direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wildervank - C.W. Lubbersstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op een gedeelte van de gronden van het gezoneerde bedrijventerrein van Veendam, aan de C.W. Lubbersstraat te Wildervank, zijn plannen om de gronden te herontwikkelen ten behoeve van 23 woningen. Daarnaast wordt een bestaand kantoor aan de noordkant van het plangebied omgebouwd tot woning. In totaal worden 24 woningen in het plangebied voorgesteld.

De ontwikkeling vindt plaats op het perceel waar natuursteenhandel De Weijs is gevestigd. De bedrijfsvoering wordt op korte termijn beëindigd.

De ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.

1.2 Begrenzing

Het herontwikkelingsgebied wordt begrensd door de kadastrale percelen bekend als (kadastrale) gemeente Wildervank, sectie A, nummers 2494, 2560, 2559, 2886 en 2696. De ligging van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1, 1.2 en 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0002.png"

Figuur 1.2 Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0003.png"

Figuur 1.3 Ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein', dat is vastgesteld op 11 juli 2011. In figuur 1.4 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein - Industrie'. Binnen de bestemming zijn bedrijven tot milieucategorie 3.1 en voor een klein deel milieucategorie 3.2 toegestaan.

Verder zijn bedrijven gericht op transport, distributie, industriële en ambachtelijke productie/reparatie en groothandel behorende tot de categorieën 1 tot en met 4.2 van de in bijlagen opgenomen Staat van bedrijven voorzover de gronden zijn aangegeven met ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – logistiek’ toegestaan. De bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. Deze aanduiding bevindt zich over het gehele plangebied.

Tot slot is de aanduiding ‘standaard geluidsruimte in dB(A)/m²:40' van toepassing. Er zijn namelijk geluidzoneringsplichtige inrichtingen toegestaan op het bedrijventerrein. Ter plaatse van de aanduiding ‘standaard geluidsruimte in dB(A)/m²:40' mag de geluidsruimte ten hoogste 40 dB(A) bedragen. Deze aanduiding ligt over het gehele plangebied.

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - Industrie' zijn alleen bestaande bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' toegestaan. Het bouwen van 23 woningen en het bestemmen van een kantoor tot woning is binnen de bestemming niet toegestaan. Het initiatief is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0004.png"

Figuur 1.4 Uitsnede geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld en onderbouwd. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot de uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in de kern Wildervank en bevindt zich in het overgangsgebied tussen het dorp en het bedrijventerrein van Veendam. Het plangebied maakt deel uit van de gronden van dit gezoneerde bedrijventerrein.

Ontstaan Wildervank

Wildervank is een veenkolonie uit de 17e eeuw. Het is een lintdorp in noordoost zuidwestelijke richting. De as wordt gevormd door twee evenwijdig lopende kanalen: het Ooster- en het Westerdiep. Wildervank is een van de weinige veenkoloniën waar dit dubbele kanalenstelsel behouden is gebleven. In de negentiende eeuw beleefde Wildervank een bloeiperiode. Daarin speelde de veenkoloniale scheepvaart een belangrijke rol. Tevens vestigden zich aan het eind van de negentiende eeuw enige industrieën, bijvoorbeeld strokarton- en aardappelmeelfabrieken. De bebouwing van Wildervank en die van Veendam lopen in elkaar over.

Functioneel

Ten noorden en oosten van het plangebied bevinden zich de bedrijventerreinen van Veendam. Hier komen bedrijven tot milieucategorie 4.2 voor. Deze bedrijvigheid bevindt zich echter op grotere afstand van het plangebied. Meer in de nabijheid van het plangebied komen bedrijven uit milieucategorie 2 en 3.1 voor. Even ten noorden van het plangebied is een kleinschalige jachthaven gevestigd.

Ten oosten van het plangebied bevindt zich een spoor. Nu nog alleen een museumspoorlijn. In de toekomst is gebruik voor personenvervoer naar Stadskanaal voorzien (als spoorverbinding van de lijn Groningen - Veendam).

Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich het agrarisch gebied van de gemeente Veendam. Ook is hier nog een uitbreiding van het bedrijventerrein voorzien. Ten zuiden en westen van het plangebied bevindt zich de bebouwde kom van Wildervank. Hier bevinden zich voornamelijk woningen.

Bebouwingsbeeld

In de omgeving is het bebouwingsbeeld gevarieerd. Het gaat zowel om vrijstaande woningen, twee-onder- en kapwoningen als rijwoningen. De woningen zijn voornamelijk uitgevoerd uit één woonlaag met kap. Her en der komen ook twee bouwlagen met kap voor. De kapvorm is hierbij ook zeer divers. De woningen staan over het algemeen zeer kort op de openbare weg.

Verder ten noorden en oosten van het plangebied bevindt zich de bebouwing van het bedrijventerrein. Hier is sprake van grootschalige bebouwing tot een hoogte van maximaal 15 meter.

Het plangebied

Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door een jachthaven en het bedrijfsperceel aan de Meihuizenweg 11. Hier is een bedrijf uit milieucategorie 2/3.1 toegestaan. Aan de oostkant wordt het plangebied begrensd door een aantal bedrijven uit milieucategorie 3.1. Deze bevinden zich aan de Meihuizenweg 1 en 3. De zuid -en westkant van het plangebied wordt begrensd door de bebouwde kom van Wildervank. Hier bevinden zich woningen. Tevens is hier de kenmerkende watergang Oosterdiep van Wildervank aanwezig.

Op het perceel is natuursteenhandel De Weijs gevestigd. Het betreft een perceel aan de C.W. Lubbersstraat te Wildervank. Het perceel is grotendeels verhard en bestaat uit een aantal gebouwen en verharde gronden ten behoeve van buitenopslag. De westkant van het plangebied kent een meer groen karakter. Deze zijde van het plangebied oriënteert zich meer op de Oosterdiep. Verspreid over het plangebied bevinden zich ook enkele bomen.

Ontsluiting

Het plangebied wordt aan de oostkant ontsloten door de Meihuizenweg en aan de zuidkant door de C.W. Lubbersstraat.

Een luchtfoto van de huidige situatie is weergeven in figuur 2.1 Een aanzicht op het plangebied vanaf de Meihuizenweg is weergeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0005.png"

Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0006.png"

Figuur 2.2 Aanzicht huidige vanaf de Meihuizenweg (het gebouw links maakt geen deel uit van het plangebied)

2.2 Toekomstige situatie

Het plan bestaat uit de herontwikkeling van de locatie door het gebied te ontwikkelen tot een woningbouwlocatie. In figuur 2.3 is het stedenbouwkundig ontwerp van de ontwikkeling opgenomen. In figuur 2.4 is een referentiebeeld opgenomen.

In het gebied komen maximaal 24 woningen, waarvan één vrijstaande (koop) woning aan de westkant van het plangebied ter hoogte van de bestaande watergang. Deze woning krijgt een oriëntatie op het Oosterdiep. Verder bestaat het plan uit 10 twee-onder-een kap woningen, vier geschakelde woningen, acht aaneen gebouwde woningen, één vrijstaande woning en daarnaast één kantoor wat wordt verbouwd tot woning.

De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 6 en 11 meter. Tevens wordt het bestaande kantoorgebouw aan de noordkant van het plangebied omgebouwd tot reguliere woning. In totaal worden 24 woningen in het plangebied voorgesteld.

De woningen worden ontsloten door een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Deze sluit vervolgens aan op de Meihuizenweg en de C.W. Lubbersstraat. Daarnaast worden in het plangebied een aantal (openbare) parkeerplaatsen gerealiseerd. Het openbaar gebied krijgt verder een groene uitstraling.

De woningen worden, net als de woningen in de omgeving, gebouwd met de voorgevel gericht op de weg. De rooilijn volgt hierbij de ligging van de weg. Hierdoor is sprake van een stedenbouwkundig plan dat aansluit op het stedenbouwkundige karakter van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0007.png"

Figuur 2.3 Stedenbouwkundig ontwerp

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0008.png"

Figuur 2.4 referentiebeeld

Afwaardering bedrijventerrein

In het geldende bestemmingsplan is het gehele plangebied aangeduid als 'standaard geluidsruimte (dB(A)/m20:40' met mogelijkheden voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen. Door de transformatie van het plangebied wordt, ten behoeve van een verbetering van het woon- en leefklimaat, deze mogelijkheid niet meer in het bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied wordt dus uit het zoneringsplichtige deel van het bedrijventerrein gehaald en komt hiermee in de geluidzone voor industrielawaai te liggen. Hier is in dit bestemmingsplan een regeling voor getroffen.

