenomen vorm is in de regeling opgenomen dat de woningen over een oppervlakte van 45% van een tweede verdieping mogen worden voorzien, met een maximale bouwhoogte van 7 meter. De eerste bouwlaag heeft daarbij een maximale bouwhoogte van 3,5 meter. De woningen worden voorzien van een plat dak. Daarnaast zijn ook carports toegestaan. Er zijn geen vaste bouwvlakken opgenomen op de verbeelding, om de gebouwen op en speelse wijze te kunnen plaatsen ten opzichte van elkaar. De tussenliggende tuinen worden ook binnen deze woonbestemming geregeld. Voor het te realiseren 2,5 meter hoge geluidscherm aan de oostzijde van het plangebied is een specifieke regeling getroffen door middel van een aanduiding op de verbeelding.

Waterstaat - Waterkering

Langs de Bolswardervaart is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen, ter bescherming van de regionale waterkering. De dubbelbestemming omhelst een strook van 5 meter breed. Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

In het kader van vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de direct betrokkenen. De resultaten van dit vooroverleg en de inspraak zijn meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan. In bijlage 8 is dit beschreven. Voor het treffen van een regeling voor het geluidscherm is daarnaast de begrenzing van het plangebied in oostelijke richting iets opgerekt.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft de formele bestemmingsplanprocedure van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) doorlopen. Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kreeg de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Tijdens de periode van terinzagelegging zijn twee zienswijzen ingediend. Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen is een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. De zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is daarna op 27 februari 2019 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. De raadsstukken zijn opgenomen in bijlage 9.

Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor deels een ontwikkeling van de gemeente en deels een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De initiatiefnemer heeft aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.

Kostenverhaal

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld. Daarmee is het kostenverhaal voldoende vastgelegd. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over het verhalen van planschade.