direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hellum, Hoofdweg 14
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0040.bp00046-41vg

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding opstellen verzamelbestemmingsplan

1.1.1 Algemeen

Op 30 augustus 2016 is een schetsplan ingediend ten behoeve van een vooroverleg voor het perceel Hoofdweg 14 in Hellum . Er is hierbij gevraagd naar de mogelijkheden om de bestemming van dit perceel te wijzigen. Het college van burgemeester en wethouders van Slochteren heeft op 12 september 2016 schriftelijk aangegeven onder voorwaarden mee te werken aan de gevraagde wijziging van het bestemmingsplan.

Naar aanleiding van het vooroverleg is er door de aanvrager op 28 november 2016 verzocht om de bestemming voor het perceel aan te passen ten behoeve van een woonbestemming. Vervolgens is het verzoek aangevuld met een schetsontwerp (16-12-2016). Daarna zijn onderzoeken voor archeologie en bodem ingediend op respectievelijk 10-02-2017 en 15-02-2017. Tot slot is een ruimtelijke onderbouwing ingediend op 22-03-2017. De definitieve versies van deze verschillende onderdelen zijn zoveel mogelijk als bijlagen aan de toelichting toegevoegd. Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming van het perceel gewijzigd van 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen 1A'.

1.2 Plangebied Bestemmingsplan Hellum, Hoofdweg 14

1.2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel Hoofdweg 14 in Hellum.

1.3 Leeswijzer

In vervolg op dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 verder ingezoomd op het plangebied. Hierbij zal na een algemene historische beschrijving ingegaan worden op de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van de onder 1.2.1 genoemde percelen.

Hoofdstuk 3 vormt een overzicht van het beleidskader dat als bovenliggend toetsingskader valt aan te merken. De (milieu)onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 4 toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven op welke manier de opgestelde beleidsregels zijn verwerkt in het plan. In dit zelfde hoofdstuk wordt ook ingegaan op de doorvertaling van ruimtelijke thema's uit het provinciaal beleid (POP en omgevingsverordening). Hoofdstuk 7 beschrijft de financiële consequenties van het plan en geeft een toets weer of het plan economisch uitvoerbaar is. Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 het verloop van de voorbereidende procedure weergegeven waaronder een verslag van de inspraak en reacties van overlegpartners. In een bijgevoegde Nota Inspraak en Overleg zijn aanpassingen genoemd naar aanleiding van de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Gebiedsverkenning

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de (historische) ontwikkeling van het grondgebied van Slochteren en vervolgens ingezoomd op het plangebied.

2.2 Historische ontwikkeling

2.2.1 Gemeente

De gemeente Slochteren beslaat een groot deel van de streek 'Duurswold'. Het Duurswold heeft zijn naam te danken aan het karakter dat het vroeger bezat. Er was sprake van lage gronden waarop struiken en bomen elkaar afwisselden. Het gebied werd ook wel de Zevenwolden genoemd, naar de zeven concentraties die op de zandrug waren ontstaan. De streek behoort tot de laagste delen van de provincie. Vroeger stroomde het water van de hogere klei- en zandgronden hier naar toe en ontstonden er meren. Het huidige Schildmeer is hiervan nog een overblijfsel. Bewoning ontstond op de hogere, drogere zandrug in het Duurswold. Het huidige bewoningspatroon is nog steeds op deze rug, die loopt van Ruischerbrug (via Harkstede, Slochteren en Siddeburen) naar Wagenborgen, gesitueerd. Door deze concentratie van bebouwing is een groot deel van het open buitengebied. Buiten de lintbebouwing liggen slechts enkele bebouwingsconcentraties, waaronder Overschild en Tjuchem vallen.

2.2.2 Hellum

Hellum ligt op een zandrug die is ontstaan in de voorlaatste ijstijd. In de laatste ijstijd is door weersinvloeden, stuifzanden (dekzanden) en hoog- en laagveenvorming, Hellum geworden wat het nu is.Ondanks het stijgen van de zeespiegel is Hellum nooit met klei bedekt geweest. Dit in tegenstelling tot de omringende gebieden zoals Hunsingo en het noordelijk deel van Fivelingo, waar de zee wél klei afzette en het waddenlandschap ontstond. Hellum ligt in het zuidelijk deel van Fivelingo, het zogenaamde Duurswold. Lintbebouwing is gecontreerd langs de Hoofdweg op de zandgronden.

De naamsoorsprong van deze woonplaats weet men niet met zekerheid, maar wel dat het vroeger Helm werd genoemd. Dit duidt op een natuurlijke hoogte in het land (een eiland of een heuveltje). Helm of Hellum ligt namelijk op een zandrug. Hellum is een eeuwenoud dorp. In de loop der tijden zijn in Hellum meerdere pre-historische vondsten gedaan. Door deze vondsten blijkt dat 4000 jaar voor onze jaartelling Hellum al bewoond moet zijn geweest. Vele grote veldkeien zijn er in de loop der jaren uit de grond gehaald.

Opmerkelijk is dat de fundering van de kerk gemaakt is van die veldkeien. Ondanks wijzigingen door de eeuwen heen zijn er bij de kerk nog oorspronkelijke kenmerken aanwezig, zoals het benedendeel van de torenen de koorsluiting. De lotgevallen van de kerk na 1450 tot diep in de 18de eeuw zijn beïnvloed door het geslacht Rengers, dat vermoedelijk omstreeks 1396 de borg Menolda bezat (na de reformatie ook het collatierecht). In de kerk vindt men een eiken preekstoel uit 1737, met op het middenveld van de kuip, versierd met een rijk Louis XIV ornament, het wapen van Rengers. Voorts een orgel, waarvan de oudste delen waarschijnlijk 16de-eeuws zijn, vernieuwd in de 17de, 18de, 19de eeuw en in 1976. Voorts rouwborden voor Frans Rengers (gestorven in 1562), Egbert Rengers (gestorven in 1582) en Anna van Ittersum (gestorven in 1630). Ten zuidwesten van het dorp Hellum, heeft een borg gestaan. Niet alleen de Menolda’s hebben hier gewoond, ook leden van de families Rengers en Ripperda maakten er geschiedenis. De laatste bewoonster was vermoedelijk Anna Margaretha Ripperda-Rengers, die tot haar dood in 1663 de borg bewoonde en daarna in de kerk is begraven. De borg is rond 1700 afgebroken.

2.3 Ruimtelijke en functionele analyse

2.3.1 Hoofdweg, Hellum

De omgeving van de Hoofdweg in Hellum is een gebied met overwegend woonbewoning en agrarische bebouwing. Het gaat veelal om karakteristieke panden. Naast burgerwoningen en agrarische bedrijven zijn er ook andere bedrijven aanwezig. In sommige gevallen betreft het voormalige boerderijen die hun agrarische functie hebben verloren. Op de locatie Hoofdweg 14 heeft tot 1973 een woning gestaan. De woning is afgebroken omdat de NAM van plan langs deze locatie een hoofdgasleiding te leggen. De leiding is er uiteindelijk niet gekomen. In de herziening van het bestemmingsplan Hellum-Siddeburen is de dubbelbestemming voor de gasleiding verwijderd. Het perceel is nu in gebruik als grasland. In hoofdstuk 5 wordt verder ingegaan op de afweging met betrekking tot het woonplan en de ruimtelijke inpasbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00046-41vg_0001.jpg"

Luchtfoto van de locatie Hoofdweg 14 in Hellum

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00046-41vg_0002.jpg" Het perceel gezien vanaf de Hoofdweg

Hoofdstuk 3 Planologisch beleidskader

In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op het beleid dat relevant is voor dit wijzigingsplan. In het moederplan (Bestemmingsplan buitegebied 2012) wordt uitgebreider in gegaan op wetgeving en beleid.

3.1 Europees beleid

3.1.1 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarna heeft de rijksoverheid beleid ontwikkeld voor een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt is het behoud van archeologische waarden “in situ” (ter plekke; in de bodem).

In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast.

De Monumentenwet (1988) regelt de bescherming van het archeologisch erfgoed en de inpassing van archeologische waarden in de ruimtelijke ordening. De regelt onder meer dat een initiatiefnemer onderzoeken betaalt die nodig zijn als zijn initiatief archeologische waarden verstoort. Onder dat onderzoek valt het hele archeologisch proces zoals beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) of een daarop gebaseerd Programma van Eisen (PvE).

Ook regelt de wet dat overheden archeologische waarden moeten laten meewegen in ruimtelijke planprocedures. Omdat de invulling van ruimtelijke plannen vooral een gemeentelijke taak is, zijn gemeenten, zoals de wetgever het heeft beoogd, de belangrijkste speler in het 'archeologische' veld geworden. De gemeenten zijn verplicht om het archeologisch bodemarchief te beschermen en daarvoor passend archeologiebeleid te formuleren.

De gemeente Slochteren heeft een archeologische beleidskaart en -nota laten opstellen. Die geven voor de hele gemeente weer in hoeverre archeologische waarden worden verwacht, de zogenaamde de archeologische verwachtingswaarde. In de paragraaf 'Archeologie en Cultuurhistorie' (4.7) gaan wij nader op dit beleid in.

3.1.2 Ecologie

Sinds 1979 geldt de Europese Vogelrichtlijn. Die bevat een lijst van vogelsoorten waarvan het leefgebied (habitat) of het overwinteringsgebied beschermd moet worden. Die gebieden vormen de zogenaamde Speciale BeschermingsZones (SBZ).

Sinds 1992 geldt ook de Habitatrichtlijn. Die bevat een lijst met andere dier- en plantensoorten waarvan de habitats ook beschermd moeten worden. Ook hiervoor zijn SBZ's aangewezen.

De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn in Nederland uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet regelt de soortenbescherming, de Natuurbeschermingswet regelt de gebiedsbescherming van de SBZ's.
Op Europees initiatief zijn de beschermde natuurgebieden (de SBZ's op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) bijeengebracht in een netwerk: Natura 2000. Slochteren kent geen Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden en dus ook geen Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Waddenzee, het Zuidlaardermeergebied en het Leekstermeergebied.

Naast de SBZ's wijst de Natuurbeschermingswet de beschermde natuurmonumenten en wetlands aan die niet vallen onder de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn. De noordoever van het Schildmeer is aangewezen als beschermd natuurmonument.