2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer en infrastructuur

Het gebied wordt ontsloten via een tweetal nieuwe ontsluitingswegen. Aan de noordoostkant wordt het plangebied ontsloten op de Meihuizenweg en aan de zuidkant wordt het plangebied ontsloten op de C.W. Lubbersstraat. De Meihuizenweg gaat in zuidelijke richting over op de C.W. Lubbersstraat welke in oostelijke richting aansluiting heeft op de N33. In westelijke richting gaat de C.W. Lubbersstraat over op de ontsluitingswegen van de kernen Wildervank en Veendam. Het plangebied is hiermee zeer goed te bereiken.

De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). Voor de verkeersgeneratie dient rekening gehouden te worden met de categorieën 'Koop, huis, vrijstaand', 'Koop,huis, tussen/hoek' en 'Koop, huis, twee-onder-een-kap'. De locatie ligt in 'rest bebouwde kom' in een 'matig stedelijke' gemeente. Op basis van de genoemde kenmerken geldt een verkeersgeneratie tussen de 6,9 en de 8 mvt/etmaal.

De toename van de verkeersbewegingen van de beoogde ontwikkeling bedraagt 198 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 20 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren maar naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen en niet leiden tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0009.png"

Openbaar vervoer

Het plangebied is met het openbaar vervoer ontsloten door middel van de bushaltes langs de Poststraat en de Nijverheidsstraat. Deze bushaltes worden aangedaan door het reguliere stads- en streekvervoer en voorzien in een verbinding met het centrum en het hoofdstation van Veendam. De bushaltes bevinden zich op loopafstand van het plangebied.

Fietsstructuur

Het gebied is goed aangesloten op het fietsnetwerk in de gemeente. Het plangebied zal hierop aansluiten.

Parkeren

In principe geldt voor parkeren als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost wordt. Ook voor parkeren wordt in de gemeente Veendam de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' gehanteerd. Daarbij wordt als parkeerkencijfer het gemiddelde van de in die publicatie aangegeven minimum en maximum aangehouden. Dat leidt voor de verschillende woontypen in het plangebied tot onderstaande parkeerkencijfers. De gemeente hanteert voor de verschillende woningen de onderstaand normen:

Omschrijving   kencijfer   totaal  
Koop, huis, vrijstaand   2,2   4,4  
Koop, huis, twee-onder-een kap   2,1   29,4  
Koop, huis, tussen, hoek   1,9   15,2  
Totaal     49  

Op basis van het toekomstige plan zijn er 49 parkeerplaatsen nodig. Hiervoor worden er 17 in het openbaar gebied in het plangebied gerealiseerd en 32 parkeerplaatsen bij de woningen zelf. Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Conclusie

Door de ontwikkeling op het plangebied neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen beperkt toe. Er zullen naar verwachting geen problemen ontstaan op het gebied van de verkeersafwikkeling. De toekomstige parkeerbehoefte kan worden opgevangen in het plangebied en omgeving. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het rijk, de provincie én de gemeente geeft uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk zijn deze uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Noord is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Groningen onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels over de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.

Dit bestemmingsplan stelt een herontwikkeling van een bestaand stedelijk gebied voor, zoals bedoeld in de begripsbepaling van het Bro en waarbij een voormalige bedrijfsfunctie wordt vervangen door een woonfunctie. Daarom hoeft alleen een beschrijving van de behoefte te worden gegeven. Uit het beleid van de gemeente dat is beschreven in paragraaf 3.3, blijkt dat er een behoefte is aan woningen.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 2016-2020 en Omgevingsverordening

Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 en de provinciale omgevingsverordening vastgesteld. Latere wijzigingen zijn verwerkt in de geconsolideerde versie van 18 februari 2022. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.


In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'. Voor de ontwikkeling is het thema 'ruimte' met de daar bijbehorende belangen 'ruimtelijke kwaliteit' en 'aantrekkelijk vestigingsklimaat ' van belang.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Dit plangebied ligt in het stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals woningen, toegevoegd worden. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Er worden vanuit het provinciale beleid dan ook geen aanvullende eisen gesteld.

Beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen

De provincie wil voorkomen dat waardevolle, karakteristieke gebouwen zomaar gesloopt worden als er sprake is van aardbevingsschade. Zij vraagt daarom in artikel 2.9.1 en de direct werkende regel 2.9.2 van de Provinciale Omgevingsverordening van alle Groninger gemeenten om te inventariseren welke karakteristieke gebouwen er zijn en om die te beschermen met een sloopvergunningstelsel. Binnen het aardbevingsgebied is het verboden om gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen. Het verbod vervalt, als uit een gemeentelijke inventarisatie blijkt dat een gebouw niet zonder meer als karakteristiek is aan te merken.

In het plangebied komen geen specifieke cultuurhistorische waarden voor.

Aantrekkelijk vestigingsklimaat

De kwaliteit van het wonen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de provincie. Een hoge woonkwaliteit kan worden bereikt door het woningaanbod optimaal te laten aansluiten bij de wens van de inwoners; ook als het gaat om het soort kern waar men wil wonen. De provincie geeft aan dat inbreidingslocaties geschikte locaties zijn voor woningbouw. De provincie heeft hierin zelf een faciliterende rol.

Verordening

In artikel 2.15.1 van de verordening worden regels gegeven met betrekking tot woningbouw. Een ruimtelijk plan kan alleen in woningbouw voorzien, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale Woonvisie. In paragraaf 3.3 wordt beschreven dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling past binnen het gemeentelijk woonbeleid. 

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het project in overeenstemming is met de Omgevingsvisie 2016-2020 en de Verordening van de provincie Groningen.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie 2019-2023

In de Woonvisie 2019-2023 gemeente Veendam verwoordt het gemeentebestuur zijn visie op het toekomstbestendig houden van de bestaande woningvoorraad en de voornamelijk kwalitatieve nieuwbouw die als afgeleide daarvan nodig is. De gemeente wil door middel van nieuwbouw inspelen op de veranderende bevolkingssamenstelling. Centraal staat hierin de uitspraak in het Coalitieakkoord “Iedereen in Veendam moet geschikte woonruimte kunnen vinden die aansluit bij de eigen behoefte”.

In de Woonvisie 2019-2023 gemeente Veendam is de woningbehoefte die naar voren komt uit de regionale huishoudensprognose 2016 en het regionaal woningmarktonderzoek 2017, als uitgangspunt genomen. Dit is in lijn met de afspraken die in de regio met provincie woningcorporaties en gemeenten in Oost-Groningen zijn gemaakt en vastgelegd in het Regionaal prestatiekader 2018-2023.

De gemeente ziet nieuwbouw in Veendam als essentieel onderdeel om te komen tot modernisering van de woningvoorraad. Bij nieuwbouw gaat het voor Veendam enerzijds om uitbreiding van de voorraad en anderzijds om ‘verversing’ van de bestaande voorraad. De gemeente voert daarom een tweesporenbeleid: bouwen voor de groei van de woningbehoefte en voorzover uitbreiding niet meer nodig is, verversing. Bij verversing hanteert de gemeente als uitgangspunt: eerst nieuw bouwen en dan pas onttrekken. De gemeente is van mening dat eerst nieuw bouwen een belangrijke “boost” geeft aan het imago, de uitstraling en beleving van zijn gemeente. Hierbij kan er overigens ook worden gekozen voor verdunning (minder terugbouwen op bepaalde locaties).

