direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tussen de Vaarten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor dat bestemmingsplannen een geldigheidsduur van tien jaar hebben. Als deze periode afloopt, moet de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan of een nieuwe beheersverordening hebben vastgesteld (de zogenaamde actualisatieplicht). Eventueel zou de gemeenteraad ook een verlengingsbesluit kunnen nemen, zodat de geldigheidsduur met tien jaar wordt verlengd. Dit kan alleen indien het bestemmingsplan nog voldoende actueel is. Het is overigens niet zo dat na tien jaar het bestemmingsplan vervalt: het blijft gewoon gelden en er moet aan worden getoetst. Alleen het innen van leges voor vergunningen is niet langer mogelijk. In het kader van deze actualisatieplicht is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor het gebied Tussen de Vaarten.

Uitgangspunt van dit conserverend plan is dat in beginsel in de bestaande, feitelijke en vergunde situatie (rechtszekerheid) wordt voorzien en dus percelen als zodanig worden bestemd. Op grond van gewijzigde planologische inzichten, afweging van belangen of onbenutte bouwmogelijkheden kunnen de bestaande planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden afwijken van de nieuwe bestemmingsregeling. Ook omdat er in het plan een aantal kleine maar wel nieuwe ontwikkelingen als gevolg van het overnemen van nieuw beleid en wet- en regelgeving wordt verwerkt, is het bestemmingsplan anders dan het vorige. Het is vanwege deze wijzigingen niet mogelijk gebleken om een beheersverordening op te stellen.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Vrijheidsdreef in het noorden, de Tussenring en bedrijventerreinen het Atelier en Sallandsekant aan de oostzijde, bedrijventerrein Sallandsekant in het zuiden en de Hoge Vaart aan de westzijde. De Flevolijn, die dwars door het plangebied loopt, ligt buiten het bestemmingsplan, omdat voor de gehele spoorlijn in Almere in 2013 naar aanleiding van een Tracébesluit een actueel planologisch kader in de vorm van een beheersverordening is vastgesteld en in werking getreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0002.png"

figuur: plangrenzen

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

  bestemmingsplan   belangrijkste bestemmingen   In werking   vervalt met dit bestemmingsplan?  
1   2L Tussen de Vaarten   (uit te werken) woondoeleinden, gemengd, uit te werken bedrijfsdoeleinden   11-06-2002   geheel  
2   Uitwerkingsplan 2L2JKL -2L8 Tussen de Vaarten   Woondoeleinden en bedrijfsdoeleinden   13-07-2005   deels  
3   2I Tussen de Vaarten   Uit te werken woondoeleinden en gemengde doeleinden   26-07-2000   geheel  
4   Uitwerkingsplan 2I Tussen de Vaarten   Woondoeleinden   07-05-2003   geheel  

Voor het plangebied ten zuiden van de Flevolijn is het globaal bestemmingsplan '2L Tussen de Vaarten' opgesteld. Voor een deel van het gebied is een uit te werken bestemming opgenomen. In het uitwerkingsplan '2L2JKL-2L8 Tussen de Vaarten' is deze uit te werken bestemming verder geconcretiseerd met een woon- en een bedrijvenbestemming. In dit nieuwe bestemmingsplan is alleen het gedeelte met de woonbestemming opgenomen. Het deel met de bedrijfsbestemming (bedrijventerrein het Atelier) zal vanwege effectiviteitsredenen in een nieuw op te stellen bestemmingsplan voor een aantal bedrijventerreinen (Veluwsekant, Sallandsekant en het Atelier) worden opgenomen. Voor het gebied ten noorden van de Flevolijn gold het bestemmingsplan '2I Tussen de Vaarten'. Ook daarin was een uit te werken woonbestemming opgenomen. Daarvoor is drie jaar na het bestemmingsplan, toen de inrichting/ verkaveling duidelijk was, een uitwerkingsplan vastgesteld.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

2.1.1 Almere Stad

Almere voorziet sinds midden jaren '70 van de vorige eeuw in de ruimtebehoefte van de Randstad door het huisvesten van burgers en bedrijven en het bieden van recreatiemogelijkheden. Tot voor enkele jaren geleden was de bouwproductie geconcentreerd op de stadsdelen Haven, Stad (waaronder de wijk Tussen de Vaarten) en Buiten. De laatste jaren is inmiddels ook gestart met de bouw van de stadsdelen Poort en Hout.

Vanaf 1979 zijn woningen en bedrijven gebouwd in Almere-Stad, het grootste stadsdeel van Almere. Dit stadsdeel is centraal gelegen, er wonen ca 100.000 mensen, het bevat typische centrumfuncties zoals het hoofdwinkelcentrum, een ziekenhuis en theater, het Centraal Station en een forse kantorenconcentratie. Om het stadscentrum liggen radiaalsgewijs de woongebieden (onder meer de wijk Tussen de Vaarten) met daartussen groengebieden. Het verkeer is zo geregeld dat langzaam verkeer en busverkeer door de wijken gaat en autoverkeer eromheen.

2.1.2 Tussen de Vaarten

Hoofdopzet

De hoofdopzet van de wijk Tussen de Vaarten is gebaseerd op de Structuurschets uit 1995. Het gebied ligt in het oostelijk deel van Almere Stad tussen de Hoge en de Lage Vaart. Beeldbepalend zijn de structurerende grote lijnen en open ruimten. De open, beeldbepalende lijnen betreffen de Hoge en Lage Vaart, de Flevospoorlijn en de zone rondom de hoogspanningsverbinding. Aan weerszijden van deze lijnen zijn groene gebieden aangelegd. De lijnen verbinden de afzonderlijke woonbuurten. Vooral de goed zichtbare Hoge Vaart geeft eenheid aan het gebied. Het groen, en dan met name de aanwezige bomenrijen, versterkt deze eenheid extra. Verder doorkruist in de oostwest-richting een aantal fiets- en wandelpaden, maar ook de Hagevoortdreef en de Vrijheidsdreef het gebied. In de noord-zuid richting liggen midden in het gebied de busbaan met daaraan evenwijdig een fietspad en dubbele bomenrij én een watergang naar het zuiden vanaf de hoogspanningsverbinding ,. Aan de westkant is er langs de Hoge Vaart relatief veel openheid, terwijl aan de kant van Almere Buiten (Tussenring en Lage Vaart) juist dichtheid is in de vorm van groen en een aarden wal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0003.png"

Figuur hoofdstructuur Tussen de Vaarten, bron Structuurschets 1995, gemeente Almere

Ruimtelijk gezien is het plangebied onderdeel van de landschappelijke zone, die loopt van het gemaal Blocq van Kuffeler aan de uiterste noordkant van de stad tot aan de snelweg A6 in het zuiden. Deze landschappelijk en stedelijk unieke situatie is aanleiding geweest voor een stedenbouwkundig ontwerp met een geheel eigen identiteit. Het woonlandschap staat duidelijk centraal waarbij het bestaande landschap de ruimtelijke sfeer heeft bepaald. Het gebied is feitelijk in drieën gedeeld: een noordelijk deel tussen de Vrijheidsdreef-Flevolijn, een middendeel tussen Flevolijn en de hoogspanningsverbindingszone en een zuidelijk deel tussen de hoogspanningsverbindingszone en bedrijventerrein Sallandsekant.

Noordelijk deel

Dit deelgebied is in twee gebieden op te delen. Het deel tussen de Vrijheidsdreef en de busbaan bevat zo'n 700 woningen in een oost-west oriëntatie, omdat de woonstraten ook in deze richting zijn aangelegd. De woningen zijn in zes vlekken rondom een wigvormige groene ruimte geplaatst. De circa 1.250 woningen ten zuiden hiervan tussen de busbaan en de Flevolijn zijn ook in oost-west richting gesitueerd. Verder ligt middenin een grote vijver en aan de westzijde (langs de Hoge Vaart) een voorzieningenstrook met een supermarkt, horeca, scholen en kinderopvangvoorzieningen. De oostkant is enigszins bosrijk te noemen en 'besloten' door de verhoogde groenstrook die het plangebied scheidt van de Tussenring en het daarachter liggende stadsdeel Almere Buiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0004.png"

Verkaveling noordelijk deel, bron bestemmingsplan 2I

Middendeel

In het middelste deel staan ruim 1.000 woningen, die aan de oostzijde van de busbaan in een boog van 90 graden zijn verkaveld, Reden hiervoor is de spoorlijn (Stichtse Lijn) die in de toekomst langs de rand van deze woningen zal worden aangelegd. Aan de andere kant van de busbaan is de verkaveling zowel oost-west als noord-zuid. Langs de Hoge Vaart is een open ruimte gelaten waarin vier vrijstaande bebouwingsclusters staan: een woon-zorgcomplex, een kerk, een hoog appartementencomplex van zes verdiepingen en deels van 11 verdiepingen en de silo Hagevoort, die niet meer als graansilo in gebruik is, maar is verbouwd tot een appartementencomplex met paviljoens en garages. Juist ten noorden van de hoogspanningsverbinding is ook nog een kleinschaliger strook gelegen met enige buurtvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0005.png"

Verkaveling middendeel, bron bestemmingsplan 2I

Zuidelijk deel

Het zuidelijk deel van het plangebied is op te delen in drie deelgebieden: noord, midden (gebied rondom Hagevoortdreef) en zuid. Het noordelijk deel is een compacte woonwijk met aaneengesloten bebouwing in een oost-west gewijze verkaveling. Midden in het gebied is een grote open ruimte gerealiseerd met afwijkende woningtypen. Ook aan de randen is de bebouwing afwijkend ten opzichte van de compacte bebouwing: gebouwde voorzieningen, hogere bouwhoogten en ligplaatsen voor woonschepen. De bebouwing is aan de randen ook 'losser' (lagere dichtheid), zodat een geleidelijke(re) overgang ontstaat naar de achterliggende gebieden. Aan beide zijden van de Hagevoortdreef zijn lineair gevormde bebouwingsrijen gerealiseerd. Deze bebouwing bestaat met name uit woningbouw. Deze woningen zijn aan de noordkant van de dreef laag, maar aan de zuidkant juist hoog. Die hoge woningen zijn namelijk geluidmuurwoningen met dove gevels om de geluidhinder van de dreef op de woonwijken die erachter liggen, zoveel mogelijk te beperken. Op de kruising van de Hagevoortdreef met de busbaan/ gracht zijn diverse voorzieningen gerealiseerd. In het zuiden is de verkaveling vooral noord-zuid gericht met een centraal compact deel met een busbaan/watergang en daarnaast een voorzieningenstrook, De randgebieden bevatten aan de westzijde woonbebouwing in de vorm van 'golven die staan op een dijk in de uiterwaarden'. De woningbouw aan de oostkant is van een lagere dichtheid, omdat dit de overgang vormt naar bedrijventerrein Sallandsekant. In het gebied zijn in totaal zo'n 2.500 woningen gebouwd waaronder bijna 2.200 eengezinswoningen, 264 meergezinswoningen en 50 duplexwoningen. Qua voorzieningen is ruim 3,5 ha. aan bebouwing aanwezig in de vorm van onder meer basisscholen, kinderopvangplaatsen, een jongerencentrum, zorgcentrum, een supermarkt en verspreid liggende bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0006.png"

Verkaveling Zuidelijk deel, bron plantoelichting bestemmingsplan 2L

Functies 

Wonen

De belangrijkste functie in het plangebied is wonen. De woningtypen zijn divers: vrijstaande, twee-onder-een-kap, rijtjes- en gestapelde woningen. Langs de Vrijheidsdreef en Hagevoortdreef zijn geluidmuurwoningen gerealiseerd, die bedoeld zijn om de geluidsbelasting op de achterliggende woonwijken te reduceren. Gestapelde en vrijstaande woningen staan voornamelijk langs de randen van het gebied om zo de scheiding maar ook overgang naar de open ruimten en de achterliggende gebieden te accentueren of geleidelijker te maken. Langs de Hoge Vaart zijn ligplaatsen aangelegd voor maximaal 20 historische woonschepen (voormalige bedrijfsvaartuigen), die als woonverblijf gebruikt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0007.png"

Geluidmuurwoningen langs de Vrijheidsdreef

Openbaar gebied

Het openbaar gebied biedt veel ruimte en mogelijkheden om te recreëren waaronder via het vele groen, de fiets- en wandelpaden en de diverse speelvoorzieningen. Het groen heeft een dragende rol: het omgeeft de woongebieden (oostzijde), is tegelijk een drager van het polderlandschap (het gebied rondom Silo Hagevoort en de hoogspanningsverbindingszone) en een (niet-formele) ecoverbindingszone. Dit gebied wordt extensief beheerd. Ook is er een intensief beheerd groengebied: dat ligt in de woonwijken en bestaat uit pleintjes, hofjes en buurtgroen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0008.png"

