direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harlingen - Koningin Wilhelminastraat (Woon-zorggebouwen)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Bouwvereniging heeft het voornemen om het gebied ten zuiden van het station deels te herontwikkelen. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van het westelijke deel grenzend aan de Koningin Wilhelminastraat mogelijk.

Voor dit braakliggende terrein is het voornemen om zorgwoningen in de vorm van twee gebouwen te realiseren.

Deze ontwikkeling van de gebouwen met 26 zorgwoningen is op basis van het geldende bestemmingsplan en de geldende beheersverordening niet mogelijk. De gemeente Harlingen heeft aangegeven mee te willen werken aan het initiatief. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het noordelijke deel van de wijk Plan Zuid direct ten westen van de middelbare school, de RSG Simon Vestdijk en ten zuiden van de spoorwegverbinding Harlingen - Leeuwarden.

De ligging van het plangebied in de omgeving is globaal weergegeven in figuur 1.1 en de begrenzing daarvan is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (bron: www.pdok.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Begrenzing van het plangebied (bron: www.pdok.nl)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is opgenomen in de beheersverordening "Harlingen - Stationsgebied" en het bestemmingsplan “Harlingen – Plan Zuid”. Op basis van deze beheersverordening is het plangebied opgenomen met het besluitvlak 'bestaand'. Binnen dit besluitvlak zijn alleen bouwwerken en het gebruik van gronden overeenkomstig aan het bestaande gebruik toegestaan. In dit geval betreft het een groenstrook.

Op basis van het bestemmingsplan “Harlingen – Plan Zuid” is het plangebied opgenomen met de bestemming 'Gemengd', 'Water en 'Groen'. Aan de bestemming 'Wonen- Woongebouw' is destijds goedkeuring onthouden door de provincie. Dit gebied is opgenomen in de voorgenoemde beheersverordening. Voor de gronden die zijn opgenomen met de 'Gemengd'-bestemming geldt dat hier gebouwen zijn toegestaan ten behoeve van sport en sportieve recreatie, sociale-medische voorzieningen en woningen. Binnen de bestemming 'Groen' en 'Water' zijn geen gebouwen toegestaan, waarbij de bestemming 'Water' ook in de beheersverordening is opgenomen.

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in de bouwvlakken. Binnen deze bouwvlakken zijn gebouwen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 12 meter. In figuur 1.3 is een uitsnede van het huidige bestemmingsplan weergegeven. Met het beoogde plan (zie paragraaf 2.3) worden twee gebouwen voorgesteld. Deze twee gebouwen passen niet binnen de opgenomen bouwvlakken. Daarnaast vallen de gebouwen binnen bestemmingen 'Groen' en 'Water'. Hierdoor is er sprake van strijdigheid met het huidige bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede huidige bestemming 'PlanZuid' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Paraplubestemmingsplan Harlingen

Voor de gehele gemeente Harlingen is een paraplubestemmingsplan op 21 februari 2018 vastgesteld. In dit parapluplan is een parkeerregeling voor de gemeente Harlingen opgenomen. Daarnaast voorziet dit parapluplan in een regeling voor het beperken van autostallingen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. De parkeerregeling is ook van toepassing op het plangebied.

1.4 Crisis- en herstelwet

Dit bestemmingsplan valt onder het bereik van de Crisis- en herstelwet. Deze wet beoogt een versnelde ontwikkeling en realisering van ruimtelijke en infrastructurele projecten. Hierdoor wordt dat de procedure van een plan sneller kan worden afgerond, waarmee vlotter met de realisatie van de zorgwoningen kan worden gestart.


Hiertoe bevat de Crisis- en herstelwet een tweetal hoofdstukken met bijzondere wettelijke voorzieningen van tijdelijke aard en een hoofdstuk met wijzigingen van een groot aantal wetten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening. Deze wijzigingen hebben een blijvend karakter. Het toepassen van deze wet heeft als grootste voordeel een snelle afhandeling bij beroep. Bij beroep moet de Raad van State de zaak binnen zes maanden na indiening van het beroepschrift afhandelen.