Voorrang geven aan nieuwbouw kan tot een tijdelijke voorraad uitbreiding leiden, die later zonodig weer kan worden teruggebracht. Dit houdt in dat in verband met de transformatie-opgave in eerste instantie een hoger bouwtempo nodig is dan blijkt uit de woningbehoefteberekeningen van de regio. Deze houden immers geen rekening met de transformatie. Dit sluit ook aan bij de gemeentelijke ambitie om actief in te zetten in de transformatie van winkelpanden, wonen boven winkels, herontwikkeling van monumenten en het ontwikkelen van nieuwe woonzorgconcepten. Hierdoor ziet de gemeente een extra (ver-) nieuwbouwopgave in zijn gemeente.

Voor de periode van 2019-2023 gaat de gemeente uit van een minimale toevoeging van 105 woningen aan de bestaande woningvoorraad in de gemeente om de huishoudensgroei te faciliteren, want dit correspondeert met de verwachte huishoudensgroei volgens de prognose en volgens het woningmarktonderzoek. Inbreiding gaat hierbij voor uitbreiding.

Dit plan voorziet in 24 woningen op een inbreidingslocatie in Wildervank. Het aantal van 24 woningen is passend in het woningbouwprogramma van de gemeente. Daarnaast wordt met de ontwikkeling, door het verwijderen van een bedrijfsfunctie, de leefbaarheid in de omgeving versterkt.

Bevolkingsprognose 2020 Oost-Groningen

In 2020 is de nieuwe bevolkingsprognose voor de regio Oost-Groningen gepresenteerd. Voor de periode van 2020 tot 2030 bevindt de verwachte woningbehoefteontwikkeling voor de gemeente Veendam zich in een bandbreedte van minimaal 524 tot maximaal 825 woningen. In de nieuwe prognose is rekening gehouden met actuele migratietrends (groei buitenlandsmigratiesaldo, toename migratiesaldo t.o.v. Groningen stad, Noord-Nederland en de Randstad). In de regionale prognose uit 2016, die als input is gebruikt voor de woonvisie, werd de ontwikkeling van de woningbehoefte nog ingeschat op +75 woningen, voor een periode van tien jaar (en + 105 voor de eerste vijf jaar). De woningbehoefte in de meest recente prognose ligt hiermee dus 449 tot 750 woningen hoger. De gemiddelde trendprognose wordt door de gemeente als uitgangspunt genomen. Dit verschil biedt ruimte voor kwalitatieve toevoegingen in de woningvoorraad. Op 25 april 2022 heeft de provincie schriftelijk ingestemd met het verzoek van de gemeente om zolang er nog geen nieuwe woonvisie is de trendprognose uit 2020 als uitgangspunt te nemen in kwantitatieve zin voor de woningbouwprogrammering tot 2030. Dit komt erop neer dat ingestemd wordt met een plancapaciteit van 820 woningen voor deze periode. De woonvisie blijft verder qua kwalitatieve uitgangspunten ongewijzigd.

De maximaal 24 woningen in dit plan maakt deel uit van de plancapaciteit die nodig is om in de woningbehoefte te kunnen voorzien. Het past in de voor de kern Wildervank van toepassing zijnde indicatieve PMC-strategie voor centrumkernen uit het Regionaal prestatiekader. Deze geeft aan dat in Wildervank voor nultrede/levensloopbestendige koopwoningen net als voor middeldure en dure koopwoningen in het grondgebonden segment woningen toegevoegd kunnen worden. Daarnaast ziet de gemeente voor de bouw van goedkope rijwoningen in de koop kansen omdat het aanbod nu niet goed bij de behoefte van jongeren en starters aansluit, hoewel de indicatieve PMC-strategie geen toevoeging in dit segment aanbeveelt. Daarom staat in de woonvisie dat de gemeente in de nieuwbouw betaalbare huur- en koopwoningen willen toevoegen. Daarnaast geeft de woonvisie aan dat het van belang is om gemengd te bouwen in wijken voor alle inkomensgroepen en huishoudens. Dit plan voldoet aan dit uitgangspunt.

Omgevingsvisie Veendam

In de omgevingsvisie van de gemeente Veendam staat beschreven wat de gemeente en inwoners met elkaar belangrijk vinden als het om onze leefomgeving gaat. De leefomgeving gaat over alles wat de gemeente buiten zien, ervaren, horen en ruiken. In de omgevingsvisie kijkt de gemeente niet alleen naar de leefomgeving die we kunnen aanraken of voelen. De gemeente kijkt ook naar sociale onderwerpen zoals veiligheid en gezondheid. Met de omgevingsvisie wil de gemeente samen met inwoners, ondernemers én bestuurders een toekomstbeeld schetsen om onze gemeente nog mooier te maken om in te wonen, werken en verblijven.

Op basis van de omgevingsvisie ligt het plangebied binnen het gebied 'Bedrijventerreinen' en aan de rand van het gebied 'Woongebieden' en 'Lintdorpen'. De gemeente vindt het belangrijk dat mensen in de toekomst fijn kunnen blijven wonen. De gemeente staat daarbij wel voor een aantal uitdagingen. De bevolking wordt steeds ouder (vergrijzing) en de huishoudens worden steeds kleiner. Dit vraagt om voldoende levensloopbestendige woningen en het toevoegen van twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen. Daarom gaan ze aan de slag met het bouwen van nieuwe woningen en het verbeteren van bestaande woningen.

Op 1 januari 2021 telde de gemeente 27.417 inwoners. Volgens de bevolkingsprognose van de regio Oost-Groningen en provincie Groningen neemt de bevolkingsomvang af met ongeveer 1.000 personen in de periode 2020-2040. Ondanks deze verwachte bevolkingskrimp wordt voorspeld dat het aantal huishoudens in deze periode met ruim 600 huishoudens toeneemt. Dit komt omdat steeds meer mensen alleen wonen en vanuit de regio (Groningen en Assen) steeds meer richting Veendam trekken door de gevolgen van de overspannen woningmarkt.

De gemeente wil dat er nieuwe woningen worden gebouwd. De komende jaren wil de gemeente 820 woningen bouwen. De gemeente maakt daarbij afspraken met projectontwikkelaars, bouwers, particuliere en sociale verhuurders over het realiseren van betaalbare woningen, met name voor één- en tweepersoonshuishoudens. De afspraken kunnen bijvoorbeeld gaan over de prijs van nieuwe woningen.

Dit bestemmingsplan voorziet in een herontwikkeling van een bedrijfslocatie naar een woningbouwlocatie en is daarmee in lijn met de omgevingsvisie ten aanzien van het bouwen van nieuwe woningen in de gemeente. Met het woningbouwprogramma wordt aangesloten bij de vraag naar nieuwe woningen.

Mobiliteitsplan Veendam 2022-2030

De gemeente heeft een mobiliteitsplan opgesteld. In het Mobiliteitsplan geeft de gemeente zichzelf de volgende ambities mee:

  • Realistisch opvangen van de groei van Veendam en daarmee de toenemende behoefte aan (duurzame) mobiliteit;
  • Doorlopende aandacht hebben voor de verkeersveiligheid;
  • Dominantie van en het ruimtegebruik en de uitstoot door verkeer in onze kern en buitengebieden te beheersen;
  • Vitale en gezonde mobiliteit te stimuleren.

Het nieuwe Mobiliteitsplan is gebouwd op 4 pijlers (thema's), met de eigen specifieke doelstellingen: Verkeersveilig en Toegankelijk, Duurzaam en Vitaal, Aantrekkelijk en Leefbaar, Bereikbaar en Bedrijvig.

Met de ontwikkeling van dit bestemmingsplan wordt bij de concrete uitwerking van het bestemmingsplan rekening mee gehouden met de 4 pijlers. Zoals in paragraaf 2.3 is beschreven ontstaat er met de afwikkeling van het toekomstig verkeer een veilige verkeerssituatie. Door de ontwikkeling in de directe nabijheid van voorzieningen te realiseren en het plangebied te laten aansluiten op het fietsennetwerk, wordt fietsgebruik bevorderd. Er is daarmee sprake van een duurzame en vitale ontwikkeling. Ook is de ontwikkeling aantrekkelijk en leefbaar. Er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd en in de directe nabijheid bevinden zich diverse openbare vervoerspunten. Verder betreft het plangebied geen doorgaande verkeersroute. Ter plaatse is daarmee sprake van langzaam verkeer. De auto is er te gast. Het gebied wordt ontsloten via een tweetal nieuwe ontsluitingswegen. Aan de noordoostkant wordt het plangebied ontsloten op de Meihuizenweg en aan de zuidkant wordt het plangebied ontsloten op de C.W. Lubbersstraat. De Meihuizenweg gaat in zuidelijke richting over op de C.W. Lubbersstraat welke in oostelijke richting aansluiting heeft op de N33. In westelijke richting gaat de C.W. Lubbersstraat over op de gebiedsontsluitingswegen van de kernen Wildervank en Veendam. Het plangebied is hiermee zeer goed te bereiken.

