direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Ondersteveenweg 15-17
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP1709-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Ondersteveenweg 15 en 17 te Mussel is een varkenshouderij gevestigd. Dit bedrijf wil, in het kader van dierenwelzijn, de bestaande stallen gaan uitbreiden. Het aantal vergunde dieren blijft in de gewenste situatie gelijk. Op korte termijn heeft de initiatiefnemer het voornemen om drie van de vijf bestaande stallen uit te breiden. Op termijn is het voornemen om de overige stallen uit te breiden.

De bouw van deze stallen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk (zie ook paragraaf 1.3). De gemeente Stadskanaal wil, vanuit het oogpunt voor dierenwelzijn, medewerking verlenen aan het mogelijk maken van het initiatief. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de uitbreidingen mogelijk worden gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft de bestaande bedrijfskavel van het bedrijf en een kavel akkerbouwgrond waarop de uitbreiding plaatsvindt. Dit perceel ligt in het grootschalige Veenkoloniën landschap in het zuidelijk deel van de gemeente Stadskanaal, aan de Ondersteveenweg ten noordwesten van de kern Mussel. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP1709-vs01_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Landelijk Gebied, dat door de gemeenteraad van Stadskanaal op 23 maart 2009 is vastgesteld.

Het plangebied is hierin bestemd als 'Agrarisch'. Binnen de bestemming zijn intensieve veehouderijen toegestaan waarbij deze beperkt blijft tot het bestaande bedrijf. De bedrijfsvloeroppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderijen bedraagt per bedrijf niet meer dan de bestaande oppervlakte. Tevens dient deze binnen het aangeven 'bouwvlak' gebouwd te worden. Daarnaast dient de bebouwing in een denkbeeldig vierhoekig bouwperceel gebouwd te worden.

In onderhavige situatie is sprake van een varkenshouderij. Deze is aan te merken als een intensieve veehouderij als bedoeld in artikel 1 onder 47. Er is namelijk sprake van een niet-grondgebonden agrarische bedrijf die zelfstandig in gebouwen varkens houdt.

Voor de bedrijfskavel is sprake van twee agrarische bouwvlakken van circa 1,5 -en 1,7 hectare. Figuur 1.2 geeft een uitsnede van de plankaart behorende bij het geldende bestemmingsplan weer. In 2014 is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een 5e stal tussen de twee clusters van stallen in, deze stal valt deels buiten het bouwvlak. Nu de beoogde uitbreiding van die stal ook deels buiten het bouwvlak is gesitueerd en de bedrijfsvloeroppervlakte wordt vergroot, is de ontwikkeling in strijd met het geldende bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan is opgesteld om een grotere hoeveelheid aan (bedrijfsvloer)oppervlaktes mogelijk te maken en om de twee bouwvlakken samen te voegen tot één bouwvlak. Dat laatste wordt gedaan omdat er feitelijk sprake is van één agrarisch bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP1709-vs01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan het (agrarisch) bebouwingslint van de Ondersteveenweg in een grootschalig en open agrarisch landschap ten noordwesten van Mussel. Het grondgebruik in de omgeving is overwegend akkerbouw. Dit gebeurt op grote, regelmatig verdeelde kavels. De wegen in de omgeving zijn wegen die vooral een functie ter ontsluiting van de aanliggende bedrijven en woningen hebben.

Onderhavig bedrijf ligt in een ruim opgezet lint, bestaande uit (voormalige) agrarische bedrijfspercelen. Het bedrijf zelf ligt redelijk solitair aan dit lint. De dichtstbijzijnde functie bevindt zich op ruim 225 meter ten noorden van het plangebied. De dichtstbijzijnde woonfunctie ligt op ruim 400 meter ten noorden.

Binnen het plangebied ligt het bedrijfsperceel van een varkenshouderij. Op het perceel staan vijf stallen met een gezamenlijke oppervlakte van 12.556 m2 inclusief luchtwassers, exclusief voersilo. De omvang van de huidige bouwvlakken bedraagt circa 3,2 hectare. Dit betreft de oppervlakte van beide agrarische bouwvlakken.

De bedrijfskavel betreft een open kavel in het landschap. Alleen aan de noordoost en noordwest zijde wordt het perceel onttrokken aan het zicht door middel van hoogopgaande beplanting.

Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP1709-vs01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied en omgeving

2.2 Voorgenomen initiatief

In het kader van het dierenwelzijn is het initiatief opgevat om de bestaande stallen uit te breiden. In eerste instantie worden drie van de vijf stallen uitgebreid. In de toekomst worden de overige stallen uitgebreid. In de beoogde situatie is sprake van een gezamenlijke stalvloeroppervlakte van 19.550 m2 inclusief luchtwassers, exclusief voersilo's. Deze uitbreiding is nodig om het dierenwelzijn te verbeteren, waarmee voldaan kan worden aan het keurmerk 'Beter Leven'. Het aantal vergunde dieren blijft hierbij gelijk, alleen het stal oppervlak wordt groter. Het totaal aantal gespeende biggen en vleesvarkens blijft gelijk, maar worden herverdeeld over de stallen. In totaal kunnen binnen de inrichting 5.436 stuks gespeende biggen en 8.920 stuks vleesvarkens worden gehouden.