Zone hoogspanningsverbinding

Voorzieningen 

Voorzieningen zijn volop aanwezig in het gebied. In het noordoosten van het gebied op de hoek busbaan-Tussenring is een pand met onder meer een tandarts en een revalidatiecentrum. Aan de westzijde liggen van noord naar zuid een kinderopvang- en /of activiteitencentrum , ten zuiden daarvan een buurtwinkelcentrum aan de Govert Flinckstraat met onder andere een supermarkt, drogist en horeca. Daar weer onder staan langs de Hoge Vaart drie losstaande gebouwen met daarin twee basisscholen en een gymzaal. Op de hoek van de Thérèse Schwartzestraat en Constant Permekehof is een kerk te vinden van Jehova's Getuigen en ten westen daarvan een woon-zorgcomplex van 's-Heerenloo. Verder richting het oosten (voorbij de busbaan) zijn naast elkaar op de Thérèse Schwartzestraat een voorziening voor buitenschoolse opvang (Picasso) en een orthodontistenpraktijk te vinden. Tussen de Hildo Kropstraat en de hoogspanningsverbindingszone staan een sport- fitnessgebouw (Bonjasky academie), een buurthuis met onder meer ruimte voor dansen en kickboxen, een kinderopvangvoorziening van Kids First en basisschool de Optimist. Op de Paul Kleestraat 35-37 staat de school het Schilderij inclusief een gymzaal en op de groenstrook aan de Henry Moorestraat is kinderopvang 't Krullevaartje gevestigd. Tussen de Chagallweg en de Hagevoortdreef (ten westen van de busbaan/ gracht) staat basisschool De Compositie, een brede school met ook kinderopvang en peuterspeelzaal. Aan de andere kant van de busbaan is op Juan Grisstraat 44 een supermarkt met een paar kleinere winkels te vinden. Verder ten zuiden van de Hagevoortdreef tussen de El Grecostraat en de Juan Grisstraat is een gemengd complex, CastroValva genaamd, gerealiseerd met woningen en maatschappelijke voorzieningen, zoals een kinderopvang, gezondheidscentrum en een centrum voor wonen, zorg en welzijn. Nog verder naar het zuiden (onder de grote vijver) staat een tweetal complexen met in het ene complex basisschool en peuterspeelzaal Het Meesterwerk en kinderpaleis La Luna en in het andere een complex met voorzieningen in de plint (zoals een kleine cafetaria en een bloemenwinkel) en woningen daarboven. Langs de Hoge Vaart ter hoogte van de Picassoweg ligt een basketbalveld en een voetbalkooi. In de oksel tussen de Flevolijn en de Tussenring is ruimte voor recreatieve groene voorzieningen gemaakt: stadsweiden en speel- en sportvoorzieningen als voetbalveldjes en een basketbalveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0009.png"

Slimme school Het Meesterwerk

Bedrijven 

Bedrijven komen in het gebied in vier verschillende soorten voor: verspreid over het gehele plangebied zijn bedrijfsruimten tot een oppervlakte van maximaal 100 m² toegestaan in de verhouding van ongeveer 1 bedrijfsruimte per 150 woningen. Deze zijn gevestigd op goed zicht- en bereikbare plekken en alleen mogelijk, indien ze niet hinderlijk zijn voor de omliggende woningen. Naast bedrijven zijn ook functies als dienstverlening, kleinschalige horeca en/of detailhandel toegestaan. Op de Andy Warholstraat direct ten noorden van de Hagevoortdreef is een klein cluster met 16 bedrijfsruimten tot 300 m² gerealiseerd, Verder zijn langs de Carel Willinklaan kantoor-praktijkwoningen gebouwd met een bedrijfsruimte variërend van 20 tot 100 m². Wonen is en blijft hier wel de primaire functie. Deze woningen grenzen direct aan het bedrijventerrein Het Atelier, dat buiten het plangebied valt. In alle woningen in het plangebied zijn aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0010.png"

Bedrijfsruimten Andy Warholstraat en kantoor-praktijkwoningen langs de Carel Willinklaan

Beeldkwaliteit

Uitgangspunt is het stedenbouwkundig plan met de hoofdstructuur en de verdeling in woon-, voorzieningen- en openbare gebieden. In het gebied Tussen de Vaarten ondersteunt de bebouwing de hoofdstructuur door middel van hoogten en de ritmiek. Dit komt vooral tot uiting langs de Hoge Vaart, de hoogspanningsverbinding, de vijvers en de busbaan. Voorbeelden zijn de lange, golvende straten langs de Hoge Vaart (zuidelijk deel), waar met accenten in de bebouwing een zeker ritme is gecreëerd. Ook de hoge wooncomplexen rondom de grote vijver in het noordelijk deel zijn een goed voorbeeld hiervan.

Voor het noordelijk en midden deel is qua materialisatie uitgegaan van de 'poncho'. Dit is een Zuid-Amerikaanse mantel met rechthoekige of vierkante geweven stof met een gat in het midden (voor je hoofd). Iedere straat heeft gelet hierop zijn eigen kleur, materiaal en verschijnings- en kapvorm gekregen en daarmee een eigen identiteit. In de zuidelijk deel is veel traditionele bouw te vinden met baksteen en hout, langs-dwarskappen, grote overstekken, maar richting het bedrijventerrein ook meer vooruitstrevende bouw: kubusvormig met beton, glas en stucwerk.

Leidingen

Door het gebied loopt een drietal belangrijke leidingen(stroken). Via de hoogspanningsverbinding, een bovengrondse 380 kV (kilovolt) verbinding, vindt transport van elektriciteit plaats over grotere afstanden. De verbinding is onderdeel van de technische infrastructuur die essentieel is voor de gehele bevolking en daarmee een bovenlokale functie heeft. De verbinding blijft in de huidige vorm gehandhaafd. De capaciteit wordt in de toekomst naar verwachting verzwaard, maar dat is op het huidige traject dus zonder verdere uitbreiding mogelijk. Een andere leiding betreft een straalpad van de KPN. Deze wordt gebruikt voor het doorgeven van telefoon-, radio- en televisiesignalen. Voor een goede signaaloverdracht moet tussen de zender en ontvanger een strook worden vrijgehouden van hoge elementen zoals gebouwen of windturbines. Langs de oostrand loopt door het groengebied een brede leidingenstrook met een aantal verschillende nutsvoorzieningen (water, gas ed). Bebouwing hierop is in beginsel niet mogelijk.

Flevolijn

De Flevospoorlijn loopt in oost-west richting door het gebied, maar maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Daarnaast is er ook nog een reservering voor een toekomstige spoorlijn, de Stichtse Lijn, die ter hoogte van de in waaiervorm gelegen woningen aan de Thérèse Schwartzestraat aftakt richting het zuidoosten. Deze spoorlijn wordt op z'n vroegst in 2030 gerealiseerd.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

In het plangebied spelen niet veel nieuwe ontwikkelingen, die relevant zijn voor het bestemmingsplan. Op de algemene ontwikkelingen wordt hieronder ingegaan, de kleinere ontwikkelingen op kavelniveau zijn beschreven in hoofdstuk 3.

Afhaalpunten & kringloopwinkels

Op 30 september 2014 heeft het college (in aanvulling op het raadsbesluit inzake de vaststelling van de Detailhandelsvisie op 6 maart 2014) een besluit genomen over de onderwerpen afhaalpunten en kringloopwinkels. Afhaalpunten (via internet bestelde goederen afhalen, geen uitstalling ten verkoop, alleen logistiek en opslag van bestelde goederen) zijn nu op alle bedrijventerreinen toegestaan (behalve De Vaart en Buitenvaart), omdat ze voorzien in een dringende behoefte voor consumenten. Afhaalpunten vallen onder het begrip 'bedrijf'. Het gaat dan wel om panden waarin alleen een afhaalpunt zit, niet een combinatie van een winkel met een afhaalpunt. Zo'n combinatie valt namelijk onder detailhandel en is toegestaan voor zover gronden voor detailhandel zijn bestemd. In het plangebied liggen geen bedrijventerreinen, maar wel percelen met een bedrijfsbestemming. Op die percelen zijn afhaalpunten mogelijk. Kringloopwinkels (verkoop van 'om niet' verkregen goederen, breed assortiment) zijn met het collegebesluit nu ook, mits aan de voorwaarden zijn voldaan, op bedrijventerreinen toegestaan. Dit bestemmingsplan bevat geen bedrijventerrein, dus is dit verder niet relevant. Wel kunnen kringloopwinkels worden gerealiseerd in dit plangebied in panden met een detailhandelsbestemming.

Archeologie

Het is verplicht op grond van de Monumentenwet en de Wet ruimtelijke ordening om (te verwachten) behoudenswaardige archeologische waarden te beschermen via het bestemmingsplan en daarin integraal op te nemen. Dit is vastgelegd in gemeentelijk beleid (zie Bijlage 1 Beleidskader, 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur). Dit was nog niet zo ten tijde van het vorige bestemmingsplan. Dit leidt dus tot een wijziging met ruimtelijke gevolgen, zoals in bepaalde gevallen een onderzoeksplicht bij bouw- en/of aanlegwerkzaamheden (zie verder paragraaf 3.3.1).

Welstand

In de oude bestemmingsplannen waren voorschriften opgenomen ten behoeve van behoud van elementen die beeldbepalend zijn voor de herkenbaarheid van het gebied. Zo golden in het zuidelijk deel per straat of zelfs delen van straten specifieke voorschriften ten behoeve van bouw-, goot- en boeiboordhoogten, maximale dakhellingen en nokrichtingen. In de bebouwingsstroken langs parken, hoogspanningszone, doorgaande wegen, busbanen en een aantal wijkwegen was om de beeldkwaliteit te behouden in de voorschriften van het bestemmings- of uitwerkingsplan opgenomen dat aan die zijde geen dakkapellen zijn toegestaan

In dit nieuwe bestemmingsplan zijn deze voorschriften niet overgenomen. Reden is dat beeldkwaliteitseisen nu uitsluitend via de Welstandsnota worden geregeld en niet meer via een bestemmingsplan. Overigens is met de inwerkingtreding van de Welstandsnota op 17 maart 2015 het gebied welstandsvrij geworden. Uitzonderingen zijn (bebouwing langs) de hoofdinfrastructuur en reclameobjecten. Daardoor zijn bijvoorbeeld de woonschepen wel welstandsplichtig. Zie verder paragraaf 3.2.9 Water, Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders en Bijlage 1 Beleidskader, 3.1 Ruimtelijke ontwikkeling


Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Met de invoering van deze wet is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in Hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • Hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in Hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming is ingebouwd. Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf, waarmee een omgevingsvergunning kan worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming. Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

Uitgangspunt van dit conserverend plan is dat in beginsel de bestaande, feitelijke en vergunde situatie op grond van de rechtszekerheid is overgenomen en percelen als zodanig worden bestemd. Dit kan anders zijn bijvoorbeeld op grond van gewijzigde planologische inzichten, na afweging van alle (ruimtelijk relevante) belangen of onbenutte bouwmogelijkheden die in de nieuwe regeling zijn geschrapt. Ook als gevolg van nieuw beleid (Detailhandelsvisie, GVV) of nieuwe wet- en regelgeving (Wabo) is het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van de vorige bestemmingsplannen. Verder zijn alleen concrete plannen in het nieuwe plan als zodanig bestemd, mits deze tijdig zijn ingediend en de planologische aanvaardbaarheid ervan kan worden beoordeeld.

3.2.1 Bedrijf

Deze bestemming is van toepassing op het gemaal ter hoogte van de kruising van het Malevitsjpad en Appelpad. Uitsluitend nutsvoorzieningen tot maximaal 6 m bouwhoogte zijn hier toegestaan. De regels zijn opgenomen in artikel 3.

3.2.2 Gemengd 1, 2 en 3

Algemeen

Het hele plangebied is te beschouwen als een gemengd gebied. Naast woningen zijn ook delen van het gebied bestemd voor voorzieningen, terwijl in de woningen zelf ook kleinschalige bedrijven zijn mogelijk gemaakt. De niet-woonfuncties zijn verschillend van aard. Gelet hierop wordt niet meer, zoals vroeger, uitgegaan van functiescheiding tussen gevoelige functies zoals wonen of kinderopvang) en niet-gevoelige functies (bedrijf, horeca), maar van functiemenging. Dit betekent dat alle functies, mits ze geen hinder of beperkingen voor omliggende functies opleveren, in het hele gebied gevestigd kunnen worden. Uiteraard is de bestemming daarbij leidend. Als gevolg van dit principe wordt ook de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging gehanteerd uit de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' 2009 en niet de functiescheidingslijst uit diezelfde brochure. De bestaande activiteiten in het plangebied vallen binnen de toegestane activiteiten uit deze lijst. Zie verder over functiemenging paragraaf 5.5.

3.2.2.1 Gemengd-1

Functies

De bestemming Gemengd - 1 is van toepassing op een aantal percelen, die verspreid in het plangebied liggen en die al in de vorige bestemmingsplannen (Tussen de Vaarten 2I en 2L) dezelfde functiemogelijkheden hadden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0011.png"

percelen (rode stip) met de bestemming 'gemengd-1'

De woonfuncties zijn toegestaan op elke verdieping, terwijl de niet-woonfuncties uitsluitend op de begane grond mogelijk zijn. De functionele mogelijkheden zijn:

Bedrijven  

In deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Ook is bij het bedrijf behorende horeca en detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit toegestaan, evenals webwinkels (geen fysiek klantcontact, alleen verzending van goederen) die onder het begrip 'bedrijf' vallen. Afhaalpunten (logistiek bedrijf, uitsluitend via internet bestelde goederen af te halen, geen showroom) zijn alleen via afwijking toegestaan.

Detailhandel

Detailhandel is alleen mogelijk ter plaatse van de specifieke aanduiding 'detailhandel'. Dat is het winkelcentrum aan de Rembrandtweg en het pand aan de Juan Grisstraat 42-48. Alle vormen van detailhandelsvestigingen zijn op grond van deze bestemming toegestaan, waaronder ook een kringloopwinkel of internetwinkel. Die vallen namelijk onder het begrip 'detailhandel'.