Nederland kent daarnaast op nationaal niveau de Ecologische hoofdstructuur (EHS), een netwerk van bestaande en nieuwe natuur. Doel is een samenhangend en robuust natuurnetwerk. Daarvoor wordt nieuwe natuur toegevoegd en worden waar nodig verbindingen gelegd. De EHS is daarmee groter en fijnmaziger dan het Natura 2000-netwerk. De Habitatrichtlijngebieden vallen geheel in de EHS en de Vogelrichtlijngebieden gedeeltelijk. De EHS is vooral uitgewerkt in het provinciaal beleid, in de provinciale omgevingsplannen en de provinciale omgevingsverordeningen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 AMvB Ruimte

Op 17 december 2011 heeft het kabinet de AMvB Ruimte vastgesteld. De officieel naam van het besluit is overigens Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Voor de overzichtelijkheid van het beleid is gekozen voor één AMvB voor alle deelaspecten van ruimtelijke ordening en infrastructuur. Daar waar sprake is van beleidsdoelen die gelijkwaardig worden geborgd is daarvoor gekozen. Daarbij wordt ingezet op nationale regels voor onder andere zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. De inhoud van de Algemene Maatregel van Bestuur moet worden verwerkt in plannen van lagere overheden zoals structuurvisies en bestemmingsplannen van provincies en gemeenten.

In 2012 is het Barro uitgebreid en aangepast.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsverordening

De provinciale omgevingsverordening (POV) is een beleidsinstrument uit de Wro. De verordening wordt vastgesteld door Provinciale Staten en bevat provinciale beleidsregels waarvan wordt verwacht dat gemeenten deze doorvertalen in hun bestemmingsplannen. In de Groninger omgevingsverordening zijn die onderwerpen opgenomen:

  • 1. waarvoor de provincie in belangrijke mate verantwoordelijk is;
  • 2. die een algemene betekenis hebben;
  • 3. waarvan borging in een ruimtelijk plan mogelijk is;
  • 4. die blijvend moeten worden beschermd of veilig worden gesteld (waarborgfunctie);
  • 5. waarvan borging door middel van eenduidige kaderstelling nodig is (rechtszekerheid).

De verordening richt zich op de thema's milieu, water en ruimte.

Het hoofdstuk Ruimtelijke ordening bevat regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, (bepaalde) omgevingsvergunningen en beheersverordeningen. De regels zijn een vertaling van de beleidsintenties uit het POP.
Deze regels hebben onder meer betrekking op de volgende thema's:

  • agrarische bouwpercelen;
  • niet-agrarische functies in het buitengebied (o.a. bedrijven en wonen);
  • bescherming van landschappelijke waarden (open gebieden, groene linten);
  • molenbiotopen;
  • vestiging van detailhandel.


De regels richten zich tot de gemeenten, die verplicht zijn hun bestemmingsplannen hieraan aan te passen. Zolang dit niet is gebeurd, gelden de bestaande bestemmingsplannen. Echter, voor een aantal onderwerpen waaraan de provincie een groot belang hecht, zijn rechtstreeks werkende regels opgenomen (o.a aanleg bedrijventerreinen en plaatsing windmolens).

De laatste wijziging van de Omgevingsverordening provincie Groningen was op 1 juni 2016. Op het vlak van de ruimtelijke ordening is daarbij het nodige aangepast.

Hellum

In het provinciaal beleid is een deel van Hellum aangeduid als leefgebied van akkervogels (artikel 2.48.2.). Er moet bij grootschalige ontwikkeling inzichtelijk worden wat de invloed is en of er sprake is van compensatie van leefgebied.

Bij het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe grootschalige ontwikkelingen. Er wordt 1 woning toegevoegd aan het woonlint van Hellum. Het betreffende perceel is in het ecologisch onderzoek van Dillerop (zie ook hoofdstuk 4) overigens ook aangemerkt als woonlint met lage verwachtingswaarde qua natuur. Het betreffende perceel is in de praktijk een gazon dat regelmatig wordt gemaaid. Van een hoge natuurwaarde of akkergebied is dan ook geen sprake. Er kan derhalve worden voldaan aan de voorwaarden uit artikel 2.48.2. van de provinciale omgevingsverordening.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regio Groningen-Assen

Twaalf gemeenten en twee provincies werken sinds 1996 samen in de Regio Groningen-Assen. Zij zien de noodzaak om gezamenlijk op te trekken in de ruimtelijke ontwikkeling.

De provincies en gemeenten kijken daarbij over hun grenzen heen. Het uitgangspunt is dat de steden niet zonder de omliggende regio kunnen, maar de omliggende regio ook niet zonder de steden. De regio wordt beschouwd als was zij één gemeente. Het collectieve belang weegt zwaarder dan de belangen van de individuen. Door samen te werken ontstaan betere kansen voor ontwikkelingen in het hele regiogebied: kansen op goed werk, goed onderwijs, goede voorzieningen en op een goede betaalbare woning in een uitstekende woonomgeving.

De toekomstvisie voor de regio is neergelegd in de Regiovisie. De Regiovisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de lange termijn. Voor de uitvoering van de regiovisie zijn vier regionale programma's geformuleerd, te weten: Wonen & Verstedelijking, Bedrijventerreinen & Economie, Bereikbaarheid en Regiopark.

De afspraken over de hoofdlijnen van de samenwerking, de organisatie, de uitvoering, de financiële aspecten, de evaluatie, de monitoring en de vervolgactiviteiten zijn vastgelegd in een convenant. Het convenant loopt tot en met 1 januari 2030.

3.4.1.1 Buitengebied in de Regiovisie

Voor het buitengebied van Slochteren is met name het programma Regiopark van belang. Binnen dit programma staat het behoud en ontwikkeling van de groene ruimte (cultuurlandschap) binnen de regio centraal. Het doel is het initiëren en ondersteunen van projecten met een duidelijke toegevoegde waarde voor landschap, natuur en recreatief medegebruik in de regio. Het programma is gericht op samenhang in initiatieven van de overheden en maatschappelijke organisaties in het landelijk gebied.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Woonplan

Op 27 januari 2011 hebben wij het Woonplan 2010-2020 vastgesteld. Daarin staat de gemeentelijke visie op het wonen en de volkshuisvesting.

Een woonplan was toen niet (meer) verplicht, maar de gemeente Slochteren vond een Woonplan wel nodig. Met het Woonplan 2010-2020 konden en kunnen wij namelijk een goede afweging maken over de locatie van nieuwe ontwikkelingen, het aantal nieuw te bouwen woningen, de doelgroepen waarvoor gebouwd wordt en het tempo waarin gebouwd zou moeten worden.

Het Woonplan bepaalt voor de periode 2010-2020 waar nieuwe woningen kunnen worden gebouwd. Ook staat er in waar herstructurering of transformatie kan plaatsvinden: welke woningen zouden kunnen worden gesloopt en herbouwd. Door transformatie en herstructurering kunnen oude woningen worden vervangen door nieuwe, om te kunnen voldoen aan de huidige normen en eisen. Ook kan worden gebouwd voor nieuwe doelgroepen.
Naast deze kwantitatieve bouwopgave (aantallen) vermeldt het woonplan ook de gewenste woonkwaliteiten. Dat gaat bijvoorbeeld over duurzaam bouwen en leefbaarheid. Dit wordt ook wel de kwalitatieve bouwopgave genoemd.

Het Woonplan is gebaseerd op de toekomstverwachtingen, onder meer bevolkingsprognoses (o.a. leeftijd). Daarnaast moest het Woonplan rekening houden met een aantal eerder vastgestelde plannen, die ook van invloed zijn op het wonen binnen de gemeente Slochteren. In de Toekomstvisie 2020 hadden wij er al voor gekozen in beginsel alleen te bouwen in de drie hoofdkernen (Harkstede, Slochteren en Siddeburen). Daarbuiten is incidentele woningbouw uitsluitend nog onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Voor Slochteren en Siddeburen lagen er ook al gebiedsvisies waarin nieuwe bouwlocaties zijn beschreven. Die locaties zijn in principe richtinggevend voor de locatie van nieuwbouw.

Op 10 september 2015 heeft de raad een aanvulling (oplegnotitie) op het woonplan vastgesteld. Hiermee ontstaat er enige flexibiliteit met betrekking tot het verplaatsen van nieuwbouwruimte binnen dorpen en het inzetten van nieuwbouwruimte bij herbestemming van panden zonder woonfunctie of voormalige agrarische bebouwing.

De verdeling van de nieuwbouwruimte in dit bestemmingsplan wordt toegelicht in de volgende subparagraaf. De afweging op basis van het woonplan wordt gegeven in Hoofdstuk 5.

3.5.1.1 Nieuwbouwruimte

Dit bestemmingsplan maakt 1 nieuwe wooneenheid mogelijk op het perceel Hoofdweg 14 in Hellum. Deze woning past binnen de afspraken die in regionaal verband (RGA) zijn gemaakt. Volgens de afspraken heeft Slochteren een post van 20 woningen om incidentele verzoeken te honoreren. Deze toevoeging past daarbinnen.

3.5.2 Welstandsnota

Aanvragen voor de activiteit bouwen worden onder andere beoordeeld op de welstandseisen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand worden geweerd. De welstandseisen staan in de Welstandsnota. Zo is voor alle partijen vooraf duidelijk waaraan een bouwwerk moet voldoen: voor de aanvragers, voor de architect/aannemer, voor de aanwonenden én voor de welstandscommissie.

De Welstandsnota is onderdeel van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid en draagt bij aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente Slochteren. De nota hangt daarom ook nauw samen met de bestemmingsplannen.
Een bestemmingsplan bepaalt of gebouwen of bouwwerken van bepaalde afmetingen op een bepaalde plaats zijn toegestaan. Voor de welstandstoets is dat een gegeven. De welstand kan wel de plaats en de omvang van gebouwen en bouwwerken nader bepalen, maar mag de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan niet frustreren. Daarbij is ook de bedoeling van het bestemmingsplan van belang. Als een bestemmingsplan weinig regelt over de bebouwing, kan de welstand dat verder invullen. Behalve als die vrijheid in het bestemmingsplan juist bedoeld was om veel vrijheid te bieden. Dan is het niet de bedoeling dat de welstand die vrijheid alsnog gaat inperken.