Algehele conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het woonbeleid van gemeente Veendam.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening.


Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.

Voor wegverkeersgeluid is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd omdat de te realiseren woningen in de geluidzone liggen van de C.W. Lubbersstraat en de Poststraat/Nijverheidsstraat. Het onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting vanwege de (gezoneerde) Nijverheidsstraat hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB en dan uitsluitend ter plaatse van de grondgebonden woning aan het Oosterdiep. De geluidbelasting bedraagt daar ten hoogste Lden = 55 dB. Dit betekent dat alleen voor deze woning een hogere waarde nodig is voor wegverkeerslawaai. Omdat het slechts één woning betreft zijn geluidreducerende maatregelen (stiller asfalt, snelheidsverlaging) niet kosteneffectief. Daarnaast zijn er stedenbouwkundige bezwaren tegen (geluidschermen).

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd in het bestemmingsplan. Buiten de geluidzone mag de totale geluidbelasting vanwege alle op het gezoneerde industrieterrein gelegen bedrijven niet meer bedragen dan 50 dB(A) als etmaalwaarde.

De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen binnen de geluidzone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde.

In de huidige situatie maakt het gehele plangebied deel uit van het gezoneerde industrieterrein "Bedrijventerreinen Veendam" op grond van de Wet geluidhinder. Om deze reden is rondom het plangebied een geluidzone opgenomen. Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven, worden de bedrijfsmatige mogelijkheden in het plangebied afgewaardeerd. Dit heeft de consequentie dat het plangebied niet meer als gezoneerd industrieterrein wordt aangemerkt en dat de mogelijkheid voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen komt te vervallen. In plaats daarvan wordt een geluidzone voor industrielawaai aan het plangebied toegekend. Voor de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek door de Omgevingsdienst Groningen uitgevoerd (zie bijlage 2) om de geluidbelasting te bepalen op basis van het actuele zonebewakingsmodel van "Bedrijventerreinen Veendam".

De berekende geluidbelasting overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op 4 rekenpunten (zie bijlage 2). De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 51 dB(A) etmaalwaarde. Om de geluidruimte voor "Bedrijventerreinen Veendam" niet te beperken, wordt voor alle nieuw te realiseren woningen een generieke hogere waarde vastgesteld van 55 dB(A), zijnde de maximale ontheffingswaarde. Omdat de zonegrens (buitengrens = 50 dB(A)-contour) niet wordt gewijzigd, zal dit maatgevend blijven voor de geluidruimte.

Op basis van de minimale geluidwering van 20 dB(A) conform het Bouwbesluit kan het binnenniveau voldoen aan een maximum van 35 dB(A).

Conclusie

De Wet geluidhinder is voor zowel industrielawaai als wegverkeerslawaai geen belemmering voor het plan. Voor alle nieuwe woningen binnen het plangebied is op 20 september 2022 een hogere waarde vastgelegd van 55 dB(A) als etmaalwaarde voor industrielawaai (bijlage 3). Voor wegverkeer is eveneens op 20 september 2022 voor één woning, aan het Oosterdiep, een hogere waarde vastgesteld van Lden = 55 d B.

4.3 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, vindt er in de omgeving geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het water. Zie voor een uitsnede van de risicokaart figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0010.png"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart met het plangebied paars gemarkeerd

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Rondom het plangebied bevinden zich verschillende buisleidingen. Deze zijn in de volgende tabel opgenomen.

Tabel 1 Overzicht buisleidingen in de omgeving van het plangebied

Buisleiding   Afstand tot het plangebied   Grootte   Werkdruk   Invloedsgebied   Plangebied in invloedsgebied  
A-619   Circa 2 kilometer   48 inch   66 bar   540 meter   Nee  
A-519   Circa 2 kilometer   48 inch   66 bar   540 meter   Nee  
A-661   Circa 2 kilometer   48 inch   80 bar   580 meter   Nee  
N-524-21   Circa 2 kilometer   6 inch   40 bar   70 meter   Nee  

Uit tabel 1 blijkt dat het plangebied niet in het invloedsgebied van een buisleiding is gelegen. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Ten oosten bevindt zich de N33 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. Het plangebied bevindt zich met een afstand van circa 1,12 kilometer niet in het invloedsgebied. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Ten noorden bevindt zich een spoorlijn waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd met een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer door het vervoer van stofcategorie D4. De afstand van het plangebied tot het spoor is circa 2,2 kilometer. Omdat de afstand groter is dan 200 meter tot de spoorlijn, kan er volgens het Bevt worden voldaan met een beknopte verantwoording en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Het plangebied bevindt zich niet in het plasbrandaandachtsgebied of de PR-contour.

Risicovolle inrichtingen

De risicovolle inrichting SITA Ecoservice bevindt zich ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 313 meter. Het betreft een bedrijf waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Met behulp van een beschikbare kwantitatieve risicoanalyse (QRA) d.d. 23 september 2015 van Sita EcoService is het invloedsgebied (groene cirkel) inzichtelijk gemaakt en is het groepsrisico bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0011.png"

Figuur 4.2 Invloedsgebied Sita EcoService (groene cirkel) en de ligging van het plangebied voor 24 woningen

De plaatsgebonden risicocontour (PR10-6) van Sita EcoService bedraagt 50 meter. Het plangebied bevindt zich niet in de plaatsgebonden risicocontour (PR10-6) van het bedrijf.

Het invloedsgebied van Sita EcoService bedraagt circa 500 meter, zie groene contour van figuur 1. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het bedrijf. In de FN-curve van de QRA is het berekende aantal dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied kleiner dan 10. Derhalve is er formeel geen sprake van een groepsrisico buiten de inrichting en is ook geen FN-curve te zien.

Doordat het groepsrisico zo laag is, het plangebied op een relatief grote afstand is gelegen en de ontwikkeling beperkt is met de realisatie van 24 woningen, zal het groepsrisico niet significant toenemen en kan een berekening van het groepsrisico achterwege blijven.

Geadviseerd wordt om de Veiligheidsregio Groningen in de gelegenheid te stellen een advies uit te brengen op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Het plangebied is gelegen binnen het (geringe) invloedsgebied van het spoor. In dit kader wordt tevens geadviseerd om de Veiligheidsregio Groningen in de gelegenheid te stellen een advies uit te brengen.

De veiligheidsregio heeft in dit kader geageerd en geeft het volgende aan:

Veiligheidsregio Groningen heeft een beoordeling gedaan op de aanwezigheid van risicobronnen voor externe veiligheid voor de planontwikkeling. Daarbij zijn we tot de volgende conclusies gekomen:

  • Op de planontwikkeling zijn externe veiligheidsrisico's van invloed; Dit betreft de risico's van Sita Ecoservice.
  • De veiligheidsafweging bij dit bedrijf is gemaakt in het kader van de milieuvergunning. De ontwikkeling van deze 24 woningen op deze afstand van dit bedrijf verandert niets aan het bijbehorende risicobeeld. In het kader van externe veiligheid in relatie tot dit bedrijf zien wij geen aanleiding tot maatregelen. -
  • Voor de spoorlijn achten wij het niet opportuun maatregelen voor de bestrijdbaarheid of zelfredzaamheid te adviseren vanwege de ontwikkeling van deze 24 woningen op deze afstand.

 

Voor het plangebied zelf zijn wij ten aanzien de bluswatervoorziening, bereikbaarheid en zelfredzaamheid tot de volgende conclusies gekomen:

  • Het gebied moet nog nieuw ontwikkeld worden. In het plangebied zijn (nu nog) geen primaire bluswatervoorziening.
  • De bereikbaarheid voor hulpdiensten binnen het plangebied is op basis van de ruimtelijke onderbouwing niet goed genoeg te beoordelen. Het lijkt er echter op dat sprake is van doodlopende straten en/of straten met scherpe bochten. Het is dan ook de vraag of dit ontwerp wel voldoet aan de Handreiking Bluswater en bereikbaarheid.

