direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk gebied, Ondersteveenweg 15-17
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP1709-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landelijk gebied, Ondersteveenweg 15-17 van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, met identificatienummer NL.IMRO.0037.BP1709-vs01 van de gemeente Stadskanaal;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder niet begrepen) en/of het houden van dieren;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.8 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.9 begane grond:

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.10 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.11 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 bestaand:

ten aanzien van bouwwerken, werken geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

1.13 bestaande agrarische bedrijfsbebouwing:

agrarische bedrijfsbebouwing die opgericht of vergroot kan worden krachtens een voor de terinzagelegging van het ontwerp van het inpassingsplan verleende omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen;

1.14 bestemmingsgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waarop gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

1.24 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 erf:

het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat voor een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.30 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of spoorweg;

1.31 geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.32 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.33 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.34 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.35 intensieve-veehouderij:

agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en vleesstieren alsmede pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de geldende biologische regelgeving;

1.36 kampeerplaats:

een standplaats voor toeristische kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans;

1.37 kampeerterrein:

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.38 kleinschalige verblijfsrecreatie:

het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 25 kampeermiddelen;

het houden van een kampeerterrein door een organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard;

1.39 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.40 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.41 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.42 landschapselement:

elementen in het landschap in de vorm van bomen, bosschages, poelen en/of andere natte elementen en weg- en laanbeplanting;

1.43 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.44 melkveehouderij:

een volwaardig agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak vee houdt om de melk;

1.45 mestzak/mestfoliebassin:

een reservoir (bassin), niet zijnde een bouwwerk, bestemd en geschikt voor het bewaren van mest, dat voldoet aan de volgende criteria:

  • geheel of gedeeltelijk gelegen boven het aansluitende terrein;
  • voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies, of uitgevoerd als een met folie beklede grondput (met of zonder omdijking), waarvan de bodemafdichting en afdekking een geheel vormen;
1.46 neventak van intensieve-veehouderij:

onderdeel van een bedrijfsvoering die bestaat uit agrarische bedrijfsvoering, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en vleesstieren alsmede pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de geldende biologische regelgeving;

1.47 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.48 niet grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak geen gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.49 niet-opgaande gewassen:

bomen, struiken en andere gewassen die vanaf het maaiveld normaal gesproken geen grotere hoogte dan 1,5 m bereiken, zoals laagstambomen en bessenstruiken;

1.50 paardenfokkerij:

een agrarisch bedrijf waar hoofdzakelijk paarden worden gehouden ten behoeve van de fokkerij;

1.51 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.52 platte afdekking:

een horizontale dakafdekking of een dakafdekking onder een hoek van maximaal 5 graden met het horizontale vlak;

1.53 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.54 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.55 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.56 risicovolle inrichting:

een inrichting, waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ofwel op grond van het Vuurwerkbesluit vanwege de verwerking of opslag van verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet in samenhang met consumentenvuurwerk, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.57 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.58 silo:

een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.59 sleufsilo:

een bouwwerk geen gebouw zijnde in of op het land voor de opslag van mest of groenvoer;

1.60 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.61 streekgebonden agrarische producten:

producten afkomstig van en geproduceerd door agrarische bedrijven uit noordoost Groningen;

1.62 volwaardig agrarisch bedrijf:

duurzaam agrarisch bedrijf waarvan het aannemelijk is dat het aan ten minste één arbeidskracht volledige werkgelegenheid biedt of op termijn zal bieden;

1.63 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel daarvan die door de ligging, de situatie ter plaatse en de indeling van het gebouw het sterkst op de weg is gericht;

1.64 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.65 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.66 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil c.q. de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

de oppervlakte gemeten op vloerniveau langs de verticale projectie van de buitenomtrek van de overkapping c.q. van de opgaande scheidingsconstructies inclusief de overstekken;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.


Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5?m bedraagt;

2.7 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving


De op de verbeelding voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf in de vorm van een varkenshouderij, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. behoud en herstel van de landschappelijke waarden;
  • d. behoud van de natuurlijke waarden;


alsmede voor:

  • e. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft,


met dien verstande dat:

  • f. de doeleinden ten aanzien van natuurlijke en landschappelijke waarden worden nagestreefd door middel van behoud, herstel en/of ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken:
    • 1. een zeer grote mate van openheid en grootschaligheid;
    • 2. verdichting in de vorm van bebouwing (boerderijen en woningen) die veelal lintvormig geordend is;
  • g. in het doel behoud en herstel van de landschappelijke waarden het aanbrengen van landschapselementen groter dan 0,5 ha niet is begrepen;
  • h. in het doel uitoefening van een agrarisch bedrijf boom- en fruitteelt niet zijn begrepen met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
  • i. mestopslagplaatsen en mest- en sleufsilo's, buiten het op de verbeelding aangegeven "bouwvlak", niet in het doel "uitoefening van een agrarisch bedrijf" zijn begrepen;
  • j. van de in de bestemming begrepen wegen het aantal rijstroken ten hoogste twee mag bedragen;
  • k. in het doel uitoefening van een agrarisch bedrijf het opwekken van elektriciteit door middel van (Co-)vergisting van mest en/of landbouwproducten niet is toegestaan;
  • l. in het doel "uitoefening van een agrarisch bedrijf" houtteelt niet is toegestaan;
  • m. het oprichten van windturbines is toegestaan;
  • n. ter plaatse van de aanduiding landbouwschuur enkel de opslag van landbouwwerktuigen en landbouwproducten is toegestaan;
  • o. de uitoefening van intensieve veehouderijen en neventakken van intensieve veehouderijen bij bestaande bedrijven, is beperkt tot het bestaande agrarische bedrijf, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' in welk geval de uitoefening beperkt is tot de in dit bestemmingsplan Mussel, Ondersteveenweg 15 en 17 toegelaten omvang.
3.2 Bouwregels

3.2.1 Bebouwing ten dienste van de uitoefening van een agrarisch bedrijf
  • a. Er mag uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'.
  • b. Per bouwvlak zijn kassen van maximaal 500 m2 toegestaan, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
  • c. De uitbreidingsrichting dient aan te sluiten bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met het uitzicht van (dienst)woningen. Er dient aan één zijde van de weg te worden gebouwd.
  • d. De bedrijfsvloeroppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderijen en neventakken van intensieve veehouderijen, bedraagt per bedrijf niet meer dan de bestaande oppervlakte, waarbij de stalruimte van de varkenshouderij, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' ten hoogste 19.550 m² bedraagt;
  • e. De goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen ten hoogste 4,5 m respectievelijk 14 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn, bedragen.
  • f. De dakhelling van gebouwen dient minimaal 20 graden te bedragen.
  • g. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag binnen het in 3.2.1 onder a genoemde bouwvlak ten hoogste 12 m en daarbuiten ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken voor reclamedoeleinden ten hoogste 6 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 2 m mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van mestsilo's (inclusief afdekking) ten hoogste 8 m mag bedragen.
  • h. Windturbines mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" worden opgericht, met dien verstande dat deze een ashoogte tot 15 m mogen hebben en de wieklengte niet meer mag bedragen dan twee derde van de ashoogte van de windturbine.

3.2.2 Bebouwing ten dienste van dienstwoningen
  • a. Per op de verbeelding aangegeven bouwvlak is ten hoogste één dienstwoning toegestaan, uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.
  • b. De goot- en bouwhoogte van een woning bedragen respectievelijk maximaal 4,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
  • c. Het hoofdgebouw moet worden voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30 graden en maximaal 60 graden dient te bedragen.
  • d. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 2 m bedragen.
  • e. De oppervlakte van het hoofdgebouw waarin de dienstwoning is ondergebracht, bedraagt maximaal 200 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is. De oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen mag maximaal 50 m2 bedragen.
  • f. De goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
  • g. De afstand van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen.
  • h. De aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd.

3.2.3 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden
  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten behoeve van openbare verkeersvoorzieningen niet meer dan 10 m en ten behoeve van overige doeleinden niet meer dan 3 m, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken voor reclamedoeleinden ten hoogste 6 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 2 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. het landschapsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;


nadere eisen stellen aan:

  • a. de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
  • b. de afstand tot de weg;
  • c. de plaats van andere bouwwerken;
  • d. de plaats van bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven in die zin dat dient te worden gebouwd binnen een bouwvlak.
  • e. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting van gebouwen.
3.4 Afwijking van de bouwregels
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen voor:
    • 1. het vergroten van de stalruimte ten behoeve van een varkenshouderij, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', mits:
      • noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu, of
      • bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben; en
      • het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt, en
      • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
    • 2. het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut, zoals gemalen, transformatorstations, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, met dien verstande dat:
      • de inhoud ten hoogste 100 m3 bedraagt;
      • de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
    • 3. het verhogen van de goothoogte voor bedrijfsgebouwen tot maximaal 6 m om de toegankelijkheid met grote landbouwmachines te vergroten;
    • 4. een platte afdekking van gebouwen.
  • b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen daarnaast:
    • 1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden;
    • 2. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    • 3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.