Welstand gaat dus over de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken, maar ze gaat ook over de architectuur: vormgeving, verhoudingen, materiaalgebruik, kleurgebruik en dergelijke. Daarbij speelt de relatie met de omgeving een rol. In dit plangebied geldt de Welstandsnota 2015. Bij het verzoek is sprake van een schetsplan. Dit plan voldoet aan de welstandseisen. Het uiteindelijk ontwerp kan nog afwijken van het schetsplan. Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld, kan een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het plan zal dan door de welstandscommissie worden getoetst.

3.5.3 Ecologische basiskaart

Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden kunnen gevolgen hebben voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet stellen daar regels voor. Ook heeft het toenmalige ministerie van LNV een gedragscode “Bestendig beheer gemeentelijke groenvoorzieningen” opgesteld.

Concrete ontwikkelingen, werkzaamheden en beheer en onderhoud moeten daaraan getoetst worden. Als hulpmiddel daarbij heeft de gemeente Slochteren de 'Ecologische basiskaart en leidraad Slochteren’ opgesteld.

De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten, waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en de populaties van soorten zijn aangegeven.
In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden.

Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden. Binnen de natuurgebieden zijn de bijzondere waarden namelijk al beschermd door de planologische status van die gebieden.
De aandacht is vooral gevestigd op bijzondere soorten en waarden uit de Flora- en faunawet die voorkomen in bepaalde typen gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen.

Ruimtelijk worden er vier gebieden onderscheiden:

  • 1. het lint van Harkstede tot Siddeburen;
  • 2. Midden-Groningen;
  • 3. het gebied Luddeweer-Overschild en
  • 4. het overige deel van de gemeente aan weerszijden van het lint.

Het het bebouwingslint heeft een relatief lage natuurwaarde en weinig bijzondere soorten, met uitzondering van een aantal vogel- en vleermuissoorten.
De gebieden 3 en 4 zijn hoofdzakelijk agrarisch in gebruik en bezitten met uitzondering van enkele specifieke locaties eveneens lage natuurwaarden. Die specifieke locaties zijn meest in beheer bij natuurbeherende organisaties, zoals Staatsbosbeheer (o.a. De Baggerputten) of een stichting (o.a. De Fraeylemaborg).

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de resultaten van de verschillende onderzoeken naar de randvoorwaarden voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de bijbehorende regelingen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in de volgende thema's: milieuaspecten, externe veiligheid, luchtkwaliteit, water, archeologie en cultuurhistorie, flora en fauna en civieltechnische aspecten.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

De VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Bedrijven worden met behulp van de publicatie ingedeeld in milieucategorieën met bijbehorende richtafstanden ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en/of woningen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in omgevingstypen: rustige woonwijk, rustig buitengebied, en gebied met functiemenging (gemengd gebied).

Naast het afwegingskader van de brochure kunnen ook wettelijke normen van toepassing zijn. Zo heeft een melkveehouderij bijvoorbeeld te maken met de Wet milieubeheer, het Besluit landbouw milieubeheer en/of de Wet geurhinder en veehouderij. Van geval tot geval moet worden beoordeeld hoe eventuele wettelijke normen en de VNG-richtlijn zich tot elkaar verhouden, beide bevatten immers maximum afstanden tot omliggende objecten. In zijn algemeenheid geldt dat in ieder geval aan de wettelijke normen moet worden voldaan. In sommige gevallen kan er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.

Plangebied

Bij de locatie wordt rekening gehouden met de milieuzonering op basis van de VNG-brochure (bedrijven en milieuzonering) en op basis van de wet milieubeheer. Er is sprake van rustig buitengebied. De woning veranderd van bedrijfswoning in burgerwoning. Om te voorkomen dat omliggende bedrijven worden beperkt in hun mogelijkheden, moeten de afstanden tot omliggende bedrijven in beeld worden gebracht. Uit inventarisatie blijkt dat de kortste afstand tot een bedrijf 160 meter bedraagt. Dit betreft een agrarisch bedrijf. Dit betekent dat er ruimschoots kan worden voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Het wijzigen van de bestemming zorgt niet voor belemmeringen voor omliggende bedrijven.

4.2.2 Bodem
4.2.2.1 Bodemkwaliteit

De aanwezige milieuhygiënische bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidige of het toekomstige gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag door menselijk handelen de bodemkwaliteit niet verslechteren (zorgplicht).

Informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken en bodemsaneringen is te vinden op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).

4.2.2.2 Grondverzet

De regels voor hergebruik van grond, bouwstoffen en baggerspecie vallen onder het Besluit bodemkwaliteit. De gemeente Slochteren heeft op basis daarvan de regels voor hergebruik van grond vastgelegd in de Regionale Nota bodembeheer provincie Groningen en de Regionale Bodemkwaliteitskaarten provincie Groningen (in werking getreden op 27 februari 2014).

Nieuwe toepassingen van grond en bouwstoffen moet de initiatiefnemer (laten) melden via het landelijk Meldpunt bodemkwaliteit. De eigenaar van het perceel is uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de bodemkwaliteit van zijn/haar perceel.

4.2.2.3 Bodemtoets

De gemeente voert een bodemtoets uit naar aanleiding van plannen van een initiatiefnemer. Voor diverse activiteiten dienen initiatiefnemers bij de gemeente na te gaan of een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden of niet. Die activiteiten kunnen zijn: nieuwbouw en uitbreiding van woningen, verbouw van vrijkomende agrarische bebouwing tot woning, verandering of beëindiging van bedrijfsactiviteiten, vestiging van nieuwe bedrijven, wijziging bestemmingsplan, of bij sloop- of graafwerkzaamheden.

4.2.2.4 Bodeminformatie plangebied

Voor het perceel Hoofdweg 14 in Hellum is een bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek, d.d. 2 februari 2017, kenmerk M16-053-O). Hieruit blijkt dat de bodemkwaliteit voldoet voor het beoogde gebruikt. Op het perceel Hoofdweg 14 in Hellum, kadastraal bekend als STR02 sectie S nummer 479 heeft tot ongeveer 1965 een woning gestaan. Sindsdien is het onbebouwd en in gebruik als grasland. Er zijn geen gegevens bekend over voormalige (bedrijfs-) activiteiten die een mogelijk risico op bodemverontreiniging vormen.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Wetgeving inrichtingen

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is het wettelijk kader voor risicovolle inrichtingen als het gaat om afstanden tot risicogevoelige objecten. Uitgangspunt is dat personen die ergens langdurig of permanent verblijven geen onevenredig groot risico lopen als er ramp gebeurt.

4.3.2 Wetgeving buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en van de gemeente. De gemeente moet in bestemmingsplannen rekening houden met bepaalde risicovolle buisleidingen.

4.3.3 Wetgeving transportroutes

Voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgebied) van de risicovolle transportassen (spoor, weg of water) is het Besluit transportroutes externe veiligheid (BTEV) van toepassing (vanaf 1 april 2015).

4.3.4 Externe veiligheid in het plangebied
4.3.4.1 Buisleidingen

Op ongeveer 2,5 kilometer van het plangebied loopt een hoofdgasleiding. Er wordt ruim voldoende afstand tot deze leiding gehouden.

4.3.4.2 Inrichtingen binnen en buiten het plangebied

Er zijn geen inrichtingen in of buiten het plangebied (in de invloedsfeer) waardoor de externe veiligheid in het plangebied in het geding is.

4.3.4.3 Transport gevaarlijke stoffen

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelden de regels verbonden aan het provinciale Basisnet, weergegeven in bijlage 17 van de provinciale omgevingsverordening. In het plangebied is geen sprake van weg of spoorroutes in de nabijheid.

4.3.4.4 Bestrijdbaarheid

Ter motivering van de groepsrisicoverantwoording wordt in het onderstaande ingegaan op de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en de middelen om de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen te beperken.

  • Effecten

Basisnet: Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee maatgevende ongevalsscenario's mogelijk: een plasbrand en een explosie (BLEVE). Uit referentiescenario's blijkt dat de bij een plasbrand de 1% letaliteitsgrens op circa 60 meter ligt. Bij een explosie ligt deze grens op circa 230 meter. Er zijn in het plangebied dodelijke effecten van een plasbrand of explosie mogelijk.

Het groepsrisico ligt ruim onder de oriënterende waarde en wordt acceptabel geacht.

Van grote toename van permanent verblijvende personen is geen sprake.

  • Bereikbaarheid

De opkomsttijd in het buitengebied vormt geen probleem. Het object heeft slechts één toegangsweg worden bereikt en is daardoor redelijk tot slecht bereikbaar (eenzijdig). Voor het overige vormt de bereikbaarheid van het object in het plangebied geen probleem.

  • Bluswatervoorzieningen

In het plangebied is geen directe bluswatervoorziening aanwezig. Op locaties waar geen goede bluswatervoorzieningen voorhanden zijn, is de brandweer aangewezen op tertiaire bluswatervoorzieningen (groot watertransport). Gelet op de benodigde opkomst- en opbouwtijd beperkt dit het snel en effectief bestrijden van incidenten. De Brandweer Regio Groningen werkt aan het project 'Witte vlekken in de bluswatervoorziening' om tot oplossingen te komen voor verbetering van de knelpunten.

4.3.4.5 Zelfredzaamheid

Uit de beoordeling van het aspect 'zelfredzaamheid' blijkt, dat in het invloedsgebied van de transportroutes geen objecten liggen waar sprake is van (mogelijk) langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen (kleine kinderen, zieken en ouderen). De in het plangebied aanwezige personen vormen een gemiddelde bevolkingsgroep uit de samenleving, die als zelfredzaam wordt beschouwd.

Het plangebied ligt buiten het sirenebereik van het bestaande Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS). Aangezien het WAS niet is bedoeld voor buitengebieden, zal alarmering van bevolkingsgroepen op een andere wijze moeten plaatsvinden (radio, televisie, sms, geluidswagen etc.). Samenvattend geeft het aspect zelfredzaamheid geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.