 

In verband met de functieverandering adviseren we de gemeente:

  • de aanleg van een toereikende bluswatervoorziening
  • toetsing of de bereikbaarheid binnen het plangebied voldoet aan de Groninger handleiding bluswater en bereikbaarheid 2013.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de C.W. Lubbersstraat. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Wildervank. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. De ontwikkelaar heeft de interne bereikbaarheid in het plangebied getoetst aan de Groninger handleiding bluswater en bereikbaarheid 2013. Conclusie hieruit is dat het plan voldoet omtrent de eisen die gesteld zijn aan de bereikbaarheid binnen het plangebied. De ontwikkelaar heeft bovendien in overleg met de Veiligheidsregio vastgesteld dat er een bluswatervoorziening benodigd is en hier een (voorlopige) positie voor afgesproken. Bij de uiteindelijke uitwerking van de plannen wordt een dergelijke voorziening aangelegd. Dit gebeurt in nauw overleg met de Veiligheidsregio Groningen en de aanleg hiervan zal verzorgd worden door Waterbedrijf Groningen.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen bij risicovolle inrichtingen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichting SITA Ecoservice. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording gezien het groepsrisico van de inrichting zeer laag is, de afstand tot het plangebied groot is en de beoogde ontwikkeling beperkt is. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechteren en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Bedrijven- en milieuzonering

Algemeen

Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten, bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.

De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen.

De definitie van een rustige woonwijk/rustig buitengebied is:

“Een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.“

De definitie van een gemengd gebied is:

“Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden en hogere milieunormen rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.“

In tabel 4.2 is een overzicht gegeven van de richtafstanden voor de verschillende milieucategorieën (t/m 4.2).

Tabel 4.2: richtafstanden per milieucategorie t/m 4.2

Milieucategorie   Richtafstand  
  Rustige woonwijk en rustig buitengebied   Gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  

Behalve een aantal specifieke bedrijfstakken, is het milieu-aspect geluid vaak maatgevend voor de richtafstand. De achterliggende geluidnormen die in de VNG-publicatie worden gehanteerd om de richtafstanden te bepalen, zijn weergegeven in tabel 4.3.

Tabel 4.3: geluidnormen (richtwaarden) voor een rustige woonwijk/rustige buitengebied en gemengd gebied

Periode   Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT)   Maximale geluidniveaus (LAmax)  
  rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
gemengd gebied   rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
gemengd gebied  
dagperiode
(07:00 - 19:00 uur)  
45 dB(A)   50 dB(A)   65 dB(A)   70 dB(A)  
avondperiode
(19:00 - 23:00 uur)  
40 dB(A)   45 dB(A)   60 dB(A)   65 dB(A)  
nachtperiode
(23:00 - 07:00 uur)  
35 dB(A)   40 dB(A)   55 dB(A)   60 dB(A)  

Deze richtwaarden hebben geen wettelijke status, maar zijn algemeen aanvaarde waarden. Het is mogelijk om op basis van een bestuurlijke afweging af te wijken van deze richtwaarden. De VNG-brochure biedt hiervoor een stappenplan, opgenomen in bijlage B5.3 van de VNG-publicatie. Het stappenplan omvat de volgende methodiek:

stap 1: indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk;

stap 2: indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 45 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 50 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (etmaalwaarde), 65/60/55 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 50 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder);

stap 3: indien stap 2 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 50 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 55 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, 70/65/60 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 65 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder). Met betrekking tot de maximale geluidsniveaus geldt dat de beoordeling plaatsvindt exclusief de maximale geluidniveaus vanwege aan- en afrijdend verkeer.

In het kader van stap 3 dient het bevoegd gezag te motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.

Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient dit grondig onderzocht, onderbouwd, en gemotiveerd te worden, waarbij cumulatie met andere geluidbronnen/geluidbelastingen moet worden meegenomen. Deze laatste stap wordt aangeduid als stap 4.

Beoordeling en toetsing

Een deel van het plangebied maakt momenteel nog deel uit van het gezoneerde industrieterrein "Bedrijventerreinen Veendam". Om het plan mogelijk te maken, wordt dit deel gedezoneerd. Dat wil zeggen dat de grens van het gezoneerde industrieterrein zodanig wordt aangepast, dat het plangebied niet meer op het gezoneerde industrieterrein ligt (zie ook paragraaf 4.2).

Het meest nabijgelegen gedeelte van het gezoneerde industrieterrein dat grenst aan het plangebied in de nieuwe situatie, is bestemd voor bedrijven in de milieucategorie 2 en 3.1/3.2. Gezien de ligging van het plangebied nabij een industrieterrein en een invalsweg van Veendam, is sprake van "Gemengd gebied" met een richtafstand van 10 m voor bedrijven in milieucategorie 2 en 30/50 m voor milieucategorie 3.1.

Aan de richtafstanden wordt niet voldaan, maar omdat het aspect geluid maatgevend wordt geacht en dit vanuit de Wet geluidhinder wordt geregeld, kan van de richtafstanden worden afgeweken. De nieuwe woningen liggen binnen de bestaande geluidzone en krijgen een hogere waarde van 55 dB(A) vanwege "Bedrijventerreinen Veendam". Daarmee is nog steeds sprake van een aanvaardbaar te achten woon- en leefklimaat. De berekende geluidbelasting is op basis van het actuele zonebeheer lager, maar om geen belemmeringen voor bestaande bedrijven te laten ontstaan, wordt een generieke hogere waarde van 55 dB(A) vastgesteld.

De beoordeling van het geluid in het kader van de Wet geluidhinder heeft betrekking op de equivalente geluidniveaus vanwege alle bedrijven op het gezoneerde industrieterrein. Ten noorden van het plangebied blijft een steenhandel aanwezig, waarvan de equivalente geluidemissie is geregeld in de zonering Wgh. Omdat er opslag is van materiaal ten noorden van het plangebied, dienen maximale geluidniveaus (pieken) eveneens te worden afgewogen in het kader van de milieuzonering/geluid. De steenhandel is uitsluitend in de dagperiode geopend. De kortste afstand tot de nieuwe woningen in het plangebied bedraagt ca. 15 m. Op basis van een maximale bronsterkte van LWmax = 115 dB(A) tijdens laad-/losactiviteiten in de dagperiode, zal het maximale geluidniveau bij de woningen in de ordegrootte 75 dB(A) bedragen. Omdat dergelijke niveaus in hoofdzaak alleen voorkomen in de dagperiode, kunnen deze als aanvaardbaar worden geacht (geen slaapverstoring). Daarnaast geldt dat in het kader van milieuregelgeving maximale geluidniveaus vanwege laad- en losactiviteiten zijn uitgesloten van beoordeling, zodat de steenhandel niet wordt belemmerd. Tenslotte geldt dat op basis van de minimaal vereiste geluidwering er wordt voldaan aan de algemeen aanvaarde binnenwaarde van 55 dB(A) voor maximale geluidniveaus.

Voor de overige (overblijvende) bedrijfsloodsen aan de Meihuizenweg (en blijvend onderdeel van het gezoneerde industrieterrein) geldt dat dit opslagloodsen zijn met de toegang aan de Meihuizenweg. Relevante maximale geluidniveaus worden niet verwacht. Voor wat betreft het afvalbrengpunt aan de Meihuizenweg geldt dat er aan de richtafstand van 30 m (milieucategorie 3.1) wordt voldaan.

Tot slot ligt aan de noordzijde van het plangebied nog een kleinschalige jachthaven met de bestemming "Recreatie". De afstand van dit bestemmingsvlak tot aan het bestaande woongebied aan de Nijverheidsstraat is vergelijkbaar met de afstand tot de grens van het plangebied van dit bestemmingsplan. De omvang/schaal van de jachthaven is zodanig dat dit vergelijkbaar is met milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand geldt van 10 m in "Gemengd gebied". De afstand van het meest nabijgelegen bouwvlak voldoet hieraan.

