direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Literatuurwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat bestemmingsplannen een geldigheidsduur van tien jaar hebben. Als deze periode afloopt, moet een nieuw bestemmingsplan of een nieuwe beheersverordening de regeling voor gebruik en bebouwing van gronden overnemen. In het kader van deze wettelijk voorgeschreven actualisatieplicht voor bestemmingsplannen is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor het gebied Literatuurwijk. Omdat er in het plan een aantal kleinschalige, maar wel nieuwe ontwikkelingen als gevolg van het overnemen van nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving is verwerkt, is het niet mogelijk een beheersverordening in plaats van een bestemmingsplan op te stellen.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Voorliggend plangebied betreft het woongebied Literatuurwijk en het bedrijventerrein De Binderij, westelijk begrensd door de Hogering, noordelijk door de Flevolijn en de Hollandsedreef, oostelijk door de Havendreef en zuidelijk door de bedrijventerreinen Gooisekant en De Uitgeverij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0003.png"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied zijn nu drie bestemmingsplannen van toepassing. Hieronder is aangegeven wat de belangrijkste bestemming is en het jaar van vaststelling of goedkeuring van het plan.

Bestemmingsplan   Belangrijkste bestemming   Goedgekeurd door GS of vastgesteld door B&W*  
Bestemmingsplan 2J   Woondoeleinden   15 november 1995  
Uitwerkingsplan Literatuurwijk West I   Woondoeleinden   * 26 september 2000  
Uitwerkingsplan Literatuurwijk West II 2.J.3 P t/m T   Woondoeleinden   * 3 juli 2001  
* goedkeuring door GS niet nodig gezien de regeling in het 'moederplan'  

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk Relevante beleidskaders) en de Omgevingstoets (hoofdstuk Omgevingstoets). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk Implementatie) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

Het plangebied ligt in de zuidwesthoek van het Stadsdeel Stad. Het gebied is eind jaren negentig van de vorige eeuw en begin 21e eeuw ontwikkeld.

Het plangebied betreft een woonwijk met buurten die rond een centrale groen ruimte zijn gelegen. Precies in het midden van deze centrale groene ruimte liggen de winkels en de belangrijkste wijkvoorzieningen. Binnen de structuur van buurten past het bedrijventerreinen de Binderij op vanzelfsprekende wijze.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan betreft voornamelijk een actualisatie van het geldende bestemmingsplan van het gebied. Het plangebied is al gerealiseerd. Het gaat met name om het actualiseren van het planologisch regime naar huidig beleid en het huidige gebruik. Daarom is dit bestemmingsplan vooral conserverend van karakter, maar voorzien van voldoende globaliteit en flexibiliteit. Dat betekent dat in principe bestemd wordt wat er nu is, met een verruiming waar dat mogelijk is. In enkele gevallen is er echter voor gekozen om de ruimere mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan over te nemen.

Voor twee deelgebieden is er wel een verruiming/functiewijziging ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een transformatiemogelijkheid van twee bestaande kantoorpanden naar wonen en de mogelijkheid van functiemening op het bedrijventerrein De Binderij.

Overheden dienen op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) nieuwe stedelijke ontwikkeling conform de ladder voor duurzame verstedelijking te motiveren. Het toestaan van nieuwe functies binnen bestaand bebouwd gebied kan een nieuwe stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 van het Bro zijn. Hieronder wordt per mogelijke functiewijziging ingegaan op de ladder.

Transformatiemogelijkheid naar woningen van twee kantoorpanden

In dit bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om 2 bestaande kantoorpanden op De Binderij (nr. 65 en nr. 67) te transformeren naar wonen. Beide panden kampen al langere tijd met leegstand. Voor beide panden zijn er plannen om deze om te bouwen tot studio's of kleine appartementen. Vanuit de gemeente is aangegeven positief te staan tegenover de omkleuring.

De behoefte aan en de vraag naar kleine en betaalbare woningen kan op verschillende wijzen worden onderbouwd. Allereerst kan uit woonwensenonderzoek worden gefilterd hoe groot de vraag is naar goedkope woningen. Daarnaast kan uit de verhuurgegevens van de Almeerse corporaties een beeld worden geschetst van de populariteit van dergelijke woningen. Dit bij elkaar vormt de onderbouwing van de transformatiemogelijkheid naar wonen van de kantoorpanden aan de Binderij.

Woningmarktonderzoek

De gemeente Almere heeft in 2015 (samen met o.a. Stadsregio Amsterdam en woningcorporatie Ymere) deelgenomen aan het onderzoek Wonen in de regio Amsterdam 2015. In het onderzoek (met meer dan 1.600 respondenten in Almere) worden de respondenten onder andere bevraagd op hun huidige woonsituatie en hun woonwensen. Ruim de helft van de huishoudens in Almere is in meer of mindere mate verhuisgeneigd. Circa 24% van de huishoudens wil zeker binnen twee jaar verhuizen terwijl 27% misschien binnen twee jaar wil verhuizen. In totaal zijn er ruim 28.000 huishoudens die verhuisgeneigd zijn, en in Almere zouden willen wonen. Dit zijn zowel huishoudens die al in Almere wonen en daar willen blijven wonen, als ook huishoudens die in de regio wonen en aangeven naar Almere te willen verhuizen. Van de verhuisgeneigden wil 41% een sociale huurwoning (een woning met een huur tot €711). Iets meer dan een kwart van de respondenten wil een goedkope koopwoning (tot € 249.000). De rest wil een middeldure of dure huur- dan wel koopwoning. Verder wil iets minder dan de helft van de verhuisgeneigden (45%) verhuizen naar een meergezinswoning.

Verhuur corporatiewoningen

Alle sociale huurwoningen (woningen met een maximale huur van € 710,68) in Almere worden verdeeld via Woningnet. Alle vraag en aanbod aan sociale huurwoningen komen daar bij elkaar. Momenteel (cijfers 2e kwartaal 2016) staan er ruim 35.000 huishoudens ingeschreven. Een aanzienlijk aantal aangezien er in Almere totaal circa 81.000 huishoudens leven. Meer dan 40% staat dus ingeschreven voor een sociale huurwoning. Sinds enige jaren worden de beschikbare sociale huurwoningen in Almere verdeeld volgens twee methodes: de helft wordt toegewezen op basis van inschrijftijd, de andere helft van de woningen wordt verloot. In het onderstaande overzicht staat de benodigde inschrijftijd voor een sociale huurwoning:

Kwartaal   2015 - 1   2015 - 2   2015 - 3   2015 - 4   2016 -1   2016 - 2  
Benodigde inschrijftijd   7,3 jaar   7,4 jaar   7,1 jaar   7,0 jaar   7,0 jaar   7,1 jaar  

Gemiddeld staan huishoudens dus circa 7 jaar ingeschreven voordat ze een woning hebben.

Conclusie

Zowel uit de vraag naar goedkope huurwoningen, als ook uit de daadwerkelijke verhuurgegevens blijkt dat er een aanzienlijke behoefte bestaat aan goedkope huurwoningen.

Functiemenging op De Binderij

Daarnaast worden op De Binderij naast bedrijven tevens maatschappelijke (niet geluidgevoelige) en overige voorzieningen toegestaan. Het betreft hier een verruiming van de gebruiksmogelijkheden, zonder dat er extra ruimtebeslag plaatsvindt. Bovendien betreft het hier functies waarvoor in Almere onvoldoende vestigingslocaties geboden worden als gevolg van de planmatige opzet van Almere en de oorspronkelijke scheiding van functies. Veel lokale voorzieningen die passen in of bij woonwijken, komen nu op bedrijventerreinen terecht vanwege gebrek aan (passende) ruimte. Feitelijk vindt er nu min of meer een inhaalslag plaats van het zoeken naar geschikte vestigingsmilieu 's voor met name bevolkingsvolgende voorzieningen. Het mogelijk maken van deze voorzieningen binnen de bedrijvenbestemming zal niet leiden tot leegstand elders in de stad waar deze voorzieningen al wel mogelijk zijn. Terwijl het benutten van beschikbare gronden/panden door transformatie toe te staan naar diverse maatschappelijke of overige voorzieningen, waarbij het gebruik ten behoeve van reguliere bedrijvigheid mogelijk blijft, leegstand ter plaatse voorkomt en een rendabele exploitatie van de panden mogelijk maakt.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd.

Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming.

Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Voor zover de uitgangspunten voortvloeien uit een beleidsuitspraak of de omgevingsaspecten, is een koppeling naar de bijbehorende paragraaf opgenomen. Via de koppeling onderaan de paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

3.2.1 Gemengd - 1

Deze bestemming betreft het binnenstedelijke bedrijventerrein De Binderij. De panden De Binderj 65 en 67 vallen niet onder deze bestemming. Hiervoor geldt de bestemming Gemengd - 5.

Functionele mogelijkheden

De hoofdactiviteit op De Binderij bestaat uit bedrijfsactiviteiten. Daarnaast zijn er enkele panden in gebruik als kantoor en vinden er enkele activiteiten plaats op het gebied van gezondheidszorg en persoonlijke dienstverlening.

Op grond van het bestemmingsplan 2J zijn/waren hier bedrijven tot en met categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan en kantoren. Beleidsmatig is het sinds de vasstelling van de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) de intentie om op binnenstedelijke bedrijventerreinen een ruimer vestigingsklimaat te bieden en andere functies (functiemenging) toe te staan. In de opvolger van de GVV, de Gemeentelijke Visie Werklocaties in Almere (GVW, 2016), is dit beleid voortgezet, waarbij het beleid aangeeft dat op de meeste binnenstedelijke werkmilieus alleen bedrijven in de categoriën A, B of C van de functiemengingslijst kunnen worden geaccomodeerd. Naar aanleiding van de zienswijzen die op het ontwerpbestemmingsplan zijn ingediend, is echter gebleken dat op De Binderij een relatief groot aantal bedrijven aanwezig is dat niet past in de functiemengingslijst. Daarom is er voor gekozen om voor De Binderij toch de functiescheidingslijst toe te passen, afgestemd op de bestaande situatie en de mogelijke realisatie van woningen in twee bestaande kantoorpanden aan de rand van het terrein. Middels aanduidingen is op de verbeelding aangegeven waar maximaal milieucategorie 3.2 dan wel 3.1 is toegestaan. Zie voor de motivering van de milieucategoriën hoofdstuk 5.6.

De in dit bestemmingsplan toegestane 'andere functies' dan bedrijfsactiviteiten betreffen maatschappelijke voorzieningen (niet geluidgevoelig) en voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie.

Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen vallen in beginsel ook kinderdagverblijven en scholen. Kinderdagverblijven en ook onderwijsgebouwen zijn echter geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. De (gevel)belasting van geluidsgevoelige objecten mag niet meer bedragen dan de desbetreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder) dan wel de toe te kennen hogere waarde. Dit is lastig te realiseren zonder bouwkundige maatregelen te nemen of een hogere waarde toe te kennen. Ook kan een geluidsgevoelige functie beperkend werken voor omliggende bedrijven. Daarom zijn maatschappelijke voorzieningen wel overal binnen de bestemming 'Gemengd - 1' toegestaan, maar geluidsgevoelige, zoals kinderdagverblijven niet.

kantoren/kantoorhoudendheid

Op grond van het bestemmingsplan 2J waren zelfstandige kantoren toegestaan op De Binderij. Op grond van het beleid, nl. GVW (2016) (zie Relevante beleidskaders en Werk in de stad) worden in dit bestemmingsplan voorwaarden gesteld aan de vestiging van nieuwe kantoren (afwijkingsregeling). Per vestiging mag de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 1500 m² bedragen en mag het gezamenlijk grondoppervlak niet meer bedragen dan 25% van het bebouwd gebied. Als in één pand meerdere functies zijn gehuisvest, waaronder één of meerdere kantoren, telt dus alleen (maximaal) het bebouwde grondoppervlakte mee voor de 25%-bepaling. De bestaande kantoren zijn op de verbeelding aangeduid. Nieuwvestiging buiten deze aanduidingen kan dus alleen na afwijking onder de hiervoor geschetste voorwaarden.

Bedrijven mogen tot maximaal 50% per bedrijf bij het bedrijf behorende kantooractiviteiten verrichten (kantoorhoudendheid).

Afhaalpunten

Afhaalpunten zijn op grond van het beleid (Detailhandelsvisie 2014, uitwerking Afhaalpunten, zie Relevante beleidskaders en Werk in de stad) onder de voorwaarde dat de locatie een directe en korte aansluiting heeft op de hoofdwegenstructuur op bedrijventerreinen toegestaan. De Binderij heeft een korte en directe aansluiting op de hoofdwegenstructuur. Afhaalpunten zijn daarom bij recht mogelijk.

Webwinkels

Een webwinkel is een logistieke bedrijfsactiviteit waarbij geen sprake is van fysiek klantcontact en verkoop en verzending van goederen uitsluitend digitaal en per post geschiedt. Hierbij is geen sprake van detailhandel, maar van een bedrijf. Webwinkels zijn op De Binderij toegestaan, als bedrijfsactiviteit. Een internetwinkel, waarbij wel sprake is van fysiek klantcontact of eeen showroom is daarentegen een vorm van reguliere detailhandel en daarom niet toegestaan binnen het plangebied.

Detailhandel

Reguliere detailhandel is niet toegestaan op De Binderij. Overeenkomstig de Detailhandelsvisie 2014 is detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit alleen nog toegestaan bij productiebedrijven, tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlak.

Op grond van de Detailhandelsvisie 2014 is uitbreiding van perifere detailhandel niet gewenst op De Binderij. De vestiging van nieuwe perifere detailhandel, met uitzondering van detailhandel in ABC-goederen, is net als in het vorige bestemmingsplan niet toegestaan.

Kringloopwinkels zijn na afwijking toegestaan onder de voorwaarde dat het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer.

Horeca

In de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016 (bijlage 2 bij de GVW 2016) wordt als algemeen uitgangspunt gesteld dat horeca daar thuis hoort waar ook detailhandel primair hoort als ondersteuning van de centrumfuncties. Dus vanuit de optiek van de centra is meer horeca toestaan op de bedrijventerreinen eigenlijk geen wenselijke optie. In dit betemmingsplan is voor De Binderij daarom alleen ondergeschikte horeca mogelijk gemaakt. Naar aanleiding van concrete initiatieven kan, binnen randvoorwaarden, via een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan besloten worden horeca in de categorie 2 t/m 5 toe te staan op basis van de GVW.

Wonen

De bestaande bedrijfswoningen op De Binderij hebben een aanduiding 'bedrijfswoning' gekregen. Hier zijn alleen bedrijfswoningen toegestaan en geen 'burger'woningen. In de bedrijfswoning is de combinatie met de uitoefening van een aan huis verbonden beroep dan wel bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan. Er zijn geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan (zie voor de motivering hoofdstuk 5.6).

Zie voor meer informatie over de regeling betreffende aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis paragraaf 3.2.12.

Bebouwing

De bouwhoogte en het bebouwingspercentage zijn uit het vorige bestemmingsplan overgenomen.

In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming Gemengd - 1 opgenomen.

3.2.2 Gemengd - 2

De bestemming Gemengd-2 is van toepassing op kleinschalige bedrijfsunits verspreid gelegen over het plangebied.

Functionele mogelijkheden

Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan.

bedrijven (behorende tot ten hoogste categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging)
In deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Ook is bij het bedrijf behorende horeca en detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit toegestaan. Webwinkels (geen fysiek klantcontact, alleen verzending van goederen) die onder het begrip 'bedrijf' vallen zijn ook toegestaan.

detailhandel
Alle vormen van detailhandelsvestigingen zijn op grond van deze bestemming toegestaan, waaronder ook een internetwinkel. Die valt immers onder het begrip 'detailhandel'.

dienstverlening, inclusief ondergeschikte bijbehorende workshops
Onder de functie dienstverlening vallen bedrijfsfuncties waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Daarbij kan een balie aanwezig zijn, maar dat hoeft niet. Het gaat bijvoorbeeld om een belwinkel, accountantskantoor of reclamebureau.

kantoor
Binnen deze bestemming zijn kantoren, al dan niet in combinatie met de aan de kantoorfunctie ondergeschikte dienstverlening toegelaten. Binnen de kantoorbestemming zijn ook vergader- en congresfaciliteiten mogelijk.

maatschappelijke voorzieningen
Dit zijn in het plangebied met name scholen en kinderdagverblijven, maar ook andere maatschappelijke functies, zoals een gezondheidscentrum of religieuze instelling vallen hieronder. Nieuwe geluidsgevoelige objecten zijn uitsluitend toegestaan als wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.

wonen
Binnen deze gemengde bestemming is, op de locaties die de aanduiding 'wonen' hebben, ook wonen toegestaan. Het wonen mag in combinatie met de uitoefening van een aan huis verbonden beroep dan wel met bedrijfsactiviteiten aan huis. Zie daarvoor paragraaf 3.2.12.

Bebouwing
De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn conform de huidige en/of vergunde situatie.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet er op eigen terrein voorzien worden in voldoende mogelijkheden voor parkeren en laden en lossen conform de parkeernorm uit Lijst van parkeernormen bij de regels.

In artikel 4 zijn de planregels van de bestemming Gemengd - 2 opgenomen.

3.2.3 Gemengd - 3

Functionele mogelijkheden

Deze bestemming betreft de voormalige basisschool de Limmerick en tijdelijke vestiging van het Groenhorst College aan de Betje Wolffstraat 5, het wijkcentrum Het Boegbeeld en aangrenzende gebouwen en het buurtwinkelcentrum (Vomar). Al deze gebieden hadden in het bestemmingsplan 2J de bestemming Woondoeleinden II, waarbinnen een grote verscheidenheid aan gebruik was toegestaan. Deze gebruiksmogelijkheden zijn in dit bestemmingsplan overgenomen om zoveel mogelijk flexibilieit te bieden voor een eventuele herontwikkeling. Zo zijn er maatschappelijke voorzieningen (zoals een kinderdagverblijf), dienstverlening, een speelterrein, bedrijven tot maximaal milieucategorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging en wonen toegestaan. Detailhandel is alleen in het buurtwinkelcentrum toegestaan. In verband met de grote verkeersaantrekkende werking van een supermarkt, het frequente aantal te verwachten verkeersbewegingen als gevolg van korte bezoeken, het laden en lossen en de daarmee gepaard gaande gevolgen voor het woon- en leefklimaat, is een supermarkt alleen toegestaan waar dat is aangeduid op de verbeelding. Webwinkels (geen fysiek klantcontact, alleen verzending van goederen) zijn ook toegestaan (zie het begrip bedrijf). Ondergeschikte horeca, als onderdeel van één van de andere toegestane functies, is binnen deze bestemming overal mogelijk. Het wonen mag in combinatie met de uitoefening van een aan huis verbonden beroep dan wel met bedrijfsactiviteiten aan huis. Zie daarvoor paragraaf 3.2.12.

Met name voor de locatie Betje Wolffstraat 5 is de verwachting dat deze locatie in de toekomst zal worden getransformeerd naar een woongebied. Ontwikkelingen met ander gebruik worden echter ook niet uitgesloten.

Bebouwing

In beginsel zijn de maximale bouwhoogten overgenomen uit het bestemmingsplan 2J om zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden bij een eventuele herontwikkeling. Deze bouwhoogtes kunnen dus hoger zijn dan de bestaande situatie. Voor de locatie Betje Wolffstraat 5 is echter een lagere hoogte (namelijk maximaal10 m.) opgenomen voor de bestaande bebouwing dan op grond van het bestemmingsplan 2J mogelijk was (die was 15 m. voor getapelde bouw). De motivering hiervoor luidt als volgt : De bestaande bebouwing is gelegen in het verlengde van een hoekperceel. Een hoogte van 15 meter zou vanuit stedenbouwkundig oogpunt ten opzichte van deze hoeksituatie niet bezwaarlijk zijn. Aan de zijde Clare Lennartstraat is het wegprofiel in beginsel ook voldoende breed om een hoogte van 15 meter op te vangen. Echter, vanwege de schaduwwerking in de maanden september/oktober is het wenselijker om voor het bouwvlak zoals opgenomen in het bestemmingsplan (ter plaatse van het bestaande schoolgebouw) een maximale hoogte van 10 meter op te nemen. Op grotere afstand van de woningen, richting de busbaan, zou in verband met het groengebied aan de overzijde van de busbaan, een hogere hoogte (dan 15 m.) juist wenselijker zijn. Een dergelijke ontwikkeling is op dit moment echter nog niet aan de orde en daarom ook niet opgenomen in dit bestemmingsplan. De verwachting is echter dat het gebied in de toekomst getransformeerd zal worden tot een woongebied, waarbij rekening moet worden gehouden met een oplopende hoogte naarmate de afstand tot de bestaande woningen groter is.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet er voorzien worden in voldoende mogelijkheden voor parkeren en laden en lossen conform de parkeernorm uit Lijst van parkeernormen bij de regels.

In artikel 5 zijn de planregels van de bestemming Gemengd - 3 opgenomen.

3.2.4 Gemengd - 4

Deze bestemming betreft bestaande maatschappelijke voorzieningen, zoals een school, een creche en het gezondheidscentrum/woonzorgcentrum De Archipel, waar op grond van de bestemming in het 'Uitwerkingsplan Literatuurwijk West I' maatschappelijke voorzieningen en wonen waren toegestaan.

Functionele mogelijkheden

De gebruiksmogelijkheden uit het uitwerkingsplan zijn in dit bestemmingsplan overgenomen (wonen en maatschappelijke functies inclusief een speelterrrein). Het wonen mag in combinatie met de uitoefening van een aan huis verbonden beroep dan wel met bedrijfsactiviteiten aan huis. Zie daarvoor paragraaf 3.2.12. Het bestaande restaurant, De Ziel, is met de aanduiding 'horeca' op de verbeelding opgenomen en is daarmee positief bestemd. Voor het overige is ondergeschikte horeca toegestaan als onderdeel van een maatschappelijke functie.

Bebouwing

De maximale bouwhoogten zijn gebaseerd op de huidige en/of vergunde situatie. Bij uitbreidingen en gebruikswijzigingen moet er voorzien worden in voldoende mogelijkheden voor parkeren en laden en lossen conform de parkeernorm uit Lijst van parkeernormen bij de regels.

In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming Gemengd - 4 opgenomen.

3.2.5 Gemengd - 5

Deze bestemming betreft de percelen De Binderij 65 en 67. De hier gerealiseerde kantoorpanden kampen al langere tijd met leegstand. Voor beide panden zijn de afgelopen jaren verscheidene verzoeken ingediend om te mogen transformeren naar wonen of (nr. 65) een vorm van short stay .

De GVW biedt de mogelijkheid om mee te werken aan een transformatie naar wonen aan de randen van binnenstedelijke bedrijventerreinen. (zie hierover hoofdstuk 3.3 Werk in de stad en hoofdstuk 5.6 Bedrijven en milieuzonering)

Om vanuit het bestemmingsplan deze transformatiewens zoveel mogelijk te faciliteren, hebben beide percelen een gemengde bestemming gekregen waarbinnen wonen en short stay rechtsreeks mogelijk is.

Uit het geluidsonderzoek (zie hiervoor hoofdstuk 5.3) is gebleken dat de voorkeurswaarden voor zowel weg- als railverkeerslawaai worden overschreden, maar dat het mogelijk is hogere waarden te verlenen (zie het besluit hogere waarde d.d. 8-1-2018 in bijlage 3). De geluidsbelasting als gevolg van de Flevolijn en de Hollandsedreef levert een milieugezondheidskwaliteit op die wordt gekwalificeerd als matig tot zeer matig. Voor wonen op een bedrijventerrein wordt een lagere woonkwaliteit acceptabel geacht dan in reguliere woonwijken. Om hier toch een voldoende woonkwaliteit te garanderen wordt de eis gesteld dat elke woning dient te zijn voorzien van minimaal één geluidsluwe gevel en zo mogelijk van een geluidsluwe buitenruimte.

Naast wonen blijft ook het gebruik ten behoeve van kantoren, bedrijven en maatschappelijke en 'overige' voorzieningen mogelijk, net als op de rest van De Binderij, met dien verstande dat de maximale milieucategorie in beginsel is beperkt tot categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten VNG 2009. Voorwaarde voor alle gebruiksmogelijkheden is dat er voldoende parkeergelegenheid voor het gewenste gebruik wordt gerealiseerd.