Daarnaast is mogelijk in de toekomst een woning gewenst. Derhalve wordt in de regels van dit bestemmingsplan een binneplanse afwijking opgenomen om een bedrijfswoning ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering mogelijk te maken. Deze dient voor de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak gebouwd te worden.

De omvang van het bouwvlak bedraagt, net als in de bestaande situatie, 3 hectare. Er is slechts sprake van het samenvoegen van de twee bestaande bouwvlakken. Ten opzichte van de huidige planologische situatie is derhalve geen sprake van het vergroten van het bouwvlak.

De beoogde inrichting van het bedrijf is weergegeven in figuur 2.2. Hierin is ook beoogde locatie van een nog te bouwen bedrijfswoning met werktuigenberging weergegeven. Op dit moment zijn bij recht twee bedrijfswoningen toegestaan (binnen elk bouwvlak één), dat wordt middels dit plan gereduceerd tot één bedrijfswoning.

2.3 Ruimtelijke inpassing

Landschappelijke inpassing

Een belangrijke voorwaarde voor uitbreidingen in het landelijk gebied is een verantwoorde inpassing in het landschap. Hierbij geldt het betreffende landschapstype met de daarbij behorende kernkwaliteiten als uitgangspunt. In het kader van de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan met beplantingsplan opgesteld door Libau. Hiermee hebben zowel gemeente, provincie als ook de initiatiefnemer ingestemd. Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in bijlage 2. Een uitgebreide omschrijving van de landschappelijke inpassing is opgenomen in bijlage 3 In het landschappelijk inpassingsplan is de historisch gegroeide landschapsstructuur uitgangspunt geweest.

In de toekomst krijgen alle stallen een afmeting van 130 bij 35 meter. De ruimte tussen de stallen bedraagt 5 meter. Door alle stallen naast elkaar en de zelfde afmeting te geven ontstaat er een aanvaardbaar denkbeeldig bouwperceel. De stallen worden vanuit de omgeving aan het zicht onttrokken door middel van het aanbrengen van nieuwe beplanting rondom het toekomstige bedrijfskavel. Hierdoor wordt de nieuwbouw samen met de bestaande bebouwing als één geheel in het landschap gepresenteerd. Een weergave van het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP1709-vs01_0004.png"

Figuur 2.2 Landschappelijk inpassingsplan

In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de groenstructuur die voortvloeit uit het landschappelijk inpassingsplan.

Criteria provinciale Omgevingsverordening

Vanuit de Omgevingsverordening van de provincie Groningen gelden nog een aantal criteria voor de inpassing van agrarische bedrijfspercelen in het buitengebied. Het gaat om de volgende aspecten:

Afstand tot andere ruimtelijke elementen

Er moet voldoende afstand worden aangehouden tot andere ruimtelijke elementen.

Het bedrijf ligt in een regelmatig bebouwingslint van (voormalige) agrarische bedrijven. Door de landschappelijke inpassing presenteert het bedrijfsperceel zich met de omliggende bebouwing als samenhangend geheel in het landschap. De afstand tot andere ruimtelijke elementen blijft ongewijzigd.

Evenwichtige ordening

Er moet sprake zijn van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen. De bebouwing sluit qua situering en vormgeving aan bij de bestaande bebouwing. Het huidige voorkomen van het bedrijf is in overleg met stichting Libau tot stand gekomen. Deze stichting verzorgt tevens de welstandsbeoordeling. Aan de hand hiervan kan worden gesteld dat er sprake is van een evenwichtige ordening.

Sloop overtollige bebouwing

Het uitgangspunt is dat gebouwen die niet meer worden gebruikt worden gesloopt. Monumentale en karakteristieke gebouwen zijn hiervan uitgesloten. Op het bedrijfsperceel zijn geen ongebruikte gebouwen aanwezig.

Omgevingsaspecten

Hierop gaat hoofdstuk 4 in. Geconcludeerd wordt dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De waterbeheerder is om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie. Paragraaf 4.4 gaat hier nader op in.

Nachtelijke lichtuitstraling

De stallen zijn gesloten en veroorzaken geen relevante nachtelijke lichtuitstraling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Als een bestemmingsplan verstedelijking mogelijk maakt, dan moet eerste beoordeeld worden of hiervoor een regionale behoefte is en vervolgens of deze behoefte opgevangen kan worden in het bestaande stedelijk gebied. Als dat niet het geval is, dan moet een locatie worden gekozen die passend multimodaal kan worden ontsloten.