4.3.4.6 Verantwoording groepsrisico

Gezien het beperkte aantal verblijvende personen in het invloedsgebied van de transportroutes van gevaarlijke stoffen, wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht. Het bestemmingsplan bestemt grotendeels de feitelijke situatie, waarbij geen stijging van het groepsrisico is te verwachten. Daarnaast neemt het aantal verblijvende personen in het invloedsgebied niet significant toe ten gevolge van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3.5 Flexibiliteitsbepalingen

Ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan met de flexibiliteitsbepaling 'afwijkingsbevoegdheid' mogelijk worden gemaakt dienen uitvoerbaar te zijn. In dit bestemmingsplan zijn deze flexibiliteitsbepalingen uitvoerbaar omdat die mogelijk zijn om toe te passen buiten de 10-6 PR- contour en zonder dat de ontwikkelingen een significante toename van het Groepsrisico met zich meebrengen. Bij de toepassing van andere flexibiliteitsbepalingen (wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsbevoegdheid) zal echter de externe veiligheidssituatie nader dienen te worden beschouwd op de dan geldende externe veiligheidssituatie in relatie met de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

Uit het luchtkwaliteitsonderzoek (WMA, juni 2008), is gebleken dat de achtergrondconcentraties van alle onderzochte stoffen ruim onder de luchtkwaliteitsnormen liggen. Ook nabij drukke wegen in de gemeente, op 5 en 10 meter van de wegkant, voldoet de luchtkwaliteit aan de geldende normen. Nu en in de toekomst (inclusief Meerstad).

Ook bij de realisatie van nieuwe functies met een verkeersaantrekkende en/of genererende werking blijft de totale concentratie als gevolg van de toename beneden de normen. Dit betekent, dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling en realisering van nieuwe bestemmingsplannen tot aan de scenario's die zijn beschreven in het luchtkwaliteitsonderzoek (waaronder realisering 1500 nieuwe woningen, aanleg recreatiegebied). Alleen bij bestemmingsplannen met een nog grotere verkeersaantrekkende werking zal aanvullend onderzoek moeten plaatsvinden. Nabij rijks-, provinciale of gemeentelijke wegen zijn er vanwege de luchtkwaliteit geen belemingen om gevoelige functies toe te staan. Omdat bij deze actualisering er slechts in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt kan er ruimschoots worden voldaan aan de normen.

4.5 Civieltechnische aspecten

4.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich liggen geen kabels en leidingen, waarvoor een specifieke planologische bescherming van belang is. Wel zijn er in de nabijheid leidingen. Het is met name bij de uitvoering van belang dat de initiatiefnemer contact opneemt met de leidingbeheerder.

4.6 Water

4.6.1 Waterbeleid

Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.

Het waterbeleid, zoals opgenomen in de nota Waterbeleid 21e eeuw, heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Op gemeentelijk niveau zijn drie beleidsdocumenten relevant: het Waterplan Slochteren – Watersysteemplan Duurswold (2008), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP, 2008) en de voorloper van deze plannen, de visie 'Het water van Slochteren' (2007).

4.6.1.1 Het water van Slochteren

Vooruitlopend op het gemeentelijke waterplan is er een watervisie opgesteld 'Het water van Slochteren'. In het Waterplan wordt de visie van Slochteren t.a.v. de waterkwaliteit en ecologie en de visie t.a.v. water en ruimtelijke ordening verwoord in ambitieniveaus. Er is gekozen voor drie oplopende ambitieniveaus die voor het watersysteem van de bebouwde omgeving in Slochteren mogelijk zijn: basis ('eerlijk water'), midden ('heerlijk water') dat hogere ambities heeft dan basis water, en hoog ('begeerlijk'), het hoogste niveau. Voor elk niveau gelden maatstaven t.a.v. de waterkwaliteit, de waterbodem, natuur, inrichting, cultuur en gebruik.

4.6.1.2 Watersysteemplan Duurswold

De gehele gemeente Slochteren maakt onderdeel uit van het watersysteem Duurswold, dat een samenhangend watersysteem vormt binnen het gebied waar het waterschap Hunze en Aa's het waterbeheer voert.

Het waterschap heeft samen met Slochteren een watersysteemplan opgesteld (2008) voor het gebied Duurswold. Het grondgebied van Slochteren omvat ongeveer 75% van het watersysteem Duurswold.

Binnen het watersysteem worden drie componenten onderscheiden: het boezemgebied, het landelijk gebied en het bebouwd gebied.

4.6.1.3 Gemeentelijk rioleringsplan

Gemeenten hebben op grond van artikel 10.33 Wm een zorgplicht voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Onder stedelijk afvalwater wordt afvalwater verstaan dat bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.

Deze zorgplicht wordt doorvertaald in een rioleringsplan. De speerpunten van het gemeentelijk rioleringsplan (2008) zijn:

  • zoveel mogelijk hemelwater van schoon oppervlak rechtstreeks naar oppervlaktewater afvoeren;
  • doelmatig reduceren van de vuilemissie via overstorten;
  • doelmatig beheren van de rioleringsobjecten;
  • tijdig inspelen op toekomstige ontwikkelingen.

Bij uitbreiding van de bebouwing moet op termijn worden afgekoppeld van het bestaande rioleringsstelsel. Bij rioolvervanging wordt een nieuw gescheiden rioolstelsel aangelegd.

4.6.2 Keur waterschap

Voor aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is een watervergunning van het waterschap vereist. Aanbrengen van verharding mag niet leiden tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewater. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Er moet dan worden onderzocht of er compenserende maatregelen nodig zijn.

Daarnaast zijn er in de keur ook regels opgenomen over beschermingszone langs (boezem)kades en beschermings- en obstakelvrije zones langs hoofdwatergangen. De beschermingszones worden aangegeven of omschreven in de legger. Bij het ontbreken van een legger geldt als beschermingszone een strook van 5 meter, waarbij de 5 meter moet worden gerekend vanaf de insteek of de teen van het waterstaatswerk. Als een onderhoudsstrook aanwezig is dan hoort die bij het waterstaatswerk en niet bij de beschermingszone.

4.6.3 Beheerplan 2010-2015

Het beheerplan geeft weer op welke wijze het waterschap Hunze en Aa's haar watertaken (waterkering en waterbeheer) op hoofdlijnen vormt geeft in deze periode. In het plan zijn ook de maatregelen in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) opgenomen die het waterschap tot en met 2015 zal uitvoeren. Daarnaast wordt er teruggekeken op het beheerplan 2003 - 2009, waarin samen met de omgeving binnen het proces ‘Waterdrager’ per deelgebied een toekomstperspectief is opgesteld voor Waterbeheer 21ste Eeuw (WB21) en KRW, met gekwantificeerde opgaven en oplossingen. In dit beheerplan is de uitkomst van het proces ‘Waterdrager’ samengevat en zijn de opgaven en maatregelen aangegeven.

4.6.4 Plangebied

Bij het perceel is er op termijn sprake van toename van bebouwd gebied. Uit de watertoets volgt de volgende indicatie:

Voor dit plan zal op basis van de eerste schets voor de woning met garage een oppervlak van 200m2 verhard worden, dit is echter exclusief de overige verharding. Voor het definitieve plan zal daarom nog een keer de uiteindelijke verhardingstoename (daken en bestrating) moeten worden voorgelegd aan het waterschap voor een definitieve berekening. Als eerste indicatie zal er voor de genoemde 200m2 aan verhardingstoename een compensatie van 15m3 voor waterberging moeten worden gerealiseerd.

De volledige watertoets is als Bijlage 4 aan de toelichting toegevoegd. Als er qua bebouwing/verharding nog grote wijzigingen optreden, zal een definitieve berekening opgesteld moeten worden. De aanwijzingen van het waterschap uit de watertoets moeten worden opgevolgd.

Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het waterschap Hunze en Aa's. Hierbij is de definitieve watertoets ontvangen.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologisch onderzoek

Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Om deze wettelijke taak goed te kunnen uitvoeren en direct mee te kunnen nemen in de actualisering van bestemmingsplannen is gemeentelijk archeologiebeleid, bestaande uit een beleidsnota en beleidskaart, opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven welk archeologisch beleid van toepassing is in het bestemmingsplan.

Door het archeologisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit beleid is duidelijk geworden waar (hoge) archeologische verwachtingswaarden zijn en waar deze laag zijn. Door deze kaart is nu vooraf duidelijk voor welke bouw- en graafwerkzaamheden wel en voor welke geen inventariserend archeologisch onderzoek vooraf meer nodig is om uit te sluiten dat archeologische waarden worden aangetast. Wanneer de beleidskaart aangeeft dat de verwachtingswaarden hoog zijn moet de aanvrager middels een onderzoek aantonen of er waarden aanwezig zijn. De kaart is gebruikt als input voor het bestemmingsplan.

4.7.2 Verwachtingswaarde

Het perceel heeft een dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie2'. Er heeft een archeologisch bureauonderzoek door bureau De Steekproef plaats gevonden. Dit onderzoek is beoordeeld door de senior archeoloog van Libau in Groningen. Hierbij is geconcludeerd dat er geen boringen voor archeologisch onderzoek nodig zijn. De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' kan op basis hiervan vervallen. De beoordeling is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. De opmerkingen van de senior-archeoloog zijn in het uiteindelijke rapport verwerkt.

4.7.3 Cultuurhistorie
4.7.3.1 Karakteristiek en landschap

In 2010 zijn de karakteristieke (voormalige) agrarische gebouwen in de gemeente in kaart gebracht. Op de 'Lijst karakteristieke agrarische bebouwing' staan bijna 200 boerderijpanden die behoudenswaardig zijn en bijdragen aan de ruimtelijke identiteit van Slochteren. De panden op de lijst krijgen in de bestemmingsplannen de aanduiding 'karakteristiek'. Daarin is behoud van de uitwendige hoofdvorm het uitgangspunt. Oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, nokrichting en dakhelling mogen niet meer dan 10% afwijken van de bestaande maten. Bij het perceel en de omgeving is geen sprake van karakteristieke boerderijen.

4.8 Flora en fauna

4.8.1 Algemeen

Bij (planologisch) nieuwe ontwikkelingen moet onderzocht en beoordeeld worden of deze een bedreiging kunnen vormen voor beschermde dier- en plantensoorten of voor een beschermd natuurgebied. Dat volgt uit de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). Deze wetten beschermen in het wild levende plant- en diersoorten, maar ook hun leefomgeving (habitat). Als in de directe nabijheid van de nieuwe ontwikkeling soorten voorkomen uit de zogenaamde 'strenge' categorieën (genoemd in de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of in één van de Rode Lijsten) kan dit een belemmering vormen voor het plan. Dit is het geval wanneer de mogelijkheden in het bestemmingsplan (significant) nadelige effecten hebben voor deze beschermde soorten of het beschermde gebied.