Er is ook geen mogelijkheid voor belanghebbenden om een pro-forma beroep in te dienen en om beroepsgronden aan te voeren na het einde van de beroepstermijn. Een ander voordeel is dat een nieuw besluit na vernietiging (of na een tussenuitspraak) gebaseerd kan worden op de feiten waarop het oude besluit berustte, behalve wanneer die feiten reden waren voor de vernietiging. Bij de Crisis- en herstelwet geldt onder andere de verplichting dat bij het besluit en de bekendmaking of mededeling van het besluit wordt vermeld dat de procedurele versnellingen van de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn. De gemeente Harlingen zal dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet vermelden.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving van het plangebied

Rondom het plangebied zijn meerdere belangrijke infrastructurele elementen van Harlingen aanwezig. Ten noorden van het plangebied ligt de spoorwegverbinding Harlingen – Leeuwarden en het treinstation van Harlingen. Voor het treinstation ligt de Stationsweg. Deze 50 km/uur weg is één van de hoofdontsluitingswegen die is verbonden met de rijksweg N31. De N31 verbindt de Afsluitdijk, via Harlingen, met Leeuwarden.

De N31 lag tot 2015 verhoogd op een talud. Doordat deze weg dwars door Harlingen heen liep, werd de stad in tweeën gedeeld. Mede om meer samenhang tussen de twee stadsdelen te creëren is de N31 verdiept aangelegd en het gebied daaromheen heringericht. Door de herinrichting zijn onder andere de Stationsweg en de Almenumerweg gedeeltelijk heringericht. Daarnaast zijn er meerdere nieuwe, voornamelijk groene ruimtes ontstaan.

Het plangebied ligt aan de Koningin Wilhelminastraat. In noordelijke richting gaat deze straat richting het historisch centrum van Harlingen. In zuidelijke richting is deze weg de ontsluitingsweg van de naastgelegen naoorlogse uitbreidingswijk 'Plan Zuid'. Aan de Koningin Wilhelminastraat zijn meerdere maatschappelijke functies, zoals een school en een uitvaartcentrum gesitueerd. Ten oosten van het plangebied aan de Kimswerderweg , is het politiebureau van Harlingen gevestigd. Aan de overzijde van de straat, aan de Bolswadervaart, is De Bouwvereniging en een kantoor van een architectenbureau aanwezig.

Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich een (vrijstaande) woning.

2.2 De bestaande situatie

De huidige invulling van het plangebied bestaat uit een grasveld. Daarnaast is er een sloot aanwezig. Binnen het plangebied staan geen gebouwen en of bouwwerken. Het plangebied is onderdeel van de grote groenstrook achter de stationslocatie. Figuur 2.4 en 2.5 geven een overzicht van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01_0004.png"

Figuur 2.4 plangebied (bron: Google street view)

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01_0005.png"

Figuur 2.5 Overzichtsfoto plangebied (bron: Google maps)

2.3 Voorgenomen initiatief

Het voornemen is om in het plangebied twee woon-zorggebouwen te realiseren voor mensen met een psychische beperking of aandoening (figuur 2.6). Het betreft een zogenaamd ouderinitiatief waarbij de familie de woon- en zorgdiensten 'inkoopt'.

Met dit plan worden 26 zorgwoningen mogelijk gemaakt, verdeeld over twee gebouwen met ieder twee bouwlagen. Vier ruimten worden ingedeeld als groepsruimten waarbij de mogelijkheid bestaat om deze in de toekomst te gebruiken als zorgwoning. Beide gebouwen staan noord- zuid op het perceel georiënteerd. Een gebouw staat met de lange zijde langs de Koningin Wilhelminastraat. Het tweede gebouw komt daar achter. Tussen de twee gebouwen komt ruimte voor groen. Het bestaande water wordt verbreed als compensatie voor de bebouwing. Aan de overzijde van het water vindt het parkeren en de ontsluiting van het plangebied plaats. In figuur 2.6 is het ontwerp van de nieuwe situatie weergegeven en in figuur 2.7 een impressie van de gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01_0006.png"

Figuur 2.6 Beoogde nieuwe situatie (Bron: TWA architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01_0007.png"

Figuur 2.7 Impressie beoogde ontwikkeling (Bron: TWA architecten)

De zorgwoningen worden zodanig gebouwd dat ze in de toekomst ook geschikt zijn voor reguliere bewoning. Het bestemmingsplan bevat een afwijkingsmogelijkheid om dit onder voorwaarden te faciliteren.

2.4 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Het plangebied is gelegen naast de spoorwegverbinding Harlingen - Leeuwarden. De ontsluiting op de hoofdinfrastructuur vindt plaats via de Koningin Wilhelminastraat. De Koningin Wilhelminastraat wordt via de Stationsweg ontsloten op de N31. Met dit plan blijft de bestaande wegenstructuur rondom het plangebied behouden.