Dit bestemmingsplan maakt in dit kader geen nieuwe verstedelijking mogelijk. Een agrarisch bedrijf is namelijk geen stedelijke functie, maar juist een aan het landelijk gebied gebonden functie.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 2016-2020

Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld (geconsolideerd op 2019-02-20). De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.


In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'. Voor de ontwikkeling is het thema 'ruimte' met het daar bijbehorende belang 'ruimtelijke kwaliteit' van belang.

De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Onderhavig plangebied ligt in het buitengebied. Onder het buitengebied verstaat de provincie die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben. De inrichting van het buitengebied dient zowel vitaal als duurzaam te zijn. Daarnaast is zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt.

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen door schaalvergroting, hebben vaak behoefte aan uitbreiding van de bedrijfsgebouwen en vergroting van het bouwvlak. De mogelijkheden voor een goede inpassing van agrarische bedrijfsbebouwing zijn sterk afhankelijk van het landschap. Daarom is maatwerk vereist. De provincie wil daarom nadrukkelijk betrokken zijn bij de planvorming van schaalvergroting.

In de op 5 december 2014 verleende omgevingsvergunning ten gunste van de nieuwbouw van de vijfde stal is het inrichtings- en inpassingsplan aan de hand van keukentafelgesprekken met de aanvrager, gemeente, provincie en Libau (stichting ter bevordering en instandhouding van bouwkundige en landschappelijke schoonheid in de provincie Groningen) tot stand gekomen. Het nu voorliggende plan voorziet in de uitbreiding van de stallen. De landschappelijke inpassing geschiedt op dezelfde wijze als de huidige landschappelijke inpassing. Dit houdt in dat de stallen vanuit de omgeving aan het zicht worden onttrokken door middel van het aanbrengen van nieuwe beplanting rondom het toekomstige bedrijfskavel. Zie hiervoor paragraaf 2.3. De beoogde landschappelijke inrichting voldoet hiermee aan de provinciale richtlijn.

Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 geconsolideerd (2019-02-20)

De Omgevingsverordening is één van de instrumenten om de doelstellingen van de provincie Groningen te realiseren. De verordening bevat regels ten aanzien van gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Dit bestemmingsplan voorziet slechts in het samenvoegen van een tweetal bouwvlakken van een bestaand intensieve veehouderij, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot, de historisch gegroeide landschapsstructuur wordt gerespecteerd (zie paragraaf 2.3), voldoende afstand wordt aangehouden tot andere ruimtelijke elementen (zie paragraaf 4.2), de bedrijfsgebouwen evenwichtig binnen het bouwperceel worden geordend (zie paragraaf 2.2) en de erfinrichting aansluit op het landschapstype (zie paragraaf 2.3).

Voor dit bestemmingsplan zijn dan ook geen specifieke aanwijzingen uit de verordening van belang, anders dan dat ontwikkelingen ruimtelijk goed moeten worden ingepast. Zie hiervoor paragraaf 2.3. De beoogde landschappelijke inrichting voldoet hiermee aan de provinciale richtlijn.

Verder wordt met dit bestemmingsplan concentratie van bebouwing (artikel 2.26.1) in de regels gewaarborgd. Dit bestemmingsplan wordt opgesteld om een uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlak te bewerkstelligen ten behoeve van dierenwelzijn. Het aantal dieren neemt niet toe en de dieren krijgen netto meer leefruimte tot hun beschikking (artikel 2.29.2). De ontwikkeling past dan ook binnen de regels uit de Omgevingsverordening.

Provinciaal inpassingsplan Agrarische bouwpercelen

Dit bestemmingsplan stelt het samenvoegen van twee bouwvlakken, van 1,5 en 1,7 hectare, voor. In de op 5 december 2014 verleende omgevingsvergunning ten gunste van de nieuwbouw van de vijfde stal is feitelijk reeds vooruitgelopen op het samenvoegen van de bouwvlakken. De provincie Groningen heeft destijds ingestemd met het (fictief) samenvoegen van de twee bouwvlakken.

In zowel de huidige als de toekomstige situatie is sprake van een totale bouwvlak van 3,0 hectare. Er is geen sprake van een uitbreiding. Op basis artikel 2.29.1 van de Omgevingsverordening is geen enkele nieuwvestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij meer is toegestaan. Een uitzondering hierop kunnen gemeente maken voor vergroting van de stalvloeroppervlakte die noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van milieu en/of strekt ertoe om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten, de zogenaamde ‘vrijwillige leefruimtevergroting’. Het aantal te houden dieren mag daarbij niet toenemen. Hieraan wordt voldaan.