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het is de bedoeling dat met 1 wet en minder regels het makkelijker wordt om de wet toe te passen. Vanaf 1 januari 2017 is de provincie bevoegd gezag met betrekking tot natuur (zowel voor de gebiedsbescherming als voor de soortenbescherming). Voor alle ruimtelijke ingrepen die mogelijk leiden tot verstoring of vernietiging van beschermde soorten dient in voorkomende gevallen ontheffing te worden aangevraagd. Overigens worden deze ontheffing en vergunning in relatie met een omgevingsvergunning op grond van de Wabo 'een verklaring van geen bedenkingen' genoemd.

4.8.2 Flora en fauna in het plangebied

In 2010 heeft Dillerop natuuradvies in onze opdracht de Ecologische basiskaart/leidraad Gemeente Slochteren opgesteld. Het onderzoek is gebiedsgericht is en niet perceelsgericht. Binnen de grenzen van de gemeente Slochteren bevindt zich geen Natura 2000 gebied. De dichtstbijzijnde Speciale Beschermingszone in het kader van de EU-habitatrichtlijn, het Zuidlaardermeergebied, bevindt zich op flinke afstand afstand van het plangebied. Dit bestemmingsplan zal geen negatieve effecten hebben op het Zuidlaardermeergebied.

Op de betreffende locatie worden op basis van de ecologische basiskaart geen beschermde flora en fauna verwacht.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten en overwegingen

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk vormt een uiteenzetting van de planuitgangspunten en overwegingen die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

5.2 Overwegingen

Bij het plan is een ruimtelijke onderbouwing c.q. stedenbouwkundige beoordeling gevoegd (Bijlage 2) . Hieruit blijkt dat met de juiste positionering en dimensionering van het gebouw op een passende manier een woning op deze plek in het lint kan worden toegevoegd.

Bij het toevoegen van een nieuwe woning geldt het Woonplan als het belangrijkste beleidskader. In het Woonplan (2010-2020) is opgenomen dat er nieuwbouwruimte onder voorwaarden beschikbaar is voor kleinschalig particuliere initiatieven. Het verzoek voldoet aan de regels zoals opgenomen in het Woonplan en de daarbij behorende aanvulling (10 september 2015). Op basis van dit beleid wordt onder voorwaarden meegewerkt aan kleinschalige woningbouw voor particulieren.

Voor de aanpassing van het Woonplan in 2015 was de nieuwbouwruimte gereserveerd voor projecten. Vanaf september 2015 is er enige ruimte om te schuiven met nieuwbouwruimte en ook (onder voorwaarden) mee te werken aan kleinschalige initiatieven. Wanneer het niet gaat om speciale doelgroepen en er geen sprake is van een structuurvisie voor het betreffende dorp kan er worden meegewerkt aan een woning binnen het bestaande lint (binnen de bebouwde kom). Er wordt voldaan aan deze voorwaarden van het beleid. Vervolgens vindt er mede op basis van de voorwaarden uit het Woonplan een ruimtelijk afweging plaats.

Ruimtelijke afweging

Het verzoek past binnen oorspronkelijke eigenheid/identiteit van het dorp. De geplande locatie maakt onderdeel uit van de lintbebouwing van Hellum. Oorspronkelijk heeft er ook een woning op deze plek in het lint gestaan. Op oude topografische kaarten is er sprake van een woning op deze locatie vanaf ongeveer 1910. De locatie is geen provinciaal Buitengebied (zoals opgenomen in de provinciale omgevings- verordening). Het betreft geen beschermd doorzicht of beschermd stads- en dorpsgezicht. De locatie is gelegen tussen twee bestaande woningen. Het gaat om een open plek in het bebouwde lint. Het betreft een perceel met een breedte tussen 15 meter en 45 meter. Er wordt minimaal 3 meter aangehouden tussen de erfgrens van bestaande woningen en het nieuwe hoofdgebouw (bouwvlak). Er kan worden voldaan aan de stedenbouwkundige eisen en maatvoering. Het gaat dan ondere anderen om oppervlakte, nokhoogte, goothoogte en dakhelling. Dit blijkt ook uit het schetsplan en de ruimtelijke onderbouwing zoals opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2. Het wijzigen van de bestemming leidt niet tot:

1. een onevenredige aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld. Er wordt een open plek in het lint ingevuld;

2. verkeersonveilige situaties;

3. een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;

4. beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Het bouwvlak is zo geplaatst dat er niet direct naast de woningen van de buren wordt gebouwd. Het bouwvlak verspringt zoals typisch is voor dit lint in Hellum. Aan beide zijden van het perceel is sprake van bestaande hagen en aan één zijde is er ook een bestaande bomenrij. De locatie is hierdoor eigenlijk al landschappelijk ingepast. De situering, bestaande bomenrij en haag beperken de invloed van het plan op de naastgelegen percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00046-41vg_0003.jpg"

Tussen Hoofdweg 14 en 16 in Hellum is sprake van een forse bestaande haag met bomenrij.

Conclusie

Wij concluderen op basis van deze overwegingen, het beleid en de onderzoeken (zoals genoemd in Hoofdstuk 4 en 5) dat er bij het plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening (zoals de Wet ruimtelijke ordening vereist). Daarnaast is het plan naar onze mening economisch en maatschappelijk uitvoerbaar. De overwegingen met betrekking tot de uitvoerbaarheid worden beschreven in Hoofdstuk 7 en 8. Het plan zal als voorontwerp worden voorgelegd aan de formele vooroverlegpartners, waaonder waterschap Hunze en Aa's en provincie Groningen. De resultaten van dit vooroverleg zullen worden verwerkt in Hoofdstuk 8.

5.2.1 Omgevingsvergunning

Na de bestemmingsplanprocedure zal er een omgevingsvergunning nodig zijn voor het onderdeel bouw. Het definitieve bouwplan wordt dan getoetst aan de welstandseisen. Hierbij worden onder anderen eisen gesteld aan materiaalgebruik, kleurgebruik en detailleringen. Ook moet het plan voldoen aan de planologische eisen uit het bestemmingsplan (zoals bouwvlak, goothoogte en nokhoogte. Bij nieuwbouw van een woning zal een hogere grenswaarde qua geluidsbelasting op de gevel nodig zijn. Dit vanwege de geluidscontour van de Hoofdweg in Hellum. Op basis van het WMA-geluidsrapport blijkt dat op deze locatie sprake is van kleine overschrijding van de toegestane geluidsbelasting. De gemeente is bereid om deze hogere grenswaarde te verlenen. Bij het bouwplan moet dan worden aangetoond dat er kan worden voldaan aan de benodigde buitenwaarde en binnenwaarde.

5.3 Beleidsregels

5.3.1 Proces

Voor een aantal specifieke ruimtelijke thema's zijn door de gemeente beleidsnotities en/of regels opgesteld die als afwegingskader voor het meewerken aan ruimtelijke plannen zullen worden gebracht en als input voor nieuwe bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om de volgende beleidsregels:

  • aan-huis-verbonden beroepen,
  • recreatieve verblijfsaccommodaties,
  • (ho)reca en ondersteunende (ho)reca,
  • theetuinen & verbreding agrarische bedrijven,
  • biomassa- en mestvergisting,
  • paardenhouderijen en
  • paardenbakken.
  • vrijkomende agrarische bebouwing (VAB beleid)

Voorgaande beleidsregels hebben het inspraaktraject doorlopen en zijn vastgesteld op 7 april 2009. Een uitzondering hierop vormen de beleidsregel Kamperen (eerst vastgesteld op 10 juni 2008 en gewijzigd vastgesteld op 16 augustus 2011) en het VAB beleid (vastgesteld op 8 februari 2011). Omdat de beleidsregels op dit project niet van toepassing zijn, zijn deze niet opgenomen in dit wijzigingpsplan.

5.4 Duurzaamheid

Het bestemmingsplan is een beheersplan dat gericht is op het vastleggen van de bestaande situatie en deze afgestemd op de actuele ontwikkelingen en gewijzigde inzichten. Omdat het plan, buiten reeds bebouwde percelen, niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied zijn er in het plan geen specifieke eisen met betrekking tot duurzaamheid opgenomen, waaronder sturende energieprincipes.

Met betrekking tot duurzaam ruimtegebruik kan bij het voorgaande worden aangesloten, omdat geheel nieuwe ontwikkelingen buiten de reikwijdte van het plan blijven. Bij de bouwregels voor zowel wonen als (agrarische) bedrijven wordt wel een efficiënt ruimtegebruik nagestreefd door eisen op te nemen voor de situering van (bij)gebouwen binnen het bouwperceel en agrarische bouwpercelen zo efficiënt mogelijk te bestemmen (op basis van het vijftal criteria die de provincie hiervoor heeft opgesteld).

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 RO standaarden en regels 2012

6.1.1 Algemeen

Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden alle planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro-instrumenten) digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld. Ten behoeve van de eenheid en de uitwisselbaarheid zijn er standaarden en regels ontwikkeld. Sinds 1 oktober 2012 gelden de RO standaarden en regels 2012 (ter vervanging van de RO Standaarden en regels 2008). Sinds 1 juli 2013 moeten deze verplicht worden toegepast. De RO standaarden en regels 2012 vervangen de RO standaarden 2008.

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt er naast een digitaal bestemmingsplan ook een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier vastgesteld (de vroegere plankaart). Als de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

In het Bro zijn ook regels opgenomen over de inhoud van een bestemmingsplan. In par. 3.1 staan een aantal verplichte en facultatieve onderdelen voor de bestemmingsplanprocedure. Daarnaast staan in par. 3.2 een aantal verplichte standaardregels voor bestemmingsplannen.

Door de standaardisering en digitalisering is het bestemmingsplan duidelijker voor de gebruiker van het bestemmingsplan. Burgers en ondernemers kunnen snel een juist beeld krijgen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen sterk verbeterd en kunnen verschillende afzonderlijke plannen in grotere samenhang worden bezien. Dit is met name van belang voor partijen die betrokken zijn bij planvoorbereiding, planmonitoring en planbeoordeling.

In de onderstaande alinea's worden de onderdelen van de RO Standaarden en regels die voor bestemmingsplannen van belang zijn verder toegelicht.

6.1.2 IMRO 2012

Het Informatie Model Ruimtelijke Ordening IMRO 2012 is de codetabel voor de digitale Wro-instrumenten, die wordt gebruikt bij het opstellen en uitwisselen van digitale plannen tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook naar andere werkvelden.