Het wonen mag in combinatie met de uitoefening van een aan huis verbonden beroep dan wel met bedrijfsactiviteiten aan huis. Zie daarvoor paragraaf 3.2.12.

Bebouwing

De bouwhoogte en het bebouwingspercentage zijn uit het vorige bestemmingsplan overgenomen.

In artikel 7 zijn de planregels van de bestemming Gemengd - 5 opgenomen.

3.2.6 Groen

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Groen' is alleen toegewezen aan de structurele groengebieden in dit plan. Binnen deze bestemming zijn ten behoeve van de openbare inrichting meerdere bouwwerken toegestaan, zoals bruggen, sluizen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, maar ook verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden. Het is belangrijk dat gronden met een groenbestemming ook, indien nodig, voor waterberging gebruikt kunnen worden. Daarom is deze functie aan de bestemming toegevoegd. Verder is het mede op grond van de gemeentelijke Sportnota (zie bijlage 1 beleidskader, paragraaf 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur wenselijk dat bewoners dichtbij huis laagdrempelige sportmogelijkheden hebben. In de bestemmingsomschrijving is dan ook opgenomen dat het plaatsen van sport- en speelvoorzieningen (alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde) is toegestaan.

Nota Kleur aan Groen

In Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders en bijlage 3.4 Groene stad zijn de consequenties van de beleidsnota Kleur aan Groen voor dit bestemmingsplan beschreven. Omdat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven goed te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, is ervoor gekozen de bestemming 'Groen' niet op voorhand uit te breiden met mogelijke nieuwe functies. Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemming 'Groen' worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

Tuinvergrotingen

In artikel 8.5 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Groen' gewijzigd kan worden in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin'.

Bebouwing

Binnen de bestemming 'Groen' zijn alleen bouwwerken en bouwwerken toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouw zijnde. Ten behoeve van nutsvoorzieningen is een gebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 25m2 en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter. Met een afwijkingsbevoegdheid kan er een groter gebouw gerealiseerd worden.

Artikel 8.3 bevat een afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden een jongerenontmoetingsplaats (= JOP) te kunnen realiseren. Voorwaarde is bijvoorbeeld dat de afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) minimaal 50 m bedraagt.

In artikel 8 zijn de planregels van de bestemming Groen opgenomen.

3.2.7 Maatschappelijk

Deze bestemming betreft de oecumenisch basisschool De Omnibus aan de A. Roland Holstlaan 54, de openbare basisschool Letterland aan de A. Roland Holstlaan 58 en het pand aan de Jacob van Maerlantstraat 100 (kinderdagverblijf).

Functionele mogelijkheden

Binnen deze bestemming zijn alle soorten maatschappelijke voorzieningen, waaronder een speelterrein, toegestaan. Hiermee wordt zoveel mogelijk flexibiliteit geboden. Bij de maatschappelijke voorziening zijn ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte workshops en ondergeschikte horeca behorende tot de hoofdfunctie toegestaan. Overigens zijn in het plangebied wel meer maatschappelijke voorzieningen te vinden, maar die vallen onder één van de gemengde bestemmingen.

Bebouwing

Qua bouwmogelijkheden zijn een maximaal bebouwingspercentage of een bouwvlak en een maximale bouwhoogte of een bouwvlak opgenomen.

In artikel 9 zijn de planregels van de bestemming Maatschappelijk opgenomen.

3.2.8 Tuin

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Tuin' is gegeven aan voor- en/ of zijtuinen bij met name woningen, maar soms ook bij andere bestemmingen indien dit ruimtelijk wenselijk is. Deze gronden zijn bestemd voor een gebruik als tuin, die behoort bij het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.

Bebouwing

Het is niet de bedoeling dat de gronden worden volgebouwd met schuurtjes of andere bouwwerken. Daarom zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 1 meter hoog toegestaan. Ook zijn trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers en overstekken mogelijk. Voor deze bouwwerken gelden beperkingen qua omvang.

In artikel 10 staan alle regels voor het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming 'Tuin'.

3.2.9 Verkeer

Functionele mogelijkheden

Voor wegen die primair bedoeld zijn voor de afwikkeling van het (auto)verkeer is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, busbanen, fiets- en voetpaden en bermen toegestaan. Deze globale bestemming biedt flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van de verkeersgebieden. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan zoals (ondergrondse) parkeervoorzieningen, haltevoorzieningen, fietsenstallingen en geluidwerende voorzieningen. Verder zijn functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals groenvoorzieningen, kunstobjecten en water.

Bebouwing

In de bouwregels zijn mogelijkheden opgenomen voor het oprichten van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter een een oppervlakte van maximaal 25 m².

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erfafscheidingen, kunstobjecten en geluidwerende voorzieningen is een maximum maatvoering opgenomen.

Voor de realisatie van een groter nutsgebouw is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Nutsgebouwen mogen een maximum bouwhoogte van 5 meter en een maximum oppervlakte van 50 m² hebben.

 

In artikel 11 zijn de planregels van de bestemming Verkeer opgenomen.

3.2.10 Verkeer-Verblijfsgebied

Functionele mogelijkheden

Voor straten die naast een verkeersfunctie ook een verblijfsfunctie hebben, is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, fiets- en voetpaden en bermen toegestaan. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan zoals groenvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en fietsenstallingen. Verder zijn functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals straatmeubilair, voorzieningen voor (ondergrondse) afvalinzameling, geluidwerende voorzieningen, reclameobjecten en water.

Almere wil zoals beschreven in de Sportnota (Bijlage 1 Beleidskader bij paragraaf 3.6) laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis. Daartoe is in de bestemmingsomschrijving de mogelijkheid voor sport- en speelvoorzieningen (uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde) opgenomen.

In artikel 12.4 is verder een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gewijzigd kan worden in de bestemmingen 'Wonen - 1, Wonen - 2 of Tuin'.

Deze globale bestemming biedt flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van de verkeers- en verblijfsgebieden.

Bebouwing

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen geen gebouwen worden gebouwd, behalve ten behoeve van nutsvoorzieningen en via afwijking een jongerenontmoetingsplaats (JOP). Voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid moet aan een aantal voorwaarden zijn voldoen. De afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) moet bijvoorbeeld minimaal 50 m bedragen. Binnen de bestemming zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 3,5 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m². Overige bouwwerken zoals terras-, erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten, licht- en vlaggenmasten zijn ook toegestaan, maar zijn wel gebonden aan een maximum maatvoering.

In artikel 12 zijn de planregels van de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied opgenomen.

3.2.11 Water

In het plangebied ligt een aantal waterlopen die van ruimtelijk belang zijn, omdat ze deel uitmaken van het hoofdwatersysteem van Almere. Het betreft alle waterpartijen, grachten en sloten.

Zie voor de wettelijke verplichte watertoets hoofdstuk 5.9

Nota Kleur aan Groen

In Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders en bijlage 3.4 Groene stad zijn de consequenties van de beleidsnota Kleur aan Groen voor dit bestemmingsplan beschreven. Omdat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven goed te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, is ervoor gekozen de bestemming 'Water' niet op voorhand uit te breiden met mogelijke nieuwe functies. Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemming 'Groen' worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

In artikel 13 zijn de planregels van de bestemming Water opgenomen.

3.2.12 Wonen -1 en Wonen - 2

Algemeen

Literatuurwijk is een middelgrote wijk, overwegend gebouwd in de periode 1997 – 2003. Het belangrijkste gebruik in het plangebied is wonen, al dan niet in combinatie met beroep/bedrijf aan huis. Er zijn voorts enkele bijzondere woonvormen in Literatuurwijk zoals begeleid wonen van zorgaanbieder Kwintes.

In totaal bestaat Literatuurwijk uit circa 3.400 woningen. Het grootste deel van de woningen in de wijk is grondgebonden (86%). De rest van de woningvoorraad bestaat uit appartementen. Het eigen woningbezit in de wijk is hoog, ruim 75%. Gemiddeld is dit in de stad circa 67%. Slechts een op de vijf woningen is een corporatiewoning. De gemiddelde verkoopprijs van een verkochte woning in Literatuurwijk ligt in 2015 iets boven de €220.000. In Almere totaal ligt deze gemiddeld €30.000 lager.

In Literatuurwijk wonen bijna 10.000 inwoners (Sociale Atlas 2013). De leeftijdsopbouw van de wijk ligt ongeveer rond het Almeerse gemiddelde. Circa tweederde van de wijk is jonger dan 45 jaar. Daarnaast valt het grote aandeel gezinnen met kind(eren) op (48%, tegenover 36% in Almere). Er wonen daarentegen relatief weinig alleenstaanden) (25% tegenover 32% stad breed ).

Met een aandeel van 4% langdurige minima huishoudens scoort Literatuurwijk beter dan Almere gemiddeld (6%, Sociale Atlas 2013). Het gemiddeld inkomen per huishoudens ligt iets boven het Almeers gemiddelde.

Naast de (binnen de woonbestemming opgenomen) mogelijkheid voor bedrijf aan huis zijn er in de wijk ook kleinschalige (zelfstandige) bedrijfsruimten (zie de bestemming Gemengd - 1) gevestigd.

Functionele mogelijkheden

De gronden met de bestemming Wonen - 1 en Wonen - 2 zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen (vrije beroepen) en bedrijfsmatige activiteiten aan huis (zie hierna). Ook de bij woningen behorende erven, toegangspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen e.d. zijn toegestaan op deze bestemming.

Beide regelingen bevatten een wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van woon-zorgcombinaties. De voorwaarden betreffen o.a. de minimale onderlinge afstand en de hoeveelheid s.

De bestemming Wonen - 1 bevat de regeling voor rijenwoningen, geschakelde woningen en appartementengebouwen. De bestemming Wonen - 2 bevat een regeling voor de vrijstaande woningen.

Werken binnen de bestemming wonen

De maatschappij wijzigt continu, waaronder ook de manier van werken. Was het vroeger gebruikelijker om naar een kantoor of bedrijf te gaan om te gaan werken (scheiding van functies), is er naar de huidige maatschappelijke inzichten meer behoefte aan flexibiliteit en thuiswerken (functiemenging). Redenen hiervoor zijn de betere communicatiemiddelen (mobiel, internet), fileproblemen, meer tweeverdieners en de meer flexibele combinatie van werken en zorg voor het gezin. Almere wil hierin meegaan en ruimte bieden aan het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. De ambitie is om Almere te ontwikkelen tot een aantrekkelijke, vitale stad met voldoende werkgelegenheid voor alle inwoners, met krachtige economische activiteiten en ontwikkelingsruimte voor nieuwe initiatieven. Bedrijvigheid aan huis levert ook een bijdrage aan de leefbaarheid in een woonomgeving. Doel is ruimte te bieden aan diverse typen werkmilieus en voldoende flexibiliteit te geven. Daarom worden in Almere beroepen en bedrijven aan huis over het algemeen onder bepaalde voorwaarden als passend binnen de woonfunctie beschouwd.

Beroepen en bedrijven aan huis kunnen in twee categorieën worden onderverdeeld.

Vrije beroepen

Volgens vaste jurisprudentie is het uitoefenen van vrije beroepen in een woning in overeenstemming met de bestemming "Wonen”. Dit is dus bij recht toegestaan; een afwijkingsprocedure is niet nodig. Reden is dat het uitoefenen van een vrij beroep in een woning niet ongebruikelijk is en dat daardoor aan het woonkarakter geen afbreuk wordt gedaan zolang de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt, dat wil zeggen dat de woning voor minimaal 2/3 deel voor wonen wordt gebruikt en dus het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 1/3. Het gaat om de traditionele beroepspraktijken aan huis: dienstverlening, geleverd door professionals met een academische of vergelijkbare hogere beroepsopleiding, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een dierenarts, makelaar, accountant of psycholoog. De in de bestemming "Wonen" opgenomen bouwmogelijkheden zijn ook van toepassing bij het bouwen ten behoeve van een vrij beroep.

Aan-huis-verbonden-beroep en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn niet gelijk te stellen met vrije beroepen. Echter gelet op de inleiding hierboven zijn die tot een bepaalde omvang ook bij recht toegestaan binnen de woonbestemming. Bepalend is in hoeverre een beroep of bedrijf aan huis nog te rijmen is met de woonfunctie. Daarbij is de ruimtelijke uitstraling van dat gebruik van belang gelet op de aard, omvang en intensiteit van dat gebruik. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen dat bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis de woonfunctie primair moet blijven en de ruimtelijke uitstraling van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in overeenstemming dient te zijn met die woonfunctie. Verder is in de planregels opgenomen dat de omvang van het beroep of bedrijf is beperkt tot maximaal 33% van het oppervlak van de woning (net als bij een vrij beroep), moet er zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dient het beroep of bedrijf door de bewoner van die woning te worden uitgeoefend. Bepaalde vormen van beroep of bedrijf die niet passend zijn binnen de woonbestemming zijn expliciet uitgesloten in de planregels: horeca, catering, seksinrichtingen en munitie- of vuurwerkopslag. Onder deze concrete voorwaarden is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis ruimtelijk aanvaardbaar en passend binnen de woonbestemming. Deze voorwaarden waarborgen namelijk het kleinschalig houden van deze activiteiten (ondergeschikt aan de woonfunctie en geen overlast voor de omgeving), zodat deze verenigbaar zijn in een woonmilieu.

Met een omgevingsvergunning afwijking bestemmingsplan kan binnenplans meegewerkt worden aan een verruiming van het oppervlak voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis tot maximaal 50%, mits dit niet leidt tot afbreuk van het woonkarakter en er geen nadelige invloed is op de normale afwikkeling van het verkeer. Ook kan met deze afwijking toestemming worden gegeven voor de vestiging van een bed & breakfast in een woning onder de extra voorwaarde dat het gaat om maximaal 5 gasten tegelijk.

In de onderstaande niet limitatieve lijst is een aantal voorbeelden van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis opgesomd, waaraan kan worden gedacht:

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Internetbedrijven / e-commerce   Max 25 m2 w.v.o. verkoop aan huis c.q. afhaalpunt  
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. De woning moet wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen. In beginsel zijn ten hoogste 5 gasten tegelijk mogelijk om nog ondergeschikt aan de woonfunctie te zijn.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m2 w.v.o.  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Specifieke gebruiksregels van de planregels.

De bouw- en gebruiksmogelijkheden voor woningen zijn ook van toepassing op aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis.

Detailhandel in de woning

In paragraaf Werk in de stad wordt ingegaan op de Detailhandelsvisie 2014. Op grond van dit beleid is detailhandel in een woning onder voorwaarden toegestaan. De voorwaarden die in de Detailhandelsvisie 2014 worden genoemd, zijn:

  • De winkelruimte is zeer kleinschalig in omvang: maximaal 25 m2 wvo.
  • De winkelruimte voldoet aan de normen van wet- en regelgeving, zoals op het gebied van (brand)veiligheid, bouw, reclame-uitingen en milieu (milieucategorie 1).
  • Het bedrijf staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Detailhandelsbedrijven in levensmiddelen zijn tevens verplicht zich te registreren bij de Voedsel en Waren Autoriteit.
  • De aanvrager toont aan dat de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de te vestigen winkel.
  • Het karakter van een woonstraat in een woonwijk moet na de vestiging van de detailhandel behouden blijven.
  • Er zijn voldoende parkeerfaciliteiten.
  • De activiteit wordt door de bewoner zelf uitgeoefend.
  • Horeca wordt niet toegestaan.

Deze voorwaarden zijn verwerkt in de regeling voor bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel aan huis in de Specifieke gebruiksregels van de bestemming Wonen - 1 en Wonen - 2.

Tuinvergrotingen

In het plangebied hebben de afgelopen jaren enkele wijzigingen plaatsgevonden in de grenzen tussen openbare ruimte en particulier terrein bij woningen. Verschillende stukjes openbaar groen zijn door verkoop overgedragen aan bewoners, ter vergroting van hun tuin.

Gronden die zijn verkocht, krijgen in dit bestemmingsplan een bestemming Wonen - 1, 'Wonen - 2', of 'Tuin'. Gronden waarvoor een bruikleenovereenkomst geldt, maar die in principe ook verkocht kunnen worden, krijgen eveneens een bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin'.

Gronden die in bruikleen zijn gegeven omdat ze vanwege de aanwezigheid van kabels of leidingen niet kunnen worden verkocht, krijgen een bestemming 'Groen' of 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Om de aanwezige kabels en leidingen te beschermen, mogen deze gronden niet worden bebouwd met bijvoorbeeld schuurtjes. Als de bewoner die gronden in bruikleen heeft, verhuist, wordt met een volgende bewoner in principe geen nieuwe overeenkomst gesloten.

Bebouwingsmogelijkheden Wonen - 1

Verruiming van de bouwmogelijkheden
De woonbestemming is ruimer bestemd dan in het vorige bestemmingsplan. Daar waar in het vorige bestemmingplan goot- en bouwhoogten gedetailleerd geregeld waren, is in het nieuwe bestemmingplan niet meer met goothoogten gewerkt . Van iedere woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen.

Bebouwing in voortuinen
In de voortuinen is de grens van het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe strak om de aanwezige bebouwing, inclusief aangebouwde uitbouwen getrokken, waardoor er geen uitbreiding aan de voorzijde mogelijk is. Een uitzondering hierop zijn situaties waarbij een deel van de woningen al een uitbouw heeft en een deel niet. In dat geval is de grens van het bouwvlak zo getrokken dat de woningen die nog geen uitbouw hebben, deze ook kunnen realiseren.

Bebouwingsmogelijkheden aan de achterzijde van woningen
Bij het bepalen van het bouwvlak van het hoofdgebouw is aan de achterzijde van de hoofdgebouwen in principe een rechte lijn getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw. Later gebouwde uitbouwen vallen daardoor onder de bijgebouwenregeling. Dit is om iedereen gelijke bouwrechten te geven.

Als de achtergevel van het hoofdgebouw geen rechte lijn is (dus zonder eventuele uitbouwen) is het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe wel recht getekend, waardoor er dus uitbreidingsruimte in het bouwvlak ontstaat. Waar dit tot hinder van de buren zou kunnen leiden (schaduw of verminderde lichttoetreding) is de oorspronkelijke achtergevel gevolgd.

Voor de bijgebouwenregeling is aangesloten bij de regeling uit de Nota Kleine Bouw 2008.

Deze regeling is van toepassing op aan- en bijgebouwen zoals schuurtjes en garages. Om te voorkomen dat het erf wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (60 m²) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken.

Qua maatvoering en positionering moeten bijbehorende bouwwerken ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 meter. Vrijstaande bijgebouwen hebben een goothoogte van maximaal 3 meter. Boven op de aanbouwen mag een dakterras worden gebouwd.

Bebouwingsmogelijkheden aan de zijkant van woningen
Aan de zijkant van woningen is in principe uitbreidingsgelegenheid geboden tot op de grens van het bouwperceel. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is hier dus doorgetrokken tot de zijdelingse perceelsgrens. Uitbreidingsgelegenheid is niet geboden als dit leidt tot verminderd zicht in bochten voor langsrijdend verkeer of als omwonenden hier last van hebben doordat de zijgevel van de woning dan dichter bij hun perceel komt te liggen.

Kleine windmolens
Kleine windmolens mogen via een afwijkingsbevoegdheid op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan op voorwaarde dat de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw met maximaal 3 m wordt overschreden en de rotordiameter maximaal 2 m bedraagt.

In artikel 14 zijn de planregels van de bestemming Wonen -1 opgenomen.

Bebouwing Wonen - 2

Deze bestemming bevat een regeling voor de vrijstaande woningen. Hierbij wordt geen bouwvlak aangegeven, zoals bij 'Wonen - 1' het geval is. Conform het beleid uit de nota Kleine Bouw is een bebouwingspercentage van 50% toegestaan en zijn de regels rond bijbehorende bouwwerken iets anders. De voortuinen van de vrijstaande woningen hebben de bestemming Tuin gekregen.

Ook hier geldt dat is afgestapt van de regeling van goothoogtes. Van iedere woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen.

Kleine windmolens
Kleine windmolens mogen via een afwijkingsbevoegdheid op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan op voorwaarde dat de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw met maximaal 3 m wordt overschreden en de rotordiameter maximaal 2 m bedraagt.

In artikel 15 zijn de planregels van de bestemming Wonen - 2 opgenomen.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:

3.3.1 Leiding - Leidingstrook

Door het groengebied langs de Hogering loopt een leidingstrook. De zich hier bevindende leidingen worden met dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' beschermd. De belemmeringenstrook voor de gasleiding die op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen in het bestemmingsplan dient te worden opgenomen is niet zelfstandig terug te vinden. De bestemming Leiding - Leidingstrook heeft de breedte gekregen die nodig is om alle aanwezige leidingen te beschermen. De belemmeringenstrook van de gasleiding valt hierbinnen. Voorts zijn alleen bouwwerken ten behoeve van de dubbelbestemming rechtstreeks toegestaan, zoals bijvoorbeeld drukregelstations. Met een afwijking en nadat de leidingbeheerder om advies is gevraagd, zijn ook bouwwerken ten behoeve van de hoofdbestemmingen mogelijk. De aanleg van werken en werkzaamheden zijn omgevingsvergunningplichtig.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen verbiedt het om kwetsbare objecten toe te laten binnen de belemmeringenstrook die in het kader van dat besluit in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Daarom is uitdrukkelijk in artikel 16.3 opgenomen dat kwetsbare objecten binnen deze dubbelbestemming niet zijn toegelaten.

In artikel 16 zijn de planregels van de bestemming Leiding - Leidingstrook opgenomen.

3.3.2 Waarde-Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming voor bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt.

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van 'Waarde - Archeologie 1'. Aan deze bestemming is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 5'.

In artikel 17 zijn de planregels van de bestemming 'Waarde-Archeologie 1' opgenomen. In Bijlage 6 zijn de regels opgenomen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 5'

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 18 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 19.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 19.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Afwijkingsregels

In artikel 21 zijn vier afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
  • het bouwen van windmolens op of aan hoofdgebouwen.

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

De kleinschalige windmolens zijn te beschouwen als 'overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen'.

Voor het toestaan van dergelijke windmolens moet worden voldaan aan de volgende randvoorwaarden:

  • de windmolens mogen op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd:
  • de maximum bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden;
  • de rotordiameter van de windmolens mag maximaal 2 meter bedragen.

Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in de onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0004.png"

HAT VAT

Wijzigingsregels

In artikel 22 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgmeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen

In artikel 23 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 24 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 25 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In Bijlage 1 Beleidskader worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in tabel 4.1 opgenomen.

 

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam - Almere - Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw)   Dit bestemmingsplan betreft bestaand stedelijk gebied waar al bebouwingsmogelijkheden zijn opgenomen.  
  Ladder voor duurzame verstedelijking    
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (20212)  
Radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines.
Kleinschalige windmolens op gebouwen onder voorwaarden toestaan.  
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)   Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem.   Bestaande waterpartijen zijn bestemd voor water en waterberging. Binnen de bestemming Groen is eveneens water/waterberging mogelijk  
     
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Stedelijk gebied: evenwichtige ontwikkeling met ruimte voor wonen, bedrijven en voorzieningen. Bijzondere archeologische, gebieden verdienen bescherming.   Het bestemmingsplan bestemt de bestaande woningen en voorzieningen zo flexibel mogelijk. In het plan worden verder de bestaande waarden op gebied van archeologie beschermd.  
Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)      
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)   Locatiebeleid   Het bestemmingsplan biedt ruimte voor werken, kantoren en voorzieningen. Deze voorzieningen zijn al mogelijk op basis van de voorgaande plannen.  
RO Visie Werklocaties 2015 (2015)     Het bestemmingsplan biedt ruimte voor werken, kantoren en voorzieningen. Deze voorzieningen zijn al mogelijk op basis van de voorgaande plannen.  
Beleidsregel Windmolens 2008 (2008)   Opschalen en saneren van windmolens   Geen ruimte bieden aan nieuwe windmolenopstellingen.
Wel ruimte bieden aan kleine windmolens op gebouwen. De landschappelijke effecten zijn beperkt tot stedelijk niveau: zichtbaarheid is nauwelijks. Bovendien moeten voor deze molens vergunningen worden aangevraagd, waardoor toetsing aan veiligheidseisen, Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer zal plaatsvinden.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Archeologisch aandachtsgebied    
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2025 (2016)   Bevat lange termijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebieds-partners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.   Voor het plan is een watertoets gedaan.  
Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht Eindbalans 2015-2030 (2009)   Tekort aan ruimte voor woningen   Ruimte bieden aan de opgave om 15.000 woningen te bouwen.  
     