Parkeren

De gemeente Harlingen heeft in de Nota parkeernormen Harlingen 2016 de norm voor de parkeerbehoefte vastgesteld. Op basis van deze nota vallen 26 zorgwoningen in de categorie verpleeg - en verzorgingstehuis met een parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per wooneenheid. De parkeerbehoefte als gevolg van de beoogde ontwikkeling bedraagt in totaal 15,6 parkeerplaatsen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van in ieder geval 18 parkeerplaatsen (figuur 2.8). Daarmee voldoet de ontwikkeling ruim aan de gestelde parkeernorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01_0008.png"

Figuur 2.8 Weergave ontsluiting en locatie parkeerplaatsen (Bron: TWA architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het Waddengebied van belang:

Maximale bouwhoogte Waddengebied (Artikel 2.5.12)

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied en het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk maakt in het stedelijk gebied stelt regels die ertoe strekken dat de maximaal toelaatbare bouwhoogte aansluiten bij de hoogte van de bestaande bebouwing. Voor stedelijke bebouwing in Harlingen kan worden afgeweken mits de nieuwe bebouwing blijft binnen de verticale bebouwingscontour.

De gemeente Harlingen heeft een Notitie Bouwhoogte Harlingen opgesteld. Door middel van deze notitie wordt de bouwhoogte van nieuwe objecten geborgd. De ontwikkeling in het plangebied maakt gebouwen mogelijk met een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Deze hoogte blijft onder de hoogbouw grens van 15 meter, sluit aan bij de gebouwen uit de omgeving en heeft geen gevolgen voor het silhouet van het beschermde stadsgezicht en de herkenbaarheid van Harlingen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

De voorgenomen woon-zorggebouwen in het plangebied zijn opgenomen in het beleid van de gemeente Harlingen. Het plangebied maakt daarnaast deel uit van het stedelijk gebied van de gemeente Harlingen. Het is namelijk een inbreidingslocatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Er wordt dus voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan 'Om de kwaliteit van de romte' (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.

Streekplan Fryslân

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan het onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

Harlingen is in het streekplan aangemerkt als één van de zes stedelijke centra. De ruimtedruk van wonen, werken en voorzieningen is hier relatief hoog. De provincie zet in op het verder benutten van de potenties van de stedelijke centra voor wonen, bedrijvigheid en dienstverlening.

Om het toekomstige ruimtebeslag van wonen te beperken, worden nieuwe woningen zoveel mogelijk eerst in het bestaand stedelijk gebied van kernen opgevangen. Het bestaande stedelijke gebied wordt gevormd door de bestaande bebouwde kommen van steden en dorpen. Door het bestaand stedelijk gebied optimaal te benutten wordt bijgedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte en daarmee aan een duurzame ruimtelijke inrichting. Hier wordt ook onder verstaan dat rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en milieukwaliteiten in het bestaand stedelijke gebied. Aan gemeenten wordt de taak toebedeeld de herstructureringsopgave te bekijken in relatie tot de totale kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen het beleid, omdat de ontwikkeling voorziet in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van bestaand stedelijk gebied.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied.

Met dit plan worden meer dan 11 woningen mogelijk gemaakt. Er zijn tot 2020 regionale afspraken gemaakt, waarbij er sprake is van plafondloos binnenstedelijk bouwen. Omdat de ontwikkeling de realisatie van zorgwoningen betreft, is deze niet opgenomen in het woningbouwprogramma.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woningbouwprogramma Gemeente Harlingen 2013-2020

Onderdeel van de Woonvisie 2013-2020 is het woningbouwprogramma. Dit is een verwachting van het bouwprogramma in de gemeente Harlingen voor de periode 2016-2020. Sinds de Woonvisie is opgesteld is er veel gebeurd. De nieuwe woningwet is in 2015 van kracht geworden; de situatie op de woningmarkt is ten opzichte van de crisistijd waarin de woonvisie werd opgesteld weer gewijzigd; de samenleving is volop in beweging. Dit maakt, samen met het tijdpad 2013-2020 dat bijna afloopt, dat de gemeente Harlingen een nieuwe woonvisie opstelt met daarin een nieuw woningbouwprogramma.