Alleen de twee bestaande supermarkten zijn positief bestemd en nieuwe zijn niet toegestaan op basis van de Detailhandelsvisie 2014. De verkoopvloeroppervlakte van de supermarkt mag maximaal 1.500 m². Op het perceel Juan Grisstraat 42-48, waar een supermarkt is gevestigd, ligt een aanduiding 'specifieke vorm van gemengd-1'. Als gevolg hiervan is hier maximaal 1.720 m² verkoopvloeroppervlakte aan detailhandel toegestaan, waarvan 1.500 m² ten behoeve van een supermarkt. Ook mag in tegenstelling tot de andere percelen met deze bestemming ook de 1e bouwlaag worden gebruikt ten behoeve van de gemengde functies. Wonen op het perceel Juan Grisstraat 42-48 is niet toegestaan. Voor het realiseren van woonfuncties zou eerst akoestisch onderzoek gedaan moeten worden. Bovendien is het gebouw al gerealiseerd en is er fysiek gezien ook geen plek voor wonen. Opslag en verkoop van vuurwerk is overeenkomstig het paraplubestemmingsplan 'parapluherziening opslag en verkoop van vuurwerk (2009)' ten behoeve van vuurwerk niet op de bestemming 'Gemengd - 1' mogelijk.

Dienstverlening

Onder de functie dienstverlening vallen bedrijfsfuncties waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Daarbij kan een balie aanwezig zijn, maar dat hoeft niet. Het gaat bijvoorbeeld om een belwinkel, accountantskantoor of reclamebureau.

Horeca  

In het plangebied zijn meerdere horecavestigingen aanwezig, maar ook nog mogelijk. Maximaal zijn horecavestigingen uit de categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Via het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid kunnen ook hogere horecacategorieën worden toegelaten.

Kantoor

Kantoren zijn op grond van het vorige bestemmingsplan niet toegestaan met uitzondering van een kantoor op de eerste verdieping van het perceel Juan Grisstraat 42-48. Dit is namelijk vergund.

Maatschappelijke voorzieningen

Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit zijn in het plangebied met name scholen en kinderdagverblijven. Maar ook andere maatschappelijke functies, zoals een gezondheidscentrum of instellingen voor zorg en welzijn kunnen hier gevestigd worden. Dit zorgt voor een hoge mate van flexibiliteit.

Wonen

Wonen is ook mogelijk binnen deze gemengde bestemming. Dit zal voornamelijk op de 1e verdieping en hoger zijn, aangezien op de begane grond (in de plint) de niet-woonfuncties zijn gevestigd. Maar ook op de begane grond is wonen mogelijk. Zoals ook bij de bestemmingen 'Wonen - 1 en Wonen - 2' zijn onder bepaalde voorwaarden vrije beroepen, aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis ook mogelijk. Zie daarvoor paragraaf 3.2.10.

Bebouwing

In Artikel 4 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd - 1' opgenomen. De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn conform de huidige en/ of vergunde situatie. Parkeren moet in principe op eigen terrein (zie artikel 21.1 en paragraaf 3.4.2).

3.2.2.2 Gemengd-2

Functies

De gronden met deze bestemming kunnen voor maatschappelijke voorzieningen en voor wonen worden gebruikt. Het betreft één perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0012.png"

percelen (gele stip) met de bestemming Gemengd - 2

Alle soorten maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan zodat de flexibiliteit zo hoog mogelijk is. Deze maatschappelijke functies mogen overigens uitsluitend op de begane grondlaag. Wonen mag op elke bouwlaag en ook zijn, net als bij de bestemming 'Gemengd - 1' vrije beroepen, aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan onder bepaalde voorwaarden (zie paragraaf 3.2.10).

Bebouwing

De planregels van de bestemming 'Gemengd - 2' staan in Artikel 5. De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn overeenkomstig de bestaande en/ of vergunde situatie. Ook hier moet parkeren plaatsvinden op eigen terrein (zie artikel 21.1 en paragraaf 3.4.2).

3.2.2.3 Gemengd-3

Functies

Deze bestemming geldt voor de bedrijfsruimten aan de Andy Warholstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0013.png"

percelen (groene stip) met de bestemming Gemengd - 2

Op deze bestemming zijn de volgende functies mogelijk:

Bedrijven 

Op deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Ook is bij het bedrijf behorende horeca en detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit toegestaan. Webwinkels (geen fysiek klantcontact, alleen verzending van goederen) die onder het begrip 'bedrijf' vallen, zijn ook toegestaan. Net als bij de bestemming 'Gemengd - 1' zijn afhaalpunten ook toegestaan via afwijking onder voorwaarden (zie paragraaf 3.2.2.1).

Dienstverlening

Onder deze functie vallen bedrijfsfuncties waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Daarbij kan een balie aanwezig zijn, maar dat hoeft niet. Het gaat bijvoorbeeld om een belwinkel, accountantskantoor of reclamebureau,

Maatschappelijke voorzieningen

Binnen de bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan, zoals instellingen voor zorg en welzijn. Geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder zijn niet toegestaan. Dit zijn bijvoorbeeld kinderopvangvoorzieningen of scholen. De gronden met deze bestemming aan de Andy Warholstraat liggen namelijk direct langs de Hagevoortdreef. Op deze gronden moet qua geluid rekening worden gehouden met het verkeerslawaai van die dreef. De gevelbelasting op geluidsgevoelige objecten mag niet meer bedragen dan de desbetreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder. Dit betekent dat een geluidsgevoelige functie lastig te realiseren is zonder de noodzakelijke bouwkundige maatregelen te nemen of een hogere waarde procedure in gang te zetten en de gewenste hogere waarde te krijgen. Ook kan een geluidsgevoelige functie beperkingen opleveren voor omliggende bedrijven. Daarom zijn geluidsgevoelige objecten niet rechtstreeks toegestaan op deze bestemming. Als er een verzoek daartoe komt, zal een procedure voor afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk zijn, waarin middels onderzoek moet worden aangetoond of de gewenste geluidsgevoelige functie geluidstechnisch, qua invloed op omliggende bedrijven en qua woon- en leefklimaat aanvaardbaar is.

Ondergeschikte detailhandel

Detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de hoofdfunctie bedrijven, dienstverlening of maatschappelijke voorzieningen is ook toegestaan. Er zijn wel voorwaarden voor: het mag geen verkeers- of parkeerproblemen veroorzaken en de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt maximaal 20% van die oppervlakte met een maximum van 60 m².

Wonen

Alleen ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn ook woonfuncties toegestaan, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een vrij beroep, een aan-huis-verbonden beroep dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Dit betreft de percelen aan beide uiteinden van het blok.

Bebouwing

De bouw- en gebruiksregels voor deze bestemming zijn opgenomen in Artikel 6. Daarin zijn onder meer maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages opgenomen. Parkeren moet op eigen terrein (zie artikel 21.1 en paragraaf 3.4.2).

3.2.3 Groen

De bestemming 'Groen' is alleen toegewezen aan de structurele groengebieden in dit plan. Dit zijn de randen van het plangebied, structurele groene gebieden in de wijken en groengebieden langs de busbaan en dreven. Binnen deze bestemming zijn ten behoeve van de openbare inrichting meerdere bouwwerken toegestaan, zoals bruggen, sluizen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, maar ook verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden. Het is belangrijk dat gronden met een groenbestemming ook indien nodig voor waterberging gebruikt kunnen worden. Daarom is deze functie aan de bestemming toegevoegd. Verder is het mede op grond van de gemeentelijke Sportnota (zie bijlage 1 beleidskader, paragraaf 3.6) wenselijk dat bewoners dichtbij huis laagdrempelige sportmogelijkheden hebben. In de bestemmingsomschrijving is dan ook opgenomen dat het plaatsen van sport- en speelvoorzieningen (alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde) is toegestaan.

In artikel 7 zijn de planregels van de bestemming 'Groen' opgenomen. In deze bestemming is een aanduiding 'infrastructuur' opgenomen in verband met de reservering voor de mogelijke aanleg van een trein- of busverbinding in zuidoostelijke richting (de zogenaamde Stichtse Lijn). Deze zal waarschijnlijk niet binnen de planperiode worden aangelegd, maar om te voorkomen dat er ongewenste activiteiten in deze strook worden uitgevoerd, is deze aanduiding opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'stadsweide' mag een particulier recreatief dieren houden. Daarbij is enige bebouwing toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - volkstuin' zijn volkstuinen toegestaan. Dit was een wens van enige eigenaren van woonschepen om enerzijds overlast van hangjongeren te beperken en anderzijds een moestuin te mogen beginnen om de sociale cohesie te versterken.

Artikel 7.3 bevat een afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden om een jongerenontmoetingsplaats (= JOP) te kunnen realiseren. Voorwaarde is bijvoorbeeld dat de afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) minimaal 50m bedraagt.

In artikel 7.5 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Groen' gewijzigd kan worden in de bestemming 'Wonen - 1, Wonen - 2 of Tuin.

3.2.4 Horeca

Horeca is geen aparte bestemming in dit plan. Horeca mag binnen de bestemming 'Gemengd - 1' en als ondergeschikte nevenactiviteit op percelen met de bestemming 'Sport'.

3.2.5 Maatschappelijk

Het plangebied bevat een aantal maatschappelijke voorzieningen die uitsluitend voor maatschappelijke doeleinden zijn bestemd. Dit betreft:

  • een gezondheidscentrum, gecombineerd met een kinderopvang en een centrum voor zorg, jeugd en welzijn (Juan Grisstraat);
  • een verzamelpand met een tandarts en een revalidatiecentrum (Hendrick Avercampstraat);
  • een opvang- en activiteitencentrum (Pieter de Hooghstraat);
  • twee scholen inclusief een gymzaal en kinderopvang (Johan Jongkindstraat);
  • één kerk en een woonzorgvoorziening (Thérèse Schwartzestraat);
  • een orthodontistenpraktijk en een kinderopvang (Thérèse Schwartzestraat);
  • een jeugd-buurtcentrum, kinderopvang, school en opleidingscentrum (Hildo Kropstraat);
  • een kinderopvangcentrum (Henry Moorestraat);
  • een kinderopvang en twee scholen (Chagallweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0014.png"

percelen met een maatschappelijke bestemming

Deze voorzieningen zijn als gezegd bestemd voor 'Maatschappelijk'. Deze bestemming is ruim, in die zin dat alle soorten maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Hierdoor is een zo groot mogelijke vorm van flexibiliteit mogelijk. Andere functies zijn niet rechtstreeks toegestaan. Qua bouwmogelijkheden zijn een maximaal bebouwingspercentage en een maximale bouwhoogte of een bouwvlak opgenomen. In artikel 8 zijn de planregels van de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Overigens zijn in het plangebied wel meer maatschappelijke voorzieningen te vinden, maar die vallen onder één van de gemengde bestemmingen.

3.2.6 Sport

In het gebied is één sportvoorziening aanwezig, namelijk de Bonjassky-academie met een sportschool inclusief fitnesscentrum en een fysiotherapiepraktijk. Alle soorten sportfuncties zijn binnen de bestemming toegestaan (flexibiliteit), al zijn er op dit moment geen plannen bekend om de huidige functie te veranderen. Vanwege de gevestigde fysiotherapiepraktijk is het perceel tevens als 'maatschappelijk' aangeduid. Ook is ondergeschikte horeca toegestaan, behorend bij de sportschool en/ of het fitnesscentrum. In artikel 9 staan de regels voor de bestemming 'Sport'.

3.2.7 Tuin

De bestemming 'Tuin' is gegeven aan voor- en/ of zijtuinen bij met name woningen, maar soms ook bij andere bestemmingen indien dit ruimtelijk wenselijk is. Deze gronden zijn bestemd voor een gebruik als tuin, die behoort bij de op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw. Het is niet de bedoeling dat de gronden worden volgebouwd met schuurtjes of andere bouwwerken. Daarom zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 1 meter hoog toegestaan. Ook zijn trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers en overstekken mogelijk. Voor deze bouwwerken gelden beperkingen qua omvang.

De gronden met de aanduiding 'bijgebouwen' hebben betrekking op de tuinen die horen bij de woonschepen, gelegen in de Hoge Vaart. Op gronden met deze aanduiding zijn bijbehorende (bij het woonschip) bouwwerken toegestaan in de vorm van een schuur of berging ten behoeve van een woonschip. Per woonschip is een bouwwerk van 30 m² met een bouwhoogte van 4 m toegestaan. De totaal mogelijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken van alle 20 woonschepen gezamenlijk mag maximaal 600 m² bedragen. Dit is gelijk aan de oppervlakte in het vorige bestemmingsplan, maar daar viel ook nog onder een gebouw met een oppervlakte van 200 m² ten behoeve van de woonschepen, dat ook voor horecadoeleinden gebruikt kon worden. Dit gebouw is nooit gerealiseerd en het is niet te verwachten dat dit nog gebouwd gaat worden binnen de planperiode. Een concreet plan ervoor is er niet. Daarom is deze oppervlakte toegevoegd aan de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woonschepen, zodat de eigenaren in plaats van een schuurtje van 20 m² er één van 30 m² kunnen bouwen. Daarmee wordt hun meer bebouwing gegund, terwijl per saldo het aantal m² bebouwing ten behoeve van de woonschepen gelijk blijft.

In Artikel 10 staan alle regels voor het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden voor de bestemming 'Tuin'.

3.2.8 Verkeer en Verkeer-Verblijfsgebied

Algemeen

In Almere is een 'duurzaam veilig' verkeerssysteem aangelegd. Dit betekent dat verkeerssoorten gescheiden zijn en functies, inrichting en gebruik op elkaar zijn afgestemd. Passend binnen 'duurzaam-veilig' is sprake van een zogenaamde 'zelfverklarende' infrastructuur bestaande uit:

  • 1. stroomwegen (A6, A27, Hogering/ Buitenring/ Tussenring/ Waterlandseweg) = verkeersaders;
  • 2. gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersaders;
  • 3. erftoegangswegen (buurtwegen/woonstraten) = verblijfsgebieden.