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Almere Principles (2009)   Zeven stelregels voor een duurzame stadsontwikkeling:
1. Koester diversiteit
2. Verbind plaats en context
3. Combineer stad en natuur
4. Anticipeer op verandering
5. Blijf innoveren
6. Ontwerp gezonde systemen
7. Mensen maken de stad  
 
Omgevingsvisie Almere (2017)   Bevat de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen van Almere   Het betreft een actualisatieplan in bestaand stedelijk gebied; het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Almere.  
Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)   Ontwerpen van gezonde systemen voor een duurzame ontwikkeling van de stad.    
Energie Werkt! (2015)   In 2022 is Almere energieneutraal (minder CO2 uitstoot). Dit leidt ook tot nieuwe economie: nieuwe technieken en innovatie. Primair gaat transitie door stimuleren van zonne-energie, duurzame warmteopwekking, koude-/ warmteopslag, nieuwe technieken en minder met windenergie   Kleine windmolens op een hoofdgebouw of aan de gevel toestaan. De landschappelijke effecten zijn beperkt tot stedelijk niveau: zichtbaarheid is nauwelijks. Bovendien moeten voor deze molens vergunningen worden aangevraagd, waardoor toetsing aan veiligheidseisen, Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer zal plaatsvinden.  
Woonvisie Almere 2.0 (2009)   Beleid ten aanzien van wonen   Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad en heeft geen ontwikkeltaak. De geformuleerde ambities kunnen in principe in de bestaande bestemmingen en binnen de planregels worden gerealiseerd.  
Welstandsnota Almere 2014 (2015)   Welstandstoezicht voor:
- het groenblauwe raamwerk
- de hoofdstructuur
- de centrumgebieden
- bijzondere gebieden
- reclame.  
Het plangebied is welstandsvrij met uitzondering van de hoofdinfrastructuur en grote gebouwen langs deze hoofdinfrastructuur.  
Beleidsnota kleine bouw 2008 (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Toetsingskader uit de nota overnemen voor de functie wonen.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)   Plaatsing van masten is niet mogelijk in woonwijken    
Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)   Uitgeven van gronden waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten.   In het plangebied heeft geen projectmatige aanpak van tuinvergrotingen plaatsgevonden. Verkochte gronden hebben wel de bestemming Wonen - 1, Wonen - 2 of 'Tuin' gekregen. Bij nieuwe tuinvergrotingen kan de bestemming van de gronden worden gewijzigd door toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)   Ligplaatsen voor woonschepen en
vaste ligplaatsen .
In het plangebied zijn afmeeroevers aangewezen.  
Binnen de bestemming 'Water' de mogelijkheid opnemen voor aanleggelegenheid, maar niet voor woonschepen.  
Prostitutiebeleid Almere (2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen   Opnemen van een verbodsbepaling voor seksinrichtingen.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)   Vestigingsbeleid coffeeshops   Opnemen van een verbodsbepaling voor coffeeshops.  
Bereikbaarheid en mobiliteit  
Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)   Gemeentelijk beleid over verkeer en vervoer; inpassing van infrastructuur in het stedelijk gebied; openbaar vervoer; verkeersveilige schoolomgeving; parkeren; parkeernormen (zie bijlage 1 Beleidskader); reservering voor IJmeerverbinding.   Het bestaande verkeerssysteem voldoet aan de uitgangspunten van deze nota.
Vooralsnog is een reservering voor de IJmeerverbinding niet nodig.
Parkeernormen in bestemmingsplan opnemen.  
Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001)   Beleid om verkeersdrukte rond scholen via maatregelen veilig in te passen in stedenbouwkundige plannen en woonwijken.   Voor de bestaande scholen is rekening gehouden met deze nota.  
Werk in de stad  
Gemeentelijke visie Werklocaties in Almere (incl. Horecavisie) (2016)   Gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en voldoende werkgelegenheid bieden.

Het beleid beschrijft het gebruik wat op binnenstedelijke bedrijventerreinen wordt voorgestaan.

Daarnaast bevat dit beleid een aantal verruimingen voor gebruiksmogelijkheden op binnenstedelijke bedrijventerreinen en in woonwijken waarvan het niet de bedoeling is om zonder concrete initiatieven al de mogelijkheid voor dat gebruik in het bestemmingsplan op te nemen. Dit betreft:
- de mogelijkheid om aan de rand eventueel burgerwoningen toe te staan.
- de mogelijkheid voor horeca anders dan ondergeschikt. Uitgangspunt is om horeca te concentreren in centrummilieus, wijkcentra, het Floriadegebied en de Kustzone Poort/ Strand Duin en daar te mengen met andere activiteiten. In andere milieus is horeca alleen toegestaan mits het inpasbaar is op basis van regelgeving en een goede ruimtelijke ordening. Concrete initiatieven zullen aan de hand van het beleid worden beoordeeld.  
Op het binnenstedelijke bedrijven- terrein indien mogelijk de volgende functies toestaan:
- bedrijvigheid t/m milieucategorie C;
- zelfstandige kantoren tot een oppervlak van maximaal 1500 m² bvo per vestiging en met een maximum van 25% van het bebouwd gebied van het binnenstedelijk bedrijventerrein;
- kantoorhoudendheid van bedrijven is maximaal 50% b.v.o;
- maatschappelijke voorzieningen, mits passend naar aard en schaal en niet geluidgevoelig;
- overige voorzieningen; hieronder wordt verstaan voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie (muziek-, ballet-, dans- en sportscholen, ateliers e.d.) t/m milieucategorie C;
- ABC branches van Perifere detailhandel (PDV);
- Webwinkels en afhaalpunten;
- Kringloopwinkels toestaan;
- horeca in de categorie 1 (ondergeschikt);

Voor De Binderij 65 en 67 zijn er initiatieven voor een transformatie naar wonen. Deze mogelijkheid in het bestemmingsplan opnemen indien wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening;
 
Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)     In de Literatuurwijk is een buurtwinkelcentrum gevestigd. Hier is detailhandel toegestaan, waarvan een supermarkt met een max van 1500m2
In de woonwijk: winkel aan huis max. 25 m2 wvo onder voorwaarden; detailhandel in bedrijfsruimten toegestaan.

Op binnenstedelijke bedrijfsterreinen: ondergeschikte detailhandel, webwinkels en afhaalpunten, geen internetwinkel, kringloopwinkel , ABC-branches van perifere detailhandel.

Niet toestaan: doelgerichte detailhandel (pdv).  
Afhaalpunten (2014)   Afhaalpunten toestaan op alle bedrijventerreinen met uitzondering van De Vaart en Buitenvaart. Afhaalpunten ook mogelijk in wijk- en buurtwinkelcentra.   Op het binnenstedelijk bedrijventerrein afhaalpunten toestaan.
Afhaalpunten toestaan in buurwinkelcentrum Wim Kanplein  
Kringloopwinkels (2014)     Op het binnenstedelijk bedrijventerrein is een kringloopwinkel mogelijk. Waar detailhandel is toegestaan, is tevens een kringloopwinkel toegestaan.  
Werken in de wijk (2005)   Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis
mogen onder voorwaarden maximaal 50% van het woonoppervlak in beslag nemen.
Kleinschalige bedrijfsruimten in woonwijken opnemen bedoeld voor verschillende kleinschalige activiteiten en bedrijvigheid.  
Opnemen in woonbestemming aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, incl. criteria uit de nota Werken in de wijk en de nota Kleine Bouw in
woonbestemming.
In de wijk zijn op verschillende locaties kleinschalige bedrijfsruimten gerealiseerd met een bestemming gemengde doeleinden.  
Groene stad  
Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)   De gemeente en het waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.
 
In overleg met het Waterschap een watertoets uitvoeren.
 
Kleur aan groen (2014)     In Literatuurwijk is het water een identiteitsdragende waterverbinding. Bestemmingen 'Groen' en 'Water' maken nieuwe initiatieven niet rechtstreeks mogelijk. Initiatieven worden eerst getoetst aan de nota Kleur en Groen. Medewerking vindt plaats door (partiële) herziening van het plan of een buitenplanse afwijkingsprocedure.  
Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 (2003)   Wandelinfrastructuur en samenhangende voorzieningen.    
Veiligheid  
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist
veiligheid in ruimtelijke planvormingsprocessen) (2003)  
Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied   Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden, bedrijventerreinen, uitgaangsgebieden, verkeersveiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid.  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop is niet mogelijk in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven   Op een aantal plaatsen is binnen het plangebied de opslag en verkoop van vuurwerk toegestaan.  
Sociale structuur, onderwijs en cultuur  
Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017)   Sport en bewegen is een gezonde en leuke vrijetijdsbesteding, maar draagt bij aan de identiteit van de stad en de maatschappelijke opgaven. Doelen: sportclubs versterken, sportgebouwen toegankelijker maken, ontwikkeling van talent centraal stellen en extra aandacht voor focussporten.   Opnemen binnen de bestemmingen 'Groen', ' Verkeer - Verblijfsgebied' van de mogelijkheid voor sport- en spelvoorzieningen.  
Inrichting schoolpleinen (1999)   Schoolpleinen dienen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school te zijn.   Het begrip speelterrein wordt expliciet toegevoegd aan de bestemmings-omschrijving van de bestemming Maatschappelijk, Gemengd - 3 en Gemengd - 4.  
Nota Archeologische Monumentenzorg (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Onderzoeksplicht opnemen bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' t/m 'Waarde - Archeologie 4 en voor ''Waarde - Archeologie 6'.  
Archeologieverordening (2016)   Archeologisch waardevolle terreinen op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd   Opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' t/m 'Waarde - Archeologie 6'.  

Tabel 4.1 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer).

De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben staan genoemd in het Besluit milieueffectrapportage in de bijlagen. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije mer-beoordeling, een mer-beoordeling of een mer-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Voor de volgende gevallen geldt bijvoorbeeld een mer-beoordelingsplicht:

  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een jachthaven met 250.000 bezoekers 100 ligplaatsen , een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied (D 10);
  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer (D 11.2).

In dit bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die worden genoemd in bijlagen C of D van het Besluit mer. Ook ligt het gebied niet in de buurt van een Natura-2000-gebied. Voor Flevoland zijn dit de Lepelaarsplassen, de Oostvaarderplassen, het IJmeer/Markermeer en het Eemmeer/Gooimeer. Een milieueffectrapportage of een mer-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

5.2 Verkeer

Parkeren

Literatuurwijk is voornamelijk een woonwijk met aan de randen en paar kleinschalige bedrijventerreintjes te weten de Uitgeverij (buiten het plangebied voor dit bestemmingsplan) en de Binderij. De parkeervoorzieningen zijn hierop aangepast. Bij de ontwikkeling van de wijk is een gemiddelde parkeernorm van 1.5 pp/woning gehanteerd. Centraal in de wijk, aan de Prozastraat, ligt de wijksupermarkt. Hiervan is bekend dat op piekmomenten het parkeren soms krap is. De woningen langs het aangrenzende bedrijventerrein de Gooisekant bestaan grotendeels uit vrijstaande kavels. Voor dit deelgebied geldt dat circa 0,75 pp per woning als de parkeernorm voor het openbare gebied is gehanteerd.

Voor het bedrijventerrein de Binderij geldt de norm dat het parkeren op eigen kavel wordt opgelost. Hier bevinden zich dan ook geen parkeerplaatsen in het openbaar gebied.

Snelverkeer

Ontsluiting

De wijk is alzijdig goed ontsloten door een set hoofdwegen. Aan de westzijde beschikt de wijk over 2 aansluitingen op de Hogering. Via de Herman Gorterweg en de Annie MG Schmidtweg kan men hierdoor de wijk in westelijke richting verlaten. Aan de Noordzijde heeft het gebied met twee uitgangen via de Multatuliweg en de Couperusweg een goede ontsluiting via de Hollandsedreef naar het centrum. Aan de oostzijde is het ook nog mogelijk via de Dick Laanweg en Elschotweg op de Havendreef te komen om vervolgens gemakkelijk naar het centrum en naar de A6 te kunnen rijden.

Binnen de wijk is het gebied opgedeeld in sectoren waardoor het haast onmogelijk is met de auto de wijk te doorkruisen. Van sluipverkeer is in de wijk dan ook nauwelijks sprake.

Snelheid

Binnen de wijk geldt net als in de rest van Almere een snelheidsregiem van 30/u. De wijk is bij haar realisatie sober maar doelmatig hierop ingericht.

Langzaam verkeer

Fietser

Zoals de rest van Almere beschikt ook de Literatuurwijk over een fijnmazig fietsnetwerk. Gekoppeld aan de spoorzone loopt er het Spoorbaanpad dat heel Almere doorkruist als onderdeel van het netwerk doorstroomassen. Verder loopt langs de gracht een 2e doorstroom as naar de Muziekwijk en naar het stadshart. Deze route loopt, net als de overige routes, deels over vrij liggende fietspaden en deels over woonstraten. De bestrating is hierbij van asfalt. Rood asfalt is alleen incidenteel op kruispunten toegepast. Doordat het gebied vooral een woonwijk is, zijn er nauwelijks openbare fietsstalgelegenheden. Alleen bij de basisscholen, de bushalten en bij de supermarkt kun je openbare fietsklemmen vinden.

Voetganger

Voor de voetgangers liggen langs de meeste straten aan twee zijden een trottoir. Door de centrale groene as in de wijk lopen een aantal schelpenpaden.

De Binderij

Bestaande situatie

Almere kent een specifieke verkeersstructuur waarbij de verschillende stadsdelen en wijken worden ontsloten via dreven. Daar geldt een maximum snelheid van 50 km/uur en is het langzame verkeer gescheiden van het autoverkeer. In woonwijken en op bedrijventerreinen wordt een regime van 30 km/uur gehanteerd waarbij fiets- en autoverkeer gemengd gebruik maakt van de weg. De Binderij is een kleinschalig bedrijventerrein dat grenst aan een woonwijk waar ook een 30km/uur regime geldt.

De hoeveelheid verkeer dat op De Binderij is geteld komt op maximaal 1000 motorvoertuigen per etmaal. Dat betekent nog geen 100 motorvoertuigen in het drukste uur. Een rustige woonstraat in Almere kent een etmaalintensiteit van ongeveer 500-1000 mvt/etmaal. Een drukke woonstraat ongeveer 2000-2500 mtv/etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0005.png"

Parkeren

Voor bedrijventerreinen geldt dat parkeren en laden en lossen op eigen terrein moet worden opgelost. Voor het merendeel van de bedrijven gaat dit goed, maar voor aan aantal bedrijven is echter rondom deze bedrijven een parkeerdruk in de openbare ruimte. Doordat langs de straatkant wordt geparkeerd zijn niet alle inritten naar de verschillende percelen even goed bereikbaar. Het instellen van een parkeerverbod en toevoegen van parkeervoorzieningen in de openbare ruimte kan hiervoor een oplossing zijn.

Langzaam verkeer

De Binderij wordt aan twee zijden omsloten door een vrijliggend fietspad wat deel uitmaakt van het fijnmazige fietsnetwerk van Almere. Op De Binderij zelf zijn geen aparte voorzieningen voor de fiets. De fiets maakt daar gewoon gebruik van de rijweg.

Onlangs is een calamiteiten doorsteek voor nood- en hulpdiensten gemaakt richting het spoor waardoor fietsers een rechtstreekse verbinding vanaf De Binderij hebben naar het Spoorbaanpad.

Voor voetgangers is eenzijdig langs de hele Binderij een trottoir aanwezig.

Transformatie De Binderij 65 en 67

Op dit moment zijn de plannen voor transformatie van De Binderij 65 en 67 als volgt:

De Binderij 65: 54 tot 60 zelfstandige, gemeubileerde, studio's (huur). Doelgroep: expats en bijv. mensen die in scheiding liggen en voor een paar maanden woonruimte nodig hebben.

De Binderij 67: ca. 20 koop appartementen van ca. 60 tot 100 m2.

Parkeren

Voor elk nieuw gebruik geldt de eis (zoals opgenomen in het bestemmingsplan) dat wordt voldaan aan de geldende parkeernormen. Dit betekent dat er op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. De parkeernormen worden in het bestemmingsplan opgenomen en zijn gebaseerd op de meest recent gepubliceerde kentallen van de CROW. Voor woningen worden de volgende parkeernormen gehanteerd:

Koopwoning (grondgebonden):
Vrijstaand
Twee-onder-een-kap
Tussen/hoek  

2,1 parkeerplaatsen per woning
2,0 parkeerplaatsen per woning
1,8 parkeerplaatsen per woning  
Huurwoning (grondgebonden):
Vrije sector
Sociaal  

1,8 parkeerplaatsen per woning
1,5 parkeerplaatsen per woning  
Appartement
< 60m2 gbo
61-90m2 gbo
91-120m2 gbo
> 120m2 gbo  

1,0 parkeerplaats per woning
1,5 parkeerplaatsen per woning
1,7 parkeerplaatsen per woning
1,9 parkeerplaatsen per woning  
Studentenwoning   0,3 parkeerplaats per kamer  
Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)   0,7 parkeerplaats per kamer  
Aanleunwoning, serviceflat (zelfstandige woning met beperkte voorziening)   1,1 parkeerplaatsen per woning  

Bij de huidige plannen betekent dit dat er bij de Binderij 65, 38 tot 42 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd en bij De Binderij 67, 30 parkeerplaatsen.

De Binderij 67 heeft reeds voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein. Het aantal bestaande parkeervoorzieningen voor De Binderij 65 is niet afdoende om aan de parkeervraag te voldoen. Om toch te voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen bestaat de mogelijkheid om het naast gelegen stuk grond hiervoor aan te kopen en daarop de benodigde parkeerplaatsen te realiseren.

Voor beide percelen is dus een invulling met wonen realiseerbaar die aan de parkeernorm voldoet. Vanuit het oogpunt van parkeren is er geen bezwaar tegen het mogelijk maken van wonen op deze twee percelen in het bestemmingsplan.

Ontsluiting

De auto-ontsluiting van de panden De Binderij 65 en 67 vindt plaats via de bestaande in- en uitritten aan De Binderij.

De hoeveelheid verkeer dat wordt gegenereerd door de transformatie is zeer beperkt en ligt tussen 150 en 180 motorvoertuigen per etmaal. Dat betekent dat in een spitsuur minder dan 15 motorvoertuigen zich van en naar De Binderij 65 en 67 verplaatsen.

De voormalige functie van kantoren (zonder baliefunctie) had een verkeersgeneratie van 165 tot 230 motorvoertuigen per etmaal.

De bestaande verkeersstructuur kan dit prima opvangen.

Naar aanleiding van de zienswijzen hebben wij begrepen dat het vrachtverkeer, in verband met het inrijden van de individuele percelen, De Binderij tegen de klok in rond rijdt. Dit betekent dat (nagenoeg) al het (vracht)verkeer op De Binderij voor de te transformeren panden langs rijdt.

Vanuit verkeerskundig oogpunt is deze praktijk slechts in zoverre interessant dat het de verkeersveiligheid ten goede komt. Gezien het aantal voertuigbewegingen, vergelijkbaar met de aantallen in een rustige woonwijk, is een andere ontsluiting van het terrein niet nodig en ook niet wenselijk. Via de Multatuliweg wordt zowel De Binderij als de woonwijk aangesloten op de hoofdontsluiting; de Hollandsedreef. Op dreven staat de doorstroming centraal. Extra aansluitingen die de doorstroming frustreren zijn niet gewenst.

In verband met een goede en veilige ontsluiting van De Binderij 65 en 67 voor alle verkeer zal voorzien worden in de aanleg van aanvullende voetgangersvoorzieningen. Voetgangers kunnen zich dan goed en veilig verplaatsen via de trottoirs. Fiets en autoverkeer kunnen gebruik maken van de bestaande verkeersstructuur. De Binderij ligt in een 30 km/u zone waarbij het normaal is dat langzaam en snel verkeer mengt.

Conclusie

Vanuit verkeerkundig optiek zijn er geen bezwaren tegen een transformatie van de panden nr. 65 en 67 naar woningen, wanneer wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein en de aanleg van de aanvullende voetpaden.

5.3 Geluid

Vanwege de actualisatie van het bestemmingsplan Literatuurwijk is nagegaan op welke wijze nieuwe (bedrijfs)woningen kunnen worden gerealiseerd op het bedrijventerrein De Binderij.

Op grond van het huidige bestemmingsplan (2J) zijn bedrijfswoningen op De Binderij toegestaan. In het geactualiseerde bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan.

Op grond van de GVW kan op De Binderij wonen (dus ook burgerwoningen) mogelijk worden gemaakt aan de randen, mits wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

In het bestemmingsplan wordt de transformatie van de panden De Binderij 65 en De Binderij 67 naar woningen mogelijk gemaakt.

Op grond van de Wet geluidhinder ligt langs weg- en railverkeersbronnen, met uitzondering van wegen die liggen binnen een woonerf en wegen waar de snelheid niet hoger is dan 30 km/u, een zone. Ten noorden van De Binderij ligt de Flevolijn en ten westen de Hollandsedreef. De Binderij 65 en 67 liggen binnen de zones van deze wegen. Op grond van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin is beoordeeld of kan worden voldaan aan de Wet geluidhinder (zie bijlage 2.

In het kader van de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting vanwege verkeer op De Binderij op De Binderij 65 en De Binderij 67 onderzocht (zie bijlage 4.

Tenslotte is in het kader van de zorgplicht, indirecte hinder als gevolg van verkeersaantrekkende werking van een maatgevende inrichting op De Binderij onderzocht (zie bijlage 5.

Beoordeling Wet geluidhinder

De geluidsbelasting vanwege de Hollandsedreef ligt op De Binderij 65 en 67 hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB met een maximum van 54 dB.

Omdat op voorhand niet bekend is of en op welke wijze op De Binderij 65 en 67 woningen / appartementen worden gerealiseerd, worden gebiedsgerichte hogere waarden vastgesteld voor weg- en railverkeerslawaai vanwege de Hollandsedreef en de Flevolijn.

Wegverkeerslawaai

Vanwege de geluidbelasting van de Hollandsedreef wordt een hogere waarde vastgesteld van 54 dB voor het gebied tussen de 48 dB contour en de Hollandsedreef, zoals in de volgende figuur (schetsmatig) is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0006.png"

Railverkeerslawaai

De geluidsbelasting vanwege de Flevolijn is op vrijwel de hele Binderij hoger dan de voorkeurswaarde van 55 dB met een maximum van 63 dB.

De geluidsbelasting is sterk afhankelijk van de waarneemhoogte vanwege de afschermende werking van het geluidsscherm langs de Flevolijn op lagere waarneemhoogtes. Er worden hogere waarden vastgesteld in twee gebieden tot een waarneemhoogte van 0 tot 6 meter (begane grond en eerste verdieping) en van 6 tot 11 m (maximale bouwhoogte).

In de volgende tabel worden de vast te stellen hogere waarden weergegeven per gebied en per waarneemhoogte. In de figuur worden de twee gebieden weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0008.png"

Advies voor aanvullende eisen voor een goed woon- en leefklimaat

Om een voldoende woonkwaliteit te garanderen voor woningen wordt geadviseerd om in het bestemmingsplan vast te leggen dat elke woning die gerealiseerd wordt, dient te zijn voorzien van minimaal één geluidsluwe gevel en zo mogelijk een geluidsluwe buitenruimte.

Beoordeling geluidbelasting vanwege verkeer op De Binderij

Op het ontwerp-bestemmingsplan zijn zienswijzen ingediend. Een aantal zienswijzen gaan in op het ontbreken van een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege de huidige ontsluitingsweg en het ontbreken van een onderbouwing of bij de nieuw te realiseren woningen in De Binderij 65 en 67 sprake is van een acceptabele leefomgeving vanwege verkeer op De Binderij.