In het geval van de voorgestelde bedrijfsuitbreiding van de Ondersteveenweg 15 en 17 is de omvang van het bedrijf al een lang bestaande situatie. De ondernemer en het bedrijf zijn reeds lang gevestigd op deze locatie waarmee er sprake is van een bestaande situatie. Er is dus geen sprake van het opkopen van een naburig bedrijf om het bouwperceel te vergroten. Tevens is er geen sprake van dat de ondernemer een ander perceel in gebruik neemt.  Er is derhalve geen sprake van een uitbreiding van het bouwperceel. Artikel 2.3 'Bestaande rechten' is dan ook van toepassing. Er is namelijk sprake van een bestaand recht. Er is slechts sprake van een wijziging van het bouwvlak waarbij de oppervlakte van 3 hectare ook in de toekomstige situatie zodanig blijft.

Per 9 november 2016 is beleid vastgesteld door de provincie Groningen met betrekking tot aangrenzende agrarische bouwpercelen. Dit heeft de provincie Groningen gedaan middels een inpassingsplan. Hierin is geregeld dat er geen schaalvergroting kan plaatsvinden bij bedrijven als de gezamenlijke oppervlakte van aangrenzende bouwpercelen (50 meter of minder) meer dan 2 hectare betreft. Het beleid richt zich op schaalvergroting bij agrarische bedrijven waarbij de organisatorische, functionele of technische verbondenheid tot het zelfde bedrijf behoren. De provincie vindt het van groot belang dat er voorkomen kan worden dat bedrijven kunnen uitbreiden naar een omvang die groter is dan 2 hectare zonder dat het Groninger Verdienmodel wordt toegepast.

Vanwege het feit dat er sprake is van een bestaande situatie wordt vanuit provinciaal belang geen belemmeringen gezien vanuit het inpassingsplan. Het historisch gegroeide bouwperceel breidt zich niet uit. Daarnaast is artikel 3.2 van het inpassingsplan van toepassing. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het destijdse voorbereidingsbesluit (d.d. 20 november 2016) waren de gronden reeds aantoonbaar in eigendom bij één eigenaar en mocht daarnaast binnen één bedrijfsvoering worden gebruikt.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de regels uit de Omgevingsverordening én het Provinciaal inpassingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie 2025
Onder de naam 'De hoofdstad van de Veenkoloniën, pionieren in de proeftuin' heeft Stadskanaal in 2009 de Toekomstvisie voor de periode tot 2025 vastgesteld. Deze Toekomstvisie 2025 betreft een actualisering van de eerdere Toekomstvisie 2000.

De Toekomstvisie 2025 bevat wensbeelden, ambities en doelen, op basis van kansen die trends en ontwikkelingen bieden. Stadskanaal is als 'de metropool van de Veenkoloniën' de onbetwiste centrumplaats van dit gebied met een compleet pakket aan voorzieningen. En ook de proeftuin voor pioniers. Als strategie - de manier waarop de doelen werkelijkheid worden - kiest de gemeente voor een regierol waar initiatieven niet vanzelf tot stand komen. De gemeente wil een doe-mentaliteit, gericht op projecten en initiatieven met een meerwaarde voor allen. Zo worden combinaties gecreëerd van identiteit, sterke punten en mogelijkheden.

Stadskanaal stelt verschillende doelen qua ontwikkeling van economie, werken en leren. Dit betreft onder meer het stimuleren van (startend) ondernemerschap in de hele gemeente en het scheppen van ruimte voor bedrijvigheid.

De landbouwsector heeft in principe de ruimte voor innovaties, met onder meer nieuwe technieken, nieuwe teelten, waterhuishouding, energie. Ook kan de agrarische sector verbreden met onder meer activiteiten op het gebied van toerisme, zorg en landschapsbeheer. De gemeente biedt bestaande intensieve veehouderijen in bepaalde situaties uitbreidingsmogelijkheden, mits deze in redelijke verhouding staan tot andere bestaande bedrijvigheid en in de omgeving passen. Bestaande agrarische bedrijven mogen neventakken ontwikkelen om extra inkomsten te verwerven. Agrarische bedrijfsgebouwen mogen alternatieve functies krijgen vanwege de terugloop van het aantal agrarische bedrijven. Dit om de leefbaarheid van het platteland te behouden. Op Bedrijventerrein Zuid-Groningen zijn grootschalige, innovatieve agrilogistieke ontwikkelingen mogelijk zoals biovergisting en sluitende kringlopen.

Bestemmingsplan Landelijk Gebied

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Landelijk Gebied, dat door de gemeenteraad van Stadskanaal is vastgesteld op 23 maart 2009 is vastgesteld.

Het plangebied is hierin bestemd als 'Agrarisch'. Binnen de bestemming zijn intensieve veehouderijen toegestaan waarbij deze beperkt blijft tot het bestaande bedrijf. De bedrijfsvloeroppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderijen bedraagt per bedrijf niet meer dan de bestaande oppervlakte. Tevens dient deze binnen het aangeven 'bouwvlak' gebouwd te worden. Daarnaast dient de bebouwing in een denkbeeldig vierhoekig bouwperceel gebouwd te worden.