Andere aspecten dan geluid

Voor wat betreft het aspect milieuzonering is geluid het maatgevend aspect. Aan de Meihuizenweg 11 is een bedrijf gevestigd welke zich bezig houdt met handel in metselstenen. Voor een dergelijk bedrijf geldt voor de aspecten geur en stof een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied. Ook wat betreft opslagloodsen is er geen hinder voor de aspecten geur en stof te verwachten. Voor het aspect geur staat 0 meter. Er worden geen gevaarlijke stoffen opgeslagen bij de steenhandel of in de loodsen, waardoor ook voor gevaar wordt voldaan aan de richtafstand. Voor het afvalbrengpunt en de jachthaven is eerder al geconcludeerd dat aan de richtafstanden voor alle aspecten wordt voldaan. Andere bedrijven met een relevante geuremissie of gevaarsafstand zijn niet in de directe omgeving aanwezig.

Aan de Dalweg 12 is verder een bedrijf in betonmortel gevestigd. Voor een betonmortelbedrijf kunnen twee milieucategorieën gelden, afhankelijk van de productiecapaciteit. Bij productiecapaciteiten kleiner dan 100 ton/uur, en gelijk aan of groter dan 100 ton/uur respectievelijk milieucategorie 3.2 en 4.2 toegekend. De richtafstanden voor beide milieucategorieën, in gemengd gebied, bedragen respectievelijk 50 -en 200 meter. Met een snelle check, kan er worden geconcludeerd dat aan beide afstanden wordt voldaan. Kortom, ondanks dat er een andere milieucategorie geldt, worden de bijbehorende richtafstanden niet overschreden. De afstand van de grens van de inrichting tot de grens van onderhavig bestemmingsplan bedraagt 300 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.

Conclusie

Het aspect milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg. Het belangrijkste aspect is industrielawaai vanwege "Bedrijventerreinen Veendam", geregeld via de systematiek van de Wet geluidhinder (par. 4.2). Voor de overige aspecten worden er voldaan aan de richtafstanden. Er is hierdoor ter plaatse sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een ecologisch quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek wordt als bijlage 7 bij de toelichting toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek besproken.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming.

Voor de ontwikkeling is een quickscan soortenbescherming uitgevoerd. Deze is toegevoegd onder bijlage 7. Uit de Quickscan is gebleken dat er mogelijk algemene broedvogels, verblijfplaatsen en vliegrouteondersteuning van vleermuizen en verblijfplaatsen van steenmarter en kleine marterachtigen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Om overtredingen op de Wet natuurbescherming te voorkomen, dienen voor algemene broedvogels enkele mitigerende maatregelen genomen te worden. Het heeft de voorkeur om buiten het vogelbroedseizoen te werken. Indien toch gestart wordt met de werkzaamheden aan het begin van het vogelbroedseizoen, dan dient het plangebied ruim voor aanvang van het broedseizoen preventief ongeschikt gemaakt te worden door het verwijderen van bomen en struiken in het plangebied; Het kort maaien en kort houden van de oevervegetatie en het gras, zodat er geen nestgelegenheid is voor watervogels en door het plaatsen van rode vlaggetjes op het dak van het kantoorpand zodat kan worden voorkomen dat soorten als scholekster daar komt te broeden. Daarbij is het wenselijk om nieuwe nestmogelijkheden te creëren, of nestmogelijkheden elders te verbeteren door het plaatsen van inheemse vegetatie. Tevens mogen de genoemde maatregelen niet in strijd zijn met de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming voor wat betreft andere beschermde soorten. Indien gestart wordt te midden van het vogelbroedseizoen, dient er eerst een controle plaats te vinden door een ter zake kundige ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plan- of verstoringsgebied, worden door de ter zake kundige ecoloog specifieke maatregelen voorgesteld.

Voor vleermuizen die mogelijk een verblijfplaats en/of vliegroute hebben binnen de verstoringszone van het plangebied, dient verstoring door bouwverlichting te worden voorkomen door eventueel te gebruiken verlichting weg te draaien van met name de woningen ten zuiden van het plangebied, de brede watergang ten oosten van het plangebied en de bomenrij langs de doorgaande weg ten oosten van het plangebied. Bij voorkeur wordt bij het plaatsen van een licht gekozen voor amberkleurige verlichting.

Om de aanwezigheid van steenmarter en gewone grootoorvleermuis te toetsen is nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 8 toegevoegd. Uit het nader onderzoek is gebleken dat de steenmarter minimaal één verblijfplaats heeft binnen het plangebied. Dit betekent dat het uitvoeren van de werkzaamheden in strijd is met de verbodsartikelen van de Wet natuurbescherming, omdat de verblijfplaats hierdoor vernield wordt. Er dient een ontheffing aangevraagd te worden voor de steenmarter om de werkzaamheden uit te kunnen voeren.

Om de ontheffing te verkrijgen is het nodig om compensatie aan te bieden en dient een activiteitenplan opgesteld te worden, waarbij onder andere de staat van instandhouding en alternatieve werkwijzen en planning afgewogen dient te worden. Er zijn geen kleine marterachtigen of overige beschermde soorten waargenomen gedurende het onderzoek. Een mogelijke reden hiervoor is de aanwezigheid van de steenmarter, welke een concurrent vormt voor soorten zoals de bunzing, en concurrenten soms actief verdrijft. Er zijn geen vervolgstappen benodigd voor kleine marterachtigen.

Voor de overige voorkomende soorten dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met het broedseizoen van deze soorten. Er mag dan ook niet tijdens het broedseizoen gewerkt worden. Tot slot geldt de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat men de plicht heeft om schade aan wilde planten en dieren zoveel mogelijk te voorkomen.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), thans genoemd Natuurnetwerk Nederland.

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. Directe effecten, zoals verstoring, verontreiniging, versnippering etc. zijn op deze afstand uit te sluiten. Indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen zijn ook niet aan de orde, omdat autoverkeer de natuurgebieden niet hoeft te kruisen om de planlocatie te bereiken.

Natuurnetwerk Nederland

Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de NNN. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. Er worden daarom geen ingrepen voorgesteld. Vanuit de NNN zijn geen belemmeringen voor dit plan aan de orde.

Stikstofdepositie

Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

4.6 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden slechts 24 wooneenheden mogelijk gemaakt aan één ontsluitingsweg. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N33 direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 10,9 µg/m³ voor NO2, 13,5 µg/m³ voor PM10 en 6,7 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor een verdere onderbouwing wordt tevens verwezen naar paragraaf 4.4. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.7 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Ter voorbereiding is in 2020 een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 4) uitgevoerd. Uit dit onderzoek is een aantal aandachtspunten naar voren gekomen waarbij extra onderzoek is geadviseerd. Dit onderzoek is vervolgens uitgevoerd en als bijlage 5 opgenomen. Op basis van de onderzoekresultaten is sprake van een tweetal verontreinigingen die belemmeringen kunnen geven voor de ontwikkeling van de locatie naar woningbouw. Het betreffen:

  • Deellocatie A: Xylenen verontreiniging voormalige benzinepomp

Voor deze verontreiniging geldt geen directe saneringsnoodzaak. Er zijn geen directe

contactrisico’s.

  • Deellocatie E) Asbestverontreiniging puinlaag

Voor de asbestverontreiniging zijn eveneens geen contactrisico’s. De verontreiniging is afgedekt met stelconplaten.

Aanbevolen wordt om beide verontreinigingen voorafgaand aan de ontwikkeling van de locatie te verwijderen. Hierbij wordt nog opgemerkt dat middels het aanvullend onderzoek ter plaatse van deellocatie E is gebleken dat de bodemopbouw en bodemkwaliteit op dit deel van het terrein zeer heterogeen is. Puinlagen en dempingsmateriaal (huisvuil) wisselen elkaar, op verschillende dieptes en plaatsen, af. Het is niet uitgesloten dat buiten de reeds onderzochte delen op dit terreindeel verontreinigde puinlagen/dempingsmateriaal kan worden aangetroffen.