Er is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting op de Binderij 65 en 67 vanwege verkeer op De Binderij. Omdat er geen verkeersgegevens beschikbaar waren van De Binderij, zijn gedurende twee weken verkeerstellingen uitgevoerd. Op basis van de verkregen verkeersgegevens, de toekomstige toename van verkeer vanwege de verkeersaantrekkende werking door de realisatie van woningen in De Binderij 65 en 67 en een inventarisatie van het aantal middelzware- en zware verkeersbewegingen bij relevante bedrijven op De Binderij zijn de uiteindelijke verkeersgegevens bepaald.

In het rapport 'Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Literatuurwijk beoordeling woon- en leefklimaat De Binderij 65 en 67 vanwege verkeer op De Binderij' van 26 juni 2017, opgesteld door de afdeling ROM van de gemeente Almere, zijn de resultaten van het onderzoek vastgelegd (zie bijlage 4.

De hoogste geluidbelasting bedraagt 48 dB en doet zich voor op de westgevel van De Binderij 67. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB zoals gesteld in de Wet geluidhinder. Geconcludeerd wordt dat als gevolg van het geluid van verkeer op De Binderij het woon- en leefklimaat voldoende is.

Indirecte hinder

Bij indirecte hinder gaat het om geluidhinder die niet wordt veroorzaakt door activiteiten of installaties binnen een inrichting, maar die wel aan een inrichting is toe te rekenen. In het Activiteitenbesluit komt de term 'indirecte hinder' niet voor. Ook is in het Activiteitenbesluit niets geregeld over indirecte geluidhinder van verkeersaantrekkende werking van inrichtingen. Daarom is de zorgplicht van toepassing op verkeersaantrekkende werking van een inrichting die nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Door de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV) is een advies uitgebracht wat betreft indirecte hinder op 29 maart 2017. Op 5 juli 2017 is een aanvulling op het advies uitgebracht. Zie voor beide adviezen bijlage 5. Voor indirecte hinder door mobiele geluidsbronnen (bijvoorbeeld vrachtwagens) geldt een beperkte reikwijdte. Die reikwijdte is op verschillende manieren vast te stellen. Voor de situatie op een bedrijventerrein blijft de reikwijdte in principe beperkt tot dat gebied waarbinnen de voertuigen van en naar de inrichting nog niet op een voor meerdere bedrijven functionerende ontsluitingsroute rijden.

Op De Binderij zou dus de afweging ter zake van de met die ontsluitingsroute gepaard gaande geluidsbelasting niet op het microniveau van de individuele inrichting houder moeten worden gemaakt maar op macroniveau in het bestemmingsplan. Dit is ook gebeurd in het onderzoek 'Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Literatuurwijk beoordeling woon- en leefklimaat De Binderij 65 en 67 vanwege verkeer op De Binderij' van 26 juni 2017 (zie bijlage 4.

Om nu toch een volledig beeld te krijgen wanneer maatwerkvoorschriften noodzakelijk zouden kunnen zijn, is in het advies van de OFGV uitgegaan van het microniveau van een individuele inrichting.

Om te bepalen of maatwerkvoorschriften eventueel benodigd zijn, zijn berekeningen uitgevoerd waarbij de volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:

1. Als leidraad is gehanteerd de Schrikkelcirculaire (circulaire van 29 februari 1996 van de Minister van VROM, getiteld 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer). In deze circulaire wordt een bandbreedte tussen de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en de maximale grenswaarde van 65 dB(A) op de gevels van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen acceptabel geacht.

2. Al het mogelijke verkeer passeert De Binderij 65 en 67 en het verkeer is niet opgenomen in het overige verkeer op het bedrijventerrein De Binderij.

3. In het onderzoek is uitgegaan van gegevens opgegeven door bedrijven zelf. Onderzocht is of per bedrijf nog voldaan wordt aan de circulaire. De rijsnelheid bedraagt 30 km/uur.

4. Van het aandachtsgebied is een driedimensionaal rekenmodel gemaakt dat voldoet aan het gestelde in de Handleiding Rekenen en Meten Industrielawaai (HRMI uitgave 1999).

5. Gerekend is met opgegeven voertuigen welke kunnen bestaan uit lichte (personenwagens), middelzware (bestel) en zware (vrachtwagens) voertuigen. Het geluidsbronvermogen (Lw) bedraagt respectievelijk 90, 94 en 102 dB(A) per voertuig.

6. Normstelling is overeenkomstig de circulaire gesteld op 50 dB(A) etmaalwaarde. De ten hoogst toegestane waarde overeenkomstig de circulaire bedraagt 65 dB(A).

De geluidbelasting ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking bedraagt 54 dB(A) etmaalwaarde. De normstelling van 50 dB(A) etmaalwaarde uit de circulaire wordt overschreden maar is wel vergunbaar. Er is geen extra onderzoek naar de geluidwering van de gevel nodig omdat de Ga,k van de gevels van de te transformeren kantoren overeenkomstig het Bouwbesluit ten minste 20 dB dient te bedragen en de binnenwaarde van 35 dB(A) is daarmee gewaarborgd.

Rekening houdend met de berekende geluidbelasting kan worden geconcludeerd dat vergunning verlening mogelijk is. De huidige bedrijven worden niet gehinderd in hun bedrijfsvoering, uitgaande van de onderzochte verkeersaantrekkende werking. Er is dus sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 en maakt onderdeel uit van een wijziging van de Wet milieubeheer. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

• er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

• een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;

• een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;

• een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

In het bestemmingsplan De Binderij is overwegend sprake van een bestaande situatie, met uitzondering van De Binderij 65 en 67 waar circa 85 woningen mogelijk worden gemaakt.

De grens in welk geval een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval “niet in betekenende mate” bijdraagt ligt bij 1500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Dit betekent dat het project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging. In het kader van dit bestemmingsplan is een onderzoek naar luchtkwaliteit niet noodzakelijk omdat het plan per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiermee voldoet het bestemmingplan aan de Wet luchtkwaliteit en zijn er op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmeringen te verwachten.

Op grond van de monitoringstool NSL (National Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) zijn er geen knelpunten in Almere. Met betrekking tot luchtkwaliteit doen zich aldus binnen het plangebied geen problemen voor in de zin van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde, ook niet bij De Binderij 65 en 67.

5.5 Externe veiligheid

Kernboodschap

Het spoortransport, transport over de Hogering en een hogedrukaardgas transportleiding, zijn de voor het plangebied relevante risicobronnen met mogelijke ruimtelijke consequenties voor externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico

De wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden, er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk gemaakt binnen de wettelijke milieukwaliteitseisen voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar van spoor/weg/buis. Dit wordt in dit bestemmingsplan geborgd middels ruimtelijke maatregelen.

Verantwoordingselementen groepsrisico, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Voor andere onderwerpen die verband houden met externe veiligheid gelden geen wettelijke eisen, maar een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag. De onderstaande informatie bevat de overwegingen, die hebben geleid tot onderhavige invulling van deze verantwoordingsplicht.

Door middel van deze toelichting en de bijbehorende onderliggende documenten, verantwoord het college van burgemeester en wethouders de bij deze ontwikkeling vastgestelde groepsrisiconiveaus (= kleine-kans-groot-effect risico's). Door middel van de verderop genoemde ruimtelijke maatregelen wordt het groepsrisico en de potentiële effecten verkleind en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid verhoogd.

De gemeente acht het totale te bereiken externe veiligheidsniveau aanvaardbaar. Zowel qua hoogte van de toekomstige relatief lage groepsrisico's, als ten aanzien van de bestrijdbaarheid van een calamiteit bij de betreffende risicobronnen en de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied op gebiedsniveau.

Incidenten kunnen nu eenmaal gebeuren. Echter, de kans hierop is klein en de effecten voor het plangebied zijn beheersbaar. Dit mede gelet op de in het kader van het Tracébesluit getroffen calamiteitenvoorzieningen bij de Flevolijn.

Tot slot:

Risico- en veiligheidsinformatie wordt gekenmerkt door onzekerheden; rekenpartijen geven geen resultaten die de werkelijkheid nauwkeurig zullen beschrijven.

Onderbouwing

Plaatsgebonden risico

Het spoor heeft ter hoogte van het plangebied een basisnetafstand van 1 m of 6 m. Deze basisnetafstand, te meten uit het midden tussen de buitenste sporen van de spoorbundel, ligt binnen de spoorbundelbreedte van minimaal circa 13 m en daarmee buiten het plangebied.

De Hogering en de buisleiding hebben geen plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar.

De wettelijke basisbescherming wordt geboden en geborgd.

Groepsrisico

Het groepsrisico van de Hogering voor en na het planbesluit (aanname 50% toename van de personendichtheid) bedraagt ca. 0,12 maal de oriëntatiewaarde.

Het groepsrisico van de Flevolijn voor en na het planbesluit (aanname 50% toename van de personendichtheid) bedraagt ca. 0,06 maal de oriëntatiewaarde.

Het groepsrisico van de buisleiding voor en na het planbesluit (aanname 50% toename van de personendichtheid) bedraagt in de toekomst ca. 0,002 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico van de Hogering hoeft niet te worden verantwoord, omdat het groepsrisico niet meer dan 10% toeneemt ten opzichte van de situatie vóór vaststelling van het ruimtelijk besluit en het groepsrisico na vaststelling van het besluit onder de oriëntatiewaarde blijft.

Het groepsrisico van het spoor hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstige groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Het groepsrisico van de buisleiding hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording hulpverlening spoor/weg

De Brandweer Flevoland is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over het concept ontwerp bestemmingsplan over:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op spoor/weg/buis;
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op spoor/weg/buis een ramp voordoet.

Zie bijlage 12 voor dit advies. De belangrijkste conclusies zijn:

  • 1. er zijn geen ruimtelijke maatregelen mogelijk om de risico's aan de bron te beperken;
  • 2. gezien de conserverende aard van het bestemmingsplan is het niet opportuun nadere ruimtelijke maatregelen in de gebouwde omgeving te nemen om de effecten in het plangebied te beperken;
  • 3. het plangebied kent voldoende mogelijkheden om van de verschillende risicobronnen af te vluchten;
  • 4. bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen verzorgen de veiligheidsregio met de gemeente de alarmering en crisiscommunicatie, via WAS-sirenes, omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, televisie, internet) en beschikbare netwerken (telefoonnetwerken, NL Alert);
  • 5. het plangebied kent voldoende primair, secundair en tertiair bluswater en heeft een goede bereikbaarheid;
  • 6. In het kader van het Tracébesluit SAAL krijgt de Flevolijn nieuwe voorzieningen voor het bestrijden van treinincidenten.

Reactie gemeente op advies:

De zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn als voldoende beoordeeld. Gelet op de conserverende aard van het bestemmingsplan worden geen ruimtelijke maatregelen getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

Verantwoording plasbrandaandachtsgebied spoor

Het plasbrandaandachtsgebied van 30 m, te meten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaande verkeer, ligt binnen het plangebied. In dat gebied ligt de bestemmingen Verkeer-Verblijfsgebied (V-VB) en Groen (G)). Binnen deze zone liggen geen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten.

Behoudens stationsomgevingen, is hier tot nu toe ook geen behoefte aan. Dit is als het ware een 'bestendige gedragslijn', die tot nu toe is opgenomen in andere bestemmingsplannen langs de Flevolijn. Om dit ook in dit bestemmingsplan te borgen wordt een aanduiding op de plankaart ('Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen') opgenomen.

De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
  • er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrand-aandachtsgebied te vestigen;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effect reducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).

Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden verder aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 en paragraaf 2.4 van de bijbehorende regeling, voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Die voorschriften zijn tegelijkertijd in werking getreden met de wijziging van de Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid.

Ruimtelijke maatregelen:

De volgende ruimtelijke maatregelen worden in dit bestemmingsplan getroffen:

  • de basisnetafstand van 1 m en 6 m, te meten uit het hart van de spoorbundel, ligt binnen de spoorbundelbreedte van ca. 13 m en daarmee binnen de plangrenzen van de Beheersverordening en buiten het onderhavige plangebied. Hiermee voldoet dit bestemmingsplan (automatisch) aan de toe te passen basisnetafstand, conform artikel 3 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
  • een aanduiding 'Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen' op de verbeelding, met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen nieuwe kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan in combinatie met de mogelijkheid om hiervan af te wijken met omgevingsvergunning, indien aan de daarvoor gelden motiverings-voorwaarden wordt voldaan.

Onderliggende documenten

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn onderstaande documenten opgesteld:

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Bij bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen en andere bestaande bedrijvenlocaties is milieuzonering volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk. Dit vanwege de mogelijke vestiging van nieuwe bedrijfsactiviteiten en de uitbreiding van de activiteiten van gevestigde bedrijven en de benodigde afstemming hiervan met milieugevoelige functies in de omgeving van en/of op een bedrijventerrein. Hierbij dient de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (hierna publicatie) als hulpmiddel.

Hieronder staat de in dit bestemmingsplan gemotiveerde toepassing van eerder genoemde publicatie.

Beleid

In de Gemeentelijke Visie Werklocaties (verder: GVW) is De Binderij aangewezen als een binnenstedelijk bedrijventerrein waar functiemenging mogelijk is. In eerste instantie wordt hiermee bedoeld, het planologisch aansluiten bij de zich in de praktijk gevestigde mix van 'bedrijven' en overige milieubelastende functies''. In tweede instantie gaat het om de vraag of en zo ja in welke mate, ook nieuwe milieugevoelige functies op het bedrijventerrein kunnen worden toegelaten.

Bestaande situatie

Op De Binderij hebben zich andere functies dan traditionele bedrijvigheid gevestigd, zoals (persoonlijke) dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, een dierenarts en enkele vestigingen op het gebied van gezondheidszorg en sport. Verder zijn hier een aantal bedrijfswoningen gelegen: de strook met 28 woon-werkeenheden aan de Multatuliweg en 6 overige bedrijfswoningen. Er is in elk geval sprake van een gemengd gebied.

Het vigerende bestemmingsplan bevat geen milieuzonering, maar laat in algemene zin bedrijven tot maximaal categorie 3 toe en bedrijfswoningen.

Nieuwe situatie

Vertrekpunt voor het nieuwe bestemmingsplan is de planologisch toegestane en de feitelijke ontstane situatie:

  • 1. Op het hele bedrijventerrein zijn, op grond van het geldende bestemmingsplan, 'bedrijven' mogelijk in milieucategorie 3 (volgens de huidige milieucategorie-indeling 3.2), er zitten 3 bedrijven in milieucategorie 3.2 (zie bijlage 13);
  • 2. Op grond van het geldende bestemmingsplan is per bedrijf één bedrijfswoning toegestaan. Er zijn er tot nu toe zes gerealiseerd aan De Binderij en 28 aan de Multatuliweg.

Voor het nieuwe bestemmingsplan moet worden beoordeeld of deze situatie aan een goede ruimtelijke ordening c.q. een adequaat woon- en leefklimaat voldoet.

Daarnaast moet onderzocht worden of de transformatie van de leegstaande kantoorpanden op de percelen De Binderij 65 en 67 mogelijk is.

Tot slot wordt op verzoek van de bewoners de mogelijkheid van 'burger'bewoning van de bedrijfswoningen aan Multatuliweg onderzocht.

Hierbij worden twee uitganspunten van een goede ruimtelijke ordening gehanteerd:

  • aan de bestaande bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen blijven uitoefenen;
  • reeds in het ruimtelijke spoor hinder en gevaar voorkomen of zoveel mogelijk beperken bij woningen en andere milieugevoelige functies (= aanvaardbaar woon- en leefklimaat).

Beoordeling planologisch toegestane en feitelijke ontstane situatie:

Het bedrijventerrein en de burgerwoningen aan de zuidzijde van de Multatuliweg zijn qua omgevingstype een gemengd gebied.

De aan te houden richtafstanden tussen 'bedrijven' en 'wonen' (en andere milieugevoelige functies) zijn dan:

Milieucategorie   Richtafstand nieuwvestiging tot omgevingstype gemengd gebied   Richtafstand bestaande
situatie tot omgevingstype
gemengd gebied  
1   0 m   0 m  
2   10 m   0 m  
3.1   30 m   10 m  
3.2   50 m   30 m  

Gevolgen milieuzonering:

  • 1. Als inwaarts wordt gezoneerd vanuit de burgerwoningen langs de Multatuliweg, dan zijn in de bedrijfswoningen hier tegenover alleen milieucategorie 1 en 2 toegestaan. In de hierachter bij de bedrijfswoningen behorende gescheiden bedrijfsunits en de daar weer achterliggende bedrijfskavels zou, alleen rekening houdend met deze burgerwoningen, milieucategorie 3.2 zijn toegestaan.
  • 2. Als vervolgens inwaarts wordt gezoneerd vanuit de bedrijfswoningen langs de Multatuliweg, dan is in de hierachter bijbehorende gescheiden bedrijfsunits alleen milieucategorie 1 en 2 toegestaan (tussenruimte ca. 10 m) en in de daar weer achterliggende bedrijfskavels milieucategorie 3.2. Aan deze bedrijfswoningen (onderdeel uitmakend van het bedrijventerrein) wordt in dit specifieke geval vanwege de bestaande situatie een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat geboden. Met als gevolg, dat in de bijbehorende bedrijfsunits milieucategorie 3.1 wordt toegestaan.
  • 3. Als tenslotte inwaarts wordt gezoneerd vanuit de gerealiseerde zes bedrijfswoningen op het middenterrein (ook een bestaande situatie met een aanvaardbaar lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat), dan kan op 10 m afstand milieucategorie 3.1 toegestaan worden en op 30 m afstand milieucategorie 3.2.
afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0009.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0010.png"  

Figuren: inwaartse zonering van 50 m vanuit de burgerwoningen (linker figuur) en de bedrijfswoningen (rechter figuur) langs de Multatuliweg

Als we de consequenties hiervan op de kaart beschouwen, dan kan voor de bestaande situatie vanwege de gerealiseerde bedrijfswoningen (op het middenterrein), milieucategorie 3.2 slechts op een deel van het bedrijventerrein worden toegestaan (oranje vlekken in onderstaande figuur).

Uit een nadere inventarisatie van de bestaande bedrijven binnen de 30 m cirkels (zie bijlage 13) vanaf de bestaande bedrijfswoningen blijkt, dat 3 bedrijven in ieder geval milieucategorie 3.2 zijn: Koenders, Geerink en Limitrans. Van Raaijen en Ben Overwater zitten dicht tegen deze milieucategorie aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0011.png"

Figuur: mogelijkheden voor milieucategorie 3.2. bedrijven op basis van een inwaartse zonering van 30 m vanuit de zes bedrijfswoningen op het middenterrein.

Gezien het feit dat het hier gaat om een bestaande situatie en mede op verzoek van de gevestigde ondernemers, worden de belangen van de bedrijven zwaarder gewogen dan de kwaliteit van het woon- en leefklimaat van diezelfde ondernemers. Daarom is ervoor gekozen om voor het hele middenterrein milieucategorie 3.2 in stand laten. Dit in combinatie met het niet meer toestaan van nieuwe gevoelige functies en de bestaande – te handhaven – gevoelige functies strak begrenzen.

Gevolg hiervan is dat deze zes bedrijfswoningen een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat krijgen. Dat vinden we in dit specifieke geval aanvaardbaar. De ondernemers hebben aangegeven dat zij juist voor dit bedrijventerrein hebben gekozen omdat het hier mogelijk was te wonen bij een 3.2 bedrijf. Hierbij wordt tevens overwogen dat de eventuele 'hinder' van de buurman niet te onderscheiden is van de 'hinder' van de eigen bedrijfsactiviteiten.

Beoordeling transformatie kantoorpanden De Binderij 65 en 67 tot burgerwoningen:

Gezien de ligging op een bedrijventerrein wordt voor deze voorgenomen burgerwoningen uitgegaan van een aanvaardbaar lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat, vergelijkbaar met dat van bedrijfswoningen, ten gevolge van industrielawaai.

Uitgaande van het bestaande recht (planologisch toegestaan milieucategorie 3.2) voor de bedrijven, geldt daarbij een richtafstand van 50 meter voor een nieuwe situatie. Toepassing van deze richtafstand (zie de groene lijnen vanaf de kavels van de omliggende bedrijven op onderstaande tekening), laat zien dat de planologische 'milieuruimte' van de bedrijven de gewenste te transformeren panden overlapt. Woningen zijn bij het respecteren van de volledige planologisch toegestane 'milieuruimte' alleen mogelijk in onderstaande paarse vlek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0012.png"

Figuur: afstanden van 50 m gemeten vanaf de omliggende kavels.

Echter, de (bestuurlijke) beleidsmatige gemeentelijke wens (GVW) is, om transformatie van leegstaande kantoorpanden op binnenstedelijke bedrijventerreinen mogelijk te maken.

Vanuit dit beleid redenerend, dient een richtafstand van 10 m te worden aangehouden tot bedrijven in milieucategorie 2. En van 30 m en 50 m tot bedrijven in milieucategorie 3.1 respectievelijk 3.2.

Onderstaande kaart laat de feitelijke afstanden zien vanaf de kavelgrenzen van de omliggende kavels tot het bepalende te transformeren kantoor. Uitgangspunt hierbij is, dat de transformatieplannen plaatsvinden zonder dat deze panden dichter bij de omliggende kavels komen te liggen. Dit dient in het te actualiseren bestemmingsplan te worden geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0013.png"

Figuur: afstanden van de omliggende kavels tot het bepalende te transformeren kantoor. De afstand van kavel 06912 tot het te transformeren kantoor is ca. 50 m.

Dit betekent dat voor onderstaande kavels een beperking in toegestane milieucategorieën ten opzichte van het geldende bestemmingsplan bij nieuwvestiging moet worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

Er is bureauonderzoek gedaan naar de vraag of deze verlaging in milieucategorieën haalbaar is, zonder de bestaande al gevestigde bedrijven onevenredig te schaden in hun bedrijfsvoering.

Hiertoe zijn de milieucategorieën van de huidige bedrijfsactiviteiten nader beschouwd (zie bijlage, onderste deel van de tabel). De Binderij 70-72 wordt ingeschat als maximaal milieucategorie 1, De Binderij 69 als maximaal milieucategorie 2 en De Binderij 2-4 als maximaal milieucategorie 1.

Hieruit volgt, dat de huidige bedrijfsactiviteiten een lagere maximale milieucategorie niet in de weg staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0014.png"

Figuur: In rood een afstand van 50 m gemeten vanaf de bestaande gebouwen Binderij 65 en 67. In groen de kavels met hierin aangegeven de beperking in milieucategorieën.

Toekomstplannen

Uit nader onderzoek is gebleken dat het bedrijf dat nu gevestigd is aan De Binderij 69 van plan is om zich elders te gaan vestigen omdat zij uit hun jasje groeien. Zij hebben om die reden een huurcontract met een opzegtermijn van een jaar voor het huidige pand bedongen. De eigenaar/verhuurder van De Binderij 69 heeft aangegeven, na vertrek van het huidige bedrijf, zijn eigen aannemerswerkplaats met houtbewerking in het pand te willen vestigen. De oppervlakte van het kadastrale perceel bedraagt ca. 800 m2. De oppervlakte van de verdieping van het bestaande kantoorpand bedraagt naar boven afgerond 150 m2. Het maximale bedrijfsoppervlak bij de huidige bebouwing is < 1.000 m2. Een 'gemiddeld' modern aannemersbedrijf met werkplaats met een bedrijfsvloeroppervlak < 1.000 m2 wordt in de publicatie aangemerkt als milieucategorie 2.

Hieruit volgt dat ook de door de perceeleigenaar kenbaar gemaakt toekomstplannen een lagere maximale milieucategorie niet in de weg staan.

Beoordeling mogelijkheid 'burger'bewoning van bedrijfswoningen Multatuliweg:

Het feitelijk woon- en leefklimaat ter plaatse is niet afhankelijk van het feit of sprake is van een bedrijfs-of burgerwoning.