Functioneel gezien is het bedrijf derhalve al toegestaan. Doordat een gedeelte van de stal buiten het bouwvlak gesitueerd is, is de ontwikkeling in strijd met het geldende bestemmingsplan. Met onderhavig bestemmingsplan worden de twee bestaande bouwvlakken samengevoegd. De omvang van het bouwvlak bedraagt, net als in de bestaande situatie, 3 hectare. Ten opzichte van de huidige planologische situatie is derhalve geen sprake van het vergroten van het bouwperceel en is in dat opzicht niet strijdig met het bestemmingsplan. Daarnaast wordt de beoogde situatie landschappelijk ingepast. Zie hiervoor paragraaf 2.3.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage C van het Besluit m.e.r. (C14) is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren opgenomen. Een volledige MER-procedure (planMER/projectMER) is nodig als een drempelwaarde van 3.000 stuks mestvarkens wordt overschreden. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D14) geldt voor dezelfde activiteit een drempelwaarde van 2.000 stuks. Voor gespeende biggen geldt in dit geval een drempelwaarde van 3.750 stuks.

Het totaal aantal te houden varkens binnen de inrichting wijzigt niet: het blijft een totaal van 14.356 stuks varkens en gespeende biggen. Wel wijzigt de inrichting door de uitbreiding van de stallen. Omdat de wijziging betrekking heeft op meer dan 3.000 stuks moet het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal een afweging maken of er wel of geen volledige MER opgesteld moet worden (mer-beoordeling).

Het plaatsen van een deel van de dieren van oudere stallen naar stallen die aan de nieuwste inzichten voldoen, komt de milieubelasting van het bedrijf als totaal in principe ten goede. Desondanks is, gelet op de formele beoordelingsplicht, een aanmeldnotitie mer-beoordeling opgesteld. Deze notitie is opgenomen in bijlage 1. Op basis hiervan is geconcludeerd dat de impact van het plan op het milieu gering is. Het is op basis van de mer-beoordeling niet nodig om een volledige mer-procedure te doorlopen.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal heeft op 16 juli 2018 besloten dat voor de beoogde wijziging geen milieueffectrapport of milieueffectbeoordelingsrapport nodig is.

Omdat dit bestemmingsplan een kader stelt voor een activiteit uit bijlagen C en D van het besluit m.e.r., geldt in beginsel een planMER-plicht. Echter, dit bestemmingsplan maakt niet meer mogelijk dan de getoetste situatie. Het aantal dieren en het staloppervlak is in de regels vastgelegd. De locatie van de stallen is via een bouwvlak vastgelegd. Op basis van vaste jurisprudentie is het daarom niet nodig om voor het bestemmingsplan een planMER op te stellen.

In de navolgende paragrafen wordt ingegaan op de voor de ontwikkeling relevante milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Het fokken en houden van varkens valt onder milieucategorie 4.1, waarbij een richtafstand van 200 meter geldt. Binnen deze afstand bevinden zich geen woningen van derden. De dichtstbijzijnde woning betreft de woning aan de 3e Oomsberg 2A op een afstand van circa 310 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve ruimschoots voldaan. Hierna wordt per hinderaspect de gevolgen van het bedrijf voor woningen in de omgeving gegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen geurhinder, hinder door fijnstof, geluidhinder en verkeer. Tevens is beoordeling gedaan naar de effecten van het bedrijf op de volksgezondheid.

Geurhinder

De grootste richtafstand die genoemd wordt in de hierboven genoemde VNG brochure bedraagt 200 meter, dit is de afstand die voor geur aangehouden moet worden. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 310 meter. Daarnaast vormt de Wet geurhinder en veehouderij een ander toetsingskader. Deze wet toetst de geurbelasting op de gevel van geurgevoelige objecten, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht. De wet stelt een norm van 8 odour units op een object buiten de bebouwde kom en 2 odour units op een object binnen de bebouwde kom, tenzij de bestaande geurbelasting reeds hoger is. In dat geval is die waarde leidend, op voorwaarde dat het aantal dieren niet toeneemt. In de vergunde situatie bedraagt de hoogste geurbelasting 15,6 odour units op een object buiten de bebouwde kom en 5,9 odour units op een object binnen de bebouwde kom. In de gewenste situatie zal door verdergaande luchtwassing de geuremissie met 11% afnemen. In de gewenste situatie daalt de hoogste geurbelasting naar 13,1 odour units op een object buiten de bebouwde kom en naar 5,5 odour units op een object binnen de bebouwde kom. De ontwikkeling heeft dus een positief effect op de geursituatie en voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderij.

Hinder door fijnstof

Voor dit aspect wordt verwezen naar paragraaf 4.10. Voor dit aspect wordt ruim binnen de normen gebleven.

Geluidhinder

Geluidbronnen op het bedrijf zijn ventilatiesystemen, verkeersbewegingen en interne werkzaamheden. Voor dit aspect geldt op basis van de VNG-brochure een richtafstand van 50 meter, waaraan in dit geval ruimschoots wordt voldaan. Akoestisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet nodig. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit milieu kan mogelijk om een akoestisch onderzoek gevraagd worden. Indien eventueel geluidwerende maatregelen nodig zijn, worden deze toegepast. Gelet op de grote afstanden tot derden is het de verwachting dat dit niet nodig zal zijn.