Bij het verlenen van de onder a bedoelde afwijkingen wordt in ieder geval aandacht gegeven aan de volgende randvoorwaarden:

  • a. respecteren historische gegroeide landschapsstructuur;
  • b. afstand houden tot ruimtelijke elementen;
  • c. goede infrastructurele ontsluiting;
  • d. zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • e. erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype.
3.5 Specifieke gebruiksregels


Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen voor de periode 1 november tot 15 maart;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan een varkenshouderij, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • e. het gebruik van de stallen voor het houden van meer dan het vergunde aantal varkens, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • f. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan:
    • 1. voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    • 2. voor de uitvoering van een krachtens de bestemming toegelaten bedrijf(sactiviteit);
  • g. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan voor de uitvoering van een krachtens de bestemming toegelaten bedrijf(sactiviteit);
  • h. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • i. het in gebruik nemen van de bouwwerken die zijn gebouwd na de vaststelling van dit bestemmingsplan ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, zonder dat de aanleg en instandhouding van de beplanting heeft plaatsgevonden, zoals opgenomen in Bijlage 1.
3.6 Afwijking van de gebruiksregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van detailhandel in streekgebonden agrarische producten afwijking verlenen van de regels, met dien verstande dat:
    • 1. de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
    • 2. de verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf ten hoogste 100 m2 bedraagt;
    • 3. de detailhandel plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
    • 4. geen opslag of uitstalling van goederen buiten de bestaande bebouwing plaatsvindt.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het houden van een kleinschalig kampeerterrein op erven bij agrarische bedrijven afwijking verlenen van de regels, met dien verstande dat:
    • 1. het realiseren van een kampeerterrein uitsluitend is toegestaan op het erf van een als zodanig bestemd agrarisch bedrijf;
    • 2. een landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd;
    • 3. er geen nieuwe gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het kampeerterrein mogen worden gebouwd;
    • 4. ten hoogste 25 kampeerplaatsen worden gerealiseerd;
    • 5. de afstand van een kampeerplaats tot het hoofdgebouw van het direct aangrenzende erf minimaal 50 m bedraagt;
    • 6. uitsluitend in de periode van 15 maart tot 1 november kampeermiddelen zijn toegestaan;
    • 7. het kampeerterrein door opgaande beplanting wordt omzoomd;
    • 8. de afwijking niet wordt verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in de directe omgeving aanwezige functies, als omschreven in lid 3.1;
  • c. Bij het verlenen van de onder a en b bedoelde afwijkingen wordt in ieder geval aandacht gegeven aan de volgende randvoorwaarden:
    • 1. respecteren historische gegroeide landschapsstructuur;
    • 2. afstand houden tot ruimtelijke elementen;
    • 3. goede infrastructurele ontsluiting;
    • 4. zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • 5. erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype.
3.7 Omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijn, en werkzaamheden
  • a.
    Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
    • 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    • 4. het aanbrengen van landschapselementen groter dan 0,5 ha;
    • 5. het graven en dempen van sloten;
    • 6. het ontgronden, ophogen en egaliseren van gronden.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in een (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden.
3.8 Wijzigingsregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van het toevoegen van een bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
    • 2. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
      • sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij en kampeerboerderij;
      • zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, er sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en er sprake is van een verwevenheid tussen zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
      • bedrijf genoemd in de van deze regels deel uitmakende "Staat van bedrijven", categorie?n 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
    • 3. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
    • 4. de bedrijfsactiviteiten binnen de bestaande gebouwen plaatsvinden, met dien verstande dat buitenopslag, bedrijfsactiviteiten en het ten toon stellen van goederen niet zijn toegestaan op het bijbehorende erf.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van de bouw van een mestsilo buiten het op de plankaart aangegeven "bouwvlak", met dien verstande dat:
    • 1. binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte aanwezig is en verandering van de omvang en/of de vorm van het bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;
    • 2. het uit bedrijfseconomische overwegingen noodzakelijk is dat de silo wordt gebouwd;
    • 3. milieuhygiënische knelpunten, dan wel planologische redenen een belemmering opleveren voor de bouw van de mestsilo binnen het bouwvlak;
    • 4. de bouwhoogte ten hoogste 8 m (inclusief afdekking) bedraagt;
    • 5. de mestsilo zoveel mogelijk aansluit op bebouwing binnen het agrarisch bouwvlak, waarbij een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel niet mag worden overschreden en niet binnen een afstand van 250 m van gronden met een natuur-, woon of recreatiebestemming mag worden gesitueerd;
    • 6. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van de bouw van sleufsilo's buiten het op de plankaart aangegeven "bouwvlak" met dien verstande dat:
    • 1. binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte aanwezig is en verandering van de omvang en/of de vorm van het bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;
    • 2. het uit bedrijfseconomische overwegingen noodzakelijk is dat de silo wordt gebouwd;
    • 3. milieuhygiënische knelpunten, dan wel planologische redenen een belemmering opleveren voor de bouw van de mest- of sleufsilo binnen het bouwvlak;
    • 4. de sleufsilo zoveel mogelijk aansluit op bebouwing binnen het agrarisch bouwvlak, waarbij een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwvlak niet mag worden overschreden;
    • 5. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
    • 6. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven, met uitzondering van de gronden aangeduid als landschappelijk waardevol open, met dien verstande dat:
    • 1. de nieuwvestiging uitsluitend betrekking heeft op de uitplaatsing van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf uit de Ecologische Hoofdstructuur en/of het gebied van de Blauwestad, dan wel voortkomt uit het oplossen van ruimtelijke en milieuhygiënische knelpunten;
    • 2. de bruikbaarheid van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in de afweging dient te worden betrokken;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van in de directe nabijheid gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. er geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaat;
    • 5. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
    • 6. er maatregelen worden getroffen waardoor de ammoniakdepositie op nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden niet zal toenemen.
  • e. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen voor het realiseren op een agrarisch bouwvlak van een installatie voor het opwekken van elektriciteit door middel van de (Co-)vergisting van mest en/of landbouwproducten met dien verstande dat:
    • 1. de (Co-)vergisting van mest ten dienste staat van de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de (Co-)vergisting in een mestvergistingsinstallatie niet meer dan 85 ton per dag bedraagt;
    • 3. de te vergisten producten in hoofdzaak van het eigen bedrijf afkomstig zijn en/of het eindproduct in hoofdzaak op het eigen land moet worden gebruikt;
    • 4. wordt voorzien in een landschappelijk inpassingsplan;
    • 5. omwonenden geen overlast door geur, geluid of verkeersbewegingen zullen ondervinden;