Het beleid (GVW) staat nieuwe burgerwoningen aan de rand van het bedrijventerrein toe.

Er is geen sprake van een nieuwe ruimtelijke situatie; er wordt namelijk al gewoond. Alleen van een planologisch nieuwe situatie (burgerwoning versus bedrijfswoning). Dus kan een kortere richtafstand (voor bestaande situaties) van 30 m (tot milieucategorie 3.2 planologisch toegestaan) gemotiveerd worden, zoals ook voor de bedrijfswoningen op dit bedrijventerrein wordt gedaan. Aan deze afstand wordt van kavel tot kavel voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0015.png"

De feitelijke woonkwaliteit (ten gevolge van de milieubelasting van de bedrijven) is naar verwachting beter, dan dat deze theoretisch zou zijn op grond van deze richtafstand. Over het algemeen is geluid namelijk bepalend voor de woonkwaliteit. Door de grotere afstand tot de gevel (40 m feitelijk in plaats van 30 m richtafstand) en de afscherming ten gevolge van de bedrijfsunits achterop de kavel, is sprake van vermindering van de milieubelasting ten gevolge van de bedrijven.

Hieruit volgt dat 'burger'bewoning kan worden toegestaan. De (burger)woningen langs de Multatuliweg houden eenzelfde kwaliteitsniveau van de woon- en leefomgeving als de bestaande bedrijfswoningen.

Samengevat

  • 1. Vanwege de activiteiten van de gevestigde bedrijven (vooral milieucategorie 3.1 en 3.2) en hun eigen wens om te wonen bij 3.2 bedrijven, blijft in het te actualiseren bestemmingsplan milieucategorie 3.2 op het binnenterrein gehandhaafd. Dit in combinatie met het niet meer toestaan van nieuwe milieugevoelige functies (o.a. bedrijfwoningen) en de bestaande – te handhaven – milieugevoelige functies strak begrenzen.
  • 2. De transformatieplannen zoals die er nu liggen, zijn in principe niet mogelijk uitgaande van het bestaande geldende planologische recht van de bedrijven (milieucategorie 3.2) in de directe omgeving van De Binderij 65 en 67.
  • 3. Echter, de (bestuurlijke) beleidsmatige gemeentelijke wens om mee te werken aan transformatie van leegstaande kantoorpanden op binnenstedelijke bedrijventerreinen weegt in dit geval zwaarder. De consequenties hiervan zijn als volgt:
  • de betreffende te transformeren kantoorpanden mogen niet dichter bij de omliggende kavels komen te liggen;
  • de planologisch toegestane milieucategorie dient voor drie omliggende kavels te worden verlaagd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.
  • 4. Uit nader bureauonderzoek blijkt, dat deze verlaging in milieucategorieën haalbaar is zonder hierbij de bestaande gevestigde bedrijven onevenredig te schaden in hun bedrijfsvoering. Hun huidige bedrijfsactiviteiten staan een lagere milieucategorie niet in de weg.
  • 5. Het aanduiden van de bestaande bedrijfswoningen langs de Multatuliweg als (gewone) woningen en daarmee 'burger'bewoning toestaan, is mogelijk. Deze woningen krijgen eenzelfde kwaliteitsniveau van de woon- en leefomgeving als de bestaande bedrijfswoningen.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door toepassing van de hiervoor gemotiveerde milieuzonering en verlaging voor maximaal 2 percelen tot milieucategorie 3.1 en voor één perceel tot milieucategorie 2, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen en andere milieugevoelige functies en worden de milieubelastende activiteiten niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

Op onderstaande figuur is de gekozen milieuzonering voor het hele terrein indicatief verbeeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0016.png"

Afwijken van de gebruiksregels  

De toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.2, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Standaard SvB geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Vooral komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Standaard SvB is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal twee categorieën hoger dan de in het bestemmingsplan toegestane categorie.

Motivering Staat van Bedrijfsactiviteiten  

De in dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op Lijst 1 Activiteiten van bijlage 1 van de VNG-publicatie.

Ten opzichte van Lijst 1 Activiteiten, zijn alle activiteiten weggelaten die niet passen op een bedrijventerrein of die rechtstreeks via de bestemmingsomschrijving toelaatbaar worden gesteld, bijvoorbeeld als nevenfunctie. Hier zijn de volgende activiteiten uit Lijst 1 Activiteiten van bijlage 1 geschrapt:

  • de meeste landbouw, jacht en bosbouwactiviteiten;
  • winning van delfstoffen;
  • horeca-activiteiten;
  • detailhandel;
  • overheidsdiensten, onderwijs, gezondheidszorg en welzijnszorg;
  • zakelijke dienstverlening.

Functiemenging woonwijk

De woonwijk bestaat naast woningen uit wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid. Rondom deze voorzieningen en bedrijven liggen soms op korte afstand woningen, te karakteriseren als een '(deel)gebied met functiemenging'. De richtafstanden uit bijlage 1 van de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' van de VNG [Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, VNG, editie 2009] (hierna: publicatie) zijn dan niet toepasbaar. Deze vorm van functiemenging dient te worden gefaciliteerd en gestimuleerd. Daarom wordt hier uitgegaan van functiemenging, en is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gemotiveerd toegepast.

Categorie A activiteiten zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn toegestaan binnen de bestemming Gemengd – 2 (GD-2) en categorie A en B binnen de bestemming Gemengd - 3 (GD-3). Categorie C niet, vanwege het ontbreken van een goede ontsluiting op de verkeershoofdinfrastructuur (zonder dat er woningen worden gepasseerd). De hieraan verbonden relatief grote verkeersaantrekkende werking is in dit geval ongewenst en zou kunnen leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uit een inventarisatie via 'deskresearch' en 'veldonderzoek' van de bestaande wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid blijkt dat deze allen binnen de toelaatbare activiteiten uit de categorieën A en B vallen. Het is dus niet nodig om een specifieke aanduiding of maatbestemming op te nemen.

5.7 Kabels en leidingen

Riolering

In literatuurwijk is een gescheiden rioolstelsel aanwezig waarbij het hemelwater wordt afgevoerd naar het in de wijk aanwezig oppervlaktewater. Het huishoudelijk afvalwater wordt via het vuilwaterstelsel ingezameld en afgevoerd naar de AWZI op het industrieterrein de Vaart. Vanuit het vuilwaterstelsel kunnen geen overstorten plaats vinden naar het oppervlaktewater. Over het functioneren van zowel het hemelwaterstelsel alsook het vuilwaterstelsel zijn geen problemen bekend.

Het oppervlaktewatersysteem in Literatuurwijk is een afzonderlijk peilvak op een niveau van NAP -4,80m. Middels een drietal stuwen watert dit peilvak af op het peilvak van de rest van Almere Stad (NAP -5,50m.). Ook over het functioneren van het oppervlaktewatersysteem zijn geen problemen bekend.

In het openbaar gebied is een drainagestelsel aanwezig. Dit stelsel is toereikend voor de ontwatering van het openbare gebied. Voor de ontwatering van het uitgegeven gebied is de eigenaar verantwoordelijk. Veelal is ook hier drainage aanwezig. De drainage (zowel openbaar als particulier) in het gehele gebied loost (via het hemelwaterriool) op het oppervlaktewater in de wijk.

Nutsvoorzieningen

Algemeen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen gelegen in de gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteitaanpassing en onderhoud gewaarborgd.

Evenwijdig aan de busbaan-tracés ligt, zoals gebruikelijk in Almere, de hoofd-infrastructuurstructuur voor de nutsvoorzieningen voor het plangebied.

De wijken in het plangebied hebben stadsverwarming.

Leidingenstraat

Aan de westzijde van het plangebied, evenwijdig aan de Hogering en aan de oostzijde van de geluidswal loopt de leidingenstraat. Deze is gedeeltelijk gekoppeld aan wegen. De gemeentelijke leidingenstraat is de hoofdader voor het voeden van de verschillende stadsdelen. Voor deze leidingenstraat geldt een belemmeringenstrook.

Straalverbindingen c.a.

Voor de radar Soesterberg en die van Nieuw Millingen geldt dat bouwwerken hoger dan 78 meter (hoogte geldt ten opzichte van NAP) kunnen leiden tot verstoring van de radar. Het onderhavige plangebied valt binnen het toetsingsvlak van de radar Soesterberg. De toegestane hoogtes in het plangebied leiden niet tot problemen i.v.m. de radar Soesterberg.

5.8 Ecologie

Nationaal Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het plangebied maakt geen deel uit van de Nationaal Natuurnetwerk. Zij is hiervan gescheiden door de Hoge Ring in het westen. Gezien de toegestane ontwikkelingen binnen het plangebied en de ruimtelijke scheiding tussen plangebied en de EHS is geen effect op de EHS te verwachten.

Gebiedsbescherming - Wet natuurbescherming (Wnb)

Binnen en rond Almere liggen enkele gebieden die onder de Wnb als Natura 2000 gebied zijn aangewezen. Dit zijn 'de Lepelaarplassen', 'de Oostvaardersplassen', 'het IJmeer en Markermeer', 'het Gooimeer-zuidoever en Eemmeer'. Op grotere afstand liggen de gebieden 'het Naardermeer' en 'de Veluwe'. Van ieder plan of project dient te worden bepaald of deze een negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelen van die gebieden. Hier valt derhalve ook de externe werking onder. Gezien de toegestane ontwikkelingen en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden is geen negatief effect te verwachten op de instandhoudingsdoelen.

Boswet

Het plangebied valt binnen de komgrens Boswet zoals deze in Almere is vastgesteld. Daarmee zijn de bepalingen uit de Boswet (meldingsplicht bij voorgenomen velling en herplantplicht) niet van toepassing.

Soortbescherming – Wnb

Het plangebied is in 2014 op beschermde flora en fauna onderzocht (van Groen en van Straaten, 2014, Almere Stad-West, inventarisatie in het kader van de Flora- en faunawet, rapport 2014-40 van der Goes en Groot). Het gaat hierbij in Almere Stad West specifiek om de soortgroepen beschermde flora (tabel 2 en 3 soorten), vissen, (tabel 2 en 3

soorten), Rugstreeppad, Ringslang, broedvogels (jaarrond beschermde soorten en enkele soorten van categorie 5 en Rode Lijstsoorten), vleermuizen en Bever.

Uit deze inventarisatie komt naar voren dat van de voornoemde categorieën Wilde Marjolein, Prachtklokje, Rietorchis, Spreeuw, Huismus, Ruige en Gewone Dwergvleermuis in het gebied voorkomen.

Planten

Het Prachtklokje en Wilde Marjolein zijn in Almere geen natuurlijke verschijning, de planten komen plaatselijk en vaak maar tijdelijk voor waar deze vanuit particuliere tuinen verwilderen.  Net als de Rietorchis behoort de Wilde Marjolein en het Prachtklokje tot de categorie (tabel 2) waarvoor vrijstelling van de Flora- en Faunawetverboden geldt als men werkt volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode.

Broedvogels

Het gebied is niet op alle broedvogels onderzocht, maar aangenomen kan worden dat vrijwel alle struik en bosbeplantingen broedvogels herbergen. Daarnaast vinden vogels broedplaatsen langs watergangen (o.m. Knobbelzwaan, Meerkoet, Kleine Karekiet). Al deze soorten genieten met name tijdens het broedproces op grond van de Flora- en Faunawet bescherming. Van een aantal soorten geldt dat het nest jaarronde bescherming geniet. Het gaat daarbij om soorten die jaar op jaar het zelfde nest gebruiken en daarvan dan ook afhankelijk zijn. In het plangebied is van deze categorie alleen de Huismus en de Spreeuw broedend aangetroffen. Het vernietigen van dergelijke nesten buiten de feitelijke broedperiode kan slechts op basis van ontheffing (onder voorwaarden).

Zoogdieren

Van de Ruige en de Gewone Dwergvleermuis zijn vaste verblijfplaatsen (baltsverblijfplaatsen) in het plangebied aangetroffen. Voor beide soorten blijken bovendien de watergangen en bospercelen een belangrijke vliegroutes en foerageergebieden. Voor de vleermuizen geldt dat aantasting van het leefgebied alleen is toegestaan als daar ontheffing onder de Flora- en Faunawet voor is verkregen.

Onderzoek van Zoogdiervereniging VZZ en Landschapsbeheer Flevoland naar de aanwezigheid van vleermuizen in Flevoland toont aan dat er in het plangebied geen vaste verblijf- en baltsplaatsen van vleermuizen zijn (Reinhold et al 2007).

De resultaten zijn in onderstaande tabel samengevat:

Beschermingsmiveau Flora- en faunawet   Voorkomende soorten  
Streng beschermde soorten (tabel 3 AMvB)   -  
Vogels   Diverse stadsvogels zoals Koolmees, Pimpelmees en Houtduif  
Overige sorten (tabel 2 AMvB)   -  
Soorten met algemene vrijstelling (tabel 1 AMvB)   Grote kaardenbol, Meerkikker, Bruine kikker  

5.9 Waterparagraaf

Watertoets

Overeenkomstig artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Besluit ruimtelijke ordening geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets, zoals beschreven in de Bestuurlijke Notitie Watertoets (bijlage bij Kamerstukken II 2001/02, 27 625, nr. 4) te volgen. Dat zal in veel gevallen leiden tot overleg met de waterbeheerder in het betreffende gebied. Waterhuishoudkundige aspecten zijn in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in deze Waterparagraaf. Aangezien het plan voornamelijk van conserverende aard is, is het voor de onderhavige watertoets voldoende om te verwijzen naar hetgeen in deze paragraaf is toegelicht. Onderhavig plan is afgestemd met het Waterschap.

Waterstructuur

Het watersysteem van Almere Stad is in de jaren zeventig ontworpen met 3% van het bruto stedelijk gebied als oppervlaktewater. In het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een toename van de neerslag en een grotere intensiteit van regenbuien.

Op grond van het peilbesluit stedelijk gebied Almere geldt een vastgesteld streefpeil van NAP -4,80 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0017.png"

Peilgebieden

De afwatering van Literatuurwijk en De Binderij vindt plaats naar de in het plangebied gelegen grachten. Deze grachten hebben een streefpeil van – 4.80 m NAP en zijn met een drietal stuwen gescheiden van het peilgebied NAP -5.50 m van Almere Stad. Vanuit de Leeghwaterplas wordt het water met een vijzelgemaal uitgeslagen op de peilgebied van de Hoge Vaart NAP -5,20 m.

Het watersysteem van Almere stad in zijn algemeenheid heeft op dit moment genoeg waterberging en is voldoende robuust.

Waterberging

Het plan voldoet aan de normen qua waterberging, ook in het naastgelegen peilgebied Almere stad (ALM-3) is voldoende robuust aangelegd en kent geen bergingsproblemen.

Riolering

In literatuurwijk is een gescheiden rioolstelsel aanwezig waarbij het hemelwater wordt afgevoerd naar het in de wijk aanwezig oppervlaktewater. Het huishoudelijk afvalwater wordt via het vuilwaterstelsel ingezameld en afgevoerd naar de AWZI op het industrieterrein de Vaart. Vanuit het vuilwaterstelsel kunnen geen overstorten plaats vinden naar het oppervlaktewater. Over het functioneren van zowel het hemelwaterstelsel alsook het vuilwaterstelsel zijn geen problemen bekend.

Het oppervlaktewatersysteem in Literatuurwijk is een afzonderlijk peilvak op een niveau van NAP -4,80m. Middels een drietal stuwen watert dit peilvak af op het peilvak van de rest van Almere Stad (NAP -5,50m.). Ook over het functioneren van het oppervlaktewatersysteem zijn geen problemen bekend.

In het openbaar gebied is een drainagestelsel aanwezig. Dit stelsel is toereikend voor de ontwatering van het openbare gebied. Voor de ontwatering van het uitgegeven gebied is de eigenaar verantwoordelijk. Veelal is ook hier drainage aanwezig. De drainage (zowel openbaar als particulier) in het gehele gebied loost (via het hemelwaterriool) op het oppervlaktewater in de wijk.

Nieuwe ontwikkelingen

In het gebied zijn geen grote ingrepen te verwachten ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerpplan. In de dagelijks praktijk, zonder grote nieuwe niet eerder voorziene ontwikkelingen, kan worden gesteld dat het huidige watersysteem voldoende robuust is.

5.10 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van het plangebied ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg. Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggemaakt, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem (polder) werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

In het plangebied ‘Literatuurwijk’ zijn in het verleden een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Het algemene beeld in de Literatuurwijk laat zien dat de bodem weinig verontreinigingen bevat. Op een aantal plaatsen zijn in de bodem lichte bijmengingen met puin of kooltjes aangetroffen. In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan PAK, minerale olie en EOX aangetroffen. In de ondergrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan nikkel en minerale olie aangetroffen. In het grondwater zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan nikkel, chroom, arseen, zink, cadmium, diverse vluchtige aromaten, gehalogeneerde koolwaterstoffen en minerale olie aangetroffen.

Geschiktheidsverklaring

Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw, wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven. Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit. Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.

Grondwater

De grondwaterstand in het plangebied wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Historische-geografische en (Steden)bouwkundige waarden

In het plangebied “Literatuurwijk en De Binderij” zijn geen waardevolle historisch-geografische structuren onderscheiden die in de toekomst een rol zouden kunnen spelen als elementen bij de inrichting van het gebied. In het plangebied zijn ook geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er is wel een aantal, in architectonische zin, bijzondere complexen en gebouwen in het gebied aanwezig. Zo is de wijk rond de Slauerhoffstraat heel herkenbaar door de toepassing van de kenmerken van de Amsterdamse School: lange blokken, zorgvuldig gemaakte poorten met woningen er boven en een plastisch gebruik van baksteen (Claudia Hoekwater, 2003) en het complex 'Maliebaan' aan de Poëziestraat, uitgevoerd in roze en witte baksteen in combinatie met slanke stalen zuilen en transparante bouwdelen (Wytze Patijn, 2003). Ook zijn er de interieurwoningen, geïnspireerd op koloniaal-romantische woningen, gegroepeerd in 3 hofjes aan de Jaap ter Haarstraat en het Han. G. Hoekstrahof (Jan des Bouvrie, 2001). Een opvallend gebouw is verder De Archipel (Marianne Loof en Jurriaan van Stigt, 2001) met in de tuin staat de boomsculptuur 'Noli me Tangere' van de Belgische kunstenaar Luk van Soom (2007). Van Herman Herzberger (2003) zijn de groeiwoningen aan de Jan Hanlostraat, en het Italiaans geïnspireerde Parc Domenica aan het Ed van der Elskenhof is van INBO architecten BNA (2000). Een markant kantoorgebouw op De Binderij is 'De Sfinx' (John van Dijk / i.s.m. 19 Het Atelier, 2002). Bijzondere kunstwerken zijn de 'Berg van licht', een glazen sculptuur van Jan Wolkers (1998) aan de Godfried Bomansstraat en het vanaf de Hoge Ring zichtbare 'Schrijfkanon' van Peter Zegveld (2001).

Het stroomgebied en delta van de voormalige rivier de Eem vormen een belangrijke aardkundige waarde. Deze zijn echter buiten het plangebied gelegen.

In het plangebied zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn ook geen potentiële gebouwde of groene monumenten bekend.

Archeologische waarden

Algemeen

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw.

Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden.

Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn in het verleden diverse / slechts beperkt / nog geen archeologische onderzoeken uitgevoerd (Bijv. Oostvaardersdijk, 1995; De Vaart, 2001). Er zijn in het plangebied nog geen behoudenswaardige vindplaatsen uit de prehistorie bekend. Deze mogen op basis van onderzoek in de directe omgeving wel verwacht worden.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0018.png" Uitsnede Archeologische Beleidskaart

Binnen de bestemmingsplangrenzen van zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) verschillende terreinen vrijgesteld van archeologische verplichtingen. Deze terreinen zijn vrijgesteld omdat ze bebouwd zijn of in het verleden bebouwd zijn geweest, of anderszins verstoord zijn. Deze terreinen zijn op de ABA aangeduid met een donker grijze kleur. De overige gebieden zijn aangeduid met “Waarde-Archeologie 1” 2, 3 , 4, 5, of 6. In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen.

Binnen de bestemmingsplangrenzen is geen onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van archeologische waarden.

Er zijn in het plangebied geen prehistorische vindplaatsen bekend, maar de aanwezigheid van vindplaatsen in de ondergrond is niet uit te sluiten.

Er zijn in het plangebied geen scheepswraklocaties bekend, maar de aanwezigheid van scheepswrakken en –restanten in de ondergrond is niet uit te sluiten.

In het plangebied liggen geen wettelijk beschermde vindplaatsen.

Veranderingen in inrichting van vergunningsplichtige gebieden

Voor zover dat bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.

Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen

Overeenkomstig de vastgestelde beleidsuitgangspunten, moeten vastgestelde behoudenswaardige archeologische vindplaatsen beleidsconform worden ingepast, dat wil zeggen, de vindplaats moet herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen zonder vergunning niet toegestaan.

Voor ingrepen op het beschermde rijksmonumenten is op grond van de Erfgoedwet altijd een monumentenvergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform de Erfgoedwet gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere.

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

 

5.12 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven (zie Bijlage 1 BeleidskaderHoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Op het plangebied zijn de radarverstoringsgebieden van Herwijnen, AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg van toepassing. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes ligt, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van Herwijnen 90 m, van AOCS Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden. Komen de tippen van de windturbines wel hoger, dan is een radarverstoringsonderzoek vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0019.png"

figuur: radars voor militaire luchtvaart

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet aan de eisen van radarverstoringsgebieden Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.

LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.

Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM (voorheen VOR/DME Muiden) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0020.jpg"

Hoogteradialen luchtvaartverkeer

Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m (NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

Het plangebied bevindt zich in het deel van het toetsingsvlak dat enkel van toepassing is op windturbines. Voor andere bouwwerken dan windturbines geldt binnen dit deel van het toetsingsvlak geen toetsingshoogte.

5.13 Overig

Een aantal aspecten is niet van toepassing in het plangebied. Er spelen geen zaken op dit gebied. Het betreft de volgende aspecten:

  • trillingen;
  • geurhinder;
  • ammoniak en veehouderij;
  • energie;
  • windhinder;
  • lichthinder;
  • bezonning;
  • uitzicht.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan


Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.

Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.


Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.


Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Alleen de mogelijkheid van transformatie van de kantoorpanden De Binderij 65 en 67 kunnen worden aangemerkt als bouwplannen in de zin van art. 6.2.1 Bro omdat hiermee de realisatie van meer dan 10 woningen mogelijk wordt gemaakt. In verband met het verhaal van kosten zijn anterieure overeenkomsten gesloten met de eigenaren van de twee transformatiepanden. Voor het realiseren van eventueel extra benodigde parkeerplaatsen bij het pand De Binderij 65 zal er sprake zijn van gronduitgifte. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet verplicht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan is een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen. Grote nieuwe ontwikkelingen zijn niet in dit plan opgenomen en nieuw beleid heeft weinig tot geen gevolgen voor het plan. Er is daarom voor gekozen om geen voorafgaande inspraak te houden.


Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro zijn onderstaande instanties gevraagd om een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan:

Vooroverlegpartner   Samenvatting overlegreactie   Reactie gemeente  
Brandweer Flevoland   Het plan is beoordeeld op het aspect veiligheid. Gezien de conserverende aard is het niet opportuun nadere maatregelen te nemen. Een nadere uitwerking van het advies is bijgevoegd.   Het advies van de brandweer Flevoland is verwerkt in paragraaf 5.5 van de toelichting op het plan.  
Provincie Flevoland   geen opmerkingen    
Luchtverkeersleiding Nederland   LVNL verzoekt uit te gaan van het nieuwe toetsingsvlak van de VOR/DME PAM en het figuur "Hoogteradialen luchtvaartverkeer" op p. 85 (h. 5.12) aan te passen.   De tekst en de figuur zijn aangepast conform het verzoek.  
Gasunie   In het plangebied ligt een gastransportleiding. Gasunie verzoekt de ligging te controleren aan de hand van de aangeleverde digitale bestanden.

Gasunie verzoekt in de regels van de dubbelbestemming een rangorde aan te geven door het woord 'mede' te vervangen door het woord 'primair'.