De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge verkeersintensiteiten, met verkeerslichten. De verblijfsgebieden hebben zo veel mogelijk auto-aansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen (om de 250 à 400 m). Elk gebied kent dus een gescheiden verkeersstelsel met in principe een autohoofdontsluiting, een fietsnetwerk en een busbaan.

Verkeer

Extern gemotoriseerd verkeer

In het gebied loopt de hoofdontsluiting via de Vrijheidsdreef en Hagevoortdreef (verhoogde ligging) naar de Veluwedreef en Tussenring en vandaar richting de snelweg A6 of andere stadsdelen. Op de dreven zijn kruispunten en onder de dreven zijn onderdoorgangen voor verbindingen naar en tussen de woonwijken. Tussen de Flevolijn en de hoogspanningsverbinding is ook nog een directe aansluiting op de Tussenring (Mondriaanweg). Op de dreven geldt een snelheidslimiet van 50 km p/u. De dreven (Vrijheidsdreef en Hagevoortdreef) die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen zijn bestemd als 'Verkeer'. Ook de aansluitingen van deze dreven op de Tussenring en Veluwedreef zijn als zodanig bestemd.

Openbaar vervoer

In het noordelijk deel (midden tussen de Vrijheidsdreef en de Flevolijn) loopt een busbaan in oost-west richting. Deze verbindt het stadscentrum via het plangebied met Almere-Buiten. Halverwege het plangebied takt de busbaan af naar het zuiden. In totaal zijn er in Tussen de Vaarten langs de busbanen negen bushaltes. De busbanen en bushaltes zijn bestemd voor 'Verkeer'. Op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen. Het bouwen van bushokjes is ook mogelijk (vergunningsvrij).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0015.png"

overzicht bushaltes (gele stippen) en busbanen (donkergrijze lijnen)

Verkeer-Verblijfsgebied

Intern gemotoriseerd verkeer

Het gemotoriseerd verkeer in de woonwijken wordt intern ontsloten door de ontsluitingswegen die van de Vrijheids- en Hagevoortdreef en Tussenring aftakken. Alle interne wegen in het plangebied maar ook openbare parkeerplaatsen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. In de wijken is de maximale snelheid voor gemotoriseerd verkeer 30 km p/u.

Langzaam verkeer

De straten in de wijk maken deel uit van een fijnmazig netwerk en zijn toegankelijk voor fiets en bromfiets, maar ook voor skaters of voetgangers. Binnen het gebied liggen ook vrije fietspaden. De belangrijkste doorgaande langzaam verkeersverbindingen lopen door naar de andere stadsdelen of wijken, waarbij de dreven ongelijkvloers worden gekruist. Doorgaand langzaam verkeer rijdt, fietst, skate of loopt langs de Hoge Vaart, Tussenring en de busbaan/gracht (noord-zuid) en langs de hoogspanningszone en de Hagevoortdreef (oost-west). Ter hoogte van de hoogspanningsverbinding over de Hoge Vaart is een fietsbrug (Appelpad) aanwezig die het plangebied verbindt met de Parkwijk. Deze routes zijn bestemd voor 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Parkeren

Parkeren vindt plaats of op eigen erf of in het openbaar gebied. In de regels is hiervoor een algemene regel opgenomen (zie artikel 21.1). In paragraaf 3.4.2 is dit nader toegelicht.

Niet structureel Groen

Wat betreft de groenvoorzieningen in de wijk is gekeken of het structureel groen betreft of meer snippergroen. Ook is rekening gehouden met de bestemming op basis van de vorige bestemmingsplannen. Het niet-structurele snippergroen heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Voordeel daarvan is de flexibiliteit qua inrichting van het openbaar gebied. Bijvoorbeeld de aanleg van groen of benodigde extra parkeerplaatsen is dan bij recht toegestaan.

Toegestane gebouwen 

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen geen gebouwen worden gebouwd, behalve ten behoeve van nutsvoorzieningen en via afwijking een jongerenontmoetingsplaats (JOP). Voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid moet aan een aantal voorwaarden zijn voldoen. De afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) moet bijvoorbeeld minimaal 50 m bedragen.

Sport- en speelvoorzieningen

Almere wil zoals beschreven in de Sportnota (Bijlage 1 Beleidskader bij paragraaf 3.6) laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis. Daartoe is in de bestemmingsomschrijving de mogelijkheid voor sport- en speelvoorzieningen (uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde) opgenomen. In artikel 12.4 is verder een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gewijzigd kan worden in de bestemmingen 'Wonen - 1, Wonen - 2 of Tuin.

In artikel 12 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen.

3.2.9 Water

In het plangebied Tussen de Vaarten liggen meerdere waterlopen: een deel van de Hoge Vaart (de Lage Vaart ligt overigens buiten het plangebied), de watergang in de zone hoogspanningsverbinding, twee grachten (hoofdgracht langs busbaan en een ecologische gracht tussen de vijver langs de Juan Grisstraat en hoge vaart) en een aantal grote vijvers. De Hoge Vaart is een watergang die een functie heeft ten behoeve van de afwatering, scheepvaart en recreatie. De hoofdgracht (lopend vanaf de hoogspanningszone in noord-zuid richting, langs de busbaan) fungeert met name als berging, afwatering en recreatiewater, net als de waterpartijen in de hoogspanningszone zelf, de waterpartijen ten noorden van de Meindert Hobbemastraat en ter hoogte van de El Grecostraat de grote vijver met een watergang richting de Hoge Vaart. Al het water heeft de gelijknamige bestemming gekregen. In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op de aspecten ten aanzien van waterhuishouding (onder andere de kwaliteit en kwantiteit).

Binnen de aanduiding 'woonschepenligplaats' zijn maximaal 20 woonschepen toegestaan. Uitsluitend voormalige, historisch waardevolle bedrijfsvaartuigen zijn toegestaan. Daarvoor zijn in de regels bepalingen opgenomen ten aanzien van bouwhoogte, lengte en breedte van die woonschepen. Daarnaast vallen de woonschepen onder de Welstandsnota, zodat nieuwe en verbouwing van bestaande schepen aan de daarin gestelde criteria moeten voldoen. Het gaat dan om bijvoorbeeld dat de plaatsing en uiterlijk is afgestemd op bestaande omgevingsbeeld qua architectuur en omgeving.

Gelet op het conserverend karakter van dit bestemmingsplan waarin de huidige situatie (er liggen slechts historische voormalige bedrijfsvaartuigen) zo veel mogelijk dient te worden behouden, zijn woonarken en ook pleziervaartuigen expliciet uitgesloten. Woonarken zullen daarnaast vanwege de hoogte (vaak 8 m), zeker gelet op de ligging van de woonschepen qua zonlichttoetreding en/ of schaduwwerking overlast kunnen veroorzaken. Ook dit wordt middels het verbod op woonarken voorkomen.

De regels van deze bestemming zijn te vinden in artikel 13.

3.2.10 Wonen - 1

Functionele mogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Ook de bij woningen behorende erven, toegangspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen e.d. zijn toegestaan op deze bestemming. Parkeren moet in beginsel op eigen terrein of op basis van een parkeerbalans in het openbaar gebied (zie artikel 21.1.. en paragraaf 3.4.2). Dit laatste is vooral bij rijtjeswoningen, die in de regel niet over een parkeerplaats op eigen erf beschikken.

Aanduiding gemengd

Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn naast wonen ook functies als bedrijven (maximaal categorie B uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging), detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 100 m². Deze kleinschalige bedrijfsruimten zijn in de vorige bestemmingsplannen al mogelijk gemaakt in de woonomgeving om de levendigheid te vergroten zonder onevenredige hinder te veroorzaken aan omliggende woningen. Het betreft buurtverzorgende bedrijven, goed zichtbaar en bereikbaar (hoekwoningen, langs doorgaande wegen) die niet in het centrum of op een bedrijventerrein thuishoren. Gedacht kan worden aan dieren-, huis- en tandartsen, fietsenmakers, onderhoudsbedijven of adviesbureaus. Horeca is niet toegestaan. Met een afwijking zijn ook onder voorwaarden afhaalpunten mogelijk.

Aanduiding maatschappelijk

Bij de voormalige graansilo Hagevoort is op een deel van de woonbestemming langs de Hoge Vaart een aanduiding 'maatschappelijk' gelegd. Op deze gronden zijn ook maatschappelijke voorzieningen mogelijk.

Vrije beroepen

Het uitoefenen van vrije beroepen in huis is in overeenstemming met de bestemming "Wonen - 1", tenminste voor zover het vrije beroep vanuit het gebouw waarin wordt gewoond, wordt uitgeoefend. Kenmerk van deze beroepen is een sterke verwevenheid tussen wonen en werken. De in de bestemming "Wonen - 1" opgenomen bebouwingsmogelijkheden zijn ook van kracht bij het bouwen ten behoeve van een vrij beroep. Traditionele vrije beroepen, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts of een accountant, zijn binnen de woonbestemming altijd toegestaan, mits onder meer de woonfunctie in overwegende mate intact blijft, het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 50% van het totale vloeroppervlak en er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten

Bij de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis moet aan de volgende beroepen en bedrijven worden gedacht, zoals opgesomd in de onderstaande lijst. Deze lijst is niet limitatief en is bedoeld als voorbeeld.

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een (bedrijfs)woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. De (bedrijfs)woning moet wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen. In beginsel zijn ten hoogste 5 gasten tegelijk mogelijk om nog ondergeschikt aan de woonfunctie te zijn.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m² verkoopvloeroppervlak. Ook zijn webwinkels en internetwinkels toegestaan. Als daar ook een showroom of afhaalmogelijkheid bij hoort, valt dat onder de regeling van kleinschalige detailhandel aan huis (dus tot 25 m² verkoopvloeroppervlak).  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Tuinvergrotingen

In een bestemmingsplan wordt de mogelijkheid opgenomen om de grenzen tussen openbare ruimte en particulier terrein te wijzigen. Bewoners zouden stukjes openbaar terrein kunnen kopen ter vergroting van hun tuin. In het plangebied is dat nog vrijwel niet gebeurd, omdat het nog een relatief nieuw ontwikkeld gebied is. Echter mogelijk wordt in de komende jaren toch gronden verkocht aan bewoners Daarom is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in het geval van verkoop van gronden een wijziging naar de bestemmingen 'Wonen - 1, Wonen - 2 of Tuin' mogelijk te maken.

Bouwen

Verruiming van de bouwmogelijkheden

De woonbestemming is ruimer bestemd dan in de vorige bestemmings- of uitwerkingsplannen. In die plannen waren goot- en bouwhoogten gedetailleerd geregeld. In dit nieuwe plan is niet meer met goothoogten gewerkt behalve bij vrijstaande bij de woning behorende bouwwerken. Van iedere woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans vier meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen zeven meter en voor drie bouwlagen tien meter, tenzij de bestaande maat daarvan duidelijk afwijkt. Voor veel bouwblokken is een hoogtemaat genomen, waarbij het hoogste deel bepalend is. Ook zijn bij woningrijen, waar in het verleden meerdere vergunningen zijn verleend voor een extra bouwlaag, dit nu bij recht voor de hele rij toegestaan. Dat betekent dat voor een flink aantal woningen nog een extra laag/dakopbouw mogelijk is. Er is ook minder met aanduidingen gewerkt en meer met rechtstreekse bouwmogelijkheden. Het nieuwe bestemmingsplan Tussen de Vaarten is dus globaler en flexibeler van opzet dan het oude plan.

Bebouwing in voortuinen

In de voortuinen is de grens van het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe strak om de aanwezige bebouwing, waardoor er geen uitbreiding aan de voorzijde mogelijk is. Uitbouwen aan de voorzijde van de woningen vallen qua hoogte niet onder de basisregel van één bouwhoogte per bouwblok. Uitbouwen aan de voorzijde van de woning zijn qua hoogte bestemd zoals ze zijn.

Bebouwingsmogelijkheden aan de achterzijde van woningen

Bij het bepalen van het bouwvlak van het hoofdgebouw is aan de achterzijde van de hoofdgebouwen in principe een rechte lijn getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw. Later gebouwde uitbouwen vallen daardoor onder de regeling voor bijbehorende bouwwerken (uitbouwen, schuren en garages). Dit is om iedereen gelijke bouwrechten te geven. Als de achtergevel van het hoofdgebouw geen rechte lijn is (dus zonder eventuele uitbouwen) is het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe wel recht getekend, waardoor er dus uitbreidingsruimte in het bouwvlak ontstaat. Waar dit tot hinder van de buren zou kunnen leiden (schaduw of verminderde lichttoetreding) is de oorspronkelijke achtergevel gevolgd. Voor de bouwmogelijkheden van bijbehorende bouwwerken is aangesloten bij de regeling uit de Nota Kleine Bouw 2008. Deze regeling is van toepassing op bijvoorbeeld schuurtjes en garages. Om te voorkomen dat het erf wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (60 m²) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd. Qua maatvoering en positionering moeten de bijbehorende bouwwerken ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 meter. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken hebben een goothoogte van maximaal 3 meter. Alleen op aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag een dakterras worden gebouwd.

Bebouwingsmogelijkheden aan de zijkant van woningen

Aan de zijkant van woningen is in principe uitbreidingsgelegenheid geboden tot op de grens van het bouwperceel. Wel moet minimaal 1 meter achter de voorgevel worden gebouwd. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is hier dus doorgetrokken tot de zijdelingse perceelsgrens. Uitbreidingsgelegenheid is niet geboden, waar dit leidt tot parkeerproblemen, tot verminderd zicht in bochten voor langsrijdend verkeer of als omwonenden hier last van hebben doordat de zijgevel van de woning dan dichter bij hun perceel komt te liggen. Overigens zijn hierbij zoveel mogelijk de rechten uit de nog geldende bestemmingsplannen aangehouden.