Structuurvisie Harlingen 2025

De gemeente Harlingen heeft haar toekomstvisie vastgelegd in de Structuurvisie Harlingen 2025 (vastgesteld 8 november 2012). De structuurvisie is een verdere uitwerking van de stadsvisie uit 2008. De structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en sociaal maatschappelijke beleid van de gemeente Harlingen.

Zoals uit figuur 3.2 blijkt, ligt het plangebied binnen de bebouwingscontour als herstructurering gebied (Plan Zuid) van Harlingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01_0009.png"

Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisie Haringen 2025

Met dit plan wordt aangesloten bij de doelen van de structuurvisie. De ontwikkeling versterkt de ruimtelijke kwaliteit en past bij de herstructurering die plaats vindt rondom het plangebied.

Welstandsnota

De welstandsnota van Harlingen is van toepassing op het plangebied. Het plangebied maakt deel uit van het welstandsgebied 6 'Wijken 2e helft twintigste eeuw'.

De welstandsnota kent vier welstandsniveaus namelijk: 'Beschermd', 'Regulier', 'Bijzonder' en 'Ontwikkellocaties'. Het plangebied valt onder het niveau 'Regulier' Dit houdt in dat het ontwerp wordt getoetst op een voldoende relatie met de kernkwaliteiten van het gebouw en op de kernkwaliteiten van de omgeving. Nieuwbouw en/of de verbouwingsingrepen dienen zich te voegen in de omgeving of in de architectuur van het gebouw waar de ingreep plaats vindt, maar gerichte veranderingen zijn - uitgaande van enkele voorwaarden die in de criteria vastgelegd zijn - mogelijk.

Met de beoogde ontwikkeling is met het ontwerp (paragraaf 2.3) aangesloten op de bebouwingskarakteristieken van de omgeving. De welstandscommissie heeft dan ook een positief advies afgegeven.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Waddenzee (op 0,5 kilometer). Ter plaatste is dit niet stikstofgevoelig. Andere Natura 2000-gebieden liggen op een grotere afstand van het plangebied, stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden op meer dan 12 kilometer. De directe omgeving van het plangebied kent een stedelijk karakter en in Harlingen vindt ook veel scheepvaart plaats. Gezien het relatief kleinschalige karakter van de voorgenomen ontwikkeling is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen in het plangebied negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De geplande ontwikkeling zou kunnen leiden tot een toename in stikstofdepositie. In AERIUS calculator is voor dit project de depositie berekend. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Hieruit blijkt dat significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Fryslân staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Voor de omgeving rondom het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting. Het onderzoeksgebied van het ecologisch onderzoek is groter dan het plangebied van dit bestemmingsplan. In dit rapport is een overzicht van soorten opgenomen die mogelijk voorkomen in de omgeving van het plangebied. Uit dit overzicht blijkt de er binnen het plangebied geen beschermde soorten aanwezig zijn en dat nader onderzoek niet nodig is.

Wel geldt de algemene zorgplicht voor elke soort en elk individu in Nederland. Mits eventuele aangetroffen dieren de kans krijgen om te vluchten en eventuele aangetroffen dieren worden verplaatst naar een plek in de omgeving die niet onder invloed staat van werkzaamheden, wordt voldaan aan de zorgplicht.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zorgwoningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

In het kader van bedrijven en milieuhinder is de afstand tussen de beoogde woon-zorggebouwen en nabijgelegen functies van belang. Gezien de karakteristieken van de omgeving kan gesproken worden van een 'gemengd gebied', waarvoor kortere richtafstanden gelden.

Ten oosten van het plangebied is het politiebureau aanwezig. Deze functie valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De grens van de inrichting van het politiebureau bevindt zich op 100 meter tot de gevel van het dichtstbijzijnde gebouw. Ten zuiden van het plangebied is de middelbare school (de RSG Simon Vestdijk) aanwezig. Deze functie valt ook onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Tussen de woongebouwen en de perceelgrens van de middelbare school ligt een afstand van minimaal 11 meter. Voor het aspect geluid zijn de kinderen op het schoolplein de belangrijkste factor. Het schoolplein bevindt zich op circa 60 meter vanaf het plangebied. Daarmee wordt ruim voldaan aan de richtafstand. Tenslotte bevindt zich aan de Koningin Wilhelminastraat 2 een uitvaartcentrum en aan de Bolswardervaart kantoren. Hier zijn tevens functies in milieucategorie 2 toegestaan, ook hier wordt aan de richtafstand van 10 meter voldaan.