Verkeershinder

De aan- en afvoer vindt plaats via de Ondersteveenweg. Dit is een goed ontsloten weg, geschikt voor zwaar verkeer. Door de ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen niet toe of af, omdat in de toekomstige situatie het aantal dieren hetzelfde blijft. Het plan leidt zodoende niet tot verkeershinder.

Effecten op de volksgezondheid

Er is de laatste tijd toenemende aandacht voor de effecten van intensieve veehouderijen op de gezondheid van omwonenden. Hier zijn inmiddels verschillende onderzoeken naar gedaan, maar er zijn nog geen afstandnormen bepaald. De naaste woningen liggen om meer dan 200 meter van het emissiepunt (ventilatoren) van de stallen en de bebouwde kom van Mussel ligt op meer dan 400 meter afstand. Binnen de inrichting worden preventieve maatregelen genomen om risico's voor de volksgezondheid in te perken. Er worden zodoende geen verhoogde risico's verwacht. Zie hiervoor ook paragraaf 1.4.3.6 van mer-beoordelingsbesluit.

Conclusie

Er is binnen het plangebied sprake van een verantwoorde afstemming van bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies.

4.3 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Voor dit bestemmingsplan zijn alleen geluidzones van de aangrenzende wegen relevant. Omdat er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, is het niet nodig om aan deze zones te toetsen.

4.4 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Reden hiervoor is de verhardingstoename. Hiervoor heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze is als bijlage 5 toegevoegd.

Toename verhard oppervlak

Vanwege de toename van verharding moet er water gecompenseerd moet worden. Dit kan in de vorm van een sloot/gracht, maar ook van een vijver. Daarbij hanteert het waterschap als vuistregel dat per m2 toename verhard oppervlak 80 liter extra waterberging gerealiseerd moet worden in het plangebied. In het definitieve wateradvies van het waterschap wordt een maatwerkberekening opgenomen voor de benodigde extra berging.

Het extra verhard oppervlak is circa 7.128 m2. Tevens wordt een sloot van 232 m3 gedempt. De compensatie aan waterbergend vermogen moet 767 m3 zijn. Het mag op de eigen kavel maar ook elders in het peilgebied worden gerealiseerd. In onderstaande tekening is weergeven op welke wijze de watercompensatie in het lokale watersysteem plaatsvindt. Hierbij is ook rekening gehouden met het één op één compenseren van de te dempen sloten. De tekening is ook als bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen. Over wijze van compensatie heeft afstemming plaats gevonden met het waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP1709-vs01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP1709-vs01_0006.png"

Riolering

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt afvalwater op het bestaande rioleringssysteem afgevoerd. Schoon hemelwater vanaf de verhardingen wordt afgekoppeld.

Vervuiling verhard oppervlak

Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met waterschap Hunze en Aa's bepaald.

Het spoelwater dat ontstaat bij het schoonmaken van de stallen en overige ruimten wordt opgevangen in spoelwaterkelders en daaruit periodiek door een loonwerker over het land uitgereden. Het hemelwater afkomstig van de daken en de erfverharding komt niet in aanraking met bedrijfsprocessen, en is schoon en vrij van bedrijfsafvalwater en voerresten. Dit kan zodoende worden afgekoppeld en direct afgevoerd op de watergangen rondom het plangebied.

Grondwater

In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging geadviseerd van 1,30 meter. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter. Bij de uitvoering van de plannen wordt hiermee rekening gehouden.

Invloed op de waterhuishouding

Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. De ingrepen in het oppervlaktewater als gevolg van dit plan betreft uitsluitend het verbreden of opwaarderen van bestaande of voormalige watergangen.

Proces

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt aan het waterschap voorgelegd. Bij de uitvoering van de plannen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten zoals beschreven in deze paragraaf.

4.5 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Het bouwlocatie van de nieuwe stallen is momenteel in gebruik als akkerbouwgrond. Aangenomen wordt dat deze grond schoon is. Er is geen sprake van een verdachte locatie.

In principe zal de stal geen vaste verblijfsruimten voor mensen bevatten. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het plan veroorzaakt geen risico's voor de volksgezondheid. Als toch verblijfsruimten voor mensen worden voorgesteld (verblijf langer dan 2 uur per dag) wordt in het kader van de vergunningaanvraag een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

4.6 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De gemeente Stadskanaal heeft in samenwerking met de provincie een archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Op basis van deze kaart zijn in het geldende bestemmingsplan archeologische dubbelbestemmingen opgenomen voor de gebieden waar archeologische resten verwacht worden. Het gebied heeft een lage verwachtingswaarde. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Als bij de bodemingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen geldt op grond van de Erfgoedwet een meldingsplicht.