In artikel 14 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen.

3.2.11 Wonen - 2

Deze bestemming bevat een regeling voor de vrijstaande woningen. Bij vrijstaande woningen wordt geen bouwvlak aangegeven, maar slechts een bestemmingsvlak bestemd dus voor 'Wonen - 2'. Conform het beleid uit de nota Kleine Bouw is een bebouwingspercentage van 50% toegestaan en zijn de regels rond bijbehorende bouwwerken iets anders dan in de hiervoor geldende bestemmingsplannen. De voortuinen van de vrijstaande woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Qua functionele en bouwmogelijkheden geldt verder hetzelfde als bij de bestemming 'Wonen - 1' (zie paragraaf 3.2.10). Parkeren vindt met namen plaats op eigen terrein (zie artikel 21.1.. en paragraaf 3.4.2).

3.3 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:

3.3.1 Waarde-Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt.

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben in het plangebied de bestemming gekregen van "Waarde - Archeologie 1'. Aan deze bestemming is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De bestemmingsregels bevatten ook een tweetal wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van een eventueel uitgevoerd archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' komen te vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 5'.

De regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' staan in artikel 18.

3.3.2 Leiding-Hoogspanningsverbinding

Dwars door het gebied loopt een bovengrondse 380 kV hoogspanningsverbinding. De verbinding is als dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen. Deze dubbelbestemming geldt voor een zone van 36 m aan weerszijden van (het hart van) de hoogspanningsverbinding. Dit is de zogenaamde zakelijke rechtstrook. Activiteiten zoals het bouwen van bouwwerken, het plaatsen van bomen of graven in de grond zijn daarin niet toegestaan, tenzij via afwijking van het bestemmingsplan na advies van de leidingbeheerder. Wat wel mag zijn activiteiten als gebruik voor groen of extensief recreatief gebruik. In Artikel 16 zijn de planregels van de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' opgenomen.

3.3.3 Veiligheidszone - Leiding

Direct naast de bovengenoemde dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' ligt een veiligheidszone (magneetveldzone) in verband met mogelijke gezondheidsrisico's van die hoogspanningsverbinding. Hierbinnen bedraagt de zogenaamde magneetveldsterkte gemiddeld over een jaar tenminste 0,4 micro Tesla. Vanaf deze hoeveelheid wordt dit magneetveld als schadelijk voor de gezondheid van kinderen beoordeeld. Conform een beleidsadvies uit 2005 van het toenmalige ministerie van VROM en de bijbehorende verduidelijking uit 2008 mogen in principe geen nieuwe gevoelige functies binnen deze zone worden gevestigd. Als "gevoelige bestemmingen" worden aangemerkt: woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen, inclusief daarbij behorend "buiten" gedeelte. Andere bestemmingen waar kinderen voor kortere tijd en niet dagelijks verblijven, zoals sportvelden, kinderspeelplaatsen, recreatiegebieden etc.) zijn geen gevoelige bestemmingen en zijn dus wel mogelijk. Uitgegaan wordt van een zone aan weerszijden van de leiding van 140 m, die op de verbeelding als de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - leiding' is weergegeven. Daar waar de dubbelbestemming van kracht is, is deze gebiedsaanduiding niet opgenomen. In artikel 22.1 zijn de planregels van de gebiedsaanduiding te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0016.png"

Hoogspanningszone met dubbelbestemming Leiding-Hoogspanningsverbinding (rood) en Veiligheidszone-leiding (blauw)

3.3.4 Leiding-Leidingstrook

Door het groengebied langs de Lage Vaart loopt door het groengebied een leidingstrook. Deze wordt met een dubbelbestemming beschermd. Alleen bouwwerken ten behoeve van de leidingstrook zijn toegestaan. Met een afwijking en advies van de leidingbeheerder zijn bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen mogelijk. Aanleg van werken en werkzaamheden zijn in beginsel omgevingsvergunningsplichtig.

3.3.5 Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2

Functionele mogelijkheden

Volgens het Basisnet Spoor geldt voor de Flevolijn een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. In het PAG dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan de stof uit de ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot maximaal 30 meter langs de spoorbaan tot slachtoffers leiden. Het PAG heeft de aanduiding 'Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen' gekregen, zodat de realisering van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten in principe niet toegestaan is om schadelijke effecten zo veel mogelijk te voorkomen en in ieder geval zo goed mogelijk te beperken.

Bebouwing

De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is binnen de aanduiding 'Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen' uitsluitend toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de keuze om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied moet worden beargumenteerd;
  • er moet ook worden ingegaan op de mogelijkheden om het object buiten het PAG te vestigen;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand moet worden gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).

In artikel 22.2 zijn de planregels van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen.

3.3.6 Aanduiding karakteristiek

Bij de voormalige graansilo Hagevoort aan de Charlotte van Pallandtlaan is de zogenaamde kafscheider of jacobsladder behouden gebleven. Deze is bevestigd aan de gevel van het huidige appartementencomplex en loopt door tot in de Hoge Vaart. Dit bouwwerk is aangeduid als 'karakteristiek' voor het complex en krijgt daarmee een positieve aanduiding binnen de bestemmingen Water, Groen, Verkeer-Verblijfsgebied en Wonen-1.

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met recreatieve voorzieningen of het peil wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten, zoals het meten van de oppervlakte van een bouwwerk.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 19 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 20.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 20.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers, kleinschalige windmolens en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Algemene gebruiksregels (parkeren)

Bij de algemene gebruiksregels is een artikel opgenomen over parkeren op eigen terrein. Bij het (wijzigen van het) gebruik van gronden of bouwwerken en het bouwen of uitbreiden van bouwwerken moet zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. De parkeernormen zijn in bijlage 3 van de regels opgenomen. Ook moet er voldoende ruimte zijn om te laden en te lossen, indien dat aan de orde is. Een omgevingsvergunning is dan ook gekoppeld aan de voorwaardelijke verplichting dat er voldoende parkeergelegenheid of laad- en losruimte moet zijn. Afwijken is mogelijk, bijvoorbeeld met een parkeerbalans.

Afwijkingsregels

In artikel 23 zijn vier algemene afwijkingsregels opgenomen:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %). Deze afwijkingsregel geldt niet voor de verkoopvloeroppervlakte van supermarkten, omdat dit niet in overeenstemming is met de Detailhandelsvisie 2014;
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen.
  • Het oprichten van kleinschalige windmolens: kleinschalige windmolens mogen via een binnenplanse afwijking op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan worden gerealiseerd. Dit is mogelijk bij elke bestemming, omdat een windmolen valt onder de overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen. Voorwaarden voor oprichting zijn dat de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw met maximaal 3 m wordt overschreden en de rotordiameter maximaal 2 m bedraagt. Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten. Voordat deze windmolens kunnen worden opgericht, dient toetsing aan veiligheidseisen, Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0017.png"

HAT VAT

De bovenstaande afwijkingsregels mogen alleen worden gebruikt, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Wijzigingsregels

In artikel 24 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein. Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd, indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.

Overige regels

In artikel 25 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 26 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. Daarin is bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel staat in artikel 27. Hierin is opgenomen onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In de onderstaande tabel staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In dezelfde bijlage worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in tabel 4.1 opgenomen.

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Ontwikkelingen motiveren op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking   In dit plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)   Radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines.  
Monumentenwet (1998)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Stedelijk gebied: evenwichtige ontwikkeling met ruimte voor wonen, bedrijven en voorzieningen. Bijzondere archeologische, gebieden verdienen bescherming.   Het bestemmingsplan bestemt de bestaande woningen en voorzieningen zo flexibel mogelijk. In het plan worden verder de bestaande waarden op gebied van archeologie beschermd.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   archeologisch waardevolle gebieden   Opnemen van een dubbel- bestemming 'Waarde-Archeologie 1' voor archeologisch waardevolle gebieden zoals aangegeven op de Archeologische Beleidskaart Almere.  
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Structuurplan Almere 2003   Hoofdlijnen voor ontwikkeling van Almere: meer verscheidenheid n woningen, actief beheer van bestaand stedelijk gebied en ruimte voor bedrijven.   Het plangebied is onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Er zullen geen grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden, maar alleen op perceelsniveau. Woningen worden ruim en zo flexibel mogelijk bestemd en ondernemers krijgen zoveel mogelijk ruimte (beroep of bedrijf aan huis).  
Concept Structuurvisie Almere 2010   Uitwerking van IAK: diversiteit nodig qua wonen, gedifferentieerde economie   Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot verbetering en uitbreiding van woningen, voorzieningen en bedrijven. Dit draagt bij aan versterking van de bestaande stad en een sterkere economie  
Structuurschets Tussen de Vaarten 1995   Realiseren van een mix aan woontypen, voorzieningen, ligplaatsen voor woonschepen, twee buurtsupers en kleine bedrijfsruimten verspreid over de wijken.   De vorige bestemmingsplannen vormden al de uitwerking van de Structuurschets. Dit nieuwe plan neemt deze mogelijkheden over, maar is wel geactualiseerd naar de huidige stand van zaken qua legaal en vergund gebruik, bebouwing, wet- en regelgeving  
Ontwikkelingsplan 2L Tussen de Vaarten 1998   Dit voorziet in de programmatische en stedenbouwkundige visie op het plangebied 2L en geeft het toetsingskader voor de verdere uitwerking   Het ontwikkelingsplan vormt de basis voor de toelichting van het bestemmings- en uitwerkingsplan 2L. Dit nieuwe plan neemt de bestaande visie in beginsel over, maar is wel geactualiseerd naar de huidige stand van zaken qua legaal en vergund gebruik, bebouwing, wet- en regelgeving.  
Masten en antennes 1999   Criteria voor realisering van masten en antennes ten behoeve van telefonie   Solitaire masten worden niet direct bestemd in dit plan. Antennes kunnen wel, bijvoorbeeld op gebouwen of hoogspanningsmasten.  
Beleidsnota kleine bouw (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Toetsingskader uit de nota overnemen in de woonbestemming.  
Beleidslijn tuinvergrotingen 2012   Uitgeven van gronden waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten.   In het plangebied heeft geen project- matige aanpak van tuinvergrotingen plaatsgevonden. Alle verkochte gronden hebben wel de bestemming Wonen - 1, Wonen - 2' of 'Tuin' gekregen. Bij toekomstige tuinvergrotingen kan de bestemming van de gronden worden gewijzigd door toepassen van een wijzigings- bevoegdheid.  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere 2013   beleid voor aanleggen van woonschepen   Er zijn 20 ligplaatsen in het plangebied. Deze worden conform bestemd met een aanduiding in bestemming 'water'. Ook worden elders mogelijkheden tot aanleg van boten ten behoeve van recreatie opgenomen.  
Prostitutiebeleid Almere 2000   Vestigingsbeleid seksinrichtingen   Opnemen van een verbodsbepaling voor seksinrichtingen. Thuisprostitutie op grond van regeling voor beroep-aan-huis wel toegestaan.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013   Vestigingsbeleid coffeeshops bepaalt maximaal twee coffeeshops via een gedoogbeschikking in Almere Stad   In Almere Stad centrum zijn al twee coffeeshops gevestigd. Daarom is in het plangebied geen mogelijkheid voor een coffeeshop opgenomen.  
Werk in de stad  
Detailhandelsvisie Almere 2014   Uitgangspunten detailhandelsstructuur:
- Fijnmazigheid winkelvoorzieningen
- Positie van het stadscentrum als hèt centrale (winkel)centrum van Almere. - Ruimte bieden aan ondernemers.
- E-commerce faciliteren.

