Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Achterwei 2 Morra
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0058.BPBG2014P1-VG01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Algemeen

De familie Dijkstra is voornemens haar bedrijf aan de Achterwei 2 te Morra uit te breiden. Naast een loonbedrijf heeft de familie Dijkstra ook een akkerbouwbedrijf met een bedrijfsgrootte van ruim 75 hectare bouwland. Het bedrijf kampt al een aantal jaren met een gebrek aan ruimte voor o.a. opslag van materieel. Dit heeft er tot toe geleid dat het materieel op meerdere locaties is gestald. Zowel in Ulrum, Oosternijkerk als in Ternaard worden bedrijfsruimten gehuurd voor het stallen van materieel.

Het gemengd loonbedrijf, voor zowel vee- als akkerbouw, van de familie Dijkstra is uniek in deze omgeving. Daarnaast is er sprake van een volwaardig akkerbouwbedrijf.

Door vooral schaalvergroting in de landbouw, maar ook binnen de loonbedrijfsector, is de familie Dijkstra genoodzaakt om haar bedrijfsgebouwen uit te breiden. Binnen deze regio zijn er nog maar vier loonbedrijven actief. Voor een effectieve en zeker ook efficiënte bedrijfsvoering is het noodzakelijk dat het materieel van zowel het loonbedrijf als het akkerbouwbedrijf op een centrale plek onderdak krijgt. Tegelijkertijd zullen op een drietal plaatsen de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf gestaakt worden. De familie Dijkstra wil alle activiteiten in Morra concentreren.
Om de ruimtelijk landschappelijke inpassing van de uitbreiding van het bedrijf op deze locatie aan te tonen, is door de projectgroep De Nije Pleats, een advies opgesteld (zie Bijlage 1). Dit advies is gebruikt bij het planologisch regelen van de nieuwe uitbreiding van het bedrijf. Tevens is geadviseerd om een bouwvlak voor een bedrijfswoning op te nemen in het onderhavige plan.

De ruimtelijk landschappelijke inpassing is via het spoor van de Nije Pleats tot stand gekomen. Dit betekent dat er een proces gevolgd is waarbij alle partijen, die uiteindelijk het bouwplan moeten toetsen, betrokken zijn geweest. Door middel van een werksessie van de Nije Pleats op het erf van de initiatiefnemer is met alle betrokkenen/deskundigen gekomen tot een ruimtelijk landschappelijk inpassingplan voor het gehele bedrijf.

1.2 Ligging

Het bedrijf van de familie Dijkstra is gelegen in het noorden van de provincie Fryslân ten noordoosten van de stad Dokkum in het dorp Morra dat grofweg gelegen is tussen de dorpen Metslawier en Anjum. Het erf ligt aan de rand van het dorp aan de westzijde van Morra, niet ver van de provinciale weg N361.

Het plangebied maakt deel uit van het buitengebied van de gemeente Dongeradeel en wordt aan de oostzijde begrensd door een ringvaart (Moarstervaart) en de Achterwei en aan de west-, noord-, en zuidzijde door een open weide- en bouwlandgebied.
Figuur 1: De ligging van het plangebied.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel". Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld en is op 16 juli 2014 onherroepelijk geworden. Op het plangebied rust momenteel de bestemming "Bedrijf - Loonbedrijf".

Op een klein deel van het plangebied ligt ook de bestemming "Waarde - Archeologisch waardevol terrein". Deze aanwijzing komt voort uit de ligging van het plangebied op de rand van de historische terp.

Omdat de nieuwe ontwikkelingen buiten het bouwvlak zijn gesitueerd, passen deze niet binnen de voorschriften van dit bestemmingsplan. Derhalve is de onderhavige partiële herziening opgesteld.

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied, waarbinnen de gewenste functies mogelijk zijn.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk van deze toelichting wordt een beschrijving van het plan gegeven. Daarna volgt in hoofdstuk 3 het beleidskader dat relevant is voor het plan. Er wordt ingegaan op het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens volgt in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regelingen. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Al sinds 1924 exploiteert de familie Dijkstra een loonbedrijf in combinatie met een eigen akkerbouwbedrijf. Er is gestart vanuit een woning aan de Tsjerkestrjitte. Langs een bestaand pad buiten de terp en aan de westzijde van de vaart is destijds een loods gebouwd. Het bedrijf groeide en er werden achter deze loods twee nieuwe grotere loodsen gebouwd. Een bedrijfswoning kwam er niet. Op het terrein bevindt zich nog een kas en een ruim parkeerterrein voor auto’s van het personeel.
Ten behoeve van het akkerbouwbedrijf heeft de familie Dijkstra inmiddels ruim 75 hectare grond in eigendom/pacht. De familie Dijkstra teelt geen gewassen die inpandig moeten worden opgeslagen. De gebouwen (op meerdere locaties) worden uitsluitend gebruikt voor de stalling van materieel voor het loonbedrijf. De hoofdvestiging bevindt zich in Morra aan de Achterwei. Deze locatie is in eigendom. De overige locaties worden gehuurd.

2.2 Gewenste ontwikkeling

De wens van de familie Dijkstra is om al het materieel op één locatie te kunnen onderbrengen. Daartoe is een nieuwe bedrijfsloods nodig van ongeveer 1.200 m². Het voordeel van de concentratie van bedrijfsactiviteiten is het beperken van vervoersbewegingen op één plek die centraal in het werkveld van het loonbedrijf is gelegen. Verondersteld wordt dat het aantal verkeersbewegingen in het werkgebied met ongeveer 1/3 worden teruggebracht, terwijl het aantal verkeersbewegingen in Morra in eerste instantie ook niet zal toenemen.

In het advies dat via het spoor van de Nije Pleats tot stand is gekomen, werd als snel de conclusie getrokken dat het ontbreken van een bedrijfswoning aan de oostzijde een dissonant is in stedenbouwkundig opzicht. Hierdoor lijkt het terrein op een bedrijfsterrein met een groot hek bij de brug en niet op een veel beter passender patroon van een boerenerf waar aan één zijde ook wordt gewoond. De geplande bedrijfswoning zal echter niet op zeer korte termijn worden gebouwd.

2.3 Ruimtelijke inpassing

 

2.3.1 Landschappelijk analyse

Landschappelijke analyse
Morra is een terpdorp. De ovale, niet zeer hoge terp is goed als zodanig te ervaren, omdat de meeste bebouwing geconcentreerd binnen de volledige ringweg ligt en er geen hoge beplanting op de terp staat. De ringweg is niet ovaal maar heeft een meer golvend beloop. De toren van de kerk is bijzonder en steekt boven de bebouwing uit. De bebouwing buiten de terp bestaat uit een woonwijkje met sportvelden aan de noordoostzijde, enkele boerderijen aan de oost- en westzijde van het dorp en het loonbedrijf Dijkstra aan de westzijde. Aan de noordzijde staat nog het station dat bij de verdwenen spoorweg (1909 tot 1935) behoorde en de in 1973 gesloten zuivelfabriek met directeurswoning. Buiten de genoemde bebouwing is het landschap een geheel open weide- en bouwlandgebied.

De Dijkstervaart is als vaart gegraven in een oude kwelderslenk. Op de historische kaart uit omstreeks 1926 is te zien dat de terpdorpen Morra en Lioessens aan weerszijden van deze vaart zijn ontwikkeld. Ook is op deze kaart te zien dat de waterlopen aan de westzijde van Morra een gebogen beloop hebben om zo als het ware loodrecht op de vaart af te wateren.
 
Figuur 2: luchtfoto 2013.
 