4.7 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren in het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze structuren. In het inrichtingsplan is op de aanwezige landschapsstructuur aangesloten. Het is ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde gebied dat is beschermd onder de Natuurbeschermingswet is de Lieftinghsbroek. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op 3,5 kilometer afstand.

Gelet op de afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura - 2000 gebied Lieftinghsbroek, ruim 7 kilometer, is er geen sprake van directe invloed (versnippering, verstoring en dergelijke). Er is mogelijk wel een indirecte invloed in de vorm van stikstofdepositie (bijdrage aan verzuring en vermesting). Omdat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) door de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 niet meer als passende beoordeling/toetsingskader gebruikt mag worden zijn alle project(wijzigingen) met stikstofemissie Wnb-vergunningplichtig. In dit geval is er sprake van een project, uitbreiding van 3 varkensstallen. Het bedrijf beschikt reeds over een onherroepelijke Wnb-vergunning.  Er is een wijzigingsvergunning aangevraagd. Omdat intern kan worden gesaldeerd met de bestaande Wnb-vergunning (de stikstofemissie en -depositie nemen af) kan een wijzigings-vergunning waarschijnlijk wel worden verleend. Omdat er geen varkens bij komen en de gemiddelde stikstof emissie, door toepassing van luchtwassing, afneemt is er geen sprake van een toename van de stikstofdepositie. Door middel van Aerius-berekeningen is dit in beeld gebracht. Deze berekeningen zijn als bijlage 8 bij de toelichting toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat de stikstofdepositie afneemt. Dit komt de instandhoudingsdoelstellingen van de te beschermen vogel- en habitatgebieden ten goede en draagt bij aan een lagere achtergrond-depositie. Vanuit de natuurbescherming bestaan derhalve geen belemmeringen voor het plan.

Soortenbescherming

Voor de ontwikkeling is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 7 bijgevoegd. Het plangebied bestaat grotendeels uit grasland en akker en voor een klein deel uit kavelgrenssloot en bebouwing. De inrichting en het gevoerde (intensieve) beheer maken het plangebied tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten, maar tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening provincie Groningen vormen geen belemmering voor uitvoering van de

voorgenomen activiteiten.

De zorgplicht (Art. 1.11 Wnb) verplicht initiatiefnemers om bij de uitvoering zo veel mogelijk rekening te houden met aanwezige planten en dieren en te kiezen voor een zo gunstig mogelijke werkmethode (incl. afstemming in de tijd). In het kader van de zorgplicht hoeven geen specifieke maatregelen genomen te worden.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Uit de risicokaart blijkt dat nabij het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Ook is het bedrijf zelf niet aangewezen als risicovolle inrichting. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.10 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 15 µg/m3 en (PM2,5) van 8 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 7 µg/m3. De normen voor deze stoffen ligt op 40 µg/m3 (PM10 en NO2 ) en op 25 µg/m3 (PM2,5) (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Deze wordt in de toekomstige situatie beter doordat de emissie van fijn stof afneemt. Geconcludeerd wordt dat er door de ontwikkeling geen sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit en dus ruim binnen de normen wordt gebleven. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

4.12 Stilte en duisternis

“Stilte en duisternis zijn kernkarakteristieken van het buitengebied in provincie Groningen. Van gemeenten wordt, via artikel 2.24.1 van de provinciale ruimtelijke ordening, gevraagd toe te lichten hoe rekening wordt gehouden met de aspecten stilte en duisternis. Hieronder wordt ingegaan op deze twee aspecten.

Stilte

Dit bestemmingsplan ziet toe op een uitbreiding van stalvloeroppervlakte in het kader van dierenwelzijn, dit houdt in dat het totaal aantal dieren niet toeneemt. Het totaal aantal transportbewegingen neemt daardoor ook niet toe, noch nemen de bedrijfsmatige activiteiten op het erf toe, zoals het laden en lossen van dieren, veevoeders en mest. Ten aanzien van de ventilatie van de nieuw te bouwen stalgedeelten wordt gebruik gemaakt van filterpakketten (zijnde biologische luchtwassystemen) achter de ventilatoren, welke een geluiddempend effect hebben.

Licht

Dit bestemmingsplan is bedoeld voor een varkenshouderij. Anders dan bij bijvoorbeeld rundveestallen hebben varkensstallen een meer gesloten karakter. Waar bij rundveestallen vaak sprake is van bijna volledig open zijwanden en dus lichtuitstraling naar buiten, is dat bij varkensstallen niet het geval. Bij varkens wordt veelal een natuurlijk dag- en nachtritme aangehouden, waardoor er van verlichting in de nachtelijke uren geen sprake is. Aan de voorzijde van het bedrijf, is sprake van gerichte verlichting voor de veiligheid op het erf voor de stallen. Het bestemmingsplan ziet toe op vergroting van het bouwvlak aan de achterzijde, daar wordt geen nieuwe verlichting aangebracht.”