 
In het buurtwinkelcentrum is dagelijkse detailhandel mogelijk (niet PDV). Een supermarkt mag ook, mits maximaal 1.500 m2 vvo, net als web- en internetwinkels. In een woning is maximaal 25 m² vvo aan detailhandel (ook web- en internetwinkels) toegestaan als zijnde aan-huis- verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteit.  
Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (2010)   Gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en voldoende werkgelegenheid bieden.   Uitgangspunt is zoveel mogelijk functiemenging toestaan op percelen met een bedrijven- of gemengde bestemming.  
Werken in de wijk (2005)   Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogen maximaal 50% van het woonoppervlak in beslag nemen. Mogelijkheid tot aanwijzen van kansenzones waarin woningen volledig kunnen worden omgezet in bedrijfsruimten.   Opnemen criteria uit de nota in woonbestemming. Geen nieuwe kansenzones aanwijzen.  
Horecanota (2000)   De nota is een weergave van de situatie op moment van vaststelling ervan (2000), geeft uitgangspunten maar biedt ruimte voor uitzonderingen. Voor woongebieden geldt dat solitaire horeca in beginsel niet is toegestaan, tenzij op specifiek geschikte locaties voor lichte horeca. In buurthuizen is lichte horeca wel toegestaan.   Binnen de bestemming 'gemengd-1' is lichte horeca toegestaan.  
Afhaalpunten (2014)   Afhaalpunten zijn toegestaan onder voorwaarden op alle bedrijventerreinen behalve De Vaart en Buitenvaart   In dit plan ligt geen bedrijventerrein, maar op percelen met een bedrijfsbestemming zijn afhaalpunten toegelaten via afwijking.  
Groene stad  
Kleur aan Groen 2014   Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   Van toepassing op de Hoge en Lage Vaart èn de recreatieve verbinding tussen stadscentrum en Buitenhout die door het gebied loopt (fietsroute). De geldende bestemmingen 'water en groen' maken nieuwe gebouwde initiatieven niet rechtstreeks mogelijk. Dergelijke initiatieven worden eerst getoetst aan de nota Kleur en Groen. Medewerking vindt plaats door (partiële) herziening van het plan of een afwijkingsprocedure. Wel is gebruik ten behoeve van recreatie of recreatief medegebruik, waterberging of aanleg van natuurlijke oevers op grond van dit bestemmingsplan al mogelijk.  
Waterplan Almere (2005)
 
De gemeente en het waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.   In overleg met het Waterschap een watertoets uitvoeren.  
Energie werkt! (2015)   Energieneutraliteit in Almere in 2022 door middel van 5 werklijnen   Binnen het plangebied zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk.  
Voorzieningenplan binnendijkse waterrecreatie (1999)   Verdere concretisering van de recreatieve mogelijkheden van de Almeerse waterlopen en recreatieplassen.   Gewenste voorzieningen, zoals steigers (geen gebouwen), mogelijk maken in de betreffende bestemmingen.  
Waterstad Almere Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)   Het stimuleren van toeristisch recreatieve (bedrijfs)vestigingen en gebruik(smogelijkheden) in Almere   De vaarroute tussen het Gooimeer en de Hoge Vaart én die van de Lage Vaart behouden.  
Veiligheid  
Vuurwerknota, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop kan uitsluitend plaatsvinden in winkelcentra (zonder woningen erboven) en op bedrijventerreinen.   Verkoop en opslag van vuurwerk is niet mogelijk in het plangebied.  
Sociale structuur, onderwijs en cultuur  
Sportnota (2013)   Almere: sportieve stad!   Sportvoorzieningen die dichtbij huis liggen zijn in het plangebied gevestigd (speel- en sportvoorzieningen in de openbare ruimte).  
Archeologienota (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een onderzoeksplicht bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1.
 
Archeologieverordening
(2016)  
Archeologisch waardevolle terreinen op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd   Opnemen dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1.  
Inrichting schoolpleinen (1999)   Schoolpleinen dienen zowel een wijkvoorziening als een voorziening
voor de school te zijn.  
Het begrip speelterrein wordt expliciet toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming Maatschappelijk.  

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor een milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure verplicht is (een mer-beoordelingsplicht). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in het Besluit mer, bijlage C. Het gaat dan bijvoorbeeld om de nieuwbouw van 4.000 woningen binnen de bebouwde kom en de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject inclusief de bouw van een winkelcentrum van 100 hectare of meer. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in bijlage D. De gevallen in bijlage D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn de kenmerken van het project (omvang, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen), de plaats van het project (bijzonder gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu) en de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect). In dit bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt of zijn activiteiten voorgenomen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, die worden genoemd in bijlagen C of D van het Besluit mer. Ook ligt het gebied niet in de buurt van een Natura-2000-gebied. Voor Flevoland zijn dit de Lepelaarsplassen, de Oostvaarderplassen, het IJmeer/Markermeer en het Eemmeer/ Gooimeer. Gelet hierop kan worden uitgesloten dat de ontwikkelingen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Een mer of mer-beoordelingsbesluit voor het bestemmingsplan is daarom niet nodig.

5.2 Geluid

Weg

In het plangebied zijn wegen aanwezig met een zone op grond van de Wet geluidhinder (Wgh). Dit betreffen de busbanen, de Hagevoortdreef en de Vrijheidsdreef. Ook de Tussenring, hoewel gelegen buiten het plangebied, is van invloed. Alleen als er binnen de zones van deze wegen nieuwe geluidgevoelige objecten worden geprojecteerd of de bouwmogelijkheden worden verruimd (zoals met een extra bouwlaag), is akoestisch onderzoek nodig. Deze ontwikkelingen vinden met dit plan niet plaats. Op de overige wegen in het gebied geldt een maximum snelheid van 30 km p/u, waardoor daarvoor geen wettelijke zone van toepassing is. Ook hiervoor is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Verleende hogere waarden Wgh

Bij de vorige bestemmingsplannen is, omdat toen de woningen in het plangebied grotendeels nog gebouwd moesten worden, wel akoestisch onderzoek gedaan. Hierop wordt hieronder kort ingegaan.

bestemmingsplan 2I (gebied ten noorden van de hoogspanningsverbinding inclusief de woonschepenligplaats)

Voor het plangebied 2I is in 1997 akoestisch onderzoek gedaan. Daaruit bleek dat de voorkeursgrenswaarde van toen 50 dB(A)werd overschreden als gevolg van de Vrijheidsdreef, de buurtontsluitingsweg op de Vrijheidsdreef en de Tussenring. Hiervoor is aan Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland om een hogere waarde verzocht. Deze hogere waarde is op 10 februari 1998 met kenmerk MB/98.080122/C verleend (zie Bijlage 5). Het gaat om:

  • 72 geluidschermwoningen aan de zuidkant van de Vrijheidsdreef;
  • één woning hoek Tussenring en Vrijheidsdreef;
  • twee nog te bouwen woningen langs de Tussenring

De 72 geluidschermwoningen leiden tot een aanzienlijke verlaging van het geluidsniveau in de achterliggende wijk. De woningen hebben een bijzondere bouw met een aan de wegzijde geluidsluwe gevel die tevens dient als geluidscherm en geluidsgevoelige binnen- en buitenruimten georiënteerd aan die geluidsluwe gevel. Voor de benodigde ontsluitingsweg van de woonwijk op de Vrijheidsdreef is uiteraard een onderbreking in het beschermende geluidscherm gemaakt. Deze onderbreking is ter behoud van de afscherming bewust smal gehouden, waardoor de geluidsbelasting op de twee woningen aan weerszijden van de ontsluiting en de wijk erachter aanvaardbaar blijft. De woningen langs de Tussenring waren niet mogelijk zonder geluidscherm van 4 m hoog. Daardoor konden woningen worden gerealiseerd in drie lagen. Voor een aantal kavels waren maximaal twee lagen mogelijk en op de locatie hoek Tussenring/ Vrijheidsdreef was maximaal één bouwlaag toegestaan. Deze maximale bouwhoogten zijn in dit bestemmingsplan overgenomen. Door het geluidscherm waren geen hogere waarden nodig. Voor slechts één woning was nog wel een hogere waarde nodig en die is ook verleend.

bestemmingsplan 2L (gebied ten zuiden van de hoogspanningsverbinding exclusief de woonschepenligplaats)

Uit het onderzoek (van november 2000 door Haskoning) ten aanzien van bestemmingsplan 2L bleek dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), als gevolg van de Hagevoortdreef, de Tussenring en de aan te leggen busbaan (die van noord-zuid loopt) wordt overschreden. Hiervoor is aan Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland verzocht een hogere waarde te verlenen. Die is 9 april 2001 verleend met kenmerk MB/01.090682/C (zie Bijlage 6). Dit zijn de volgende woningen:

  • negen woonwerkwoningen aan de Carel Willinklaan vanwege de Tussenring;
  • vier woningen (behorend bij bedrijven van de Andy Warholstraat) aan de Chagallweg en één verzorgingstehuis (Juan Grisstraat, genaamd CastroValva) vanwege de Hagevoortdreef;
  • 26 woningen vanwege de busbaan.

Tegelijk zijn ook hogere waarden verleend voor 25 bedrijfswoningen die zijn geprojecteerd op het bedrijventerrein Het Atelier. Dit bedrijventerrein valt echter buiten het plangebied van dit nieuwe bestemmingsplan en wordt dus verder buiten beschouwing gelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0018.png"

Verleende hogere waarden Wet geluidhinder met in geel de woningen waarvoor een hogere waarde is verleend en in rood de geluidmuurwoningen met een dove gevel

Een aantal woningen hebben een afschermende functie voor andere woningen. De bedrijvenstrook aan de noordkant van de Hagevoortdreef (Andy Warholstraat) en de bedrijven op bedrijventerrein Het Atelier (dit terrein ligt buiten het plangebied) zijn mede bedoeld en gerealiseerd ter afscherming van de woningen voor geluid. In de bedrijfspanden aan de Andy Warholstraat zijn dan ook geen geluidsgevoelige functies mogelijk. Daarnaast bleken er woningen ten zuiden van de Hagevoortdreef te zijn, waar de voorkeursgrenswaarde werd overschreden en waarvoor geen hogere waarde konden worden verleend. De gevels van deze woningen zijn daarom als 'dove gevel' uitgevoerd (zie figuur hierboven in rood). Deze gevels dienen tevens als afscherming van de geluidsbelasting voor de achterliggende woningen. Ook de school De Compositie aan de Chagallweg 6-14, direct ten noorden van de Hagevoortdreef, heeft maatregelen in verband met het geluid moeten nemen, door de geluidsgevoelige ruimten zo veel mogelijk aan de geluidsluwe kant (Chagallweg-zijde) te situeren en niet aan de zijde van de Hagevoortdreef. Als er toch dergelijke ruimten aan de Hagevoortdreef nodig bleken te zijn en zijn gerealiseerd, zijn deze ook met een 'dove gevel' gerealiseerd.

Spoor

Er geldt een wettelijke geluidszone van 500 m aan weerszijden van het spoor. Omdat daarin ten tijde van het vorige bestemmingsplan 2I geluidsgevoelige objecten waren geprojecteerd (die inmiddels zijn gerealiseerd) is bij het opstellen van dat plan akoestisch onderzoek gedaan. Daaruit bleek dat er een overschrijding zal zijn van de voorkeurswaarde van 58 dB(A) in een groot deel van het gebied rondom het spoor, tenzij geluidwerende maatregelen worden genomen. Met het plaatsen van een geluidscherm van 1 m hoog is de geluidbelasting aanzienlijk verlaagd. Alleen op 21 woningen ten noorden van de spoorlijn wordt de voorkeurswaarde dan nog overschreden. Naast een hoogtebeperking in het bestemmingsplan (dat in dit nieuwe plan is overgenomen) is gezien de afschermende functie van deze bouwblokken op 28-10-1998 van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland met kenmerk MB/98.081669/C een hogere grenswaarde verkregen (zie Bijlage 7). Voor scholen gold een maximale grenswaarde van 55 dB(A). Binnen de zone is een school gesitueerd. Na plaatsing van de geluidschermen voldoet de geluidsbelasting op de school aan de voorkeurswaarde van destijds 55 dB(A). Op 23 november 2011 is het Tracébesluit OVSAAL vastgesteld. Ten behoeve van het Tracébesluit is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Doordat de toename op geluidsgevoelige bestemmingen gelijk of hoger is dan 3 dB en/of de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen hoger is dan 63 dB, is sprake van een “aanpassing van een spoorweg”. Onderzocht is met welke maatregelen de geluidsbelasting terug kan worden gebracht tot op of onder de referentiewaarde. Door het verhogen van de huidige geluidschermen wordt voor alle woningen de toename van de geluidsbelasting weggenomen. Er zijn geen woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen aanwezig waarvan de geluidsbelasting hoger is dan de huidige voorkeurswaarde van 55 dB. Er zijn in het Tracébesluit in het gebied Tussen de Vaarten dan ook geen hogere waarden vastgesteld. In de toekomst (na de planperiode) is het de bedoeling dat er een aftakking van de spoorlijn via het plangebied zal worden aangelegd richting het zuiden. Dit wordt de Stichtselijn genoemd. Hiervoor is in het plan slechts een ruimtereservering opgenomen. Akoestisch onderzoek hiervoor zal plaatsvinden op het moment dat besloten wordt de lijn daadwerkelijk aan te leggen.

5.3 Luchtkwaliteit

Binnen Almere zijn er op dit moment geen locaties waar luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Voor het plangebied zijn wat dat betreft geen problemen te verwachten, omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

5.4 Externe veiligheid

Algemeen 

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke grondstoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term externe veiligheid wordt gehanteerd, omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is weergegeven in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Naast de bescherming van het individu moet de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers worden afgewogen en verantwoord; het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het GR ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord inclusief de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen. Hierbij is de oriëntatiewaarde van belang voor (het bepalen van) de omvang van het GR.

Inhoudelijk 

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 8 quickscan externe veiligheid). De conclusies zijn als volgt:

Plaatsgebonden risico

Er wordt voor alle risicobronnen voldaan aan de grens- en richtwaarden ter plaatse van beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten en daarmee aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers.

Groepsrisico weg/spoor

Het toekomstig groepsrisico is lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording groepsrisico, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Verantwoording groepsrisico weg/spoor

Het groepsrisico van de Tussenring/Vrijheidsdreef en het Spoor hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger wordt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording hulpverlening weg/spoor

Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

Verantwoording plasbrandaandachtsgebied spoor

In het plasbrandaandachtsgebied dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan deze stof uit de ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot maximaal 30 meter langs de spoorbaan (te meten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel) tot slachtoffers leiden. Voor het plasbrandaandachtsgebied geldt volgens artikel 10 van het Besluit externe veiligheid transportroutes een bijzondere verantwoordingsplicht bij het toelaten van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand. Het plasbrandaandachtsgebied van 30 m ligt deels binnen het plangebied. In dat gebied liggen de bestemmingen Verkeer, Verkeer-Verblijfsgebied en/ of Groen. Het plasbrand- aandachtsgebied heeft de aanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' gekregen. De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is hier uitsluitend toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
  • er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrand-aandachtsgebied te vestigen;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).

Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden verder aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied.