Op de bovenstaande luchtfoto uit 2013 (figuur 2) valt in de eerste plaats op dat de sloot ten zuiden van het loonbedrijf echter niet op de vaart aansluit. In de tweede plaats valt op dat de twee monumentale boerderijen aan de noordzijde van Morra met de achterzijde naar de vaart en de parallel daaraan gelegen weg zijn gericht en ook op enige afstand daarvan zijn gesitueerd. Het zijn beide grote complexen met grachten, erfbeplanting en nieuwe bijgebouwen. Het huidige oppervlakte van het loonbedrijf is kleiner dan die van de twee beschreven bedrijven. Wat vervolgens ook opvalt, is dat er als het ware een schil van bebouwing en beplanting is aan de westzijde van de vaart, met steeds doorzichten op het open gebied daar achter. Zo’n open ruimte bevindt zich ook aan de noordzijde van het loonbedrijf, ooit de locatie van een boerderij. In tegenstelling tot die twee grote erven, die zich op enige afstand van de weg bevinden, liggen er twee erven aan de oostzijde van Morra juist aan de ringweg en staat ook het loonbedrijf aan de vaart en de ringweg. Het aanzicht op het terpdorp vanaf de N361 en de Hearrewei gezien, is ongeveer één derde van de terp. Het aanzicht van de zuidzijde van het terrein van het loonbedrijf is in dit kader een belangrijke zijde. Over de vaart liggen diverse bruggen. Er is ook een brug over de vaart naar het loonbedrijf. In verband met de ondiepte van deze vaart en de hoogte van de bruggen is er alleen te kanoën. Langs de weg parallel aan de vaart staan bomen (essen) in de berm van de vaart.
 
Figuur 3. Luchtfoto Google Earth

Op de bovenstaande luchtfoto van Google Earth valt op hoe groen de randen van de erven en de sportvelden zijn buiten de terp, aangevuld met de bomen langs de ringweg en de vaart. Alleen de achterzijde van het loonbedrijf kent geen beplanting.

Het loonbedrijf
Komende vanaf het hoogste punt van de terp, over de Tsjerkestrjitte, richting het loonbedrijf, is pas vlakbij de Achterweg vrij uitzicht mogelijk op het open landschap, omdat het bedrijf met de beplanting het uitzicht ontneemt (zie figuur 4). De vraag is, waarom dit zo is.
 
Figuur 4.
 
Het bedrijf wordt anno 2014 aan drie zijden met een stevige groensingel afgeschermd. Doordat er geen woning op het perceel is gebouwd, is de vaartzijde ook ingeplant met een houtsingel. Dat er zich binnen deze singel nog een tuin bevindt met een kas en een ruim parkeerterrein voor auto’s van het personeel, is daardoor nagenoeg onzichtbaar vanuit het dorp gezien. In de winter verhult de singel aan de zuidzijde echter niet de buitenstalling van materieel en de diverse witte toegangsdeuren van de zuidelijke loods. Door de brug over de vaart te verbreden en van scheven hoeken te voorzien, werd het mogelijk om alle vervoersbewegingen van het grote materieel vanaf het zuiden uit te voeren.

In de huidige situatie zijn er twee onderdelen op het erf die om aandacht vragen: de zichtbaarheid van de buitenopslag aan de zuid- en westzijde en de witte toegangsdeuren aan de zuidzijde én (als tweede) het gemis van een bedrijfswoning aan de oostzijde, want hierdoor lijkt het terrein op een bedrijfsterrein met een groot hek bij de brug en niet op een veel beter passender patroon van een boerenerf waar aan één zijde ook wordt gewoond. Logischerwijs zou dan ook de groensingel aan de vaartzijde deels zijn doorbroken, zodat men vanuit de woning op het dorp kan kijken; en andersom op de woning.

Advies
Zoals beschreven in de voorgaande beschrijving van het dorp Morra, vormt in ruimtelijke zin de locatie van het loonbedrijf geen dissonant. Ook niet als dit bedrijf wordt uitgebreid, omdat de maat binnen die van de twee grote erven aan de noordzijde van het dorp blijft. Geadviseerd wordt om in de bestemmingsplanwijziging een bedrijfswoning aan de oostzijde van het terrein op te nemen. Dit wil niet zeggen dat er ook een woning op korte termijn noodzakelijk is, maar als die wens er wel komt, dan kan het.
In de sessie van de Nije Pleats zijn de volgende randvoorwaarden geformuleerd bij het verruimen van het terrein ten behoeve van de nieuwbouw van een werktuigenloods.
  1. De uitbreidingsrichting naar het noorden is uitgesloten, in verband met archeologische waarden;
  2. De nieuwbouw moet op ten minste 50 meter vanaf de woningen in de omgeving komen te staan, wil men extra geluid beperkende maatregelen willen vermijden, die ook weer financiële consequenties hebben. Deze afstand komt ongeveer neer op dezelfde voorgevelrooilijn van de twee bestaande parallel geplaatste loodsen. Er is afgesproken dat een meter of iets meer naar het oosten echter geen probleem is. De 50 meter is echter een harde grens;
  3. Door de bouw van een ruime werktuigenberging op het zuiden wordt het zicht op de opslag, de stalling van groot materieel en de witte toegangsdeuren ontnomen. Dat is een positief effect van de nieuwbouw;
  4. Het zicht op het open landschap vanuit de Tsjerkestrjitte, de Achterweg en de woningen aan de Achterweg moet zoveel als mogelijk behouden blijven. Uit de randvoorwaarden van de punten 2 en 4 is de getrapte oppervlakte van het nieuwe terrein ontstaan. Voortkomend uit de randvoorwaarde 4 is de afstand tussen de bestaande loodsen en de nieuwe open werktuigenberging op 18 meter gezet;
  5. Het terrein wordt in principe geheel door een houtsingel omgeven. Als uitzondering is een doorzicht vanuit de verkeersruimte op het open landschap toegestaan in de singel aan de westzijde. Als er een woning wordt gebouwd geldt dit ook voor de oostzijde. De houtsingel is vijf meter breed. Tussen de nieuwe houtsingel en de nieuwe werktuigenberging blijft vijf meter open. Zo wordt er in totaal een zone van 10 meter gereserveerd voor de landschappelijke inpassing. Het behoud van het eerste deel van de houtsingel op het zuiden wordt van het grootste belang geacht, omdat zo de nieuwbouw de komende jaren niet geheel vrij in het zicht komt te staan. In de houtsingel staan nu voornamelijk streekeigen soorten zoals essen, elzen en meidoorn. In de nieuwe singel zou hier weer op kunnen worden doorgegaan, eventueel met esdoorn en veldesdoorn aangevuld;
  6. Als begrenzing van de uitbreiding van het terrein wordt een sloot geadviseerd;
  7. Als gevolg van de grote maat van de nieuwbouw met hoge goten en een lage nok, zijn gedekte kleuren noodzakelijk, ook voor de windveren. De hoge wand aan de zuidzijde vraagt om een zorgvuldige geleding in de vormgeving daarvan;
  8. Voor een eventuele uitbreiding in de verdere toekomst is tijdens de werksessie aangegeven dat de uitbreidingsrichting in westelijke richting is en dat daarvoor dus grond van de kerk zal moeten worden aangekocht, om ruimtelijk landschappelijk een verdere groei van het bedrijf in te kunnen passen. 
Figuur 5.

Ten tijde van het advies de Nije Pleats is er nog geen definitief standpunt ingenomen betreffende de ontsluiting van het bedrijf. Naderhand is besloten om het bedrijf te ontsluiten op de Hearrewei. Dit betekent dat de houtsingel aan de noordzijde deels wordt onderbroken voor een in- en uitrit ten behoeve van een nieuw aan te leggen weg, die het bedrijf verbindt met de Hearrewei.

2.3.2 Inpassingsplan

Bij een nieuwe ontwikkeling, een uitbreidingsplan, of het plaatsen van een nieuw gebouw of bouwwerk, dient een inpassingsplan te worden gemaakt. Bij het inpassingsplan dient de inpassing in de omgeving centraal te staan: er moet rekening worden gehouden met landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle elementen, structuren en de bebouwde en de onbebouwde omgeving. De volgende onderdelen maken deel uit van het inpassingsplan:
  • ontsluiting;
  • groene inpassing, bestaande uit gebiedseigen beplanting;
  • de situering van gebouwen, bouwwerken en overige (bedrijfsonderdelen);
  • een lichtplan waaruit blijkt dat lichthinder / lichtvervuiling wordt beperkt;
  • toekomstbestendigheid van het plan, zoals mogelijke (bedrijfs)uitbreidingen;
  • watercompensatie. 
In figuur 6 is weergegeven hoe de gewenste uitbreiding van het bedrijf op een verantwoorde wijze landschappelijk in de omgeving wordt ingepast.
 