Bij eventueel toekomstig grondverzet vormt dit onderzoek geen geldig bewijsmiddel, maar geldt het als indicatie voor de kwaliteit van de af te voeren grond. Bij grondverzet en afvoer van grond vanaf de locatie kan het daarom noodzakelijk zijn een partijkeuring volgens de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit uit te voeren. Vanwege de aanleiding van het huidige onderzoek, transactie, is geen onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van PFAS. Aanbevolen wordt om voorafgaand aan eventuele afvoer van grond hier rekening mee te houden. Ter plaatse van de met asbest verontreinigde puinlagen (> 100 mg/kg d.s. aan asbest) is voor eventuele grondroerende werkzaamheden veiligheidsklasse Zwart niet vluchtig van toepassing. Voor puinlagen en bodemlagen waarin gehalten aan asbest zijn gemeten < 50 mg/kg d.s. is de basishygiëne van toepassing.

De ontwikkelaar is bekend met de huidige bodemgesteldheid. De verontreinigde grond zal gesaneerd worden, middels een nader op te stellen saneringsplan. De ontwikkelaar onderzoekt momenteel de mogelijkheden om de bodemgesteldheid op de woonpercelen te laten voldoen aan de kwaliteitsklasse Wonen. Hierover is overleg met de gemeente Veendam omtrent de mogelijkheden. Nader onderzoek op de toekomstige woonpercelen zal uitwijzen welke maatregelen benodigd zijn om te voldoen aan de kwaliteitsklasse Wonen.


Ontwikkelaar en gemeente zijn overeengekomen dat de kosten die voortvloeien uit de sanering voor rekening van ontwikkelaar komen. Het in beeld brengen van de kosten is om deze reden geen noodzaak. Echter gezien de ontwikkelingen omtrent de bodemgesteldheid komt de financiële haalbaarheid van dit plan in gevaar. Ontwikkelaar en gemeente hebben overleg gevoerd, waarin is afgesproken dat gemeente bereid is zorg te dragen voor een kosteloze acceptatie van de overtollige grond, met kwaliteitsklasse Industrie, binnen afzienbare afstand van de locatie.


Om de bodemkwaliteit aan de beoogde functie te laten voldoen worden de eerder genoemde acties uitgevoerd.

4.8 Water

De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. Op basis hiervan heeft het waterschap een aparte uitgangspunten notitie opgesteld. Deze is als bijlage 12 opgenomen en waar relevant in deze paragraaf verwerkt.

Waterveiligheid

Waterveiligheid betreft het voorkomen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij de doorbraak van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, alle belangen beschreven die vanwege de waterveiligheid extra bescherming genieten of anderzijds van belang zijn voor de waterveiligheid.

Dit plan voorziet niet in een extra risico voor de waterveiligheid. Ook bevinden zich geen beschermingszones in het plangebied waar rekening mee gehouden moet worden.

Waterhuishouding

De afwatering van hemelwater uit het plangebied ligt richting het oosten en onder vrij verval op het A.G. Wildervankkanaal (boezem +0,53 mNAP)). Bij hoog water op de boezem zal dit vrij afwateren niet meer mogelijk zijn. Hier zal in het ontwerp van het watersysteem rekening mee moeten worden gehouden. In extreme situaties zou een afvoer op het Oosterdiep overwogen kunnen worden. Hier zal in het ontwerp van HWA en overstorten rekening moeten worden gehouden.

Bestaande bebouwing en achtertuinen langs het Oosterdiep en de C.W. Lubberstraat hebben nu een afwatering via aanwezige schouwsloten en een lange duikers richting de Meihuizenweg. Dempen van de schouwsloten en het verwijderen van de duikers kan leiden tot wateroverlast bij de bestaande bebouwing. Daarbij ligt het plangebied lager dan de bestaande woningen zodat hierdoor een natuurlijke drainage richting dit lager gelegen gebied ontstaat. Bij woningbouw in het plangebied zal door hogere vloerpeil en ophoging in het gebied dit effect verdwijnen.

Waterkwantiteit

Het waterschap heeft als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden. Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits ; ''vasthouden, bergen, afvoeren''.

Met dit plan neemt de verharding af. In de huidige situatie bedraagt de verharding 7.753 m2 en in de nieuwe situatie 6.985 m2. Zie hiervoor figuur 4.3 en 4.4. De ontwikkelaar is derhalve niet verplicht om compenserende maatregelen te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0012.png"

Figuur 4.3 Verharding huidige situatie van 7.753 m2 

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0013.png"

Figuur 4.4 Verharding huidige situatie van 6.985 m2 

Waterkwaliteit

Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld voor aangewezen waterlichamen. Daarnaast is een goede waterkwaliteit van belang voor het recreatief medegebruik als zwemmen en kanoën en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien van toepassing, alle voor dit plan specifieke waterschapsbelangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit. Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''.

In grote delen van het beheergebied zijn nog gemengde rioolsystemen aanwezig. In dergelijke systemen wordt het relatief schone hemelwater vermengd met vuilwater en wordt het vervolgens naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) van het waterschap gebracht. Na zuivering wordt het water geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Het transport van schoon hemelwater via het gemeentelijk rioolstelsel en het behandelen via een RWZI is niet duurzaam. Om deze reden zal hemelwater alleen op het vuilwaterriool kunnen worden geloosd als het hemelwater; niet kan worden hergebruikt (opvang) en/of kan afvoeren via de bodem, het openbaar regenwaterstelsel, een oppervlaktewaterlichaam zonder een specifieke functie, of via een kwetsbaar oppervlaktewaterlichaam. Wijzigingen in de behandeling van het hemelwater en vuilwater kunnen echter voor overlast zorgen als mogelijke ongewenste gevolgen onvoldoende bekend zijn en waar nodig zijn verholpen. Rechtstreekse afkoppeling van hemelwater (via een hemelwaterriool) naar het oppervlaktewater (vijvers en sloten) kan dit wateroverlast veroorzaken, als het ontvangende oppervlaktewater niet hiervoor de capaciteit heeft en/of aanwezige kunstwerken (o.a. duikers, stuwen en inlaatwerken) het aangeboden water niet kan verwerken.

Met dit plan is geen sprake van vervuiling van het oppervlaktewater. Alle woningen zijn aangesloten op het drinkwaternet en de riolering. In de nieuwe situatie wordt het (huishoudelijk) afvalwater afgevoerd naar het gemeentelijk gescheiden rioolstelsel. Ook wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen en vinden er geen bedrijfsmatige activiteitenplaats die voor vervuiling kunnen zorgen.

Boezemkaden

De boezemkaden, de zogenaamde secundaire kering, beschermen het beheergebied tegen overstromingen vanuit de boezem. De kades hebben een minimale provinciale veiligheidsnorm van 1:100 jaar, welke in sommige delen van het beheergebied kan oplopen tot 1:300 jaar of maximaal 1:1000 jaar. Een hogere norm is gebaseerd op de impact van een overstroming; grotere economische schade door een overstroming resulteert in een hogere norm (Beheerprogramma 2022-2027). Om de werking van de secundaire kering te beschermen ligt aan weerszijden van de kades een beschermingszone van 5 m. Binnen deze zone is voor het uitvoeren van werkzaamheden nodig de werkzaamheden vooraf te melden dan wel een watervergunning aan te vragen, zoals is geregeld in de Keur van het waterschap. Het ingediende plan ligt binnen de beschermingszone van een boezemkade.

Hoofdwatergang

Aan weerszijden van alle hoofdwatergangen ligt een beschermingszone van 5 meter breed, gerekend vanaf de insteek talud. Een zone van 4 meter vanaf de insteek langs hoofdwatergangen moet vrij blijven (onderhoudspad/maaipad) van ieder obstakel, zoals: heggen, afrastering, bomen, schuttingen, opstallen en/of verharde paden. Zoals is vastgesteld in de Keur van het waterschap, geldt voor maatregelen binnen deze beschermingszone (en voor maatregelen in de hoofdwatergang zelf) een meldingsplicht (Algemene Regels) en is veelal een watervergunning vereist.