Bij de wijzigingen bedoeld onder a tot en met e wordt in ieder geval aandacht gegeven aan de volgende randvoorwaarden:

    • 1. respecteren historische gegroeide landschapsstructuur;
    • 2. afstand houden tot ruimtelijke elementen;
    • 3. goede infrastructurele ontsluiting;
    • 4. zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • 5. erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel


Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Afstemming Welstandsnota


Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  • a. de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
  • b. de plaatsing op het bouwperceel;


ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

  • a. de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
  • b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

Artikel 6 Algemene gebruiksbepaling

  • a.
    Het is verboden gronden of opstallen te gebruiken dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond en/of bouwwerken gegeven bestemming.
  • b.
    Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid a wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken van gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting.
  • c.
    Burgemeester en wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing van de verbodsbepalingen zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 7 Algemene bouwregel


Met het oog op het voorkomen van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige bebouwing mogen er, voorzover wegen op de plankaart zijn aangeduid met wegclassificatie A, B, C of D, behoudens herbouw van bestaande bebouwing, geen geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd binnen respectievelijk 200 m, 100 m, 50 m of 30 m uit de as van de weg. Indien een weg niet is voorzien van een wegclassificatie mogen er, behoudens herbouw van bestaande bebouwing, geen geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd binnen een afstand van 20 m uit de as van de weg.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels


Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;


afwijking te verlenen van:

  • a.
    de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de hoogtemaat van bouwwerken voor reclamedoeleinden;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken voor reclamedoeleinden ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en voor zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40 m, mits geen afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. het bepaalde in de regels voor het medegebruik van gronden als ontvangstinrichting voor LOFAR en de inrichting van deze gronden als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 2 m onder voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing;
  • g. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het

Bestemmingsplan Landelijk gebied, Ondersteveenweg 15-17

van de gemeente Stadskanaal.

Behorend bij het besluit van 14 december 2020