Figuur 6.
  
Ontsluiting
De initiatiefnemer zal op eigen kosten een nieuwe ontsluitingsweg aanleggen, die zijn bedrijf verbindt met de Hearrewei. Deze nieuwe ontsluitingsweg heeft een breedte van 6 meter en zal bestaan uit betonnen elementen. Tussen deze nieuwe ontsluitingsweg en de bestaande sloot ligt nog een grasberm van drie meter. In de bestaande sloot dient over de gehele lengte een rietoever te worden gerealiseerd.
 
Groene inpassing
In figuur 6 is in donkergroen aangegeven welke bestaande groensingels zullen worden gehandhaafd. Deze groensingels bestaan uit de volgende inheemse boomsoorten: 25 x Fraxinus Excelsior (Es), 4x de Alnus Glutinosa (Els) en 2x Acer Campestre (Veldesdoorn). Naast de bomen zijn er ook de volgende struikvormen aanwezig: 15x Sambucus Nigra (Vlier) en 2x Grataegus Monogyna (Meidoorn) en 2x Rosa Canina (Hondsroos).
 
Voorgesteld wordt om de nieuwe aan te leggen groenstroken met een breedte van vijf meter te voorzien met Iepen. De iep (Ulmus of Olm) is de meest aansprekende en meest voorkomende boom in Nederland. De iep is zowel ecologisch als cultuur-historisch van groot belang voor het Nederlandse landschap. De initiatiefnemer zal per tien meter één boom (Iep) moeten planten. Naast het planten van bomen wordt geadviseerd om op 2 m² één struikvorm bestaande uit diverse soorten te planten. Gekozen kan worden uit de Vlier, Meidoorn of Hondsroos. Ook mag de keuze vallen op de Witte en Rode Kornoelje. De combinatie van bomen met struikvormen zorgt voor een compacte groenstrook, waardoor de nieuwbouw uit het zicht worden onttrokken.
 
Er is sprake van 215 strekkende meter groenstrook, wat betekent een oppervlakte van 1075 m². Vertaald naar aantallen betekent dit dat de initiatiefnemer 21 essen en 537 struikvormen moet planten.
 
Situering gebouwen
Zowel de bestaande als de nieuwe gebouwen zijn in figuur 6 weergegeven.
 
Lichtplan
Er zal geen belichting in de nieuwe bedrijfsloods worden aangebracht. Deze werktuigenloods wordt door drie wanden omsloten en alleen gebruikt voor stalling van materieel. Hierbij is het op het erf aanwezig licht voldoende.
 
Toekomstbestendigheid
Middels een pijl in figuur 6 is de toekomstige uitbreidingsrichting van het bedrijf aangegeven.
 
Watercompensatie
Zie hoofdstuk 4.2.
     

3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012. In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

In het Barro staan die regels, die als nationaal belang in de SVIR worden herbevestigd en die instemming van de Tweede Kamer heeft gekregen. De overige in de SVIR opgenomen nationale belangen die juridische borging vragen, zijn neergelegd in een aanvulling van het Barro.

Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

In het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld door Provinciale Staten op 13 december 2006) wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie aangegeven. Centraal staan de relaties tussen stad en platteland, waarbij sprake is van een wisselwerking tussen beide gebieden. De provincie zet in op een concentratie van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland.

Naast de mogelijkheden voor bedrijfsvestiging via kwaliteitsarrangementen, is vestiging van bedrijven en voorzieningen in het landelijk gebied mogelijk wanneer dat om functionele redenen nodig is.
Functionele binding gaat op voor agrarische bedrijven waar de bijbehorende grond als productiemiddel wordt ingezet. Het kan bij uitzondering tevens gaan om (clustering van) bedrijven die sterk aan de landbouw verbonden zijn, zoals agrarische loonbedrijven en agrarische opslag, waarvan vestiging op een bedrijventerrein om diverse redenen ongewenst is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landelijk gebied is daarbij randvoorwaarde.
De provincie zet beschikbare (financiële) instrumenten in, gericht in voor verbetering van de externe productieomstandigheden van de landbouw. Daarnaast draagt de provincie samen met gemeenten zorg voor het begeleiden van de ruimtelijke consequenties van schaalvergroting, intensivering, verbreding en verdieping van de landbouw.

De ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
 
Verordening Romte Fryslân
Op 25 juni 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân vastgesteld. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Loonbedrijven dienen in principe op een bedrijventerrein te worden gevestigd vanwege de te verwachten verkeersbewegingen, milieuhinder, aard en schaal van de bedrijfsvoering, en uitstraling. Als dat niet mogelijk is, kan de gemeente een locatie in een dorpsrand of op een vrijkomend agrarisch bouwperceel of bedrijfsperceel in het landelijk gebied mogelijk maken. Vestiging op een nieuwe locatie in het landelijk gebied is in principe niet gewenst, tenzij een goed gesitueerde en goed ontsloten agro-locatie ontwikkeld kan worden waar dergelijke bedrijvigheid geclusterd en gecombineerd kan worden met agrarische bedrijvigheid.

In een ruimtelijk plan voor landelijk gebied kan uitbreiding van een agrarisch bedrijf worden toegestaan van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf, tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak en maximaal 50% van het bestaande bestemmingsvlak, indien in de plantoelichting is onderbouwd dat het bedrijf milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving en het plan voorziet in een goede inpassing binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

Voorafgaand aan de werksessie de Nije Pleats is aan de provincie Fryslân advies gevraagd over de uitbreidingsmogelijkheden van een dergelijk bedrijf op grond van de provinciale verordening Romte. De vraag daarbij was, of het bedrijf als niet-agrarisch bedrijf bekeken moest worden of als een agrarisch bedrijf of aan het agrarisch gebied gelieerd bedrijf. De conclusie van de provinciale ambtenaren was dat de Verordening daarin niet eensluidend te interpreteren is.
Voor het bedrijf van de familie Dijkstra kan dan ook worden uitgegaan van uitbreidingsmogelijkheden conform agrarische bedrijven. De 15% en 50% uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven geldt dus niet voor het bedrijf van Dijkstra. Voorwaarde van de provincie is wel dat het bedrijf op een goede manier ruimtelijk landschappelijk wordt ingepast. De Nije Pleats-methode voorziet daarin. Daarbij is vanuit de provincie wel zorg uitgesproken over de ontsluiting van het bedrijf.

Schaalvergroting en de methodiek Nije Pleats
De verordening biedt ruimte voor schaalvergroting van agrarische bedrijven. Voor schaalvergroting is voorwaarde dat het bedrijf in de beoogde bedrijfsomvang ter plekke kan functioneren qua ligging en ontsluiting en inpasbaar is binnen de kwaliteiten van landschap en natuur. De provincie vraagt de gemeente deze zorgvuldige inpassing te realiseren door toepassing van de Nije Pleats-methodiek. Hierbij laat de gemeente zich in een vroeg stadium door deskundigen integraal adviseren over de ruimtelijke inpassing van een agrarisch bedrijf. Deze maatwerkmethode levert winst voor de boer en winst voor de inpassing van het boerenerf in het landschap op.
Uiteraard mag sprake zijn van maatwerk: bij kleinschalige perceelsverruiming in niet complexe situaties kan de Nije Pleats-methodiek ook eenvoudiger vorm gegeven worden.

Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel"
Het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Dongeradeel vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied.
In het bestemmingsplan wordt bij de bestemming "Bedrijf - Agrarisch bedrijf" ruimte geboden aan één bedrijfswoning per bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. De maatvoering voor een bedrijfsgebouw, overkapping of bedrijfswoning is weergegeven in een bouwschema. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om - onder voorwaarden - de bestemming te kunnen wijzigen in de bestemming "Wonen" of "Wonen - Voormalig boerderijpand".

De ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

4 Onderzoek

4.1 Milieuzonering

Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk.

In de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen als scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Er dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in de bouw van een bedrijfsloods ten behoeve van een loonbedrijf/Akkerbouwbedrijf. Voor dit bedrijf is de richtafstand voor loonbedrijven aangehouden (SBI code: 0161). Op basis van de VNG-publicatie geldt voor dit type bedrijfsactiviteiten een richtafstand van 30 meter voor het aspect geur, 10 meter voor het aspect stof, 50 meter voor het aspect geluid en 10 meter voor het aspect gevaar. De meest nabij gelegen gevoelige objecten (woningen Achterwei 9 en Tsjerkestrjitte 20) bevinden zich op meer dan 50 meter van de ontwikkellocatie en zullen geen hinder ondervinden van de ontwikkeling.

Op het perceel wordt ook een nieuwe milieugevoelige functie toegevoegd. Het betreft de bedrijfswoning. Voor het meest nabijgelegen bedrijf, een gasverdeelstation Hearrewei 3a, moet op basis van de VNG-publicatie een afstand in acht worden genomen van 50 meter (geluid en gevaar). Aan deze voorwaarde wordt ruim voldaan.

4.2 Waterhuishouding / watertoets

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is uitdrukkelijk bepaald dat in de toelichting bij bestemmingsplannen inzicht verkregen moet worden in de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De waterbeheerder in het plangebied is Wetterskip Fryslân. Voor het overleg op grond van artikel 3.1.1. van het Bro wordt Wetterskip Fryslân gevraagd het voorliggende bestemmingsplan te beoordelen en een advies voor de watertoets te geven. Voor deze beoordeling is als format de digitale watertoets ontwikkeld. Met de digitale watertoets kunnen watertoetsen worden aangevraagd voor alle ruimtelijke plannen. De digitale watertoets bepaalt welke procedure moet worden doorlopen voor de watertoets.

In onderhavig geval moet de "normale procedure" worden gevolgd. De “normale procedure” wordt gevolgd voor ruimtelijke plannen met een niet te verwaarlozen invloed op het watersysteem. De aanpassingen van het watersysteem moeten in overleg met het waterschap worden bepaald. Het waterschap ontvangt de aanvraag van de digitale watertoets en neemt binnen een paar weken contact met de gemeente op om een afspraak te maken voor overleg. De initiatiefnemer heeft in de procedure van de omgevingsvergunning al het Wetterskip Fryslân geïnformeerd over het plan Achterwei 2, Morra via de Digitale watertoets (www.dewatertoets.nl).

Wateraspecten
In de normale procedure stelt Wetterskip Fryslân een wateradvies (zie bijlage 2) op, waarbij zij ingaan op de aspecten die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema’s Veilig, Voldoende en Schoon.

Voldoende

Hoofdwatergang
Langs de oostkant van het plangebied ligt een hoofdwatergang van Wetterskip Fryslân (zie figuur 7). Hoofdwatergangen hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze watergangen is aan beide zijden een beschermingszone van 5 meter vanaf de oever noodzakelijk. De bouw van de nieuwe loods valt buiten deze beschermingszone.

Schouwwatergang en bereikbaarheid watergangen
Langs de westkant van het plangebied ligt een schouwwatergang (zie figuur 7). De schouwwatergang is belangrijk voor de aan-, af- en doorvoer van water. De eigenaren van de aanliggende percelen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud aan de schouwwatergang. Bij het uitwerken van de plannen moet u er rekening mee houden dat de schouwwatergang bereikbaar blijft voor onderhoud. Ook bij de andere sloten rond het plangebied is het van belang om rekening te houden met de bereikbaarheid van de sloten voor het onderhoud.
    
Figuur 7.
 
Peilbeheer
Het plangebied ligt in een peilgebied met een flexibel peil met een onderpeil van -1,50 m NAP en een bovenpeil van -1,30m NAP. Dit vastgestelde peil is een streefpeil. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en de weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil.

Drooglegging
Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet u rekening houden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen. Wetterskip Fryslân adviseert voor bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 m en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 m gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer. Ook voor verharding adviseert Wetterskip Fryslân een drooglegging van 0,70 m.
De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de +0,05m NAP en de +0,25 m NAP. Naar verwachting voldoet de maaiveldhoogte aan de droogleggingsnorm.

Grondwateronttrekking
Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook het lozen van onttrokken grondwater is meldingsplichtig. Om te weten of er met een melding kan volstaan of dat er een vergunning nodig is, kan de initiatiefnemer contact opnemen met Cluster Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân.

Compensatie toename verhard oppervlak
Als gevolg van de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak in eerste instantie toe met 1.200 m². Later is er nog een nieuwe ontsluitingsweg met een verhard oppervlak van 1800 m² aan het plan toegevoegd. Wanneer een terrein onverhard is, kan hemelwater infiltreren in de ondergrond. Door verharding van (een deel van) het gebied stroomt het hemelwater versneld af naar het oppervlaktewater, of naar het riool wanneer u de verharding afkoppelt. Hierdoor belast u het oppervlaktewater extra. Om overlast te voorkomen moet de initiatiefnemer de toename aan verhard oppervlak compenseren in hetzelfde peilgebied. Wetterskip Fryslân hanteert hiervoor een compensatienorm van 10%.
Door de realisatie van het plan neemt het verhard oppervlak toe met 3.000 m². Het plan moet voorzien in de realisatie van ten minste 300 m² nieuw oppervlaktewater. De initiatiefnemer wil langs de zuid- en oostkant van de nieuwe loods een nieuwe sloot graven (zie figuur 7). Deze sloot krijgt naar verwachting een lengte van circa 90 meter en met een breedte op de waterlijn van 1,35 meter, Daarnaast heeft de initiatiefnemer al een nieuwe sloot gegraven (zie figuur 7a) met een lengte van 180 meter en een breedte van 2 meter. Ook heeft de initiatiefnemer een bestaande greppel tot sloot gemaakt (zie figuur 7b). Deze sloot heeft een lengte van 260 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de compensatienorm.
Figuur 7a.
 
Figuur 7b.

Schoon

Afvalwater- en regenwatersysteem
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In geval van dit bouwplan kan de initiatiefnemer het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder voorwaarden, lozen op het oppervlaktewater.

Waterkwaliteit
Om een goede waterkwaliteit te realiseren moet de initiatiefnemer zien te voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Tevens dient de initiatiefnemer te bouwen met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Vervolg

Waterwet
Voor alle activiteiten in en nabij het watersysteem, waaronder het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het aanbrengen van een wijziging in het watersysteem, dient de initiatiefnemer een vergunning aan te vragen of een melding te doen bij Wetterskip Fryslân.

Procedure
Wanneer de initiatiefnemer de vermelde adviezen opvolgt ziet Wetterskip Fryslân met betrekking tot het voorliggende plan geen waterhuishoudkundige bezwaren en geeft hierbij dan ook een positief wateradvies.   

4.3 Geluid

Door het geluidbureau Valersi uit Eelde is een Akoestisch onderzoek uitgevoerd n.a.v. de uitbreiding van het akkerbouw- en loonbedrijf Dijkstra te Morra met een bedrijfsloods en -woning (zie: Bijlage 3). Dit akoestisch onderzoek beschrijft de geluidsuitstraling van de inrichting naar de omgeving toe. Omdat voor deze uitbreiding een wijziging bestemmingsplan is vereist, is voor dit onderzoek het stappenplan uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) aangehouden.

Naast de bouw van een bedrijfsloods en - woning zal de brandstoftank en wasplaats worden verplaatst en zal er een nieuwe ontsluitingsroute voor het landbouwverkeer worden aangelegd, zodat dit niet meer via het dorp hoeft.
 