Gasunie verzoekt de wijzigingsbevoegdheden van art. 7 Groen uit te breiden met nader omschreven regels.







Gasunie verzoekt de druk en diameter niet op te nemen in de planregels.  
De verbeelding is gecontroleerd aan de hand van de geleverde bestanden. Aanpassing was niet nodig.

De regels van de bestemming 'Leiding - Leidingstrook' zijn coform het verzoek vwb de rangorde aangepast.


N.a.v. de reactie is geconstateerd dat het niet wenselijk is gronden met de dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook' alsnog uit te geven aan particulieren. De wijzigingsmogelijkheid voor additionele gronduitgifte van art. 7 is uitgesloten voor gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'.

Het verzoek de druk en diameter niet op te nemen is niet gehonoreerd. Het betreft hier een maximale druk en diameter. Verkleining/vermindering is hierdoor mogelijk. Het bij recht tevens mogelijk maken van een vergroting van de druk/diameter zou betekenen dat deze mogelijkheid nu al moet zijn voorzien van een verantwoording van het risico van de maximaal mogelijke diameter en druk terwijl er op dit moment geen plannen bekend zijn om een dergelijke vergroting binnen de looptijd van het plan te realiseren.  
Waterschap Zuiderzeeland   Het Waterschap heeft geen op of aanmerkingen op het bestemmingsplan. Wel wordt voorgesteld een alinea onder 'Waterstructuur' te verwijderen, betreffende de herziening van het peilbesluit in het naastgelegen gebied, omdat dit los staat van de waterstructuur van Literatuurwijk en De Binderij.   De betreffende alinea is verwijderd.  
Liander   geen reactie ontvangen    
Min. van defensie   geen reactie ontvangen    
GGD Flevoland   geen reactie ontvangen    
Politie Flevoland   geen reactie ontvangen    
Prorail   geen opmerkingen    
KPN   geen reactie ontvangen    
Rijkswaterstaat   geen reactie ontvangen    
Staatsbosbeheer   geen reactie ontvangen    
Tennet   geen reactie ontvangen    
Vereniging Bedrijfskring Almere   geen reactie ontvangen    
Vitens   geen reactie ontvangen    
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed   geen reactie ontvangen    

Zienswijzen

Voor het ontwerp bestemmingsplan wordt de Wro-procedure gevolgd. Dit houdt in dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie (van 1 december 2016 tot en met 11 januari 2017) is gelegd (conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). Ook is tijdens de terinzagelegging, op 14 december 2016, een inloopavond gehouden waar bewoners en bedrijven informatie konden krijgen over het plan.

Naar aanleiding van de inloopavond zijn er tijdens de ter inzage termijn nog individuele gesprekken met ondernemers geweest om uitleg te geven en vragen te beantwoorden over het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn 13 zienswijzen ingediend.

Op 30 maart 2017 is een eerste voorstel voor aanpassing van het bestemmingsplan naar aanleiding van de zienswijzen besproken met de reclamanten die hadden aangegeven dat hun bedrijven niet pasten in het ontwerpbestemmingsplan. Op verzoek van een aantal ondernemers heeft op 2 mei 2017 een bezoek van wethouder M. Pol aan het bedrijventerrein plaatsgevonden. Bij dit bezoek zijn toezeggingen gedaan over een aantal nadere onderzoeken. Bij de beoordeling van de zienswijzen zijn deze nadere onderzoeken meegenomen.

De zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan.

De Nota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 18 van deze toelichting. In deze Nota zienswijzen staat ook welke wijzigingen zijn aangebracht in het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

Almere maakt onderdeel uit van het MIRT-gebied Noordwest-Nederland. Het MIRT-gebied Noordwest-Nederland beslaat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied. De Metropoolregio Amsterdam is binnen dit gebied de grootste stedelijke regio. Een opgaven van nationaal belang in dit gebied is onder meer het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM).

Het gebied van en rond de Metropoolregio Amsterdam kent een grote ruimtedruk. De regio staat voor een forse woningbouwopgave, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het gebied van de Noordvleugel (exclusief het Utrechtse deel) is er tot 2040 vraag naar bijna 290.000 extra woningen om in de groei van het aantal huishoudens te voorzien. Tegelijkertijd is er de opgave om woningen die niet meer voorzien in de behoefte te vervangen (tot 2040 ruim 140.000 woningen).

Verder is in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro: artikel 3.1.6 lid 2). Hierin is vastgelegd dat provincies en gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in respectievelijk een provinciale verordening of een bestemmingsplan) de ladder moeten doorlopen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Dit bestemmingsplan betreft voornamelijk een actualisatie van het geldende bestemmingsplan van het gebied. Voor twee deelgebieden is er wel een verruiming/functiewijziging ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een transformatiemogelijkheid van twee bestaande kantoorpanden naar wonen en de mogelijkheid van functiemening op het bedrijventerrein De Binderij. Hoofdstuk 2.2 Nieuwe ontwikkelingen gaat in op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.12 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)

Het Nationaal Waterplan (NPW2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016
tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene
strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van
het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn
samengevat in een routekaart.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw)
vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en
taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode
2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht
inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het
voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam
beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de
wateropgaven te ontwikkelen.

Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het
waterbewustzijn in Nederland.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan. Bestaande waterpartijen worden bestemd voor water en waterberging.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is ondermeer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden.

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het rijksbeleid.

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Partiële herzieningen Omgevingsplan Flevoland (2008, 2009, 2015)

In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan op 2 november 2006 is bepaald dat het onderdeel waterhuishouding van het plan in 2009 op twee onderwerpen nader uitgewerkt wordt in een partiële herziening. Het eerste onderwerp is waterkwaliteit, naar aanleiding van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). In deze partiële herziening worden de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw of kortweg WB21. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan in 2009 was er nog onvoldoende duidelijkheid over de omvang van de wateropgave en de wijze waarop deze in onze zich nog sterk ontwikkelende provincie kan worden opgelost. In deze partiële herziening zijn de aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de partiële herzieningen van het Omgevingsplan.

Omgevingsvisie FlevolandStraks (2017)

Met de vaststelling van de Omgevingsvsie FlevolandStraks is deel I van het Omgevingsplan Flevoland 2006 ingetrokken.

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van Flevoland. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.

De visie in hoofdlijnen:

"In 2030 en verder is Flevoland de kroon op de Nederlandse poldertraditie. Het toont waar Nederland groot in is: land maken uit water en hierin een samenleving tot bloei laten komen. Bij nieuwe ontwikkelingen is er evenwichtige aandacht voor fysieke, sociale en economische aspecten. We durven hierbij te vernieuwen. Omdat we ervan overtuigd zijn, dat op basis van eigentijdse inzichten betere oplossingen mogelijk zijn. Gelijktijdig koesteren we de eigenzinnige schoonheid van de oorspronkelijke opzet van de polders (Het Verhaal van Flevoland). En benutten we het in Flevoland aanwezige talent alsmede de potenties, kracht en ondernemerschap van de samenleving (Krachtige Samenleving).

Belofte

In Flevoland is de belofte van bestuurlijke vernieuwing ingelost (Ruimte voor Initiatief). We zetten de maatschappelijke opgaven centraal. We treden met gemeenten en waterschap op als één bestuur. Dit noemen we complementair bestuur. Periodiek leggen we de opgaven en oplossingen van de provincie voor aan een representatieve groep Flevolanders. Zijn we met de goede maatschappelijke vragen op de goede manier bezig?

Flevoland biedt ruimte voor ondernemingen en mensen die hun ideaal willen realiseren. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving hebben we achter ons gelaten. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. We zetten de stap van “nee tenzij” naar “ja mits”. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven .

Excellent

Flevoland draait grotendeels op duurzame energievoorziening (Duurzame Energie). Overal – in stad en land – zijn de gevolgen van de energietransitie merkbaar. Huishoudens en bedrijven zijn energieneutraal. Energie wordt duurzaam opgewekt. Nieuwe woonwijken zijn aangelegd zonder gasnet. De energierekeningen van de inwoners zijn fors gereduceerd en er zijn vele Flevolandse bedrijven gespecialiseerd in duurzame energie en energiebesparing. Flevoland heeft in economisch, maatschappelijk en fysiek opzicht geprofiteerd van de energietransitie.

In Flevoland zijn vele nieuwe economische activiteiten. Ondernemers pakken de kansen van de veranderende economie. Hieronder ook de circulaire economie (Circulaire Economie). Het woord afval heeft een andere betekenis gekregen: het is grondstof voor productie. Flevoland is de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. Groene grondstoffen en gebruikte materialen bewerken we zodanig dat ze hun weg vinden naar afzetmarkten.

In 2030 en verder onderscheidt Flevoland zich bovenregionaal met een aantal voorzieningen, die van excellente kwaliteit is (Regionale Kracht). Voorzieningen met een aantrekkingskracht en een reputatie die zich over de provinciegrenzen heen uitstrekken. Het gaat onder meer om de toplandbouw, de ontwikkeling van Almere en Lelystad (o.a. Lelystad Airport) tot knooppunten in de regionale netwerken, excellente woonmilieus in Almere en Lelystad en prachtige groenblauwe natuur- en recreatiegebieden langs de waterrijke randen van de Flevopolders. Het zijn de authentieke krachten van Flevoland, die naar een volgend – hoger – niveau zijn doorontwikkeld. Liggend aan het IJmeer, Markermeer en IJsselmeer zijn Almere en Lelystad de buitenplaatsen voor de Noordvleugel: de nationale economische motor. De pracht en kracht van de jonge natuur dringt met het Nationaal Park Nieuw Land door tot in het hart van beide steden. De steden vormen de (inter)nationale toegangspoort voor woningzoekenden in de metropoolregio. De randmeren in de gemeenten Zeewolde en Dronten hebben een aantrekkelijk recreatief en toeristisch aanbod, waar velen van genieten.

De agrarische sector (Landbouw: Meerdere Smaken) staat er ondanks de onzekerheden op de wereldmarkt sterk voor. Flevoland – en in het bijzonder Noordoostpolder, Dronten, Lelystad en Zeewolde – staat bekend om haar toplandbouw. Of het nu gaat om grootschalige productie, biobased economy, natuur inclusief of koppeling met gezondheid. In Flevoland zitten de voorlopers van de sector, die worden gesteund door onderzoek, onderwijs en overhead.

Ruimte voor duurzame ontwikkeling

In heel Flevoland is een samenleving waar mensen met elkaar optrekken en naar elkaar omkijken. Hier zijn kansen voor iedereen voor ontplooiing, ontwikkeling en ontspanning. Flevoland biedt in 2030 en verder ruimte voor duurzame ontwikkelingen met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten. Deze toekomst maken we samen: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden.

De Omgevingsvisie is een uitnodiging van de provincie Flevoland aan iedereen die wil bijdragen. Samen vormen we de omgeving van deze visie: de Omgevingsvisie FlevolandStraks." (bron: Omgevingsvisie FlevolandStraks)

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie

Beleidsregel Windmolens 2008 (2008)

Het windmolenbeleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie gericht op het bereiken van een grotere ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Door middel van opschaling kan met minder windmolens meer vermogen gerealiseerd worden en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin gehaald worden. Daarmee kunnen de nadelen van de huidige situatie worden weggenomen en kan ingespeeld worden op ontwikkelingen in de markt. Om de bestaande situatie geleidelijk over te laten gaan in een nieuwe situatie met meer ruimtelijke kwaliteit, is het nodig sanering en ontwikkeling bij het nemen van planologische besluiten aan elkaar te koppelen en gericht ontwikkelingsplanologie te bedrijven. Met het instellen van de tijdelijke stop op de plaatsing van windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. De voortzetting van de exploitatie van de windmolens betekent (op termijn) meegaan in de schaalvergroting die de marktontwikkeling oplegt aan de windenergiebranche. Dit bepaalt tegelijkertijd het kader voor de bedrijfsvoering, de herinvesteringen en de acceptatie van de gewenste sanering. In de praktijk zullen de huidige eigenaren hun belangen en verkregen rechten dienen samen te brengen in nieuwe exploitatievormen waarmee minder maar grotere windmolenopstellingen in Flevoland ontstaan. Alleen op deze manier kan de gewenste landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering worden bereikt. Ook dient aandacht besteed te worden aan uniformering qua type en grootte van de windmolens.


Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen windmolens mogelijk. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen wordt wel mogelijk gemaakt met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid (zie Artikel 21 Algemene afwijkingsregels). Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel windmolens.

Partiële herziening Omgevingsplan Flevoland voor windenergie (2016)

De provincie wil optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten aan te tasten. Daarvoor moet op termijn het aantal windmolens afnemen, maar tegelijk het opgesteld vermogen toenemen en de landschappelijke kwaliteit verbeteren door ordening van molens in lijnopstellingen op een beperkt aantal locaties: principe 'opschalen en saneren'. Nieuwe molens mogen ook alleen voor een bepaalde periode. Uitzondering zijn solitaire windmolens op bedrijventerreinen, kleine windmolens en testwindmolens te Lelystad. Nieuwe molens kunnen alleen na indienen van een projectplan en onder bepaalde voorwaarden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe molens mogelijk. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is wel toegestaan. Het plan is in overeenstemming met deze partiële herziening.

Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)

In de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland zijn in één verordening alle publiekrechtelijke regelingen voor Flevoland opgenomen. De verordening omvat de volgende onderwerpen: stortplaatsen en afvalwater, bodemsanering, watersystemen, grondwaterontrekkingen, wegen en vaarwegen, ontgrondingen, bescherming landschap en ecologische hoofdstructuur.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Verordening.

Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

De Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 is op 28 september 2011 vastgesteld door Provinciale Staten en is een nadere concretisering van het Omgevingsplan Flevoland 2006. De Structuurvisie heeft betrekking op bedrijventerreinen en kantorenlocaties in de stedelijke gebieden van de provincie en geeft invulling aan de programmatische uitwerking van het economisch beleid. In de Structuurvisie wordt een meer vastomlijnd kader gegeven voor een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV). Dit houdt onder ander het volgende in:

  • er wordt inzicht verlangd in de bestaande en geplande omvang van bedrijvigheid;
  • voor het aanwijzen van vestigingslocaties moet de SER-ladder (sinds 2012 de Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling genaamd) worden toegepast (eerst intensiveren en herstructureren, dan pas nieuwe locaties ontwikkelen);
  • gemeenten wordt nadrukkelijk gevraagd te overwegen om een herstructureringsfonds en parkmanagement op nieuwe - en zo mogelijk op bestaande - bedrijventerreinen in te stellen en een visie op zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit op te stellen;
  • gemeenten wordt aanbevolen om in de GVV grondbeleid en beleid voor het ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen op te nemen;
  • het verdient de voorkeur om de GVV in een structuurvisie neer te leggen;
  • zowel overschotten als tekorten aan bedrijventerreinen moeten worden voorkomen. De omvang van nieuw aan te leggen bedrijventerreinen en kantoorlocaties is neergelegd in de provinciale Visie werklocaties Flevoland 2030+;
  • de provincie wil dat ook ruimte geboden wordt aan informele werklocaties;
  • de provincie hecht nadrukkelijker aan (bestuurlijke) afstemming op bovengemeentelijke schaal.

Naar aanleiding van de Structuurvisie is de Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied uit 2008 in 2011 aangevuld. In de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 hebben Gedeputeerde Staten (GS) criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De motivering die aan een ruimtelijk plan ten grondslag ligt dient opgenomen te worden in de GVV, voor zover dit betrekking heeft op vestigingslocaties in het stedelijk gebied van de gemeente. In de GVV wordt voor een periode van telkens 4 jaar, met een doorkijk over 10 en 20 jaar, de concrete kwalitatieve en kwantitatieve uitbreidingsbehoefte vastgelegd voor de gemeente op het gebied van vestigingslocaties en wordt de inzet benoemd voor instandhouding en herstructurering van de bestaande voorraad. De kaders voor het opstellen van de GVV worden gevormd door het Omgevingsplan Flevoland 2006, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011, de provinciale Visie Werklocaties Flevoland 2030+ (deze is inmiddels vervangen door de vastgestelde RO Visie werklocatie 2015), het Provinciaal Herstructureringsprogramma (PHP), het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 en de beleidsregel. Gedeputeerde Staten zullen aan de hand van deze beleidskaders beoordelen of een GVV voldoet aan het provinciaal beleid. De beoordeling van een verzoek aan GS om in te stemmen met de GVV zal plaatsvinden op basis van algemene criteria en inhoudelijke criteria.

Met betrekking tot algemene criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Voor de huidige en toekomstige werklocaties wordt in het plan beschreven tot welke provinciale locatietype(n) deze worden gerekend.
  • Per locatie wordt binnen het provinciale locatietype aangegeven welke typen bedrijven er gevestigd kunnen worden.
  • De voorgestelde locatietype(n) en de hierbinnen bestaande en geplande omvang van de
    bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 en Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en daarnaast binnen de herijking van het rapport Visie Werklocaties Flevoland dat een doorkijk geeft naar de komende 10 jaar en gemiddeld om de 3 à 4 jaar wordt herzien.
  • Als een gemeente voor een locatie geheel of gedeeltelijk wil overgaan tot een ander type bedrijvigheid dan in een eerder vastgestelde GVV is mogelijk gemaakt, dan wordt in het ruimtelijk plan ingegaan op de noodzaak, de gevolgen voor het aanbod voor het oorspronkelijke type bedrijvigheid en eventuele compensatie hiervan.
  • De GVV bevat een onderbouwde gemeentelijke opgave op het gebied van werklocaties voor de korte en de lange termijn.
  • Over de planning en programmering van werklocaties heeft afstemming plaats gevonden op
    regionaal niveau.

Met betrekking tot inhoudelijke criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Bij de aanwijzing van werklocaties dient de SER-ladder (sinds 2012 de Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling) onverkort toegepast te worden zodat ligging, omvang en categorie van de locaties conform de SER-ladder wordt afgewogen door te toetsen aan:
    • a. de behoefte als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag;
    • b. de mogelijkheid om deze behoefte door herstructurering of intensivering van bestaande locaties te ondervangen;
    • c. clustering binnen of in aansluiting op bestaand bebouwd gebied;
    • d. de inpasbaarheid ten opzichte van woonbebouwing;
    • e. het optimaliseren van bereikbaarheid en vervoersaspecten.
  • De herstructureringsopgave is afgestemd op de meest recente versie van het Provinciaal Herstructureringsprogramma (PHP).
  • Intergemeentelijke afstemming vindt plaats ten aanzien van de aanbodzijde (programmering en ontwikkeling van zowel bestaande als nieuwe bedrijven- en kantorenlocaties) en herstructurering van bestaande bedrijven- en kantoren locaties.
  • De GVV wordt bij voorkeur als structuurvisie (een thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie) vastgesteld. Indien de gemeente besluit de GVV niet vast te stellen als thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie dient zij dat nader te onderbouwen hoe het GVV-beleid is afgestemd op het beleid voor andere beleidsterreinen.

De provincie heeft met het vaststellen van de RO Visie Werklocaties 2015 (zie hieronder) afscheid genomen van de zeven locatietypen uit de beleidsregel 'Locatiebeleid stedelijke gebied 2011'. Voor het overige blijft deze beleidsregel van kracht.

De gemeente heeft de GVW vastgesteld. Hiermee is de GVV uit 2010 vervangen. In paragraaf 3.3 Werk in de stad ten aanzien van de Gemeentelijke Visie Werklocaties wordt hier nader op ingegaan.

RO Visie Werklocaties 2015 (2016)

Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben op 28 juni 2016 de RO Visie Werklocaties Flevoland 2015 vastgesteld. Doel is te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties, zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. De visie is vooral faciliterend, ondersteunend en regisserend en dient strategische doelen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Het maatschappelijk effect dat de provincie vooral wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik. Om dit te bereiken worden acht leidende principes gehanteerd:

  • 14. De Ladder voor duurzame verstedelijking (borging in het Bro sinds 1-10-2012) staat centraal. De provincie gaat geen aanvullende juridische vereisten toevoegen, maar is verantwoordelijk voor het generiek toezicht op de toepassing van de ladder.
  • 15. Echte stappen zetten in het creëren van marktspanning en deprogrammeren: met gemeenten wordt de regionale behoefteraming voor bedrijventerreinen, kantoren en winkels uitgewerkt en gekeken naar het aanwezige en toekomstige aanbod. Waar nodig zal de provincie met de gemeente plannen en locaties deprogrammeren.
  • 16. Dynamisch voorraadbeheer: 1) werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, 2) waar mogelijk schrappen van plannen zonder die beoogde kwaliteit en 3) onder voorwaarden toevoegen en goede, nieuwe voorraad.
  • 17. Aanpak herstructurering en duurzaam beheer: tot eind 2015 kunnen aanvragen voor de PHP-regeling worden ingediend. Verwacht wordt dat de middelen uit het PHP dan ook op zijn. Om de herstructureringsopgave in de toekomst ook aan te pakken zijn er 2 sporen: 1) terugbrengen van het overaanbod en 2) stimuleren van meer private actie op bedrijventerreinen.
  • 18. Duurzaamheid: streven naar energiezuinige en klimaatbestendige werklocaties door de energievraag te beperken, duurzame energiebronnen in te zetten en energiebronnen zuinig en efficiënt te gebruiken en naar duurzame mobiliteit door nieuwe werklocaties te realiseren rond multimodale verkeersknooppunten.
  • 19. Grip op de bestaande voorraad en monitoring: doel is het verbreden van de ontwikkeling van het instrument van de kwaliteitskaart naar alle Flevolandse gemeenten en voor de overige segmenten. (vergelijkbaar met de monitor werklocaties van het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord.
  • 20. Meer ruimte aan het veld via uitnodigingsplanologie: de komende jaren ligt er een flink aantal opgaven ten aanzien van de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. De rol van de provincie is voornamelijk regisserend en bovenlokaal. De daadwerkelijke aanpak geschiedt in cocreatie met gemeenten, marktpartijen en andere partners. De provincie gebruikt hierbij de 'Ladder van Overheidsparticipatie' om de precieze provinciale rol te bepalen.
  • 21. Stimuleren van pioniers en ruimte voor experiment: de veranderopgave roept om creatieve oplossingen. De provincie wil daarom ruimte blijven bieden aan pioniers en 'het experiment'. Per gemeente of regio wil de provincie één of enkele experimenten of voorbeeldprojecten starten.

Voor Almere is er met name een opgave voor bedrijventerreinen (daar is sprake van een mismatch door afnemende en veranderende marktvraag, planvoorraad is te groot), kantoren (afnemende vraag, leegstand loopt op) en winkels (minder vraag, kansrijke en kansarme winkelgebieden onderscheiden).

In het locatiebeleid worden twee verschillende concepten van werklocaties voor het stedelijk gebied onderscheiden: formele en informele werklocaties.

    • a. Formele werklocaties zijn scherp afgebakend, monofunctioneel, bestemd voor handel, industrie en bedrijven in de hogere milieucategorieën. Enige (commerciële) dienstverlening is toegestaan. Beleid is schrappen en deprogrammeren en het tijdelijk anders bestemmen van gronden.
    • b. Informele werklocaties zijn locaties in milieucategorieën 1 tot en met 3, waarbij sprake is van een zekere menging met andere functies.

Kantorenlocaties: de opgave is een kwalitatieve groei zonder dat de kwantiteit toeneemt; keuze maken tussen locaties waar uitbreiding mag die echt iets toevoegt aan de bestaande voorraad en locaties waar het aantal kantoren verminderd moet worden; aanvalsplan voor de leegstand opstellen.

Winkels: gemeenten moeten aangeven welke winkelgebieden kansrijk zijn; nieuwe winkelgebieden of grote uitbreidingen worden getoetst aan de Ladder en mogen niet buiten 'stedelijk gebied'; detailhandel op bedrijventerreinen mag niet.

Leisure biedt kansen om de (be)leefbaarheid te vergroten; inspelen op kansrijke ontwikkelingen: kwaliteit toevoegen en toetsen aan de Ladder.

Maatschappelijk vastgoed en zorg: de ladder is bij nieuwe ontwikkelingen bepalend.