Vanuit milieuzonering bestaat geen belemmering voor dit bestemmingplan.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Voor spoorwegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB en een maximale ontheffingswaarde van 68 dB.

De beoogde ontwikkeling betreft een geluidgevoelige functie. Vanwege de ligging van het plangebied binnen de wettelijke geluidzones van de spoorlijn Leeuwarden - Harlingen en de Stationsweg/Spoorstraat is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de niet gezoneerde wegen (waar een maximumsnelheid van 30 km/uur van toepassing is) in het onderzoek meegenomen. Uit het akoestisch onderzoek (Bijlage 3) blijkt dat ten behoeve van de Stationsweg/Spoorstraat en de spoorlijn de voorkeurgrenswaarde wordt overschreven. Er is een hoogste waarde berekend van 51 dB voor wegverkeergeluid en 62 dB voor spoorweggeluid. Deze waarden liggen onder de maximale ontheffingswaarden. Omdat de realisatie van geluidschermen geen reële optie is, is een hogere waarde nodig. Het geluid vanwege de 30 km/uur weg de Koningin Wilhelminastraat is van ondergeschikt belang, de richtwaarde van 48 dB wordt met 1 dB overschreden. De procedure hogere waarden is in gang gezet. Er zijn geen zienswijzen ontvangen ten aanzien van het ontwerpbesluit hogere grenswaarde Wgh. Het defintieve besluit is opgenomen in Bijlage 4 .

4.4 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Wetterskip. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater. De ontwikkeling is op 23 oktober 2019 aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets (kenmerk: 20191023-2-21639), het resultaat van de watertoets is opgenomen als Bijlage 5. Uit deze digitale watertoets blijkt dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Meerlaagse veiligheid en klimaatadaptie: Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het maatgevend boezempeil in het plangebied is bepaald op -0,05 m NAP. Dit is het waterpeil dat eens in de 100 jaar voor kan komen op de Friese boezem. Voor het overstromingsrisico is de Friese klimaatatlas geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied bij overstroming vanaf de Waddenzee een overstromingsdiepte heeft van circa 1,00 meter. Wetterskip Fryslân adviseert om het vloerpeil van de nieuwe bebouwing dusdanig hoog aan te leggen dat de gevolgen van een overstroming worden verkleind en grote schade bij wateroverlast zo veel mogelijk wordt voorkomen. Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het grondwaterpeil en de aanleghoogte van bebouwing. Het vloerpeil / de aanleghoogte van de bebouwing worden zo uitgevoerd dat deze aansluiten bij de gebouwen in de omgeving. Voor het plangebied gelden dan ook dezelfde overstromingsrisico's en drooglegging als in de omgeving.

Voldoende

Compensatie: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak in een poldergebied voor 10% wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 200 m2 binnenstedelijk.

In de huidige situatie is 0 m2 aan bebouwing aanwezig. Met de beoogde ontwikkeling wordt circa 1650 m2 verdeelt over twee gebouwen gerealiseerd. Hierdoor ontstaat een toename van 1650 m2 aan verharding. Met dit plan is dus 165 m2 aan compensatie noodzakelijk. Ter compensatie wordt het bestaande oppervlaktewater binnen het plangebied vergroot. Met de inrichting van het plangebied is hier rekening mee gehouden. De waterpartij is en blijft aangesloten op de Friese boezem.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Schoon hemelwater vanaf het plangebied wordt afgekoppeld van de riolering en afgevoerd op het oppervlakte water binnen het plangebied.

Vervolg

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet. Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan Wetterskip Fryslân. Indien hieruit nog aanbevelingen volgen, worden die in deze waterparagraaf verwerkt en wordt hier rekening mee gehouden bij de verdere uitwerking van het projecten. De watertoets is hiermee afgerond.

4.5 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden 26 wooneenheden mogelijk gemaakt. Hiermee blijft het aantal woningen ruim onder de gestelde grens waarbinnen het voornemen vrijgesteld blijft van toetsing. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Hierbij geldt het verstoorder betaald principe. Als behoud in situ niet mogelijk is, dan moet gekeken worden of behoud ex situ mogelijk is. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) geeft hiervoor informatie. Op basis van de beide FAMKE advieskaarten (zie figuur 4.2 en 4.3) is voor het gehele plangebied geen onderzoek noodzakelijk.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01_0010.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede FAMKE 'Ijzertijd - Middeleeuwen'

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01_0011.jpg"

Figuur 4.3 Uitsnede FAMKE 'Steentijd - Bronstijd'

Mochten er tijdens de werkzaamheden archeologische grondsporen en/of vondsten worden gedaan, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 bij de gemeente Harlingen.