Representatieve bedrijfssituatie (RBS)
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) is vanwege de aanpassingen bij zes van de zeven beoordelingspunten lager geworden:
  • Bij de Achterwei 19 en Tsjerkestrjitte 18 en 20 in de dag-, avond-, en nachtperiode
  • Bij de Achterwei 9 en 13 in de avond- en nachtperiode.
  • Bij de Achterwei 11 in de dag- en avondperiode.
Het verschil bij deze punten is 1 tot 2 dB. Bij de Grutte Buorren 6 blijft het niveau gelijk.
 
Het maximaal geluidsniveau (LAmax) is vanwege de aanpassingen bij vijf van de zeven beoordelingspunten in alle drie de beoordelingsperioden lager geworden. Bij het beoordelingspunt aan de Achterwei 9 is het niveau in de dagperiode met 2dB gedaald. Echter in de avond- en nachtperiode met 1dB gestegen. Bij de Grutte Buorren 6 is het niveau in alle drie de beoordelingensperioden 1 tot 2 dB gestegen. Door de aanpassingen liggen er twee maximale geluidsniveaus meer onder de richtwaarden van stap 2 uit de VNG-publicatie.
 
Het eguivalente geluidsniveau (LAeq),veroorzaakt door de indirecte hinder, ligt bij alle 11 beoordelingspunten onder de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Zonder de nieuwe ontsluitingsroute lag bij vijf woningen het niveau boven de 50 dB(A) etmaalwaarde.
 
Incidentele afwijking van de representatieve bedrijfssituatie (IBS)
Het incidenteel wassen van de voertuigen geeft verhoging van de geluidsbelasting ten opzichte van de RBS. Dit komt doordat de wasplaats nu verder van het dorp aan de westzijde van de inrichting komt te liggen.
 
Maatregelen en Beoordeling IBS
Het toepassen van geluidswerende schermen of het aanpassen van de indeling van de inrichting is overwogen. Maatregelen om de geluidsbelasting naar de omgeving te beperken is hier of niet effectief of financieel en stedenbouwkundig niet wenselijk.
 
Stap 3 van de VNG-publicatie stelt dat een hogere geluidsbelasting door het bevoegd gezag toegestaan kan worden als zij kan motiveren dat dit in de concrete situatie acceptabel te achten is.
 
De concrete activiteiten van de inrichting veranderen door de aanpassingen niet. Als zodanig kan het getoetst worden aan het Activiteitenbesluit, waarbij de voertuigverplaatsingen in de avond- en nachtperiode als incidentele afwijking van de representatieve bedrijfssituatie beschouwd kan worden.
 
In kader van het Activiteitenbesluit wordt:
  • De grenswaarde voor het maximaal geluidniveau in de RBS niet overschreden.
  • De grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de avond- en nachtperiode in de RBS niet overschreden.
 
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau gedurende de dagperiode is in dit kader bij drie woningen hoger dan 45 dB(A). Geen van deze waarden is hoger dan 49 dB(A).
 
Conclusie
De ontwikkelingen in het plangebied zijn op het gebied van geluid uitvoerbaar.

4.4 Archeologie

Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg is het noodzakelijk in ruimtelijke plannen aandacht te besteden aan mogelijk aanwezige archeologische waarden in het betreffende plangebied. De provincie heeft op haar website een kaart (Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra, FAMKE) geplaatst, waarop staat aangegeven in welke gebieden een bepaald soort onderzoek dient te worden uitgevoerd en in welke gevallen dit onderzoek achterwege kan blijven.


Figuur 8. Fragment van de Famke, steentijd-bronstijd.

Voor het onderhavige plangebied is op de archeologische kaart van de provincie aangegeven dat er voor de periode steentijd-bronstijd (zie figuur 8) geen onderzoek nodig is. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting op gefundeerde gronden zeer laag is, en waar eventuele resten uit de steentijd zich vermoedelijk zodanig diep onder het maaiveld bevinden dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.

         
Figuur 9. Fragment van de Famke, ijzertijd-middeleeuwen.

Voor het grootste deel van het onderhavige plangebied is op de archeologische kaart van de provincie aangegeven dat er voor de periode ijzertijd-middeleeuwen (zie figuur 9) geen onderzoek nodig is. De bouw van de bedrijfsloods zal voor een klein gedeelte in het gebied komen te liggen waar zich archeologische resten kunnen bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 2500 m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Dit archeologisch onderzoek moet bestaan uit minimaal zes boringen per hectare, met een minimum van zes boringen per plan, waarbij duidelijk wordt of er vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn.
De gronden waarop het bouwvlak van de bedrijfswoning is gesitueerd, wordt op de Famke-kaart als waarderend onderzoek terpen aangegeven. Deze gebieden betreffen archeologische vindplaatsen, te weten terpen of terpzolen, die archeologische vondsten en sporen bevatten. Ook afgegraven terpen, waarvan de terpzool slechts nog rest, kunnen nog waardevolle diepere sporen bevatten, zoals waterputten en sloten. De precieze waarde en omvang van deze terpen of terpzolen is echter nog niet bekend. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 50 m² een waarderend booronderzoek te laten uitvoeren, waarbij duidelijk wordt wat de waarde van de bestaande vindplaats is. Op basis van de resultaten van het waarderend onderzoek kan het gebied eventueel bestempeld worden als "archeologisch waardevol", waarbij geldt dat men moet streven naar behoud ervan (zie advies "streven naar behoud"). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.
 
Waarderend onderzoek terpen
Archeologisch onderzoeksbureau Archeodienst BV heeft een beknopt bureau-onderzoek en inventariserend veldonderzoek (karterend en waarderende fase) op de locatie Achterwei 3 uitgevoerd (zie Bijlage 4). Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen.
 
Beantwoording van de onderzoeksvragen
  • Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?
    De natuurlijke ondergrond bestaat uit matig zandige klei (Kz1) tot en met matig siltige klei (Ks2) en is meestal schelphoudend. In de boringen 5-7 (ter plekke van de geplande woning) was de natuurlijke ondergrond afgedekt door een opgebracht pakket grond met een dikte van ca. 150 cm. Het betreft een kwelderwalafzetting. De bodem die zich in de oeverafzettingen heeft gevormd betreft conform verwachting een poldervaaggrond. Deze bestaat uit een 35-50 cm dikke kleiige Ap-horizont die rust op de klei van de C-horizont. In de boringen 5-7 is een antropogeen ophogingspakket aangetroffen met baksteenresten en puin. In de boringen 6 en 7 was dit pakket in totaal 150 cm dik. In boring 5 kon de dikte van het antropogene pakket niet bepaald worden, omdat de boring gestuit is op een boomwortel. Onder het antropogene pakket is in de boringen 6 en 7 vanaf een diepte van 150 cm –mv een 15 cm dikke kleiige Ah-horizont aangetroffen, die rust op de klei van de C-horizont.
  • Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig?
    Ter plekke van de geplande woning zijn archeologische indicatoren ophogingspakket/grachtvulling met baksteen- en puinresten uit de Late-Middeleeuwen tot en met de 19e eeuw aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.
  • Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische resten?
    De archeologische resten worden binnen het bebouwingsvlak van het geplande huis verwacht en reiken tot een diepte van minimaal 150 cm –mv en mogelijk nog in de daaronder gelegen Ah- en C-horizont (voor zover het geen grachtdempingspakket betreft).
  • Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten?
    Bij de archeologische resten gaat het vermoedelijk om resten behorende tot een historische bewoningslocatie die tot in het noordoostelijke deel van het plangebied reikt. Mogelijk zijn er resten van een gebouw, brug en gracht aanwezig, gelet het aangetroffen grachtdempingspakket in de boringen.
  • Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het
    veldonderzoek bevestigd?
    Op basis van het bureauonderzoek gold voor de locatie van de geplande woning een hoge verwachting op het aantreffen van terplagen. Op deze locatie zijn wel ophogingslagen aangetroffen met baksteenresten en puin uit de Late-Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd, maar geen specifieke terplagen. Voor deze locatie geldt een hoge verwachting op het aantreffen van bebouwingsresten (bijgebouw en bruggenhoofd) en/of grachtdempingsresten. Voor de locatie van de geplande loods gold een verwachting op resten uit de IJzertijd tot en met de Middeleeuwen. Uit het veldonderzoek is gebleken dat hier natuurlijke kleilagen zonder archeologische indicatoren aanwezig zijn, waardoor de archeologische verwachting op resten uit de IJzertijd tot en met de Middeleeuwen is bijgesteld naar laag.
  • In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen graafwerkzaamheden?
    Ter plekke van de geplande woning geldt een hoge archeologische verwachting, waardoor de voorgenomen graafwerkzaamheden als deze dieper reiken dan het maaiveld een bedreiging vormen voor het archeologische bodemarchief. Ter plekke van de geplande loods geldt een lage archeologische verwachting, waardoor de voorgenomen graafwerkzaamheden hier geen bedreiging vormen voor het archeologische bodemarchief.
In het onderzoek is niet meegenomen dat een klein gedeelte van de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg zich binnen de dubbelbestemming Archeologisch waardevol terrein bevindt. Echter om de verstoringsdiepte van de bodem niet verder zal reiken dan 0,40 m, kan een waarderend onderzoek (terpen) achterwege blijven. Eventueel aanwezige archeologische resten zullen door de aanleg van deze weg niet verloren gaan.  
 