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen en aanduidingen

Algemeen

Het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan zijn het bieden van een juridisch-planologisch kader waarbinnen de uitbreiding ten gunste van het dierenwelzijn mogelijk is. Omdat de mogelijkheden die dit plan biedt zo dicht mogelijk bij de onderzoeksuitgangspunten van de mer-beoordeling moet blijven, wordt terughoudend omgegaan met flexibiliteit.

Het geldende provinciaal beleid voor het buitengebied vormt de basis voor de juridische regeling, zowel voor de functionele aspecten als voor de bouwmogelijkheden in ruimtelijke zin.

Functionele mogelijkheden

In het plangebied wordt een intensief veehouderijbedrijf in de vorm van een varkenshouderij toegestaan. Het bedrijfsperceel is aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel varkenshouderij'. Het aantal te houden dieren is begrensd op het bestaande aantal stuks vee. Daarnaast is mogelijk in de toekomst een woning gewenst. Derhalve is in de regels van dit bestemmingsplan een binneplanse afwijking opgenomen om een bedrijfswoning ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering mogelijk te maken. Deze dient voor de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak gebouwd te worden.

Bouwmogelijkheden

De bebouwingsmogelijkheden sluiten ook aan op de provinciale regeling voor het buitengebied. De bedrijfsvloeroppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderijen en neventakken van intensieve veehouderijen, bedraagt per bedrijf niet meer dan de bestaande oppervlakte, waarbij de stalruimte van de varkenshouderij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel intensieve veehouderij' ten hoogste 19.550 m² bedraagt. Buiten het bouwvlak bestaan beperkte mogelijkheden voor bouwwerken, niet zijnde gebouwen.

Op dit moment is nog geen bedrijfswoning aanwezig. Bestemmingsplan Landelijk gebied bevatte de mogelijkheid om bij recht per bouwvlak één bedrijfswoning te realiseren. Feitelijk konden er twee bedrijfswoningen gerealiseerd worden. Nu de twee bouwvlakken worden samengevoegd tot één bouwvlak en daarmee feitelijk qua bestemmingsplan ook daadwerkelijk één agrarisch bedrijf ontstaat wordt deze bouwmogelijkheid gereduceerd tot de bouw van één bedrijfswoning. Met een omgerekende omvang van 626 Nederlandse grootte eenheden (nge) heeft bedrijf heeft een omvang welke een bedrijfswoning rechtvaardigt. 626 nge staat gelijk aan 7,28 volwaardige arbeidskrachten. Er is sprake van een volwaardig duurzaam bedrijf.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ruimtelijke ordening is voor een groot deel een belangenafweging. Uit deze belangenafweging blijkt de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Om dit aan te tonen doorloopt het bestemmingsplan de in de wet vastgelegde bestemmingsplanprocedure:

Overleg en inspraak

Dit bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure. Daarbij heeft in eerste instantie overleg (artikel 3.1.1. Bro) plaatsgevonden met diensten van Rijk en Provincie en met betrokken maatschappelijke organisaties. Waterschap Hunze en Aa's en de provincie Groningen (zie bijlage ) hebben in dit kader op het bestemmingsplan gereageerd. De verschillende overlegreacties zijn in het op te stellen ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

Voorafgaand aan het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan heeft initiatiefnemer zijn plannen op 27 maart 2019 individueel gepresenteerd aan de omwonenden in alle windrichtingen die het meest nabij het initiatief wonen. Het gaat om omwonenden aan de Ondersteveenweg, Exloërweg, 3e Oomsberg en aan de Lindenlaan. Daarbij is ook de voorzitter van Plaatselijk belang Mussel betrokken

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is door één iemand gebruik gemaakt. De zienswijze is in een separate nota zienswijze beantwoord. Zie hiervoor bijlage 10. Na aanleiding van één zienswijze is het landschappelijk inpassingsplan aangepast. Zie hiervoor bijlage 2 en 3.

Vaststelling

Zienswijzen zijn beoordeeld en verwerkt in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is vervolgens op 14 december 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen zijn hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Doel van de in de Wro opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Er wordt uitgegaan van kostenverhaal via de publiekrechtelijke weg: in een exploitatieplan. Daarnaast kan de gemeente in een exploitatieplan eisen en regels stellen ten aanzien van de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro sprake van een bouwplan. In beginsel dient daarom een grondexploitatieplan te worden opgesteld.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente Stadskanaal geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Dit geldt ook voor de kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan en daaraan verwante kosten. De procedurekosten worden op de initiatiefnemer verhaald via de leges van de gemeente. Ten aanzien van eventuele planschade wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.

Er is sprake van een particulier initiatief. Hierbij spelen geen bovenplanse kosten en ook is geen sturing in fasering en dergelijke nodig. Daarom besluit de gemeente om geen grondexploitatieplan vast te stellen.