Cultuurhistorie

Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. In deze kaart is het plangebied niet opgenomen met een aanduiding. Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Het is daarom niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Om de bodemkwaliteit aan te tonen is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. De resultaten van het (water)bodemonderzoek tonen aan dat er voor de beoogde bestemmingswijziging geen belemmeringen zijn voor het plangebied. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op basis van het Bevb moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidzones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl, zie figuur 4.4) waarin relevante risicobronnen getoond worden, is circa 130 meter ten oosten van het plangebied een tankstation zonder lpg aanwezig. Dit tankstation heeft geen risicocontour omdat de vergunning voor de verkoop van LPG onlangs is ingetrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPWilhelminastr-VA01_0012.png"

Figuur 4.4 Uitsnede kaart externe veiligheid

Transport van gevaarlijke stoffen

Overeenkomstig de risicokaart worden over de N31 gevaarlijke stoffen vervoerd. De weg heeft geen PR10-6 contour. Het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 200 meter. Het plangebied ligt op 300 meter en is dus gelegen buiten het invloedsgebied waardoor de hoogte van het groepsrisico niet inzichtelijk gemaakt hoeft te worden.

Circa 300 meter ten westen van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie aanwezig (N-579-01). De leiding heeft geen PR10-6 contour. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 95 meter. Het plangebied ligt daar ruimschoots buiten.

Verder worden in of nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor of water.

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van relevante kabels en leidingen die planologische bescherming behoeven. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Trillingen

Het plangebied Harlingen-Koningin Wilhelminastraat ligt op korte afstand van de spoorlijn Leeuwarden-Harlingen v.v. (circa 12 meter). In algemene zin geldt dat door het rijden van treinen over de spoorlijn trillingen kunnen worden opgewekt, die zich voortplanten door de bodem en vervolgens gebouwfunderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar). In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen”, waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd. Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking wordt twee afstandscriteria aangegeven ten aanzien van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van 100 meter van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een quickscan trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 meter afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/ of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.

Voor het plangebied is de situatie ten aanzien van spoortrillingen beoordeeld op basis van een quickscan zoals beschreven in paragraaf 10.1 van de Handreiking, waarin tevens is aangegeven dat bij voorkeur ook aandacht wordt besteed aan eventuele ontwikkelingen aan de bron (wijzigingen aan het spoor, wijzigingen in treintypen et cetera). In de Handreiking staan de volgende informatiebronnen genoemd die gebruikt kunnen worden voor een quickscan: bodemgesteldheid en opbouw, ligging waterpartijen, treinbeeld, locatie ES-lassen, wissels en overgangsconstructies, locatie bebouwing en type bebouwing en eventuele toekomstige wijzigingen aan het spoor.

Wat betreft de bodemgesteldheid geldt dat in Harlingen sprake is van kleigrond, waarin de overdracht van trillingen minder goed is in vergelijking met veen en zand (gunstig). Wat het treinbeeld betreft: op basis van het Geluidregister Spoor rijden er per etmaal circa 77 rekeneenheden over het spoor, wat neer komt op 30-40 treinen per etmaal. Dit is relatief weinig en er rijden geen goederentreinen die langer zijn dan personentreinen en meer trillinghinder veroorzaken. Een toename van het treinverkeer op deze regionale spoorlijn wordt niet verwacht. Vanwege de ligging nabij het station is de rijsnelheid laag wat ook een gunstig effect heeft voor het opwekken van bodemtrillingen.

Hoewel de nieuwe bebouwing/bouwvlakken op korte afstand van het spoor komen te liggen, is het op grond van bovenstaande niet aannemelijk dat hinder vanwege spoortrillingen zal optreden. Ook blijkt uit de RIVM-publicatie “Wonen langs het spoor- Gezondheidseffecten trillingen van treinen” (RIVM rapport 2014-0096) dat het optreden van trillingshinder vooral gerelateerd is aan het rijden van goederentreinen. Op de spoorlijn Leeuwarden-Harlingen v.v. rijden geen goederentreinen. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat op andere locaties langs de spoorlijn in Harlingen bestaande woningen op kortere afstand zijn gelegen, bijvoorbeeld woningen aan de Willem Bilderdijkstraat (circa 27 m afstand) en woningen aan de P. Genestetstraat/Barkstraat (circa 22-44 meter afstand). Deze locaties liggen in oostelijke richting. Langs de Havenstraat liggen oudere woningen op eveneens circa 27 meter afstand tot het spoor richting de haven van Harlingen. Er zijn geen klachten bekend ten aanzien van trillingshinder afkomstig van deze locaties.