Advies
Op grond van de resultaten van het onderzoek acht Archeodienst BV een archeologisch vervolgonderzoek ter plekke van de geplande woning (indien deze in de toekomst gebouwd gaat worden) wel noodzakelijk en ter plekke van de geplande loods niet noodzakelijk.
 
Op basis van de resultaten van het booronderzoek is mogelijk een archeologische vindplaats ter plekke van de geplande woning in het plangebied aanwezig. Wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan het maaiveld kunnen eventueel aanwezig archeologische resten verloren gaan en is vervolgonderzoek noodzakelijk. Archeodienst BV adviseert een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek dan wel bouwbegeleiding van de aanleg van de bouwput om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden. Voor dit proefsleuvenonderzoek of de bouwbegeleiding van de aanleg van de bouwput is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek/bouwbegeleiding vastgelegd.
 
Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Met nadruk wijst Archeodienst BV erop dat dit selectieadvies nog niet betekent dat reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Dongeradeel), die vervolgens een selectiebesluit neemt.
 
Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het aantreffen dan wel vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet met zekerheid gegarandeerd worden. Indien bij graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen dienen deze conform de Monumentenwet 1988, artikel 53, bij de minister gemeld te worden. Ook verdient het de aanbeveling de gemeente hierover in te lichten.
 
Conclusie
Voor een toekomstig door de initiatiefnemer uit te werken bouwplan c.q. aanvraag omgevingsvergunning voor de bedrijfswoning moet de ingreep in het archeologisch bodemarchief straks zorgvuldig uitgewerkt worden in funderingstekeningen met duidelijke weergave van onderkant bouwput (= inclusief mogelijk voor de bouw gewenste zandlaag onder de fundering).
 
Dit alles is noodzakelijk om de vereiste omgevingsvergunning voor die bedrijfswoning in de nabije toekomst mogelijk te maken. Op basis van een conceptbouwplan kan de verstoring van de archeologische ondergrond worden bepaald en moet initiatiefnemer rekening houden met een noodzakelijk Programma van Eisen voor een archeologische begeleiding bij het graven van de bouwput.
 
Een eventuele keuze voor een relatief grotere diepte van de bouwput van de woning kan mogelijk alsnog tot direct gevolg hebben dat een proefsleufonderzoek en/of meer intensieve archeologische begeleiding door een extern deskundige noodzakelijk wordt geacht. Dit zal door de initiatiefnemer als "verstoorder" van de archeologie geïnitieerd moeten worden.
 
Geadviseerd wordt om bij de toekomstige bouw van de bedrijfswoning te kiezen voor een minimaal noodzakelijke funderingsdiepte. Er zal voor het stinsterrein uitgegaan moeten worden van de situatie met omgrachting zoals deze op de kadastrale minuutplan uit 1832 is vermeld.
 
Als de bedrijfswoning op heipalen komt te staan (dit zal waarschijnlijk noodzakelijk zijn vanwege de grachtvulling op deze plek) en er voor de opbouw in een bouwplan gekozen wordt om ondiep te graven, dan kan er bij de noodzakelijke omgevingsvergunning voor bouwen in archeologische grond mogelijk worden volstaan met een niet al te zware archeologische begeleiding (tegen die tijd nader in te vullen). Gelet op het in de meeste gevallen beperkte oppervlak van de verstoring door heipalen laat de gemeente die meestal buiten beschouwing bij een finale beoordeling van de gevolgen van het bouwplan voor het bodemarchief.
 
Alleen als de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg gepaard gaat met ingrepen in de bodem die dieper reiken dan 0,40 m, zal alvorens te starten met de aanlegwerkzaamheden een waarderend onderzoek (terpen) moeten plaatsvinden.
 

4.5 Flora en fauna

De familie Dijkstra is voornemens het loonbedrijf en akkerbouwbedrijf aan de Achterwei 2 te Morra uit te breiden. Daartoe is een nieuwe bedrijfsloods nodig van ongeveer 1.200 m². Tevens wordt in het plan de bouw van een nieuwe woning voorzien. Dit houdt in dat er een bestemmingswijziging nodig is. Omdat de beoogde verandering van de bestemming tot gevolg heeft dat ingrepen in de bodem en veranderingen in het grondgebruik kunnen gaan plaatsvinden dient te worden aangetoond dat deze ingrepen niet strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Daarom heeft de familie Dijkstra een quick scan Flora & fauna (zie Bijlage 5) laten uitvoeren door het bureau Boerema & Van den Brink.
 
Conclusies en aanbevelingen
Er zijn vanuit de Flora- en faunawet geen beperkingen aanwezig voor de beoogde verandering van het gebruik van de beide onderzochte percelen. Ook de daarvoor uit te voeren ingrepen (reliëfvorming, graafwerkzaamheden c.a.) leiden niet tot schade aan beschermde plant en diersoorten, uitgezonderd tot een mogelijke verstoring van enkele soorten van tabel 1. Voor deze soorten geldt een vrijstelling.
Er komen in het plangebied geen soorten voor als opgenomen in de tabellen 2 t/m 3 van het vrijstellingenbesluit. Tevens komen in het gebied geen nesten voor die jaarrond zijn beschermd.
Voor de voorgenomen wijziging van functie en de voorgenomen werkzaamheden behoeft geen ontheffing op basis van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
Het kapwerk van de bomensingel moet worden uitgevoerd buiten de broedperiode van vogels. Dit om te voorkomen dat er een overtreding plaatsvindt van artikel 11 en 12 van de Flora- en faunawet. Indien toch gekapt moet worden gedurende het broedseizoen dan is ecologische begeleiding nodig op het moment van aanvang van de kapwerkzaamheden.

Zorgplicht
De zorgplicht ex-artikel 2 van de Flora- en faunawet is van toepassing op zowel beschermde als onbeschermde dier– en plantensoorten, ongeacht vrijstelling of ontheffing. Op grond van artikel 2 dienen dieren en planten zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te worden verplaatst, teneinde schade aan deze soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Deze zorgplicht geldt dus ook indien een vrijstelling geldt op basis van het vrijstellingenbesluit.
Voor het voorgenomen plan en de uit te voeren werkzaamheden geldt de zorgplicht in elk geval indien tijdens werkzaamheden toch diersoorten worden opgemerkt die of zich zelfstandig niet op tijd kunnen verplaatsen of die op dat moment aan het nestelen of broeden zijn. In die gevallen schrijft de zorgplicht voor dat dieren moeten worden verplaatst of (in geval van nesten) moet worden gewacht tot de jongen zijn uitgevlogen). In dit verband verdient het aanbeveling om de werkzaamheden in het plangebied niet uit te voeren gedurende het broedseizoen.
 