Landelijk gebied: zie bestaand beleid in Omgevingsplan 2006, beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008, agenda Vitaal Platteland 2015 en onderzoek ruimtelijke gevolgen van nieuwe werkvormen in Flevoland 2013.

De visie bevat een veranderagenda als aanzet voor het noodzakelijke transitieproces dat gemeenten de komende jaren moeten ondergaan bij werklocaties. Hierbij ligt de focus op elf agendapunten waaraan inhoudelijke en procesindicatoren zijn gekoppeld om de voortgang hiervan te monitoren. Gemeenten zijn in de 'lead' op de agendapunten die direct raken aan de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties. De provincie is in de 'lead' op de agendapunten met een bovenlokale impact. Het gaat om:

1. Van ontwikkelaarsdenken naar beleggersdenken: toekomstbestendig werklocatiebeleid

2. Bedrijventerreinen: minder en beter

3. Naar kantoren met toekomstwaarde

4. Borgen van levendige centra in Flevoland

5. Meer aandacht en zorg voor maatschappelijk vastgoed

6. Leisure als kans en smeermiddel

7. Nieuwe economische dragers in het landelijk gebied/VAB's

8. Meten is weten: grip op de bestaande voorraad

9. Ruimte voor het experiment: Flevolands pionieren

10. Financieel toezicht: reductie financiële risico's

11. Actuele en realistische convenanten.

Voor het plangebied heeft deze visie weinig gevolgen. De Ladder is als gezegd bij de SVIR niet van toepassing. Daarnaast is het plan flexibel (gemengde bestemmingen) waarin meerdere functies zijn toegestaan. In het gebied zijn de gemengde functies, voor zover bekend, al gerealiseerd. Uitwisseling tussen bedrijfs-, kleinschalige horeca- en detailhandelvoorzieningen is daar mogelijk.

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

In het bestemmingsplan zijn de te verwachten behoudenswaardige archeologische waarden beschermd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2025 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte

Waterveiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan.

Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader (2013)

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen.

Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast. In 5.9 Waterparagraaf is de watertoets voor het bestemmingsplan opgenomen.

Overig provinciaal en regionaal beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden.

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciaal en regionaal beleid.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid/

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad en luiden als volgt:

1. Koester diversiteit

2. Verbind plaats en context

3. Combineer stad en natuur

4. Anticipeer op verandering

5. Blijf innoveren

6. Ontwerp gezonde systemen

7. Mensen maken de stad

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Omgevingsvisie Almere (2017)

Volgens plan is Almere uitgegroeid tot een moderne tuinstad van stadsdelen in een groen-blauw raamwerk. De omgevingsvisie is erop gericht dit te behouden, maar ook de vele uitdagingen aan te kunnen gaan. Deze visie is gebaseerd op twee principes: organische ontwikkeling (spontaan, geen vast eindbeeld) en adaptief beleid (inspelen op verrassingen, geen blauwdrukken). Deze principes liggen ten grondslag aan vier uitgangspunten:

  • 1. ontwikkel en onderhoud het goede.
  • 2. van tuinstad naar growing green city: de bestaande afwisseling van groen-blauw en bebouwing moet worden behouden, maar in de growing green city staan de vele betekenissen van groen centraal: Almere is op termijn een stad die gezond eten, schone energie en zuiver water produceert, waar afval wordt hergebruikt met een grote rijkdom aan planten en dieren.
  • 3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk: Almere levert aan de noordelijke randstad als sterke, aantrekkelijke regio een grote bijdrage met een gedifferentieerd, anders (dan in de regio) woningaanbod én de unieke ligging aan bijzondere landschappen. De as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere staat centraal en de groei met 60.000 inwoners en 100.000 arbeidsplaatsen.
  • 4. uitnodiging aan iedereen: met eigen initiatieven bijdragen aan de ontwikkeling van Almere. De gemeente stimuleert en ondersteunt initiatieven en stelt de kaders waarbinnen initiatieven mogelijk zijn, om prioriteiten te stellen en om opgaven van algemeen belang te kunnen realiseren. Daarvoor is een ruimtelijke hoofdstructuur vastgelegd. Dit toont per laag aan wat waardevol is en welke kaders gelden bij initiatieven:
    • a. polderlaag (water, cultuurhistorie, natuurontwikkeling): kwaliteit water omhoog, meer waterberging, bescherming grondwater, recreatieve waarde van het water verbeteren, optimaal profiteren van de natuur bij projecten, blauw-groene buffers versterken, toegankelijkheid/ herkenbaarheid van de grote bossen verbeteren, aandacht voor de gebieden Oosterwold, Trekwegzone en Duin.
    • b. netwerklaag: (wegen, spoor, busbanen, fietsroutes): functionaliteit van infrastructuur (IJmeerlijn, Stichtselijn, nieuw Station centrum en fiets-auto-openbaarvervoer), focus op duurzame energie, kwaliteit ICT-netwerken, 'slimmer maken van de stad (automatische afvalverwerking);
    • c. stedelijke laag (meerkernige opzet, bijbehorende voorzieningen, diversiteit): 'mensen maken de stad': inwoners en bedrijven geven zelf vorm aan de eigen toekomst en met betrekking tot voorzieningen.

Wonen en werken: functiemenging, meer betaalbare woningen voor senioren, kleine huishoudens voor beter evenwicht, transformatie, negen focusgebieden (zie programmaplan wijkgericht werken).

Wonen en zorg: zo lang mogelijk zelfstandig wonen door voldoende geschikte woningen waar zorg geleverd kan worden, bv. (groeps)woningen voor begeleid wonen.

Centrale voorzieningen: versterking Almere centrum, functiemenging in stads(deel)centra

Detailhandel: complementariteit van winkelcentra versterken, met name Poort, Buiten en Haven.

Sociaal-maatschappelijke voorzieningen: in alle stadsdelen gezondheidscentra, basisscholen en buurthuizen.

Culturele voorzieningen: bevorderen vraag en faciliteren

Onderwijs: versterken.

Toerisme en recreatie: ruimte bieden voor kansrijke initiatieven, versterken kust-Duin en Nationaal Park.

Sport: clusteren van voorzieningen, direct in woonomgeving, uitnodigende groen-blauwe structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0021.png" 

figuur: ruimtelijke hoofdstructuur

Ruimtelijke reserveringen

Met deze eerder gemaakte beleidskeuzes dient rekening te worden gehouden:

- ontwikkeling Eemvallei: strook in Oosterwold, gereserveerd voor landschapsontwikkeling en landbouw vanwege de vroegere rivier de Eem.

- Stichtselijn en IJmeerlijn: toekomstige openbaar-vervoerslijnen naar Utrecht en Amsterdam. Dit hangt af van verdere woningbouwontwikkeling en dient nog onderzocht te worden qua haalbaarheid, modaliteiten en grondbeslag.

- diverse infrastructurele reserveringen: A6, A27, hoogspanningslijn, autowegen, fietspaden.

- reservelocaties voor ontwikkelingen op de lange termijn: Almere Stad (2F7, Oostkavels, delen Vaart 4), Almere Poort (Pampushout I, II, III), Almere Hout (Overgooi, Stichtsekant, Vogelhorst, Twentsekant).

- Almere Pampus inclusief buitendijks gebied: voor de lange termijnontwikkeling na 2025-2030, na positief besluit IJmeerlijn en na bouw van 25.000 woningen in Almere.

- Buitendijkse ontwikkeling Almere Haven.

De gereserveerde locaties of andere gebieden die nog niet ontwikkeld zijn, kunnen tijdelijk gebruikt worden voor bv. het opwekken van duurzame energie (zonnevelden) of verbouw van gewassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0022.png"

figuur: reserveringen

Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot verbetering en uitbreiding van woningen, voorzieningen en bedrijven. Dit draagt bij aan versterking van de bestaande stad en een sterkere economie.

Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)

Het gaat hier om een bestuurlijke inspanningsverplichting van het Rijk, de provincie Flevoland, de gemeente Almere en het Waterschap Zuiderzeeland om gezonde systemen te ontwerpen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling van de stad. Dit geldt voor zowel de toekomstige stedelijke gebieden als voor de bestaande stad. Systeeminnovaties worden ontwikkeld ter bevordering van duurzame gebiedsontwikkeling. De innovaties hebben betrekking op energie, mobiliteit, water en productief landschap. De doelstellingen in de afspraken zijn:

  • Bij de ontwikkeling van Almere wordt ernaar gestreefd dat de gemeente – met gebruikmaking van de directe omgeving – energieneutraal (exclusief mobiliteit) is vanaf 2025. Hierbij wordt minimaal 40% van de energievraag binnen de gemeente op een duurzame manier opgewekt. De gebiedsontwikkelingen van Almere zijn energieneutraal en zo mogelijk energieproducerend. De energiedoelstelling wordt bereikt door energiebesparing en door toepassing van duurzame vormen van energieopwekking (o.a. zonne-energie, windenergie, groen gas, biogas, warmte-koudeopslag).
  • Bij de groeiopgave worden de mogelijkheden benut om duurzame vormen van mobiliteit uit te breiden. Focus ligt op schone en energiezuinige mobiliteit en voorkomen van milieuproblemen (geluid, fijnstof etc). Ambities zijn dat voor het personenvervoer nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de gewenste verschuiving van het traditionele gemotoriseerd vervoer, in de richting van een groter aandeel openbaar vervoer en een groter aandeel elektrisch vervoer.
  • De groenblauwe omgeving wordt waar mogelijk en wenselijk – naast haar traditionele gebruiksvormen t.a.v. cultuur, natuur en recreatie – ingezet om ruimte te bieden aan de gezonde systemen van de stad. Het gaat hierbij om de gezonde systemen van energie, water en mineralen kringloop (o.a. lokale voedselproductie en gft-verwerking). Indien deze nieuwe functies in de groenblauwe omgeving leiden tot exploitatie-opbrengsten, zullen deze mede ingezet worden voor de uitbreiding, kwaliteitsverhoging en beheer van de groenblauwe omgeving.
  • De ontwikkeling van Almere zal gepaard gaan met de ontwikkeling van een bijbehorend duurzaam watersysteem. De opgaven van wateroverlast en droogte worden verbonden met de ruimtelijke opgaven van Almere. Almere wordt een klimaatbestendige stad.

De partijen bieden ruimte aan duurzaamheidinitiatieven die bijdragen aan het realiseren van de duurzaamheiddoelstellingen voor water, energie, mobiliteit en productief landschap conform deze Afspraken Duurzaam Almere.

Energie Werkt! (2015)

In Almere wordt vanaf 2008 gewerkt aan de ambitie om in 2025 energieneutraal te zijn. De Almere Principles (2008) vormen de basis van een aantal opvolgende afspraken. Met het Rijk en de Provincie Flevoland zijn energie afspraken vastgelegd in het Integraal Afspraken Kader (IAK Almere 2.0, 2010) en meer specifiek uitgewerkt in de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014. Daarin is onder andere afgesproken dat de gemeente Almere streeft naar energieneutraliteit in 2025.

Almere heeft de ambitie om in 2022 al energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

  • Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

  • Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

  • Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland.

  • Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

  • Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar een energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (2009)

Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. In de Woonvisie wordt de opgave van 60.000 nieuwe woningen benoemd. De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  • 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  • 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denken we onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Bovenstaande geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières.
  • 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop. Deze sociale woningbouw moet ook duurzaam sociaal blijven (bijvoorbeeld door middel van erfpacht). Dit thema wordt nog nader uitgewerkt. Daarnaast is het nieuwe beleid dat elke wijk voor tenminste 35% uit sociale woningbouw moet bestaan. Hoe we hierbij een wijk moeten definiëren is nog niet helemaal duidelijk. Daarnaast moet elke wijk bestaan uit tenminste 30% huurwoningen.
  • 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  • 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).

Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad en heeft geen ontwikkeltaak. De geformuleerde ambities kunnen in principe in de bestaande bestemmingen en binnen de planregels worden gerealiseerd.

Welstandsnota Almere 2014 (2015)

Met de Welstandsnota Almere 2015 heeft de gemeente Almere een ommezwaai gemaakt in het
welstandsbeleid. De woongebieden en bedrijventerreinen in Almere zijn met het nieuwe beleid
welstandsvrij geworden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te
worden op het welstandsaspect.

De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's:

  • Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Voor dit
groenblauwe raamwerk geldt een restrictief bouwbeleid: alleen gebouwen die een positieve bijdrage
leveren aan het functioneren van het groenblauwe raamwerk zijn welkom. In de nota 'Kleur aan groen'
(zie Groene stad) is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

  • De hoofdinfrastructuur

Het stelsel van hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten vormt het raamwerk waarlangs mensen zch door
Almere voortbewegen. Het betreft zowel het aanzien van de gebouwde bestandsdelen van deze
hoofdinfrastructuur zoals bruggen, viaducten en geluidschermen als de beeldbepalende elementen van de bebouwing langs de hoofdinfrastructuur die het stadsbeeld mede bepalen.

  • De centrumgebieden

De bebouwing in de centra van de kernen Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten bepaalt in
belangrijke mate het beeld van deze gebieden, die als voorzieningencentra en ontmoetingsgebieden van collectief belang zijn.

  • Bijzondere gebieden

Een aantal gebieden is van bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere. Zij verdienen om die
reden extra bescherming. Het gaat dan onder andere om de Bouwrai-gebieden en de prijsvraaggebieden de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud.

  • Reclame

Met het aanbrengen van reclameborden in de openbare ruimte en aan gebouwen zijn grote financiële
belangen gemoeid. Het risico van wildgroei bij het vrijlaten van reclame in de openbare ruimte is groot.
Beperking is noodzakelijk, om te voorkomen dat de architectuur geheel ondergeschikt wordt aan
reclame. Een regulerend beleid beschermt bovendien winkels en bedrijven met een kwaliteitsuitstraling.

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0023.png"

Wanneer een gebied welstandsvrij is wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor de
omvangrijkere (her)ontwikkelingsgebieden kan supervisie door kwaliteitsteams worden ingesteld en weer worden opgeheven. Ook kan bewonerswelstand worden ingesteld indien 2/3 meerderheid in een gebied aangeeft dat welstandstoetsing gewenst is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt verder de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Het plangebied is welstandsvrij met uitzondering van grote gebouwen langs de hoofdinfrastructuur.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de verbeelding.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om een zendmast te kunnen plaatsen.

Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)

Daar waar mogelijk zal tegemoet worden gekomen aan de wensen van bewoners om (kleine stukjes) gemeentegrond grenzend aan tuinen te verkopen aan de eigenaren van de tuinen. Anderzijds moeten stukken grond die ten onrechte door bewoners in gebruik zijn genomen, weer in gebruik komen als gemeentegrond. Het gaat hierbij immers om publiekbezit, dat de gemeenschap toekomt.

Er worden twee aanpakken gehanteerd: de projectmatige en de niet projectmatige aanpak.

Bij de projectmatige aanpak neemt de gemeente het initiatief om voor een hele wijk of buurt de mogelijkheden voor tuinvergrotingen te onderzoeken. Dit gaat vrijwel altijd in combinatie met een (groot)onderhoudsproject in hetzelfde gebied. De niet projectmatige aanpak wordt toegepast als een bewoner of een groep bewoners een verzoek tot tuinvergroting indient en er niet binnen een jaar gestart gaat worden met het voorbereiden van een projectmatige aanpak in hetzelfde gebied.

Uitgangspunt bij beide aanpakken is het uitgeven van gronden daar waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten. Onder het algemeen belang worden in ieder geval de volgende zaken verstaan:

  • 1. (geplande)projecten/reserveringen waarvoor de gronden nodig zijn;
  • 2. Weigering van eigenaren van kabels of leidingen om in te stemmen met verkoop gecombineerd met het vestigen van zakelijk recht (recht van de eigenaar van kabel of leiding om te allen tijde bij de leiding te kunnen);
  • 3. Ontstaan van problemen voor het (gemeentelijk) onderhoud ten gevolge van de uitgifte;
  • 4. Veiligheid (vooral verkeersveiligheid en sociale veiligheid);
  • 5. Voorkomen van aantasting van ruimtelijke kwaliteit (groene kwaliteit en samenhang van de wijk).

In het plangebied is momenteel geen projectmatige aanpak gepland. Ook zijn geen tuinvergrotingen bekend, zodat deze ook niet zijn meegenomen in dit plan. Toekomstige gronduitgiften ten behoeve van tuinvergrotingen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden uitgevoerd.

Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)

De regels in de Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen zorgen ervoor dat de watergangen in de stad op een verantwoorde manier gebruikt kunnen blijven worden. In artikel 5:19, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2011 is een verbod opgenomen om met een vaartuig in openbaar water een ligplaats in te nemen, een ligplaats te hebben dan wel beschikbaar te stellen. In de aanwijzing en nadere regels ligplaatsen is geregeld dat dit verbod niet van toepassing is op de aangewezen gedeelten van het openbaar water die als ligplaatsen woonschepen zijn aangegeven op kaart die bij de aanwijzing hoort. Op de kaart bij de aanwijzing zijn ook vaste ligplaatsen, afmeeroevers, passantenligplaatsen, wachtplaatsen, particulier water en particuliere oevers aangegeven.

Binnen het plangebied zijn geen ligplaatsen voor woonschepen aangewezen. De oevers langs de watergangen zijn wel aangewezen als afmeeroever. In de bestemming 'Water' is in de bestemmingsomschrijving aanleggelegenheid opgenomen, waardoor het gebruik als afmeeroever op grond van het bestemmingsplan is toegestaan.

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden).

In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is.

Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Binnen het plangebied zijn geen seksinrichtingen toegestaan.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere.

Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.

Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Binnen het plangebied zijn geen coffeeshops toegestaan.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.


Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

De parkeernormen zijn opgenomen als bijlage bij de planregels ( Lijst van parkeernormen ).


Het bestaande verkeers- en parkeersysteem voldoet aan de uitgangspunten uit deze nota. Nieuwe ruimtelijke ingrepen in de infrastructuur zijn niet voorzien.

Verkeersveiligheid rond basisscholen   (2001)

De verkeersdrukte rond basisscholen door de auto's van de ouders/verzorgers is een algemeen probleem, dat de veiligheid van de kinderen in gevaar brengt.

De locatie van basisscholen en daarbij de verkeerssituatie rond de school moet daarom in een vroeg stadium in de stedenbouwkundige plannen opgenomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor zgn. educatieve steunpunten c.q. de brede school.

Voor het plangebied betekent dit dat voor de bestaande scholen rekening is en wordt gehouden met deze nota.

3.3 Werk in de stad

Gemeentelijke Visie op de Werklocaties (GVW) (2016)

De Gemeentelijke Visie op Werklocaties (= GVW) vormt het beleidskader voor het vestigen van economische activiteiten. De dynamiek in de huisvesting van economische activiteiten is groot en de GVW geeft de kaders om te bepalen waar initiatieven kunnen komen en welke ruimtelijke randvoorwaarden daarbij gelden. Uitgangspunt is dat overal in Almere gewerkt kan worden. Daarbij passen een optimale flexibiliteit en functiemenging. De GVW bestaat uit een leidraad en kaartbeelden, de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016 en het beleid voor Facilitypoints.

De leidraad geeft op hoofdlijnen aan welke soorten economische activiteiten zich in welk soort milieu kunnen vestigen en vormt de basis voor bestemmingsplannen. Doel is om initiatieven zorgvuldig in te kunnen passen. De leidraad geeft richting aan waar wat is toegestaan, maar sluit tegelijk ook niets uit, mits dit geen afbreuk doet aan het milieu dat op die plek van toepassing is. Niet alle aspecten lenen zich daarom voor inpassing in bestemmingsplannen zonder dat er sprake is van concrete initiatieven. In individuele gevallen kan afgeweken worden van het beleid op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing.

  • 1. Centrummilieus: mix aan activiteiten met wonen in hoge dichtheid naast elkaar; alleen activiteiten in categorieën A, B of C: winkels, horeca, werken aan huis.
  • 2. Woonmilieus: werken aan huis en kleinschalige, zelfstandige werkplekken in de wijken met beperkte effecten; Indische buurt, Floriadegebied en Duin zijn woon-werkmilieus met mix van wonen en werken (en horeca) onder voorwaarden.
  • 3. Werkmilieus:
    • a. Binnenstedelijk: ruimte voor verkleuren naar diverse activiteiten; binnen de kom van woonbebouwing; qua schaal en maat aansluitend op woonomgeving; vanwege ligging tegen woonmilieus alleen categorieën A, B of C; kantoorhoudendheid tot max 50% per bedrijf en/of 1500 m2 zelfstandige kantoren per kavel met een maximum van 25% van het bebouwd gebied per bedrijventerrein; voorzieningen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel niet met uitzondering van bestaande perifere en ondergeschikt; Wonen kan aan randen van het binnenstedelijk werkmilieu mits voldaan aan voorwaarden van goede ruimtelijke ordening. Horeca, anders dan ondergeschikt, kan eventueel ook naar aanleiding van concrete initiatieven worden toegestaan.
    • b. Regulier: geschikt voor grotere bedrijven (categorie 1 t/m 3.2); voorzieningen en horeca mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel nee met uitzodering van bestaande perifere en ondergeschikt; geen wonen toegestaan.
    • c. Industrie: alleen op De Vaart; grootschalige en zware bedrijven (t/m categorie 5.3); mogelijkheden voor andere functies zijn beperkt; geen wonen toegestaan.
    • d. Kantoren: categorieën A, B of C; voorzieningen mogen; horeca en wonen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijk ordening); detailhandel mag alleen in Centrum Almere Stad.
    • e. Agrarisch: alleen op de Buitenvaart; voorzieningen, horeca (t/m horecacategorie 3) en detailhandel alleen ondergeschikt; wonen alleen in bedrijfswoning of plattelandswoning.
  • 4. Groene milieus: recreëren is de hoofdfunctie; landschap geeft richting aan de vorm en type gebruik van nieuwe initiatieven zodat elke toevoeging het groene milieu versterkt; kleinschalige bedrijven, voorzieningen en horeca zijn mogelijk onder deze voorwaarden.

Naast de GWV en de bestemmingsplannen zijn er andere instrumenten van toepassing voor het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte: RRAAM 2013, de Ladder voor duurzame verstedelijking, stedelijk programma, regionale programma afspraken (metropoolregio Amsterdam), beheer bedrijventerreinen en aanpak leegstand/ taskforce wonen met welzijn en zorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0024.png"

Leidraad en Legenda voor werklocaties

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0025.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0026.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0027.png"

Facilitypoints

Voor vestiging van Facilitypoints gelden de volgende uitgangspunten: (snel)weggebruikers als doelgroep, afslagen van A6 en A27 en minimale kavelgrootte is 3.000 m². Er zijn drie concepten: basisconcept (alleen horeca tbv kort doelgericht verblijf), plusconcept (horeca en aanvullende voorzieningen tbv kort en langer verblijf) en truckersconcept (parkeerplaats en voorzieningen voor vrachtwagens tbv kort en langer verblijf). Op negen locaties is een fp mogelijk:

  • 1. Al (min of meer) aanwezige fp (Basis en/ of plusconcept): Gooise Poort (Audioweg 2), Hollandsekant, Weerwater Zuid (Oorweg), Veluwsekant (Strubbenweg), Sallandsekant (Koningsbeltweg), De Vaart (Dukdalfweg). Doorgroei naar truckersconcept kan op Hollandsekant, Sallandsekant en De Vaart (Brugplein indien fp op Dukdalfweg is ontmanteld) . Doorgroei naar plusconcept kan op Veluwsekant, Weerwater Zuid en De Vaart (brugplein indien fp op Dukdalfweg is ontmanteld);
  • 2. Nieuwe fp kunnen op: Stichtsekant, Poort (Elementendreef) en Hout-Noord (A6-park).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0028.png"

Voor het plangebied geldt dat het voornamelijk uit woonmilieu bestaat en daarnaast een binnenstedelijk bedrijventerrein.

Voor het woonmilieu (woonwijk) geldt dat aan-huis-verbonden beroepen of bedrijf zijn toegestaan. Daarvoor zijn in de regels voorwaarden opgenomen. Ook liggen verspreid over de wijk bedrijfsruimten die voor diverse functies gebruikt mogen worden, mits de effecten op de omliggende woningen beperkt zijn.