Aanvullend is gekeken naar trillingsinformatie van vergelijkbare locaties. Dit is gevonden in een trillingsonderzoek ten behoeve van de realisatie van een woongebouw aan de Stationsweg 15 te Leeuwarden. Deze locatie is vergelijkbaar met Koningin Wilhelminastraat vanwege de afstand tot het spoor, gesitueerd nabij het station (wissels) en het treintype (diesel aangedreven reizigersmaterieel). Het verschil met Leeuwarden en de spoorlijn Leeuwarden-Groningen v.v. is dat er meer treinen rijden dan naar Harlingen. Voor de locatie Stationsweg 15 te Leeuwarden is op basis van trillingsmetingen geconcludeerd dat binnen het nieuw te realiseren woongebouw de verwachten spoortrillingen voldoen aan de SBR-B streefwaarden Aw = 0,2 voor Vmax en A3 = 0,05 voor Vper voor nieuwe situaties.

Gezien de overeenkomsten tussen de situatie Koningin Wilhelminastraat Harlingen en de Stationsweg 15 te Leeuwarden kan worden gesteld dat een nader aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht en dat in het kader van bovengenoemde Handreiking deze quickscan toereikend is voor het aspect trillingen.

4.11 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 26 wooneenheden. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Hiervoor is een aanmeldingsnotitie opgesteld, die is opgenomen in Bijlage 7. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Door het college van B&W is op basis van de aanmeldingsnotitie vastgesteld dat geen MER nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de bestemming vastgelegd, in de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden.


Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

Dit bestemmingsplan wordt opgezet ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuw woon-zorggebouw. Er is gekozen voor een bestemmingsplan op maat, waarbij het voornemen past binnen de juridisch-planologische kaders.

5.2 Toelichting op de bestemming

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.

Groen

De bestemming 'Groen' heeft betrekking op de beoogde groenstrook in het noorden van het plangebied. Ondergeschikt zijn ook paden, parkeerplaatsen en water mogelijk. Groen is ook in ondergeschikte mate in andere bestemmingen mogelijk.

Water

De bestemming 'Water’ heeft betrekking op het oppervlakte water in het plangebied, Evenals groen, is water ook binnen andere bestemmingen ondergeschikt toegestaan.

Wonen - Wooncentrum

De bestemming 'Wonen - Wooncentrum' geldt voor het gehele plangebied met uitzondering van het water en het groen. Hier zijn zorgwoningen of bijzondere woonvormen al dan niet in combinatie met zorgvoorzieningen mogelijk. Het gaat hierbij om een twee gestapelde woongebouwen verdeelt over deze twee bouwvlakken. De maximale bouwhoogte van het gebouw is 12 meter. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, deze zijn afgestemd op de footprint van het initiatief. In het bestemmingsvlak is ook de realisatie van de parkeerplaatsen mogelijk.

Door middel van een afwijkingsmogelijkheid zijn onder voorwaarden ook reguliere woningen mogelijk. Een belangrijke voorwaarde is dat deze woningen passen in het woningbouwprogramma.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

In het kader van vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de direct betrokkenen en verzonden aan de overlegpartners. De resultaten van dit vooroverleg en de inspraak zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. In Bijlage 8 is dit beschreven en is aangegeven op wat voor punten het bestemmingsplan is aangepast.

Ontwerp- en vaststellingsfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure doorlopen. Het ontwerpbestemmingsplan (en ook het ontwerpbesluit hogere grenswaarde) hebben vanaf 16 november 2021 zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen. Dit heeft geleid tot een ongewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad op 19 maart 2021. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De initiatiefnemer heeft aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.

Kostenverhaal

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voor dit plan wordt voor de vaststelling een anterieure overeenkomst opgesteld. Daarmee is het kostenverhaal voldoende vastgelegd. Daarnaast worden er afspraken gemaakt over het verhalen van planschade.