Ontsluitingsweg
Nadat het hierboven aangehaalde onderzoek is uitgevoerd is een nieuwe ontsluitingsweg aan het plan toegevoegd. Het bureau Boerema & Van den Brink is de vraag voorgelegd of de aanleg van deze ontsluitingsweg ook gevolgen kan hebben voor wettelijk beschermde plant- en/of diersoorten. In een briefrapport (zie: Bijlage 5a) komt het bureau Boerema & Van den Brink tot de conclusie dat gezien het huidige landgebruik het onwaarschijnlijk is en zelfs op grond van expert judgment kan worden uitgesloten dat op het perceel/traceé waar de ontsluitingsweg zal worden aangelegd beschermde dier- of plantensoorten voorkomen. Uitgezonderd mogelijke enkele algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen. Voor zover er in de omgeving soorten voorkomen kan eveneens met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het hier niet zal gaan om soorten welke gevoelig zijn voor eventuele verstoringseffecten vanwege de aanleg en het gebruik van de weg. De aanleg van de ontsluitingsweg zal dan ook niet kunnen leiden tot een overtreding van één of meer van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet respectievelijk de Wet natuurbescherming. Er zijn ook geen andere (beleidsmatige of wettelijke) beperkingen op het gebied van natuurbescherming die de aanleg van de ontsluitingsweg kunnen verhinderen.
 
Conclusie
De ontwikkelingen in het plangebied zijn op het gebied van flora en fauna uitvoerbaar.
 

4.6 Verkeer en vervoer

In het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) is het integrale verkeers- en vervoersbeleid beschreven. Dit GVVP is de opvolger van het “Uitvoeringsprogramma Duurzaam Veilig”, die stamt uit 1999 en daarmee niet meer volledig actueel is. Verder hebben zich de afgelopen jaren in Dongeradeel diverse (ruimtelijke)ontwikkelingen voorgedaan die van invloed zijn geweest op de verkeerscirculatie. Nog een reden om een GVVP op te stellen is dat de provincie Fryslan in 2006 een provinciaal verkeer- en vervoerplan heeft vastgesteld. Gemeenten hebben de verplichting om hun beleid hier op af te stemmen.

Een actueel en integraal verkeers- en vervoerplan is zowel voor de gemeente als ook voor haar inwoners en bezoekers van belang. Uit oogpunt van bereikbaarheid, verkeersveiligheid en de leefbaarheid moet gestreefd worden naar een optimale inrichting van het gemeentelijk wegennet.
Het doel van het GVVP is het vastleggen van de beleidsuitgangspunten voor het verkeer en vervoer in de gemeente Dongeradeel voor de komende jaren, dat aansluit bij de (ruimtelijke) ambities die de gemeente heeft.

Een aandachtspunt is de bereikbaarheid van de landbouwbedrijven. Het landbouwverkeer wordt steeds zwaarder en breder en levert steeds meer gevaar op, op bijvoorbeeld smalle wegen. Tegemoetkomend verkeer kan nauwelijks passeren, dit mede door de smalle bermen en slechte wegkanten. Naast de landbouw wordt ook geprobeerd om de recreatie, natuur, water en plattelandsontwikkeling te verbeteren. Ruimtelijk gezien zijn er ook instrumenten om het landbouwverkeer op strategisch niveau te geleiden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de locatiekeuze en schaalgrootte in een bepaalde omgeving. Het is vanzelfsprekend dat de bereikbaarheid een belangrijke peiler binnen dit geheel is en mee zal moeten participeren in het proces.

De landbouw is een belangrijke economische motor voor de gemeente Dongeradeel. In deze gemeente maakt landbouwverkeer ook een wezenlijk onderdeel uit van het totale verkeersaanbod. Dit verkeer oefent zijn invloed uit op de verkeers(on)veiligheid. De combinatie van de steeds sneller rijdende voertuigen en toenemende massa versterken de focus op de verkeersonveiligheid veroorzaakt door landbouwverkeer.
Naast het aantal ongelukken levert deze ontwikkeling ook veel gevoelens van onveiligheid op. Met name het massa- en volumeverschil tussen landbouwvoertuigen en fietsers leveren veel (gevoelens van) verkeersonveiligheid op. Een belangrijk knelpunt hierin vormen de parallelwegen waar fietsers en landbouwvoertuigen gezamenlijk gebruik van maken. Het is daarmee gewenst om het fiets- en landbouwverkeer zoveel mogelijk van elkaar te scheiden op parallelwegen. Bovendien kan gesteld worden dat de breedte en zwaarte van dit verkeer eveneens een bijdrage levert aan schade aan wegen en bermen.

Het aantal voertuigkilometers van landbouwvoertuigen neemt toe door schaalvergroting en doordat gebruik in de Wegenverkeerswet niet meer gekoppeld is aan de land- en bosbouw. De voordelen van landbouwvoertuigen ten opzichte van vrachtauto’s zijn dusdanig dat het steeds aantrekkelijker wordt om deze voertuigen in te zetten voor andere dan agrarische werkzaamheden. Het is echter zo dat ze in de eerste plaats ingericht zijn op het verrichten van werkzaamheden en niet specifiek op deelname aan het openbaar verkeer.
De gemeente Dongeradeel vindt dat de landbouw zo goed mogelijk dient te worden gefaciliteerd, maar in goede verstandhouding met een gewaarborgde verkeersveiligheid. Hierin wordt ook nadrukkelijk een verantwoordelijkheid gevraagd van de landbouwers zelf. Gezien de problematiek (steeds zwaardere en grotere voertuigen die het wegennet belasten) kan in sommige gevallen een bijdrage gevraagd worden van de landbouw zelf.

De familie Dijkstra stalt haar materieel op een drietal locaties. Voor het schoonmaken en tanken moet het materieel van deze locaties eerst naar Morra alvorens zijn weg te vinden naar de klanten. In de nieuwe situatie kan dit achterwege blijven en zullen daarom de vervoersbewegingen iets afnemen.
Hoewel het aantal vervoersbewegingen met de komst van de nieuwe bedrijfsloods iets zal afnemen, is er toch gekozen, gelet op bovenstaande, om de afwikkeling van het landbouwvervoer middels de Hearrewei te laten verlopen. Dit betekent dat de initiatiefnemer op eigen kosten een nieuwe ontsluitingsweg moet aanleggen, die zijn bedrijf verbindt met de Hearrewei. Deze nieuwe ontsluitingsweg zal voor de start van de bouwwerkzaamheden van de nieuwe bedrijfsloods moeten worden aangelegd, zodat het vracht- en bouwverkeer hier gebruik van kan maken. De gemeente zal een geslotenverklaring voor landbouwverkeer voor de Achterwei en de Tsjerkestrjitte opstellen. Deze geslotenverklaring voor het landbouwverkeer is als voorwaarde gesteld voor de mogelijkheid tot uitbreiding van het loonbedrijf.

4.7 Bodem

In opdracht van loon- en landbouwbedrijf J.K. Dijkstra en Zn. heeft WMR Rinsumageast een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een perceel aan de Achterwei 2 in Morra (zie Bijlage 6).

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen nieuwbouw van een bedrijfsloods. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5740 en NEN 5725 volgens de onderzoekstrategie voor een onverdachte locatie (ONV).

Ter plaatse van de onderzoekslocatie (oppervlakte circa 1.450 m2) zijn twee boringen (nrs. 1 en 2) tot maximaal 2,6 m -mv en zes boringen (nrs. 3 t/m 8) tot 0,5 m -mv verricht. Boring 1 is afgewerkt met een peilbuis (filterstelling: 1,6-2,6 m -mv).

De opgeboorde grond van iedere boring is zintuiglijk beoordeeld. Hierbij zijn ter plaatse van de boringen 2 (0-0,5 m -mv) en 4 (0-0,5 m -mv) enkele puinresten aangetroffen. Verder zijn geen bijzonderheden waargenomen.