6.1.3 IMROPT 2012

IMROPT 2012 maakt het mogelijk om de teksten van ruimtelijke instrumenten objectgericht op te bouwen. IMROPT 2012 beschrijft de wijze waarop objectgerichte planteksten worden opgebouwd en uitgewisseld binnen de RO Standaarden 2012. Toepassing van IMROPT 2012 is verplicht wanneer de bronhouder ervoor kiest de planteksten in objectgerichte vorm (XML) beschikbaar te stellen.

6.1.4 SVBP 2012

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw van de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen.
De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.

Ten opzichte van de SVBP 2008 zijn de eisen voor de analoge verbeelding (de papieren plankaart) versoepeld, in paragraaf 6.1.7 wordt hier op ingegaan.

Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen is het belangrijk dat er eenheid is in de wijze waarop de diverse functies in bestemmingen worden ondergebracht. Eenduidigheid in de naamgeving van bestemmingen is daarbij een vereiste. Daarom is een lijst met mogelijke in een plangebied voorkomende functies opgesteld. Deze functies zijn gegroepeerd binnen zogeheten hoofdgroepen van bestemmingen. Deze hoofdgroepen van bestemmingen spelen een grote rol bij de naamgeving en de verbeelding van een bestemmingsplan. De naam van een in een bestemmingsplan op te nemen bestemming begint altijd met de naam van de hoofdgroep. De systematiek van hoofdgroepen laat het toe een bestemming te specificeren en slechts één of enkele functies van een hoofdgroep binnen een bestemming mogelijk te maken. Een bestemming hoeft dus niet alle bij een hoofdgroep aangegeven functies te bevatten.

6.1.5 STRI 2012

De STRI 2012 beschrijft hoe ruimtelijke plannen en besluiten beschikbaar gesteld moeten worden. Deze standaard is (eveneens) wettelijk verankerd in een Ministeriële regeling. Deze standaard is nodig om drie redenen:

1. waarborgen van de bruikbaarheid en interoperabiliteit van de Wro-instrumenten door middel van het vaststellen van technische vormvereisten;

2. waarborgen van de vindbaarheid en raadpleegbaarheid van de Wro-instrumenten door middel van het vaststellen van regels rondom de elektronische beschikbaarstelling;

3. waarborgen van de rechtszekerheid door middel van het vaststellen van vereisten rondom integriteit, authenticiteit en volledigheid van de Wro-instrumenten.

6.1.6 Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen

IMRO 2012 is normstellend voor de codering van ruimtelijke instrumenten. IMRO 2012 is van belang voor applicatiebouwers en als referentie voor andere IMRO 2012-gerelateerde documenten. IMRO 2012 wordt beschreven zonder in te gaan op de praktische toepassing van het model voor het coderen van digitale ruimtelijke instrumenten. Alle voor dit toepassingsdoel benodigde informatie over bestemmingsplannen is opgenomen in toelichtingen, de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP 2012) en de Praktijkrichtlijn voor Planteksten (PRPT 2012).

Deze PRBP is naast toelichting op de IMRO 2012 ook een toelichting op de SVBP 2012.

6.1.7 Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart

Er is ook een Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart. Dit is een aanvullende, niet wettelijk bindende richtlijn naast de SVBP 2012 die gebruikt kan worden voor het maken van de analoge bestemmingsplankaart. De opmaak van de papieren verbeelding is vormvrij. Als de analoge verbeelding wordt gebruikt, wordt geadviseerd de voorschreven werkwijze te hanteren.

6.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden, waarmee een groot aantal vergunningen en toestemmingen zijn samengevoegd tot één omgevingsvergunning. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vastgelegd welke bouwwerken zonder omgevingsvergunning mogen worden gebouwd en onder welke voorwaarden. In artikel 3 van het Bor is uiteengezet welke bouwwerken mogen worden gebouwd zonder omgevingsvergunning, mits ze passen binnen de bepalingen van het bestemmingsplan. Vanwege deze verruiming van het vergunningvrij bouwen binnen de kaders van het bestemmingsplan zijn de bouwregels van de Slochter bestemmingsplannen aangepast en toegesneden op artikel 3 van het Bor.

6.3 Plantoelichting

Op basis van artikel 3.1.6 Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een beeld van de wijze waarop het plan is ingericht en wat met het plan wordt beoogd. De toelichting geeft een onderbouwing van de in het plan gemaakte keuzes en bevat de resultaten van het onderzoek uit de inspraak en vooroverleg. De toelichting geeft alleen een toelichting op de regels en de verbeelding. De toelichting heeft geen bindende werking. Wel kan zij een functie kan hebben bij de interpretatie van de bedoelingen van onverhoopt onduidelijke regels. Aan een vermelding in de toelichting kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.

6.4 Planregels

6.4.1 Inleidende regels
6.4.1.1 Begripsbepalingen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. De begripsbepalingen zijn, met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan, in alfabetische volgorde opgenomen. Een aantal van deze begrippen zijn vastgelegd vanuit het Bro. Sommige van de omschreven begrippen zijn overigens nog nader toegelicht c.q. uitgewerkt in (vastgestelde) beleidsregels. Dit omdat sommige zaken zo complex zijn dat een verhandeling nodig zou zijn die niet past binnen het kader van de begripsbepalingen. Om de betekenis van de begrippen in de regels zo makkelijk mogelijk duidelijk te maken aan de lezer (van de digitaal geraadpleegde versie) is waar mogelijk gebruik gemaakt van hyperlinks naar de begrippen.

6.4.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ter verduidelijking van het doel wordt de wijze van meten voor een aantal opgenomen aspecten toegelicht.

de breedte van een gebouw

Om te voorkomen dat vanaf de straat gezien een zeer uitgestrekte bouwmassa ontstaat door zijdelingse uitbreidingen aan het hoofdvolume wordt de grootste breedte van een gebouw in de regels gebruikt.

de horizontale diepte van een gebouw

De ten hoogste toegestane diepte van een gebouw moet hetzelfde bereiken als in het bovenstaande voor de breedte is beschreven, maar dan om zogenoemde pijpenlaantjes te voorkomen door aaneengeschakelde, achter elkaar geplaatste bebouwing op een bouwperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00046-41vg_0004.jpg"

de goothoogte van een bouwwerk

De wijze van meten voor de goothoogte is overgenomen uit het SVBP 2008. Vanwege de definitie van 'goot, boeiboord of druiplijn', de laagste snijlijn van het dakvlak naar de gevel, wordt hiermee de hoogte bedoeld waar het dakvlak snijdt met het gevelvlak.

Met de goothoogte wordt zodoende beoogd de maximum hoogte van de basismassa te regelen. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de hoofdmassa.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00046-41vg_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00046-41vg_0006.jpg"

de overbouwde oppervlakte

Het begrip overbouwde oppervlakte wordt toegepast voor alle bouwwerken die boven het maaiveld zijn gelegen. Uitgangspunt is dat de neergeslagen oppervlakte van de ruimste omtrek van een bouwwerk meetelt, tenzij overstekken, balkons e.d. minder dan 0,50 meter uitsteken ten opzichte van het gedeelte dat met de grond is verbonden. Indien overstekken, balkons meer dan 0,50 meter uitsteken, wordt ook de eerste 0,50 meter meegenomen in de overbouwde oppervlakte.

6.4.2 Bestemmingsregels
6.4.2.1 Bestemmingsomschrijving

Hier worden de aan de gronden toegekende functie(s) omschreven, waar nodig onderverdeeld in hoofdfunctie(s) en daaraan ondergeschikte functies. De bestemmingsomschrijving bevat behalve functie(s) ook inrichtingsaspecten: de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de toegestane functies.

Daarnaast kan bij sommige bestemmingen het behoud van bepaalde karakteristieke waarden worden nagestreefd, zoals cultuurhistorische waarden. De gronden worden dan, naast bijvoorbeeld de woonfunctie, tevens bestemd voor het behoud en het herstel van de in het gebied voorkomende cultuurhistorische waarden. Hiervoor worden gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen gebruikt.

6.4.2.2 Bouwregels

De bouwregels geven de bebouwingsbepalingen waaraan bouwwerken moeten voldoen. Dit kunnen zijn bepalingen ten aanzien van hoogte, horizontale diepte, breedte, oppervlakte, bouwgrenzen, afstanden tot perceelsgrenzen etcetera. Voor een deel gebeurt dit door middel van een verwijzing naar een aanduiding op de verbeelding.

Vergunningplichtige bouwactiviteiten worden aan deze bepalingen getoetst. Vergunningvrije bouwwerken behoeven niet aan de bouwregels te voldoen. Het gebruik van dergelijke bouwwerken is overigens wel weer onderworpen aan de bepalingen van het bestemmingsplan (zie gebruiksbepalingen).

6.4.2.3 Afwijken van de bouwregels

Hier wordt aangegeven van welke bouwregels het bevoegd gezag (in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders) een omgevingsvergunning voor het afwijken van bepaalde regels in het bestemmingsplan kan verlenen. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De afwijkingsbepalingen kunnen worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in dit artikel zelf en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In ieder geval zijn de algemene afwijkingsvoorwaarden als opgenomen in Hoofdstuk 3 van toepassing.

6.4.2.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 2.1 van de Wabo regelt dat het verboden is gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met de bepalingen van -onder meer- een bestemmingsplan. In beginsel is uit de bestemmingsomschrijving af te leiden wat wel of niet is toegestaan. In aanvulling daarop geven de specifieke gebruiksregels voor bepaalde gevallen een nadere uitwerking of extra duidelijkheid wat wel of juist niet is toegestaan binnen de bestemming. In sommige gevallen zijn voorwaarden opgenomen waaronder een bepaalde activiteit is toegestaan. Soms wordt daarbij verwezen naar beleidsregels die als bijlage zijn toegevoegd en zodoende onderdeel van het bestemmingsplan zijn.

6.4.2.5 Afwijken van de gebruiksregels

Er kan ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van het gebruik worden verleend ten behoeve van een concrete vorm van gebruik van gronden en of bouwwerken op basis van artikel 3.6 Wro.

Een dergelijke afwijkingsbepaling kan worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming en in ieder geval in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In een aantal gevallen wordt voor de criteria verwezen naar de beleidsregels die als bijlage van de regels zijn opgenomen.