Reactie Brandweer

De brandweer heeft het plan beoordeeld conform artikel 13 lid 3 van het Besluit Externe veiligheid inrichtingen. Het plangebied is omsloten door provinciale wegen en de Hoge en Lage Vaart. Door het gebied loopt de Flevo(spoor)lijn en een 380 Kv hoogspanningsleiding. Omdat het plan conserverend van aard is, zijn risicobeperkende maatregelen niet opportuun. Bij afwijking van het plasbrandaandachtsgebied kan gebruik worden gemaakt van de Handreiking bouwen binnen een veiligheidszone. Om zelfredzaam te zijn bij een incident, moeten burgers op de hoogte zijn van de risico's in de omgeving en een idee hebben wat ze dan kunnen doen. De communicatie bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt gedaan door de Veiligheidsregio en de gemeente. Het gebied heeft voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobronnen af. Het gebied is in z'n algemeenheid voldoende bereikbaar en bezit voldoende bluswater. In het kader van het project SAAL worden voorzieningen voor spoorincidentbestrijding verder verbeterd.

Ruimtelijke consequenties voor het bestemmingsplan

De basisnetafstand van 6 m, te meten uit het midden tussen de buitenste sporen van de spoorbundel, ligt binnen de spoorbundelbreedte van 17 m en daarmee buiten het plangebied. Hiermee voldoet dit bestemmingsplan aan de toe te passen basisnetafstand, conform artikel 3 van het Besluit externe veiligheid transportroutes. Op de verbeelding wordt wel de aanduiding 'Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen.

Vuurwerk

Conform het vuurwerkbeleid van de gemeente Almere (zie Bijlage 1, 3.5 Veiligheid) is opslag en verkoop van consumenten- en theatervuurwerk uitsluitend toegestaan in winkelcentra zonder woningen erboven, mits het gaat om minder dan 10.000 kg. Ook op een bedrijventerrein is opslag en verkoop van vuurwerk mogelijk en dan ook in hoeveelheden van meer dan 10.000 kg. In het bestemmingsplan 'Parapluherziening opslag en verkoop vuurwerk' uit 2009 is dit doorvertaald voor de gehele stad. In het plangebied is opslag en verkoop van vuurwerk op grond van dat parapluplan niet toegestaan. Dit is in dit bestemmingsplan overgenomen.

5.5 Functiemenging en milieuzonering

Inleiding

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is van belang dat bij bedrijven en bijvoorbeeld ook bij maatschappelijke of detailhandelsvoorzieningen in omgeving van milieugevoelige functies ter plaatse van die functies een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd en rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van die bedrijven of voorzieningen. Met het oog hierop is in dit bestemmingsplan gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van 'milieubelastende activiteiten' (met name bedrijven maar in mindere mate bijvoorbeeld ook sport- en horecavoorzieningen) in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van 'milieugevoelige functies' (woningen, scholen, kinderdagverblijf) in de omgeving hiervan (en vice versa). Functiemenging is belangrijk en gewenst, zoals blijkt onder meer uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (zie bijlage 1 onder 3.3 Werk in de stad). Niet langer wordt uitgegaan van functiescheiding, maar van functiemenging. Daarom is ook de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' van de VNG, editie 2009 gemotiveerd toegepast in dit bestemmingsplan (zie Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging). De publicatie en de daarin opgenomen richtafstanden ten aanzien van functiemenging zijn eigenlijk bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor toetsing van bestaande situaties. Echter uit de vaste rechtspraak volgt dat de gebruikte richtafstanden in de brochures bij bestaande situaties een indicatie kunnen geven van de mate van hinder. Dit betekent dat de brochure als hulpmiddel gebruikt kan worden bij een bestemmingsplan dat de bestaande situatie vastlegt zoals in dit geval. Maar daarbij moet volgens vaste jurisprudentie bij de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid van een beoogde ontwikkeling ook, naast de mogelijkheden van het voorgaande plan, tevens rekening te worden gehouden met de bestaande situatie en de belangen van de omwonenden'. Dat is in dit plan ook gedaan.

Functiemenging

In dit geval is sprake van de actualisatie van een bestemmingsplan van een bestaand gebied, waarin slechts in beperkte mate ontwikkelingen worden toegestaan. Het plangebied bestaat uit een overwegend woongebied met bijbehorende wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid. Rondom deze voorzieningen en bedrijven liggen, soms op vrij korte afstand, woningen. Het gebied is daarom te karakteriseren als een '(deel)gebied met functiemenging'. De richtafstanden uit bijlage 1 van de publicatie, de 'normale' staat van bedrijfsactiviteiten, die uitgaat van functiescheiding, zijn dan niet haalbaar. Deze vorm van functiemenging dient anders te worden gefaciliteerd en gestimuleerd. Daarom is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de publicatie gemotiveerd toegepast (zie Bijlage 2 voor een algemene Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging). In deze Staat worden niet alleen 'bedrijven', maar ook 'overige milieubelastende functies' (zoals bijvoorbeeld cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) genoemd. Categorie A en B activiteiten zoals bedoeld in deze functiemengingslijst zijn toegestaan binnen de bestemmingen Gemengd -1, -2 en -3. Categorie C-activiteiten kunnen niet vanwege het ontbreken van een goede ontsluiting op de verkeershoofdinfrastructuur (zonder dat er woningen worden gepasseerd). De hieraan verbonden relatief grote verkeersaantrekkende werking is in dit geval ongewenst en zou kunnen leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij de totstandkoming van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging is verder gekeken of (bedrijfs)activiteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Zo is de functie horeca niet opgenomen. Uit een inventarisatie via 'deskresearch' en 'veldonderzoek' van de bestaande (bedrijfs)activiteiten (zie bijlage Bijlage 4 Inventarisatie bedrijven maart 2015) blijkt dat deze allen binnen de toelaatbare activiteiten uit de categorieën A en B vallen. Het is dus niet nodig om een specifieke aanduiding of maatbestemming op te nemen.

Milieuzonering

Een goed woon- en leefklimaat voor de woningen aan de zuidkant van de wijk langs het Edgar Degaspad (omgevingstype: 'gemengd gebied' vanwege de busbaan) is geregeld door een beperking van de toegelaten bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3 op dat deel van bedrijventerrein Sallandsekant (dit komt overeen met milieucategorie 3.2 volgens de hiervoor genoemde VNG-publicatie). De richtafstand tot een 'gemengd gebied' bedraagt maximaal 50 m voor milieucategorie 3.2, terwijl in de praktijk de afstand minimaal ca. 60 m is. Een goed woon- en leefklimaat voor de woningen aan de zuidoostkant van de wijk langs het Renaissancepad (omgevingstype: 'rustige woonwijk') wordt geregeld via een inwaartse zonering van de bedrijvigheid op het oostelijke deel van Sallandsekant. In het geldende bestemmingsplan 'Sallandse kant' is geregeld, dat in een zone tot op 50 m afstand van de woningen alleen bedrijven zijn toegestaan tot en met ten hoogste milieucategorie 2. Een goed woon- en leefklimaat voor de woningen aan de oostkant van de wijk langs de Carel Willinklaan (omgevingstype: 'gemengd gebied' vanwege de Tussenring) wordt geregeld door een beperking van de toegelaten bedrijven op het binnenstedelijk bedrijventerrein het Atelier tot en met milieucategorie B. Aangezien de afstand minstens circa 20 m bedraagt, wordt aan de voorwaarden voldaan.

5.6 Kabels en leidingen

Nutsvoorzieningen en leidingen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing worden geleverd via kabels en leidingen die liggen in de gemeentelijke ondergrond. Dit is met name langs de belangrijkste autowegen, busbanen en fietspaden. Dit is belangrijk voor met name nutsbedrijven, omdat er dan een gegarandeerde toegang is en de capaciteitsaanpassing of onderhoud zijn gewaarborgd. In de groenzone aan de oostzijde van het plangebied, evenwijdig aan de Tussenring, ligt een belangrijke ondergrondse leidingenstrook. Deze wordt aan weerszijden begrensd door een afwateringssloot. In deze strook liggen onder andere een 12” gastransportleiding van de Gasunie, diverse rioolpersleidingen, een hoofd waterleiding, 10 kv leidingen en diverse glasvezel routes. In de strook, die over het grootste deel ongeveer 23 meter breed is, is tevens ruimte gereserveerd voor de toekomstige uitbreidingen van het leidingennetwerk. Rekening is daarbij gehouden met de groei van Almere, zoals de nog te bouwen wijk Almere- Pampus en Almere- Poort. In het gebied is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Het eerste deel van het regenwater wordt via een koppeling in rioolstelsels afgevoerd op het vuilwaterriool. De rest gaan via het regenwaterriool naar de vijvers in het gebied en vandaar naar de Lage Vaart. In paragraaf 5.8 wordt nader op het aspect water ingegaan.

Straalverbindingen

Over Almere ligt de straalverbinding van Hilversum-Toren naar Lelystad-Toren. Deze straalverbinding heeft een beschermde status volgens artikel 10 van het Bouwbesluit. Dat wil zeggen dat er niet gebouwd mag worden in het traject met een hoogte die belemmerend zou werken. Deze maximale hoogte is afhankelijk van het traject. De straalverbinding is 200 meter breed, 100 meter ter weerszijden van de hoofdas. Er hoeft geen vergunning aangevraagd worden buiten de normale vergunningen die er nodig zijn voor een bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0019.png"
figuur: straalpad (roze doorzichtige lijn)

De maximaal toegestane bouwhoogte in het plangebied (tussen de Flevolijn en de zone hoogspanningsverbinding) bedraagt 29 m (ten opzichte van NAP). Omdat de hoogste bebouwing in het gebied 25 m bedraagt vormt dit geen belemmering voor dit straalpad.

Hoogspanningsverbinding

Dwars door het plangebied loopt een 380 kV hoogspanningsverbinding. Voor nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van een hoogspanningslijn wordt rekening gehouden met het gezondheidsaspect. Basis hiervoor vormt het VROM-advies met betrekking tot hoogspanningslijnen van oktober 2005. Zoals in 3.3.2 en 3.3.3 al is aangegeven heeft de toenmalige minister van VROM in 2005 per brief geadviseerd inzake een mogelijke relatie (op basis van statistische onderzoeken) tussen blootstelling aan magnetische velden van hoogspanningslijnen en het ontstaan van leukemie bij kinderen. Hoewel nog niet is aangetoond dat een verhoogde kans op leukemie wordt veroorzaakt door deze magneetvelden, heeft het Rijk geadviseerd hier toch rekening mee te houden bij ruimtelijke planvorming, waar het gaat om langdurig verblijf van kinderen tot 15 jaar nabij hoogspanningslijnen. Het advies luidt om bij vaststelling van bestemmingsplannen zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).

5.7 Ecologie

Boswet 

Houtopstanden die buiten de bebouwde kom (volgens de Boswet) liggen, vallen -behalve een paar uitzonderingen - onder de werkingssfeer van deze wet. Dit betekent dat melding gedaan moet worden van voorgenomen vellingen en dat herplant van de houtopstanden vereist is. Het plangebied valt echter binnen de vastgestelde komgrens inzake de Boswet. Herplanting op grond van de Boswet door gevelde houtopstanden is niet aan de orde.

Flora- en faunawet

In 2011 is het plangebied geïnventariseerd op onder de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten. Deze inventarisatie vindt plaats in het kader van de cyclus waarbij de gehele bestaande stad iedere vijf jaar onderzocht wordt. Uit de inventarisatie blijkt dat in het plangebied een aantal beschermde soorten voorkomt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor een aantal van deze beschermde soorten een vrijstelling (al dan niet op basis van een door het ministerie van Economische zaken goedgekeurde gedragscode). Dit zijn brede wespenorchis, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bruine kikker. Daarnaast komt de Gewone dwergvleermuis in het plangebied voor (baltsplaatsen, een baltsverblijf in een gebouw en een tijdelijke verblijfplaats). Voor deze soort geldt dat deze zwaar beschermd is (tabel 3 soort). Deze soort is algemeen in het stedelijk gebied van Almere, waar zij vaak onderdak vindt in spouwmuren, achter daklijsten en in andere kleine ruimten. De functionaliteit van het leefgebied staat daarom niet onder druk. Bovendien zijn met dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorzien waarbij de gunstige staat van instandhouding in het gedrang komt. Hetzelfde geldt voor onder daken broedende huismussen en spreeuwen, vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn.

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet regelt onder meer de bescherming van Natura 2000-gebieden (internationaal belangrijke natuurgebieden). De Natura 2000-gebieden van en rond Flevoland zijn op zo'n grote afstand van het plangebied dat - mede gelet op de met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen - een negatief effect op de 'instandhoudingsdoelen' op voorhand kan worden uitgesloten. Naar verwachting zal in de loop van 2015 de Nieuwe Wet Natuurbescherming van kracht worden. In deze nieuwe wet zullen de bepalingen van de Boswet, Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en de Ecologische hoofdstructuur (deze laatste zal dan het Nationaal Natuur Netwerk gaan heten) opgenomen en vereenvoudigd worden. Op basis van de nu beschikbare concept-wetteksten kan geoordeeld worden dat ook de Nieuwe Wet Natuurbescherming de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, zoals aangewezen door de provincie Flevoland. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied ligt in Buitenhout, ten oosten van de Tussenring ter hoogte van bedrijventerrein Het Atelier. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, zoals grootschalige woningbouw of nieuwe bedrijfsvestigingen. De kleinschalige ontwikkelingen die op perceelsniveau mogelijk worden gemaakt, leiden tot de conclusie dat effecten of externe werking op de EHS kunnen worden uitgesloten.