Van zowel de boven- als ondergrond is een mengmonster samengesteld. Van het grondwater is separaat een monster genomen. De monsters zijn geanalyseerd op de parameters uit het basispakket van de NEN 5740.

De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:
  • in het mengmonster van de bovengrond (MMbg; boring 1+2+3+4+5+6+7+8; 0-0,5 m -mv) zijn voor kwik en lood licht verhoogde gehalten gemeten. Voor de overige parameters zijn geen verhoogde gehalten gemeten;
  • in het mengmonster van de ondergrond (MMog; boring 1+2; 0,5-2,0 m -mv) zijn geen verhoogde gehalten gemeten;
  • in het grondwater is voor barium een matig verhoogde concentratie gemeten. Voor de overige parameters zijn geen verhoogde waarden gemeten.
Conclusie
Zintuiglijk zijn in twee boringen puinresten aangetroffen. Omdat de herkomst van het puin onbekend is, wordt het puin als asbestverdacht beschouwd. Vanwege de beperkte omvang (zwak puinhoudend) in slechts twee boringen, lijkt ons een verkennend onderzoek naar asbest in de bodem (volgens NEN 5707) weinig zinvol.

Vanwege de licht tot matig verhoogde waarden in zowel de bovengrond als het grondwater dient de onderzoekshypothese, een onverdachte locactie, formeel gezien te worden verworpen. Een duidelijke oorzaak voor de licht verhoogde gehalten aan kwik en lood in de bovengrond is niet aan te geven. Mogelijk worden deze verhoogde gehalten veroorzaakt door (voormalige) landbouwactiviteiten. Formeel geeft de matig verhoogde concentratie aan barium aanleiding voor het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. Uit het vooronderzoek blijkt dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de locatie verdacht is voor barium. Omdat barium vaker van nature verhoogd voorkomt in de omgeving van de onderzoekslocatie is ons inziens verder onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk.

Geconcludeerd kan worden dat de onderzoekslocatie niet geheel vrij is van verontreinigingen. De gemeten gehalten en concentraties zijn echter dusdanig dat een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Tevens vormen de gemeten gehalten en concentraties geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen nieuwbouwplannen.

Aanbevelingen
Als de initiatiefnemer grond van het terrein elders wilt toepassen, gelden de regels van het Besluit Bodemkwaliteit.

Benadrukt moet worden dat het onderzoek een verkennend karakter heeft en de mogelijkheid bestaat dat lokale afwijkingen in bodemsamenstelling en/of bodemkwaliteit binnen de onderzoekslocatie aanwezig kunnen zijn. Tijdens de uitvoering van de grondwerkzaamheden dient men hier alert op te zijn. 

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteit dient het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.

Plaatsgebonden risico
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.

Groepsgebonden risico
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.

 
Figuur 10. Fragment van de risicokaart.

De provinciale risicokaart wijst uit dat zich binnen een relevante afstand van de bouwlocatie geen risicobronnen bevinden. Het gasverdeelstation Hearrewei 3a bevindt zich op ongeveer 250 meter van de projectlocatie. Ook voorziet het bouwplan niet in de toevoeging van een risicobron. De noodzaak tot een nader onderzoek ontbreekt daarmee.

4.9 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 μg/m 3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool (mei 2014) ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. In het onderhavige geval zal de vervoersbewegingen van het bedrijf reduceren, echter de bouw van een bedrijfswoning zal leiden tot een toename van vervoersbewegingen.
 
 
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 μg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven en het plan voldoet aan het gestelde in de Wet milieubeheer.  

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

In of nabij het plangebied lopen geen leidingen of kabels die voorzien moeten worden van een planologische regeling. Ook liggen er geen planologisch relevante zones over het plangebied.

5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Wat is een bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. De grondgebruiker kan niet worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar de grondgebruiker mag ook geen andere functies uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Er wordt bij het onderhavige bestemmingsplan zo veel als mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten zoals deze zijn geformuleerd in het kader van het nieuwe bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel". Echter het verschil blijft wel dat de bestemmingen in het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" iets ruimer zijn opgezet doordat deze zijn afgestemd op een ander schaalniveau.

Waaruit bestaat een bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit:
  • De verbeelding (voorheen plankaart).
  • De regels (voorheen voorschriften).
  • De toelichting.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied. In paragraaf toelichting paragraaf 5.2 volgt een toelichting op de regels.

5.2 Toelichting op de regels

Toelichting op regels
In het eerste hoofdstuk zijn de inleidende regels opgenomen. De inleidende regels bevatten de begripsbepalingen en de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
In hoofdstuk 2 zijn de regels van de verschillende bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels en daarna eventuele wijzigingsbevoegdheden. Hiermee wordt flexibiliteit geboden.
 
In hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan, zoals algemene afwijkings- en wijzigingsregels en overige regels.

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk overgangs- en slotregels opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Uitleg bestemmingen
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent.

Bedrijf - Loonbedrijf
De loonbedrijven zijn onder de bestemming "Bedrijf - Loonbedrijf" gebracht. Het gaat om agrarische loonbedrijven, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. De maatvoering voor een bedrijfsgebouw, overkapping of bedrijfswoning is weergegeven in een bouwschema. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om - onder voorwaarden - de bestemming te kunnen wijzigingen in de bestemming "Wonen" of "Wonen - Voormalig boerderijpand".

Groen - Waardevolle erfbeplanting
Waardevolle erfbeplanting is specifiek inbestemd. De bestemming ziet toe op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de waardevolle erfbeplanting. Het verwijderen, vernielen en/of aantasten van de waardevolle erfbeplanting is niet toegestaan.

Verkeer
De doorgaande wegen in het plangebied zijn onder de bestemming "Verkeer" gebracht. De gronden zijn bestemd voor (ontsluitings)wegen. Paden, bruggen, dammen en/of duikers, sloten, bermen en beplanting alsmede parkeervoorzieningen behoren ook tot deze bestemming. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

Waarde – Archeologisch waardevol terrein
De bestaande archeologisch waardevolle terreinen zijn onder de bestemming "Waarde – Archeologisch waardevol terrein" gebracht. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m², moet een archeologisch onderzoeksrapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die mogelijk kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld. Ook moet zijn aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. Voor ondermeer het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur moet een omgevingsvergunning worden verleend.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan
Op grond van het bepaalde in Afdeling 6.4 Wro is de gemeente verplicht om ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid de kosten voor het in exploitatie brengen van de gronden te verhalen op de ondernemer en daartoe op basis van artikel 6.12 eerste lid Wro in beginsel een exploitatieplan vast te stellen.
In dit geval behoeft de gemeente geen exploitatieplan vast te stellen, omdat het plan een particulier initiatief is. Dit betekent, dat de kosten volledig door de initiatiefnemer worden gedragen. Er kan met voldoende zekerheid worden gesteld, dat de initiatiefnemer over de financiële middelen beschikt om het plan te realiseren. De economische uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd.

Planschade
Een bestemmingsplan is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan ontstaan. Door deze planschade kan de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in het geding komen.
Om de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te waarborgen, zal daarom door de gemeente Dongeradeel een exploitatieovereenkomst worden afgesloten met de initiatiefnemer. Op basis hiervan komt de eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ontwerp bestemmingsplan
In het kader van de bestemmingsplanprocedure, zoals bepaald in de Wet ruimtelijke ordening, ligt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage. Binnen deze termijn kan een ieder zijn/haar zienswijze over het bestemmingsplan geven. Dan zal duidelijk worden hoe men tegen het plan aankijkt.

Bestemmingsplan
Indien noodzakelijk wordt het bestemmingsplan aangepast aan de zienswijzen. Vervolgens wordt het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.

Overleg
Volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarover overleg met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn met de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het bestemmingsplan in het geding zijn. Versnelling van besluitvormingsprocedures is één van de doelstellingen van de Wet ruimtelijke ordening. Als mogelijke vertrager in de procedure is het vooroverleg genoemd. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belangen wordt benadeeld.

Het plan is voor het overleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening verzonden aan wetterskip Fryslân en provincie Fryslân.