6.4.2.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

Een vergunningenstelsel, gebaseerd op artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk een omgevingsvergunning te eisen voor specifieke inrichtingsactiviteiten. Een dergelijke regeling kan worden opgenomen om bepaalde werkzaamheden binnen een bestemming te reguleren. Een vergunningenstelsel kan daarmee extra bescherming bieden aan specifieke waarden, zoals bijvoorbeeld archeologische waarden, landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming of in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd.

6.4.2.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening biedt ook de mogelijkheid om de sloop van bepaalde bouwwerken te koppelen aan een omgevingsvergunning. Doel van dit vergunningstelsel is bouwwerken met architectonische, cultuurhistorische of archeologische waarden te beschermen en te voorkomen dat deze worden gesloopt zonder belangenafweging door het bevoegd gezag en daardoor voorgoed verdwijnen.

6.4.2.8 Wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wro en geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen. Soms wordt verwezen naar een reeds bestaande bestemming of naar een bestemming die nog niet in het plan voorkomt, maar al wel als bijlage bij de regels is opgenomen. Ook komt het voor dat nog geen verwijzing naar een specifieke bestemming is opgenomen, maar dat de bepalingen aanwijzingen en regels bevatten voor de wijziging.

6.4.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De regels worden in onderstaande volgorde opgenomen. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:

6.4.3.1 Antidubbeltelbepaling (verplicht)

Met de antidubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.

6.4.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt aangegeven in welke mate de maximum bouwgrenzen van ondergeschikte onderdelen van bouwwerken zonder omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mogen worden overschreden. Dit kan echter ook plaatsvinden in de betreffende bestemmingen zelf.

Daarnaast wordt aangegeven wanneer ondergronds bouwen wel en niet in de bouwregels is begrepen.

6.4.3.3 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel kunnen eventuele regels worden opgenomen ten aanzien van de algemene bouw- en functieaanduidingen en gebiedsaanduidingen die niet toerekenbaar zijn aan één specifieke bestemming of juist identiek in verschillende bestemmingen worden toegepast waarbij toepassing middels de algemene aanduidingsregels bijdraagt aan uniformiteit van de regels.

6.4.3.4 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van bepaalde regels. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan, ten zij anders is aangegeven in de bepalingen.

6.4.3.5 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

In de overgangs- en slotregels zijn de overgangsbepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen. In de slotregel is aangegeven op welke wijze de planregels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.5 Toelichting basisbestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven over de bestemmingsregels die in het plangebied voorkomen.

6.5.1 Wonen

Woningen en bijbehorende gronden (tuinen en erven) worden binnen deze bestemming begrepen. In het plan wordt indien nodig een verdeling gemaakt in woningtypen.

In dit bestemming is alleen de bestemming 'Wonen - 1A' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00046-41vg_0007.jpg"

6.5.1.1 Wonen - 1A

De bestemming 'Wonen - 1A' onderscheidt zich van andere woonbestemmingen doordat het traditionele onderscheid tussen hoofd- en aangebouwde bijgebouwen niet wordt gehanteerd. De regeling biedt meer flexibiliteit door het hanteren van het begrip 'woongebouw' zijnde een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin tenminste één woning is gelegen. In voorliggend bestemmingsplan is woongebouw dus geen definitie voor een gebouw met daarin meerdere woningen die via één gemeenschappelijke toegang worden bereikt.

Deze bestemming wordt slechts toegepast op ruime, brede percelen waar de vrijstaande woning min of meer midden op het perceel is gesitueerd. De regeling is ontwikkeld om een oplossing te bieden bij uitbreidingsbehoefte bij met name de traditionele kleinere arbeiderswoningen op een groot perceel. Doel is om meer flexibiliteit te creëren en meer nadruk te leggen op concentratie van woonbebouwing op het bouwperceel zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.

De opgenomen regeling laat het onderscheid tussen het hoofdgebouw en ondergeschikte verbonden delen los, voorzover dit wordt ingevuld binnen het bouwvlak. Daarnaast wordt de spreiding van de aan de woning verbonden ruimten beperkt, waardoor de relatie met de hoofdvorm behouden blijft. De grootte van dat bouwvlak hangt af van de locatie, het overwegende bebouwingsbeeld, belendende percelen etcetera.

Met deze regeling wordt binnen het bebouwingsvlak geen onderscheid gemaakt in of gebouwtypen ondergeschikt of niet ondergeschikt zijn. Zo ontstaat meer ontwerpvrijheid bij uitbreiding van woningen. Wel worden eisen gesteld aan de vormgeving; zo geldt een maximum breedte en horizontale diepte van het woongebouw en moet tenminste 50% van het woongebouw door een kap worden afgedekt, waarbij tenminste de naar de weg gekeerde gevel door een kap wordt voorzien. Een plat afgedekte voorzijde van een woongebouw is dus niet toegestaan.

Verschil met de andere woonbestemmingen is dat vrijstaande bijgebouwen die net buiten het bouwvlak zijn gelegen niet meer kunnen worden verbonden aan het woongebouw door een tussenvolume.

Door de situering van bouwvlak en de bouwregels wordt geregeld dat de flanken van de voorzijde van het bouwperceel worden vrijgehouden van bebouwing en - voorzover wel bebouwing is toegestaan - dat de maatvoering beperkter is. Zo wordt sturing gegeven aan de concentratie van bebouwing en bovendien wordt bepaald waar geen hoge bebouwing (hoger dan bijgebouwen/ overkappingen) kan staan. Eén en ander in verband met privacy, bezonning e.d. voor aanliggende percelen.

6.5.1.2 Algemeen

Bouwregels

Bij alle woonbestemmingen wordt de situering van de bebouwing bepaald door 3 vlakken die op de verbeelding zijn aangegeven in combinatie met de bouwregels: het bestemmingsvlak;het bouwvlak waarbinnen het woongebouw c.q. hoofdgebouw moet zijn gesitueerd, zodoende wordt de bebouwing geconcentreerd;het bouwperceel waarbinnen alle bebouwing behorend bij het woongebouw c.q. hoofdgebouw is gesitueerd. Het bouwperceel is bedoeld om de schaal en intensiteit van de bebouwing in de hand te houden door een bebouwingspercentage van ten hoogste 50% voor alle bebouwing vast te stellen. De keuze voor een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing zorgt voor het onderscheid met het bestemmingsvlak. Hierdoor wordt namelijk geregeld dat binnen het bouwperceel slechts één hoofdgebouw c.q. woongebouw wordt toegestaan en dat bijgebouwen daaraan worden gekoppeld. Om in gevallen waarbij meerdere woningen op één kadastraal perceel staan een juiste benadering bij bijgebouwen te hanteren, wordt de koppeling met een woning gelegd. De relatie tussen de grond en één bestemmingsvlak moet duidelijkheid bieden dat slechts gronden binnen een bestemming worden meegerekend voor de bouwmogelijkheden; aankoop gronden bestemd als (openbaar) groen of agrarische grond biedt geen extra bebouwingsmaatregelen. Daarom geldt voor het bepalen van het bouwperceel de ondergrond behorende bij het voorliggende plan. Daarnaast kan nog een aanduiding binnen het bestemmingsvlak zijn opgenomen die specifiek regelt waar bebouwing wel en niet mag worden gesitueerd.

Voor het woon- en/of hoofdgebouw zijn verschillende specifieke regels opgenomen die de grootte en situering bepalen. Bij W-1A en W-1B is de maximum breedte gesteld op 10 meter. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen tot een breedte van 15 meter als blijkt dat de bebouwing voldoet aan afwijkingsregels.

Bijgebouwen

Overkappingen worden onder hetzelfde regime geschaard als (vrijstaande) bijgebouwen. Dit omdat de ruimtelijke impact van overkappingen nauwelijks beperkter is dan die van (vrijstaande) bijgebouwen en onderlinge uitwisselbaarheid in toegestane oppervlakten op bouwpercelen te versimpelen. Bijgebouwen zijn toegestaan op een gedeelte van het bouwperceel. Vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen zijn toegestaan in het gebied tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofd- of woongebouw en moeten binnen het bouwvlak, dan wel binnen 25 meter daar vandaan zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00046-41vg_0008.jpg"

Om de invloed van vrijstaande bijgebouwen (en vrijstaande overkappingen) op het straatbeeld te beperken geldt er in het gebied op minder dan 10 meter achter het voorerf een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 30 m². Om bij achter elkaar gelegen woningen langs laantjes of met de achtergevels naar elkaar gerichte woningen met ondiepe achtererven in woonwijken te voorkomen dat aangebouwde bijgebouwen te dicht op bebouwing op achtergelegen bouwpercelen wordt gebouwd, moet tenminste 7,50 meter afstand tot de achterliggende perceelsgrens worden gehouden. In hoeksituaties wordt daarnaast de voorwaarde gesteld dat bijgebouwen, die buiten het bouwvlak worden gesitueerd, op tenminste 5 meter van de kant van de weg staan en wanneer een andere woning om de hoek staat, het bijgebouw achter de voorgevel van die woning is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00046-41vg_0009.png"

Om uitbreidingsmogelijkheden aan de voorgevel te regelen worden erkers & entreeportalen met een diepte van ten hoogste 1,50 meter, dan wel 0,75 meter en een hoogte van ten hoogste 3 meter toegestaan. De toegestane diepte is afhankelijk van de bestemming, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • daarna blijft tenminste 2 meter onbebouwd gebied tot bestemmingsgrens over, en
  • de uitbreiding betreft minder dan 50% van de breedte van het hoofdgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00046-41vg_0010.jpg"

Afmetingen

De toegestane maatvoering van (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen is als volgt:

  Goothoogte   Bouwhoogte
 
Dakhelling  
Bijgebouw of overkapping
 
ten hoogste 3 m   ten hoogste 5,50 m   platte afdekking of meerzijdige kap van ten hoogste 60°
 

Om te voorkomen dat belendende percelen worden geconfronteerd met relatief lange wanden hoger dan 3 meter (topgevels) en bescherming van woon- en/of gebruiksgenot te geven is een voor bebouwing de zone op minder dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens een specifieke regeling. Voor bijgebouwen hoger dan 3 meter geldt dat de nok min of meer evenwijdig aan de richting van die perceelsgrens moet liggen of, als dat niet zo is een wolfseind aan de zijde van de perceelsgrens moet worden toegepast. Uitzondering vormen bijgebouwen die zich uitstrekken over beide aan elkaar grenzende bouwpercelen. Hier zijn namelijk geen hinderlijke effecten voor de buren, als gevolg van de hoge topgevel, omdat die ook op hun eigen perceel staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00046-41vg_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00046-41vg_0012.jpg"

Oppervlaktes

De toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen is afhankelijk van de grootte van het bouwperceel. Mits het toegestane bebouwingspercentage niet wordt overschreden is 50 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Des te groter het bouwperceel is, des meer m² aan (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen wordt toegestaan, met een maximum van 150 m² op bouwperceel groter dan 1000 m².