In het binnenstedelijk werkmilieu (bedrijventerrein De Binderij) zijn naast bedrijven ook andere functies toegestaan, zoals kantooractiviteiten en voorzieningen. Naar aanleiding van zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan is gebleken dat meerdere bestaande bedrijven niet passen in de functiemengingslijst. Mede daarom is er voor gekozen om in afwijking van de GVW hier toch de functiescheidingslijst toe te passen.

Voor de twee kantoorpanden aan De Binderij 65 en 67 wordt de transformatie naar wonen mogelijk gemaakt. De panden zijn aan de rand van het binnenstedelijk werkmilieu gelegen, de activiteit wonen op deze locatie doet geen afbreuk aan het karakter van het binnenstedelijk werkmilieu en de continuïteit van bestaande activiteiten is gewaarborgd (zie hierover hoofdstuk 5.6).

In de GVW is hierbij aangegeven dat het in het concrete geval kan worden geaccepteerd dt de activiteit een beperkte afbreuk doet aan de (toekomstige) bedrijfsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

Het naastgelegen perceel, De Binderij 69, wordt niet meer beperkt dan de beperkingen waarmee reeds op grond van het bestemmingsplan 2J rekening had moeten houden. Het bestemmingsplan 2J bevat namelijk de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning op het aangrenzende perceel. Uit de realisatie van een bedrijfswoning vloeien dezelfde beperkingen voort als uit de te realiseren burgerwoningen.

Zie de regels voor de bestemming Gemengd - 1 .

In het plangebied zijn geen facility points aanwezig of gepland.

Vestigingsvisie Horeca Almere 2016

Uitgangspunt is om horeca te concentreren in centrummilieus, wijkcentra, het Floriadegebied en de Kustzone Poort/ Strand Duin en te mengen met andere activiteiten. In andere milieus is horeca alleen toegestaan, mits het inpasbaar is op basis van regelgeving en een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0029.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0030.png"

* Afweging voor 1 categorie hoger is mogelijk (B is hoger dan A, C is hoger dan B)

** Categorie 1 is mogelijk en categorie 2-5 is toegestaan onder voorwaarden van de algemene uitgangspunten

*** De Vaart is geen zelfstandige horeca mogelijk, behalve in combinatie met een eventueel business facility point en Bolderweg 1-2.

**** Kantoorlocaties buiten de centrumgebieden

De Indische Buurt is in dit schema niet opgenomen omdat het een specifiek terrein betreft.

Afwijkende situaties:

  • Deventerpad, Centrum Almere Stad: alleen categorie A toegestaan, met uitzondering van de functie cafés en bars. Een café of bar wordt wel aanvaardbaar geacht voor de percelen Deventerpad 18, 24 en 26, mits kan worden voldaan aan het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Bouwbesluit.
  • Brongouw 148, een bestaand café in de Gouwen, Almere Haven; s'-Hertogenboschplein 21 in Stedenwijk, Almere Stad + Hengelostraat 8a in Stedenwijk, Almere Stad: cat. 1-3 + 4 van de Staat van Horeca-activiteiten aanvaardbaar.

Voor het plangebied betekent dit dat de bestaande horecavestiging (Restaurant De Ziel) een passende bestemming conform de huidige en/of vergunde situatie krijgt. Nieuwe horeca kan alleen indien dit voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en via een (buitenplanse) afwijking.

Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal-punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

Voor het plangebied betekent dit dat in het buurtwinkelcentrum een supermarkt tot 1.500 m2 w.v.o. is toegestaan. Op De binderij is geen detailhandel toegestaan met uitzondering van ondergeschikte detailhandel en detailhandel in auto's, boten, caravans en motoren.

In een woning is maximaal 25 m2 verkoopvloeroppervlak aan detailhandel toegestaan waaronder webwinkels en internetwinkels, voor zover wordt voldaan aan randvoorwaarden met betrekking tot parkeren e.d. Deze eisen zijn opgenomen in de bestemmingsregel inzake aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten.

Afhaalpunten (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Op basis van de Detailhandelsvisie Almere 2014 worden afhaalpunten bij voorkeur geïntegreerd in de bestaande winkelstructuur. Hoewel afhaalpunten in winkelgebieden kunnen worden opgezet, bestaat er behoefte om pure afhaalpunten ook buiten de winkelgebieden kansen te bieden.

Afhaalpunten worden in de Detailhandelsvisie Almere 2014 niet als detailhandel gezien, maar als een bedrijfsfunctie (logistiek). Een afhaalpunt wordt in de detailhandelsvisie daarom gedefinieerd als "een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten". Doordat pure afhaalpunten ook als een (logistiek) bedrijf gezien kunnen worden, dus niet als een winkelfunctie, ontstaat de mogelijkheid om deze te realiseren op locaties buiten de bestaande winkelstructuur. Afhaalpunten worden toegestaan op alle bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) worden hiervan uitgesloten.

Voorwaarden voor vestiging van een puur afhaalpunt op bedrijventerreinen zijn:

  • voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • de locatie van het afhaalpunt dient goed ontsloten te zijn: een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.

Dit betekent voor het plangebied dat afhaalpunten mogelijk zijn op De Binderij.


Kringloopwinkels (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Volgens de Detailhandelsvisie is detailhandel toegestaan op locaties met een detailhandelsbestemming. Kringloopwinkels vestigen zich in de praktijk echter eerder op bedrijventerreinen vanwege het volumineuze karakter en de relatief lagere huurprijs dan in winkelcentra. Er zijn in Almere drie kringloopwinkels gevestigd: op De Steiger, op Markerkant en op Frezersplaats. De kringloopwinkel op Poldervlak is begin 2014 afgebrand.

In vergelijking met de definitie zoals die is opgenomen in de Detailhandelsvisie Almere 2014 zijn de termen 'breed assortiment' en 'om niet' toegevoegd, mede om het verschil te benadrukken met een 'gewone' tweedehandswinkel.

Door de brede opzet van deze specifieke bedrijfstak is het wenselijk dat hiervoor ook ruimte wordt geboden buiten de winkelcentra.

De typen bedrijventerreinen waar kringloopwinkels zich kunnen vestigen worden beperkt tot die bedrijventerreinen die voor consumenten goed bereikbaar zijn en die relatief dicht bij een woonwijk liggen. Daarnaast komen die bedrijventerreinen in aanmerking waar de bedrijven qua aard van de bedrijfsactiviteiten niet onnodig belemmerd worden in hun bedrijfsvoering met de komst van een kringloopwinkel. Kringloopwinkels moeten geen negatieve ruimtelijke effecten veroorzaken op de bedrijfsomgeving waar deze gevestigd zijn. Daarom komen de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen (zoals in de GVV van 2010 genoemd) hier voor in aanmerking. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) en de bedrijventerreinen Stichtsekant, Hollandsekant en Sallandsekant (logistiek) komen hiervoor niet in aanmerking. Elke vestiging dient fysiek en verkeerskundig inpasbaar te zijn. Parkeren, laden, lossen en manoeuvreren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Dit betekent voor het plangebied dat op De Binderij eventueel een kringloopwinkel kan worden toegestaan.

Werken in de wijk (2005)

Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd.

Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt.

Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van 1 kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte.

Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de zgn. 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.

Voor het plangebied betekent dit dat 50% van het oppervlak van een woning gebruikt mag worden voor aan huis gebonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Op grond van de Detailhandelsvisie Almere 2014 mag binnen deze 50% 25 m2 worden gebruikt voor detailhandel. Tevens is in de bedrijfsunits de vestiging van een bedrijf (max. categorie A) toegestaan.

Het bestemming is in overeenstemming met de nota werken in de wijk.

3.4 Groene stad

Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)

Dit plan is een samenhangende visie voor alle wateraspecten, opgesteld door gemeente en waterschap met meerdere betrokkenen. De ambitie is om Almere verder te versterken als een 'stad van het zuiverste water': een ondernemende, veelzijdige waterstad. Almere beschikt over een royaal, gezond watersysteem in een groene en waterrijke omgeving, dat door de inwoners wordt gewaardeerd. Maar door klimaatverandering is er vaker extreme neerslag, hitte en droogte, is er overlast door de overmatige waterplantengroei en de biodiversiteit blijft achter bij de potentie. Ook is er vraag naar innovaties op watergebied door de bodemdaling en grondstoffenschaarste. Bovendien biedt elk (bouw)project kansen voor duurzame oplossingen en een aantrekkelijke leefomgeving. Dit is een groeiende stad waardevol. Vanuit vier doelstellingen wordt daarom gewerkt aan:

  • I. Slim waterbeheer;
  • II. Een aantrekkelijke waterstad;
  • III. Levend water: biodiversiteit versterken in en langs het water, waterkwaliteit verbeteren ten behoeve van mens en dier;
  • IV. Een stad zonder afval(water).

Bij de uitvoering richt de gemeente zich op:

  • 1. wat we nu al doen: waterschap en gemeente spannen zich in voor het goed functioneren van alle waterketens middels het beheer en onderhoud van de blauwe infrastructuur (riolen, zuiveringsinstallaties, sloten en gemalen).
  • 2. wat we anders gaan doen: de wereld verandert snel en dat vraagt om nieuwe oplossingen:
    • a. Almeerders en hun water: activiteiten organiseren samen met inwoners, ondernemers en organisaties, betere dienstverlening, meer en gerichter contact over actuele onderwerpen en het sluiten van 'blue deals';
    • b. richtlijnen voor beheer en ontwikkeling: activiteiten om waterbeheer op orde te brengen en water optimaal te integreren in gebiedsontwikkelingen (water is een aantrekkelijk element en de leefomgeving verbetert door de aanwezigheid van water):
    • c. innovatietrajecten: samen met kennispartners werken aan drie toekomstopgaven: een toekomstbestendige blauwe infrastructuur (riool in een slappe bodem), het innoveren met nieuwe meren (monitoren gebruik) en het verwaarden van de waterkringlopen (vinden van afzetmarkten en experimenteren met nieuwe technologieën).

Voor het plangebied betekent dit dat in overleg met het Waterschap een watertoets wordt uitgevoerd.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken.

De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0031.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2J02-vg01_0032.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.

Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing op Water

Het water is op de kaart van het groenblauwe raamwerk aangegeven als Identitietsdrager: 'waterverbinding'.

Het water heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Water' gekregen. Omdat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven goed te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, is ervoor gekozen deze bestemming niet op voorhand uit te breiden met mogelijke nieuwe functies.

Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemming worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

3.5 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces, 2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op afwijkingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland.

De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied zijn vooral de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden en bedrijventerreinen met woonfunctie binnen 'stedelijk weefsel' van belang bij nieuwe ontwikkelingen. Bij de concrete invulling van nieuwe ontwikkelingen dient toepassing te worden gegeven aan de veiligheidschecklist. Aangezien er in het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen zijn gepland, zal toepassing van de checklist niet vaak nodig zijn.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Het bovenstaande beleid en de vertaling daarvan in parapluplan 'opslag en verkoop vuurwerk' is vertaald in dit bestemmingsplan. Binnen het plangebied is de opslag en verkoop van vuurwerk toegestaan op bedrijventerrein De Binderij. Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004)

De kern van de sociale structuurschets vormen de begrippen sociale dynamiek,  sociale diversiteit en sociale samenhang. Centraal staat in de ambitie de ontwikkeling naar meer stedelijkheid en het bieden van ruimte aan sociale diversiteit en sociale dynamiek. Dat betekent een trendbreuk met de eenzijdige suburbane ontwikkeling, die tot op heden plaatsvond. Almere wil ruimte bieden aan en aantrekkelijk zijn voor mensen met verschillende leefstijlen en leeftijden, inkomens van hoog tot laag en voor mensen vanuit verschillende herkomstlanden. Sociale binding van de huidige en inwoners aan de stad is cruciaal voor een duurzame, evenwichtige ontwikkeling van de toekomstige stad. Op basis van de sociale analyse van Almere zijn de volgende zes sociale ambities geformuleerd:

  • 1. meer jongeren in het straatbeeld;
  • 2. oog voor ouderen;
  • 3. meer stedelijkheid;
  • 4. kleur in de stad;
  • 5. aanpak “onvermijdelijke” stadsproblemen;
  • 6. groeimarkt vrije tijd voor stad en regio.

Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (2005)

De notitie “Jonge stad, stad voor jeugd en jongeren” geeft in de vorm van 2 programma's, “jeugdvoorzieningen” en “zorg voor jeugd”, aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009.

Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden.

Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.

Voor het plangebied betekent dit dat bestaande locaties voor onderwijsvoorzieningen een bredere, maatschappelijke, bestemming hebben gekregen.

Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!" (2008)

De Toekomstvisie Vrije tijd Almere geeft richting aan de ontwikkeling van een integraal vrijetijdsbeleid tot 2020, met doorkijkjes naar 2030. De twee elkaar versterkende hoofddoelen van de voorliggende visie zijn:

  • 1. het creëren van een hechte, leefbare samenleving;
  • 2. het versterken van de identiteit van de stad.

De gekozen koers laat zich vertalen in drie speerpunten:

  • 1. Het huis uit, de wijk in;
  • 2. Verbinden en versterken;
  • 3. Volwaardige stad in de regio.

Om een hechte samenleving te bereiken, dient zonder aarzelen te worden gekozen voor het niveau van de wijk en woonomgeving. Het bevorderen van contact en ontmoeting zal in Almere de belangrijkste opgave zijn. Het verfraaien, verbeteren en verlevendigen van die omgeving is daarvoor een middel. Als het gaat om de identiteit van de stad zijn de sleutelwoorden 'versterken' en 'verbinden'. Dit houdt in het aantrekkelijker maken van bestaande voorzieningen, stadsparken en natuurgebieden en het realiseren van een netwerk voor wandelen, fietsen, skeeleren en varen. Daarnaast is op enkele punten een versterking van de stedelijke infrastructuur gewenst. Daarbij kunnen de kwaliteiten die de stad heeft verder worden uitgebouwd en benut. Vanuit een aantal thema's wordt een bovenregionale profilering voorgesteld die Almere op de kaart kan zetten.

Voor het plangebied betekent dit het bestemmingsplan het mogelijk maakt dat bestaande voorzieningen en groengebieden worden verbeterd dan wel uitgebreid met bijvoorbeeld voor groengebieden speel- en sportvoorzieningen.

Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017)

Sport en bewegen is een belangrijk onderdeel van de stad. Niet alleen is het een leuke en gezonde vrijetijdsbesteding, maar het draagt ook bij aan de identiteit van de stad en de maatschappelijke opgaven die de stad heeft. We benadrukken de positieve impact van sport en bewegen op de stad en laten de buurtsportcoaches Almeerders op wijkniveau uitdagen en stimuleren om te sporten en bewegen. De openbare ruimte en sportgebouwen moeten toegankelijk zijn en uitdagen om te sporten. Ontwikkeling en herkenning van talent staan centraal, waarbij ervaring en kennis als vliegwiel dienen voor andere sectoren als onderwijs en cultuur. Daarnaast krijgen een aantal focussporten extra aandacht, omdat deze bij Almere passen (unique selling points) en tillen we die naar een hoger niveau.

Er zijn drie lagen in de Almeerse sportpiramide die de basis vormen van de visie en ambitie van het sportbeleid. Ambitie is om het percentage Almeerders dat maandelijks sport omhoog te brengen van 68% naar 70% en dat wekelijks sport van 51,5% naar 55%.

1. De stad als speelveld: sportclubs versterken (minder uitstroom jeugd, grotere bijdrage van clubs aan maatschappelijke vraagstukken), meer clubs gericht op studenten.

2. De stad van talent: Almeerders helpen bij het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten, meer regionale trainingscentra.

3. De stad die uitblinkt: foussporten (meer sporters, maatschappelijke waarde omhoog, topsportstructuur verbeteren), aantrekkelijke evenementen in de Topsporthal, verbinden sport en bedrijven.

Voor het plangebied betekent dit door het bieden van de mogelijkheid van speel- en sportvoorzieningen in groengebieden er voor bewoners laagdrempelige mogelijkheden komen dichtbij huis waar allen gebruik van kunnen maken.

Inrichting schoolpleinen (1999)

Op 30 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.

Voor het plangebied betekent dit dat schoolpleinen expliciet als "speelterrein" worden toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Maatschappelijk".

Archeologie

Archeologienota (2016)

Almere voert een actief beleid inzake de archeologische monumentenzorg, gericht op

  • het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 7 april 2016 heeft de raad dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van het door de raad vastgestelde beleid gelijktijdig vastgesteld. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988. Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf Waarde-Archeologie 1 van de plantoelichting). De onderzoeksplicht geldt alleen, indien aan twee voorwaarden is voldaan:

  • 1. de voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een afwijking; en
  • 2. de betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of woningen.

De inzet van beschikbare middelen van de gemeente inzake monumentenzorg richt zich op gebieden, waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen. Voor ingrepen of wijzingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet worden geweigerd, indien de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Archeologieverordening (2016)

In de Archeologieverordening 2016 is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een archeologische vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Onderscheid wordt gemaakt tussen de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie 1 t/m 6”.

  Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   wad- en kwelderafzettingen, dekzand   500 m²   150 cm  
Waarde 2   dekzand   500 m²   100 cm  
Waarde 3   dekzand   500 m²   50 cm  
Waarde 4   oeverwallen/ rivierduinen   100 m²   50 cm  
Waarde 5   behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  

Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met afwijkingen en uitzonderingen. De eventueel vergunningsplichtige gebieden en behoudenswaardige vindplaatsen worden beschermd door een archeologievergunning (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragraaf Waarde-Archeologie 1 (bestemmingsregeling). De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren.

Archeologisch waardevolle terreinen (Waarde-archeologie 5) zijn gebieden, waar op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Uitgangspunt is om aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer. Voor de inpassing geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden. Buiten de vastgestelde archeologisch waardevolle gebieden liggen gebieden, waar archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat zowel de waardevolle terreinen als de vergunningsplichtige gebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Conform het archeologisch beleid is voor het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen. beschermd. Bij bouwwerken groter dan 500 m2 dient eerst onderzoek gedaan worden, alvorens gebouwd kan worden of aanleg van werken kan plaatsvinden.

3.7 Overig gemeentelijk beleid

Overig gemeentelijk beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van (ruimtelijk) belang voor het plangebied (meer) bevonden.

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Bijlage 15 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten VNG 2009

Algemene toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' voor bedrijventerreinen

Algemeen

Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering 

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruik gemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

Toepassing 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' voor bedrijventerreinen 

Algemeen 

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009), op de Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen. De Staat van Bedrijfsactiviteiten kan in verschillende situaties gehanteerd worden, bijvoorbeeld:

  • om de milieuzonering van bedrijfsactiviteiten op een samenhangend bedrijventerrein te regelen;
  • in buitengebieden;
  • op losliggende relatief grootschalige bedrijfspercelen op enige afstand van burgerwoningen;
  • om indien gewenst de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten te regelen in stedelijk gebied of (delen van) woongebieden met enige vorm van bedrijvigheid.

In dit soort situaties zorgt de milieuzonering ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten.

Richtafstanden bepalend voor de categorie-indeling 

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor elke bedrijfsactiviteit voor ieder van de ruimtelijke relevante milieuaspecten (zie hiervoor) een richtafstand ten opzichte van een 'rustige woonwijk' vermeld. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden 

De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteiten (en overige milieubelastende activiteiten zoals landbouw, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen, ziekenhuizen, verblijfsrecreatie) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden.

Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen, burgerwoningen of andere gevoelige functies (zoals een kinderdagverblijf) op een bedrijventerrein.

Omgevingstype rustige woonwijk 

In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.

Omgevingstype gemengd gebied 

In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.

Gevoelige functies op een bedrijventerrein 

De richtafstanden kunnen niet zonder meer worden toegepast indien gevoelige functies op een bedrijventerrein voorkomen. B.v. een historisch gegroeide situatie waar burgerwoningen verspreid of gegroepeerd zijn vermengd met bedrijvigheid. Het gaat ook om gevoelige functies die bewust op een bedrijventerrein zijn gesitueerd zoals bedrijfswoningen of een kinderdagverblijf. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstanden. Voor deze gevoelige functies is niettemin een minimaal beschermingsniveau noodzakelijk in combinatie met het voorkomen van onevenredige belasting van de naburige bedrijven.

Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn altijd gelieerd aan bedrijvigheid en in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.

Te hanteren richtafstanden 

De Staat van Bedrijfsactiviteiten onderscheidt een tiental milieucategorieën. De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan. Gedetailleerd onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting van concrete activiteiten maakt eveneens een onderbouwde afwijking mogelijk.

milieucategorie     richtafstand (in meters)    
    rustige woonwijk     gemengd gebied    
           
1     101     0    
2     30     102    
3.1     50     30    
3.2     100     50    
4.1     200     100    
4.2     300     200    
5.1     500     300    
5.2     700     500    
5.3     1.000     700    
6     1.500     1.000    

1 Het betreffen bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken.

2 Het betreffen bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving zelfs toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing in gemengde gebieden.

Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen 

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn ook bedrijven opgenomen die aangeven dat bepaalde bedrijven onder een specifieke wettelijke regeling kunnen vallen. Het betreft:

  • bedrijven die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn;
  • bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico;
  • bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen.

In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven of en zo ja, onder welke voorwaarden dergelijke bedrijven in het plangebied zijn toegestaan.

De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 

De in dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten komt in verregaande mate overeen met de Voorbeeld Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen uit de VNG-publicatie.

Conform de aanbevelingen van de publicatie is de Staat aangepast aan de specifieke kenmerken van dit bestemmingsplan. Zie hiervoor de hoofdstuk 5.6.

Flexibiliteit

De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag (meestal college van burgemeester en wethouders) een dergelijk bedrijf toch via een omgevingsvergunning kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal twee categorieën (dus bijvoorbeeld categorie 3.2 in plaats van 2 of categorie 4.2 in plaats van 3.2). Om deze vergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het bevoegd gezag vestiging van een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunning kan toestaan. Om deze vergunning te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

Voor de concrete toetsing van een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Bijlage 16 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Inleiding

Voor functiemenggebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

Categorie-indeling functiemenging

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • 4. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.


De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:

- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Flexibiliteit

De lijst zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de lijst wordt verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsprocedure een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om de afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de lijst. Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt.

Bijlage 17 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

• geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;

• (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

• het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;

• het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;

• het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

• de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;

• de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende categorieën onderscheiden:

Categorie 1 Ondergeschikte horeca

Een inrichting die gericht is op het verstrekken van dranken of etenswaren en die fungeert als aan een hoofdfunctie ondergeschikte nevenactiviteit, waarbij het vloeroppervlak niet meer dan 20% bedraagt van de hoofdfunctie.

Het betreft horeca die plaatsvindt binnen een andere hoofdfunctie en die ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.

Categorie 2 Logies en zaalaccommodatie

Een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van logies of zaalaccommodatie, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals een hotel, een pension, een bed & breakfast of vergader- en congresfaciliteiten. 

Het betreft horeca waarin de mogelijkheid voor nachtverblijf of zaalverhuur voor vergaderingen of congressen wordt geboden, of een combinatie daarvan.

Categorie 3 Lichte horeca

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een restaurant, cafetaria/snackbar/afhaalrestaurant, lunchroom of koffie- of theehuis.

Het betreft horeca waarin vooral maaltijden of etenswaren kunnen worden gekocht en genuttigd en die vooral overdag en ’s avonds geopend zijn.

Categorie 4 Middelzware horeca

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische)dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een café of eetcafé.

Het betreft horeca waarin vooral (alcoholische) dranken kunnen worden genuttigd en die ook ’s nachts geopend kunnen zijn.

Categorie 5 Zware horeca

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning door het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansbeoefening en het verstrekken van (alcoholische) dranken voor de consumptie ter plaatse, al dan niet met de verstrekking van etenswaren of maaltijden, zoals een discotheek/bar-dancing/danscafé of een partycentrum.

Het betreft horeca waarin vooral gelegenheid wordt geboden voor het luisteren naar muziek, dansbeoefening of het nuttigen van (alcoholische) dranken, etenswaren of maaltijden, of een combinatie daarvan.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horecaactiviteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 4 naar 3, maar ook van categorie 5 naar 4. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.