Schouwsloten

Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar een belangrijke lokale functie vervullen voor de afwatering van een groter gebied, meerdere eigenaren en/of belangen van derden. Vanwege deze afwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot goed onderhoud heeft. De eigenaren van schouwsloten zijn verplicht het benodigde doorstroomprofiel jaarlijks schoon te houden en het waterschap ziet hierop toe via de schouw. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden (Keur Waterschap Hunze en Aa's). Indien hier sprake van is, dan neemt de initiatiefnemer contact op met het waterschap.

Wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem

In de meeste gevallen moeten wijzigingen worden gemeld of moet een watervergunning worden aangevraagd, om ongewenste gevolgen voor het watersysteem te voorkomen en/of te beperken. Het bergend vermogen in het watersysteem mag niet afnemen (bijvoorbeeld door een (gedeeltelijke) demping) op locaties waar dit tot wateroverlast kan leiden en de doorstroomprofiel van het watersysteem mag niet worden gehinderd. In de Keur van het waterschap en in de Algemene Regels staan aangegeven onder welke voorwaarden fysieke aanpassingen aan het watersysteem plaats mogen vinden.

Grondwaterstand en ontwateringsdiepte

Om grondwateroverlast te voorkomen is een minimale ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand) nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) (plaatselijk) relatief hoog, waardoor de kans op overlast toeneemt. De voor het plan noodzakelijke ontwateringsnorm wordt mogelijk niet in het hele plangebied gehaald. Voor primaire wegen is de ontwateringsnorm 1,0 m-mv, voor woningen met kruipruimtes, industrieterreinen en secundaire wegen is dit 0,7 m-mv, voor tuinen en plantsoenen is dit 0,5 m-mv, en voor woningen zonder kruipruimte is de norm 0,3 m-mv. Mocht de beoogde functie van het ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende ontwateringsdiepte, is het te adviseren om hier rekening mee te houden in het ontwerp en bij de inrichting. ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende ontwateringsdiepte, is het te adviseren om hier rekening mee te houden in het ontwerp en bij de inrichting.

Adaptatie op lokale bodemdaling

Het beheergebied van het waterschap Hunze en Aa's wordt gekenmerkt door drie verschillende vormen van bodemdaling, namelijk; door gaswinning, door zoutwinning en door veenoxidatie. Bodemdaling door gaswinning heeft lokaal geen grote invloed op het functioneren van het watersysteem, maar regionaal dient het watersysteem hierop wel maatregelen te treffen. Bodemdaling door zoutwinning en veenoxidatie kunnen wel tot lokale maatregelen leiden in het watersysteem.

Overleg waterbeheerder

De initiatiefnemer(s) van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Nader overleg gaat nog plaatsvinden op basis van het wateradvies wat door het waterschap is verstrekt. Overleg gaat onder andere over mogelijk te nemen compenserende maatregelen in relatie tot het voorkomen van wateroverlast richting omwonenden, over de belangen van het bestaande grondgebruik in de directe omgeving van het plangebied én over het waterbeheer bij een hoogwatersituatie op de boezem (A.G. Wildervankkanaal). De ontwikkelaar treedt hierover in overleg met Waterschap Hunze en Aa's om te komen tot overeenstemming van de juiste uitvoering van dit project. Deze overeenstemming dient bereikt te zijn alvorens wordt overgegaan tot realisatie.

4.9 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysiek leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De gemeente Veendam heeft een archeologische beleidsnota en een archeologisch beleidskaart vastgesteld (januari 2009). In september 2014 zijn een geactualiseerde nota en kaart vastgesteld waarin ook de cultuurhistorie een plek heeft gekregen. De beleidskaart is in 2016 en 2018 geactualiseerd. De beleidsnota en -kaart dienen als uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het geldende bestemmingsplan zijn voor de gronden waar mogelijk archeologische waarden kunnen voorkomen archeologische dubbelbestemmingen opgenomen.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt voor het plangebied geen archeologische dubbelbestemming waar de woningen gebouwd gaan worden. Wel geldt voor het zuidelijk deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op dit deel van het plangebied vindt geen woningbouw plaats. Nader onderzoek naar archeologie is niet nodig. Wel wordt de dubbelbestemming ook in dit bestemmingsplan overgenomen.

Indien bij toekomstig graafwerk toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding te worden gemaakt conform de Erfgoedwet.

4.10 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het plangebied zijn geen beschermde monumenten aanwezig zo blijkt uit de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Veendam. Zie hiervoor figuur 4.5. Er is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden. De nieuwe inrichting voegt zich in de bestaande structuren en kenmerken van het dorp. Het aspect cultuurhistorie heeft dan ook geen gevolgen voor het project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.05BPCWLubbersNZ-0401_0015.png"

Figuur 4.5 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het gebied.

4.12 MER (Milieu effect rapportage) verantwoording

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 24 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerdergenoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer-beoordeling. Deze is als bijlage 9 opgenomen. Het college heeft op 6 juni 2022 op grond van deze beoordeling besloten geen milieueffectrapportage (m.e.r.) op te laten stellen voor het plan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan 'Wildervank'.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Beschrijving juridische regeling

Bestemming Woongebied

De toekomstige woningen krijgen de bestemming Woongebied. De woningen dienen binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. Het aantal woningen bedraagt niet meer dan het op de verbeelding aangeduide aantal per bouwvlak.

De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 11 meter.

Binnen de bestemming Woongebied zijn de gronden ook bestemd voor verkeer en verblijf. De ontsluitingswegen en de parkeervoorzieningen zijn derhalve mogelijk binnen de bestemming Woongebied.

Groen

Het stedelijk groen heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Tevens vormt dit groen een afscherming van de nieuwe woonwijk tot het omliggende bedrijventerrein.

Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluitingswegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijf' gekregen. Ook groenvoorzieningen en water worden in deze bestemming meegenomen.

Water

Het bestaande water aan de noordwest kant van het plangebied heeft de bestemming 'Water' gekregen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

In het zuidelijk deel van het plangebied kunnen mogelijk archeologische resten voorkomen. Daarom is voor deze gronden de dubbel bestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd. Ook voor onder andere afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2 is archeologisch onderzoek nodig.

Gebiedsaanduiding geluidzone - industrie

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn naast de voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede aangeduid voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten vanwege het geluidgezoneerde industrieterrein.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg voorgelegd aan de betrokken overleginstanties. Hierop hebben provincie, waterschap en Veiligheidsregio Groningen gereageerd. Hun overlegreacties zijn als bijlage bij deze toelichting toegevoegd. In een aparte bijlage zijn de overlegreacties beantwoord. Deze is als bijlage opgenomen. Daarnaast heeft de Omgevingsdienst Groningen ook een advies afgegeven. Ook de beantwoording van dit advies is meegenomen in bijlage 13. Op basis van de overlegreacties en het advies is de toelichting op enkele onderdelen aangepast. De regels en verbeelding zijn ongewijzigd gebleven. Er is op 22 maart 2022 een informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd. Verslaglegging hiervan wordt met de gemeente gedeeld. Vervolgens is het bestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegd. Dit heeft verder geen reacties opgeleverd.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan lag ter inzage van 6 juli 2022 tot en met 16 augustus 2022. Binnen de genoemde termijn heeft een ieder een zienswijze naar voren kunnen brengen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. Er is één zienswijze ontvangen. Verder zijn nog enkele reacties ontvangen van de volgende partijen:

  • 1. Provincie Groningen;
  • 2. Omgevingsdienst Groningen;
  • 3. Waterschap Hunze en Aa's.

In de zienswijzenota volgt een overzicht van de ingekomen zienswijze met daarbij de inhoudelijke reactie. Ook wordt een inhoudelijke reactie gegeven op de reacties van de provincie, omgevingsdienst en waterschap. De zienswijzenota is als bijlage bij het vaststellingsbesluit toegevoegd.

Tot slot vindt een ambtshalve wijziging plaats op de verbeelding. Het bouwvlak aan de noordoostkant is in ondergeschikte mate vergroot, zodat het stedenbouwkundig ontwerp ter plaatse planologisch passend is. Hiermee staan de voorgevels van de levensloopbestendige woningen gelijk aan de zijgevels van de rijwoningen.

Vaststelling

Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.3 Grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De ontwikkelaar kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan middels een anterieure overeenkomst.

De beoogde ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt. Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van eventuele planschade.