Afwijken bouwregels

afwijking mits positief advies door stedebouwkundige commissie

Als gevolg van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) is het voor een aantal uitbreidingen of toevoeging van bijbehorende bouwwerken niet langer nodig om een omgevingsvergunning aan te vragen. Met name de categorie onder artikel 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is relevant voor bestemmingsplannen. Deze categorie vergunningsvrij bouwen geldt voor het bouwen van bouwwerken, mits passend in het bestemmingsplan, gesitueerd op het achtererf of zijerf (mits 1 meter achter de voorgevel) en niet hoger dan 5 meter. Als het om een dergelijk geval gaat wordt een aanvraag niet meer vooraf getoetst worden door een ambtenaar of een welstandscommissie: de burger of ondernemer die een vergunningvrij bouwwerk wil bouwen moet er voortaan zelf voor zorgen dat het aan alle regels voldoet.

Toegestaan gebruik

Binnen de bestemmingen in de hoofdgroep Wonen moet de woonfunctie de belangrijkste functie zijn, met dien verstande dat deze niet is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen. Binnen de bestemming wonen zijn vrije beroepen bij recht toegestaan daarnaast kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels worden verleend voor bepaalde andere aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsactiviteiten. Deze zijn opgenomen in de bijlage op een limitatieve lijst. Bij de vrijstaande woningen is een bed & breakfast toegestaan, mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in de beleidsregels recreatieve verblijfsaccommodaties. Om tegemoet te komen aan de opkomst van internetverkoop wordt het in de woonbestemmingen toegestaan om administratieve werkzaamheden met betrekking tot internetwinkels en telefonische verkoop van goederen uit te voeren onder enkele voorwaarden. Paardenbakken die hobbymatig worden gebruikt zijn ook toegestaan binnen de bestemming Wonen. Voor een situering op aangrenzende (cultuur)gronden kan onder voorwaarden een omgevingsvergunning worden verleend.

Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met van de woonbestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruik ten behoeve van bewoning dan wel de mogelijkheid daartoe essentiële woonvoorzieningen als de al dan niet gecombineerde aanwezigheid van de een slaapkamer, toilet, badkamer en keuken, in vrijstaande bijgebouwen. Hiermee wordt voorkomen dat een zelfstandige woning op een oneigenlijke manier ontstaat.

  Goothoogte   Bouwhoogte   Dakhelling  
Bijgebouw of overkapping   ten hoogste 3 m   ten hoogste 5,50 m   platte afdekking of meerzijdige kap van ten hoogste 60°  

met de daarbij behorende tuinen, erven en additionele voorzieningen;

6.6 Toelichting gebieden en SVBP

6.6.1 Algemeen

Indien een dubbelbestemming niet tot de mogelijkheden behoort en er - bijvoorbeeld op grond van sectorale regelgeving - toch aanleiding bestaat om extra mogelijkheden of beperkingen in het plan op te nemen, kan van gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt, hetzij ter beperking van de gebruiksmogelijkheden hetzij ter verruiming daarvan.

Gebiedsaanduidingen overlappen meestal meerdere bestemmingen. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling (meestal in Hoofdstuk 3 - Algemene Regels, van de regels). Indien dit niet het geval is en de gebiedsaanduiding louter een informatief doel dient, dient gebruik van deze aanduiding achterwege te blijven. Met het oog hierop kunnen aan een gebiedsaanduiding specifieke bouw- of gebruiksregels worden gekoppeld. Om belangen nader te kunnen afwegen, kan een gebiedsaanduiding ook vergezeld gaan van een vergunningenstelsel of een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.

In de SVBP 2008 is een limitatieve lijst met te gebruiken gebiedsaanduidingen opgenomen. onderstaande lijst zijn gegroepeerd naar hoofdgroepen de in een bestemmingsplan te hanteren gebiedsaanduidingen opgesomd. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet voor zover van toepassing - van deze gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de volgende gebiedsaanduidingen:

6.7 Verbeelding

6.7.1 Algemeen

Het onderscheid tussen de digitale en de analoge verbeelding van het bestemmingsplan is een nieuw element in de RO-standaarden 2008. Per wijze van verbeelding is steeds aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven.

De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten een analoge oftewel papieren kaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding, is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding - gebaseerd op een geometrische plaatsbepaling van plangebied en bestemmingen niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. Aldus wordt de uiteindelijke digitale verbeelding mede bepaald door de functionaliteit van de interface/viewer die wordt gebruikt.

In het Bro wordt de verbeelding niet langer als onderdeel van het bestemmingsplan genoemd. Dit komt omdat in de nieuwe wettelijke regelingen wordt uitgegaan van het primaat van digitalisering. Wel wordt door het Bro een volledige verbeelding van het bestemmingsplan op papier verplicht gesteld. In dat verband blijft de analoge verbeelding van het bestemmingsplan van belang. Overigens bepaalt het Bro dat bestemmingen en hun aansluiting op aangrenzend gebied moeten worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.

De analoge verbeelding van het bestemmingsplan bevat naast verklaringen met een verhelderende functie (bijvoorbeeld topografische gegevens, kadastrale ondergrond, straatnamen en dergelijke) alleen normen die juridisch relevant zijn. De normatieve regelingen die op een analoge verbeelding van het bestemmingsplan vermeld staan, zijn daarom terug te vinden in de regels.

Als ondergrond voor de verbeelding van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) aangevuld met kadastrale gegevens. Daardoor is snel en helder te zien waar percelen, bebouwing, wegen, waterlopen etc. zich bevinden. De GBKN geeft de situatie weer zoals deze was ten tijde van de vaststelling van het plan.

Op de verbeelding wordt de plangrens vermeld. Daarnaast worden de grenzen van de bestemmingen vermeld. De verschillende bestemmingen worden op de verbeelding in verschillende kleuren weergegeven, aangevuld met één of meer letters. Dubbelbestemmingen daarentegen worden weergegeven met een arcering.

Verder zijn, daar waar nodig, bouwvlakken opgenomen. Een bouwvlak betreft het gebied waarbinnen (hoofd- en woon)gebouwen gebouwd mogen worden. De begrenzing van een bouwvlak wordt aangegeven door middel van een bouwgrens.

Binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak kan met een symbool of arcering een aanduiding op de plankaart een aanvullend kenmerk zijn aangegeven. De betekenis daarvan is terug te vinden in de planregels.

Op de verbeelding is een legenda opgenomen met de verklaring van de in het plan voorkomende bestemmingen, bouwvlakken, dubbelbestemmingen, lijnen, arceringen en aanduidingen, met de daarbij behorende artikelnummers.

Dwarsprofielen zijn in een afzonderlijke figuur opgenomen.

Op de verbeelding is tevens het transfer (of stempel) opgenomen. Hierin is de naam van het bestemmingsplan aangegeven, alsmede de status van het plan, met data van de tervisielegging en (afhankelijk van de fase in de procedure) het besluit tot vaststelling door de gemeenteraad.

De ligging van de bebouwingsgrenzen en dergelijke op de verbeelding of plankaart is bepaald aan de hand van onder meer:

  • ruimtelijke aspecten zoals gewenste rooilijnen, weg- en bebouwingsprofielen, zichtlijnen etc.;
  • overzichtelijkheid van hoek- en verkeerssituaties;
  • particuliere belangen samenhangend met uitzicht, toegankelijkheid e.d.;
  • ligging van kabels en leidingen;
  • ligging van hindercirkels en milieuzoneringen.

Als in het bestemmingsplan uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, zijn deze met een arcering op de kaart aangegeven.

Omdat een aantal aanduidingen is opgenomen in de algemene regels wordt hier niet altijd naar verwezen in de bestemmingen. Daarom is het essentieel dat het bestemmingsplan door middel van de (digitale) verbeelding wordt geraadpleegd. Zodoende worden alle van toepassing zijnde regels uit zowel hoofdstuk 2 als hoofdstuk 3 zichtbaar gemaakt.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

In het plan wordt een (kleinschalige) ontwikkeling mogelijk gemaakt. Het betreft een particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.

7.2 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan worden vastgesteld. Dit is niet noodzakelijk indien:

Het voorliggende bestemmingsplan heeft alleen betrekking op de bestaande situatie in het plangebied van Meerweg 51 in Overschild en omvat dan ook grotendeels een regeling die conserverend van karakter is.

Weliswaar zijn ook nieuwe ontwikkelingen voorzien, doch deze zijn veelal nog niet op hun financiële merites te beoordelen (het betreft dan zaken die via flexibiliteitsbepalingen te zijner tijd mogelijk worden gemaakt). Verder gaat het om particuliere initiatieven, waarvan de economische uitvoerbaarheid in handen ligt van de initiatiefnemers.

Daarom is het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

7.3 Planschade

In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend. Met de aanvrager is een planschadeovereenkomst afgesloten.

 

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Vooroverlegpartners

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met vooroverlegpartners zoals waterschap en en provincie.

Het plan is in het kader van het vooroverleg beschikbaar gesteld aan de volgende partners:

  • Provincie Groningen
  • Waterschap Hunze en Aa's

De vooroverlegreacties zijn als bijlagen bij de toelichting gevoegd. De reacties en beantwoording hiervan zijn verwerkt in de nota Reactie, Commentaar en Wijziging (Inspraak en overleg).

8.2 Inspraak en zienswijzen

8.2.1 Inspraakprocedure

Het plan is voor inspraak 4 weken ter inzage gelegd. Er is hierbij 1 inspraakreactie ingediend. Deze is als Bijlage toegevoegd aan de toelichting. Deze reactie en beantwoording is opgenomen in de Nota Inspraak en overleg (ook wel genoemd nota reactie, commentaar en wijziging).

8.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan (met bijbhorende stukken) heeft ter inzage gelegen van 6 juli 2017 tot en met 16 augustus 2017. Er is in deze periode een zienswijze ingediend. Deze is (geanonimiseerd) als Bijlage bij de de toelichting opgenomen. De reactie en beantwoording is opgenomen in de de Nota zienswijzen.