Ecologisch Masterplan 

In het Ecologisch Masterplan is de ecologische structuur van Almere vastgelegd maar ook welke nog aan te leggen ecologische verbindingen wenselijk zijn in de toekomst. Het plangebied behoort niet tot de in het Ecologisch Masterplan benoemde brongebieden of bestaande ecologische verbindingszones, maar grenst wel aan een bestaande ecologische verbindingszone aan de noordzijde van het plangebied namelijk het Fanny Blankers-Koen park. Ook is ten oosten van het plangebied langs de Lage Vaart een nieuwe ecologische verbindingszone beoogd. Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen zal mogelijk maken, heeft dit daarop geen invloed. Overigens zijn er op dit moment geen concrete plannen om deze verbinding te gaan realiseren.

5.8 Waterparagraaf

Watertoets 

Overeenkomstig artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Besluit ruimtelijke ordening geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets, zoals beschreven in de Bestuurlijke Notitie Watertoets (bijlage bij Kamerstukken II 2001/02, 27 625, nr. 4) te volgen. Dat zal in veel gevallen leiden tot overleg met de waterbeheerder in het betreffende gebied. Waterhuishoudkundige aspecten zijn in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in deze Waterparagraaf. Aangezien het plan van conserverende aard is, is het voor de onderhavige watertoets voldoende om te verwijzen naar hetgeen in deze paragraaf is toegelicht. Onderhavig plan is afgestemd met het Waterschap.

Waterhuishouding

Het watersysteem van het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem van Almere Stad. Dit systeem is, simpelweg omdat het al eerder is aangelegd, op basis van andere richtlijnen tot stand gekomen dan het systeem conform het Waterbeleid in de 21e eeuw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0020.png"

Water in Tussen de Vaarten

Het gebied bevat open water (ca. 4% van het totale oppervlak) en grenst aan de oost- en westzijde ook aan water, namelijk de Hoge en Lage Vaart. Water uit het plangebied als drainage en regenwater wordt afgevoerd via de waterpartijen onder de hoogspanningslijn en die langs de busbaan (noord-zuid richting).De afvoer van water geschiedt via het grachtenstelsel binnen het plangebied noordwaarts naar de Lage Vaart. In de grachten is het waterpeil bepaald op (van zuid naar noord) -4,80 m, -5,20 m en -5,70 m ten opzichte van het NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0021.png"

Peilenkaart Waterschap Zuiderzeeland, uit Peilbesluit stedelijk gebied Almere 2006

Het streefpeil van de Lage Vaart bedraagt -6,20 m ten opzichte van het NAP. Wel moet rekening gehouden worden met peilfluctuaties.

Grondwater en kwel

Deze aspecten worden in paragraaf 5.9 behandeld. 

Riolering

Riolering is uitgevoerd als een (verbeterd) gescheiden stelsel. Neerslag wordt afgevoerd via het vuilwaterriool. Bij de waterpartijen onder de hoogspanningslijn ligt een persleiding waar via het hoofdrioolgemaal naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie op bedrijventerrein De Vaart het water verder wordt afgevoerd. Zo'n persleiding ligt ook middenin het plangebied langs de busbaan.

5.9 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van het plangebied ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg. Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggemaakt, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem (polder) werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand opgehoogd bovenop de oude zeebodem. De huidige bodem bestaat dus uit holocene afzettingen met veelal kleilagen van 4-7 m dik, op een pleistoceen zandpakket. In het zand en de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0022.png"

Kaart bodemsituatie

Bodemkwaliteit

Historisch is er geen reden om te veronderstellen dat de bodem in het gebied verontreinigd is. Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) in het plangebied de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/ Natuur' van toepassing is. Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven. Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten. In het gebied 2L is in 2002 voor het vorige bestemmingsplan onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de materialen die zijn verwerkt in de bestaande wegen. Ook is onderzocht in hoeverre deze materialen bodemverontreiniging hebben veroorzaakt. Indien bestaande wegen worden verwijderd, wordt het 'Saneringsplan diverse wegtracés te Almere' gevolgd. In dit plan is aangegeven welk hergebruik voor de vrijkomende materialen mogelijk is. Er zijn geen noemenswaardige verontreinigingen aangetroffen. Ter plaatse van de tracés van de Tjalkweg en Zwaluwweg is in het verleden bodemonderzoek gedaan. De bodem, met name de bovengrond, was in beide gevallen ernstig verontreinigd. Op basis van de Wet bodembescherming is dan sanering noodzakelijk. De provincie bepaalt wanneer de sanering uitgevoerd moet worden, bijvoorbeeld bij een bestemmingswijziging in wonen, voordat gebouwd wordt. In dit plan wordt de bestemming niet gewijzigd en is dus sanering niet aan de orde. Het gebied waar de (voormalige) graansilo is gevestigd (aan de Hoge Vaart tussen de spoorlijn en de hoogspanningslijn) is op verschillende plekken gesaneerd. Na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van de graansilo is nader bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de bodemkwaliteit zodanig is, dat functieverandering in wonen aanvaardbaar is. Op het meest zuidelijk deel van het terrein was sprake van ernstige bodemverontreiniging. De sanering van dit deel van het terrein is inmiddels voltooid.

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Het Bbk stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag beoordeelt deze meldingen en ziet toe op de naleving van het Bbk. Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden.

Grondwater en kwel

De grondwaterstand in het plangebied wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt in Almere op circa 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan. Het gehele plangebied staat onder invloed van kwel, dat aan het maaiveld uittreedt. Voor het grootste deel bestaat de kwel uit zogenoemd regionale kwel. Het betreft hier water dat elders in de bodem is geïnfiltreerd en ter hoogte van het plangebied naar boven komt. Het kwelwater is relatief schoon. Als gevolg van de grote invloed van kwel- en regenwater in het plangebied is de waterkwaliteit als goed te karakteriseren. Ditzelfde geldt voor de kwaliteit van het grondwater. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Historische-geografische en (steden)bouwkundige waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. Bouwkundige waarden betreft bouwwerken bedoeld voor bewoning, huisvesting of bedrijvigheden. Stedenbouwkundige waarden betreft ingerichte gebieden in het stedelijk gebied, inclusief de openbare ruimte. In het plangebied “Tussen de Vaarten” zijn geen waardevolle historisch-geografische structuren onderscheiden die in de toekomst een rol zouden kunnen spelen als elementen bij de inrichting van het gebied. In het plangebied zijn ook geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er is wel een aantal, in architectonische zin, bijzondere complexen en gebouwen in het gebied aanwezig. In dit opzicht kan gedacht worden aan de silo Hagevoort aan de Charlotte van Pallandtlaan. Dit was een silo van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, bedoeld voor het opslaan van graan van omliggende boerderijen. De silo is niet meer in bedrijf en inmiddels verbouwd tot een appartementencomplex (architect Kuiper Compagnons, 1998). Het uiterlijk van de oorspronkelijke silo is daarbij gerespecteerd. Zo is het oorspronkelijk silhouet gehandhaafd en zijn de kafscheider en jacobsladder bewaard gebleven. De oude loods en twee dienstwoningen zijn wel verwijderd, omdat deze niet in de stedenbouwkundige opzet pasten. Daarvoor in de plaats zijn twee paviljoens en garageboxen ten behoeve van de bewoners gebouwd. Dit complex zou in de toekomst een waardevolle rol kunnen spelen als element in de bebouwde omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0023.png" foto voormalige graansilo, nu appartementencomplex

Een ander architectonisch opvallend gebouw in het gebied is Gezondheidscentrum ' Het Perspectief' aan de Hendrick Avercampstraat (BDG Architekten en ingenieurs, 2001).

Archeologische waarden

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw. Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden. Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. Het gebied is echter nog niet systematisch onderzocht op archeologische waarden. Er zijn in het plangebied ook nog geen behoudenswaardige vindplaatsen aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0024.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart Almere: Waarde-archeologie 1 (lichtgroen) en vrijgesteld gebied (donkergrijs).

Binnen de bestemmingsplangrenzen van dit bestemmingsplan is op grond van de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) een groot deel vrijgesteld van archeologische verplichtingen. Deze terreinen zijn vrijgesteld, omdat ze bebouwd zijn of in het verleden bebouwd zijn geweest, of anderszins verstoord zijn. Deze terreinen zijn op de ABA aangeduid met een donker grijze kleur. De overige gebieden in het plangebied zijn aangeduid met de “Waarde-Archeologie 1”. In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen. Er zijn in het plangebied geen prehistorische vindplaatsen of scheepswrakken bekend, maar de aanwezigheid van verdere vindplaatsen in de ondergrond is niet uit te sluiten (zie hieronder bij toevalsvondsten).

Veranderingen in inrichting van vergunningplichtige gebieden

Voor zover dat bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Archeologienota 2016 (zie bijlage 1 beleidskader, paragraaf 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur).

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere. Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

 

5.11 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals in paragraaf Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven, is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter ten opzichte van NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter ten opzichte van NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0025.png"

figuur radarstations

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (CNS). CNS-apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van dit verdrag, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0026.jpg"

Figuur Hoogteradialen luchtvaartverkeer

Voor Almere is het toetsingsvlak behorend bij de VOR/DME Muiden relevant. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0-meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m ten opzichte van NAP op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf de genoemde 51,56m tot een straal van 15 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 15 km) is enkel van toepassing op windturbines. Voor het plangebied zou dit toetsingsvlak alleen gelden voor windturbines met een hoogte vanaf 51,56 m. Dit plan maakt dergelijke windturbines niet mogelijk.

5.12 Overig

Een aantal aspecten is niet van toepassing in het plangebied. Er spelen geen zaken op dit gebied. Het betreft de volgende aspecten:

  • trillingen
  • geurhinder
  • ammoniak en veehouderij
  • energie
  • windhinder
  • bezonning
  • uitzicht.

Daar wordt in deze toelichting dan ook niet verder op ingegaan.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (zie artikel 6.2.1):

  • de bouw van één of meer woningen of één of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².

Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid. Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.

Toets of bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is

Een plan is economisch uitvoerbaar, indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld de verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie. In het bestemmingsplangebied Tussen de Vaarten vinden geen ontwikkelingen plaats die op grond van artikel 6.2.1 Bro leiden tot verplicht kostenverhaal. Op grond van bovenstaande analyse blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is verzekerd waar het nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden betreft. Dientengevolge is het niet noodzakelijk om (gelijktijdig met het bestemmingsplan) een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor Tussen de Vaarten is in hoofdzaak een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet in dit plan opgenomen en nieuw beleid heeft weinig tot geen gevolgen voor het plan. Er is daarom voor gekozen om geen voorafgaande inspraak te houden.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro zijn onderstaande instanties gevraagd om een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan:

  • Brandweer Flevoland;
  • Gasunie;
  • Kamer van Koophandel;
  • KPN;
  • Liander;
  • Ministerie van Defensie;
  • Provincie Flevoland;
  • Rijkswaterstaat midden-Nederland;
  • Tennet;
  • Vereniging Bedrijfskring Almere;
  • Vitens;
  • Waterschap Zuiderzeeland.
  • woonschepen (wboutkan@gmail.com)

Tijdens de periode van het vooroverleg (van 23 april 2015 tot en met 20 mei 2015) zijn zes reacties ontvangen:

1. Gasunie: de Gasunie heeft per e-mail op 28 april 2015 laten weten dat ze het plan hebben getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen van 1-1-2011. Het plangebied valt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtst bij gelegen gasleiding. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie: dit nemen we ter kennisname aan.

2. Rijkswaterstaat Midden-Nederland: Rijkswaterstaat geeft per e-mail van 28 april 2015 aan dat ze het plan hebben bekeken en er geen reden is voor een reactie.

Reactie: dit nemen we ter kennisname aan.

3. W. Boutkan namens de bewoners van de woonschepen: ten eerste waren bewoners verrast dat het ligplaatsenreglement was vervallen en vervangen door de 'nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in Almere'. Dit was hen niet bekend. Ook is de vraag gekomen hoe dit zich verhoudt met de notariële akte van levering, waarin wordt verwezen naar het oude reglement. Daarnaast wordt voorgesteld het begrip 'woonschip' aan te passen. Nu zijn ook woonarken (bak met daarop een woning) mogelijk, terwijl het huidige karakter van het gebied wordt gevormd door voormalige bedrijfsvaartuigen. Woonarken tasten dat karakter aan. Bij de bouwregels ontbreekt een referentiepunt (bvb. de waterlijn) van de bouwhoogte. Ook is geen maximale breedte opgenomen. Voorstel is om de bouwhoogte op 4 m boven de waterlijn te stellen, waarbij de bestaande stuurhut maximaal 5,5 m mag zijn. De breedte mag 6 m maximaal zijn.

Reactie: dat bewoners verrast zijn over de nieuwe regels ten aanzien van ligplaatsen, is iets wat buiten het kader van dit bestemmingsplan valt. Een notariële akte is een privaatrechtelijke zaak tussen private partijen, die ook niet in het bestemmingsplan (publiek recht: regels tussen overheid en burgers) geregeld wordt. In dit plan worden uiteraard wel de bestaande rechten, voor zover die ruimtelijk relevant zijn (afmetingen van woonschepen, gebruik van gronden ten behoeve van de woonschepen) gerespecteerd en overgenomen. Het begrip woonschip is als volgt aangepast: een voormalig bedrijfsvaartuig (geen drijvende bak met daarop een woning, zoals een woonark), dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het voorstel om niet-voormalige bedrijfsvaartuigen uit te sluiten. Daarnaast is een regel opgenomen waarin de maximale breedte op 6 m wordt gesteld. Voor de bouwhoogte is al geregeld dat de bouwhoogte geldt vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen (zie artikel 2.3). Als peil geldt bij woonschepen op grond van het bepaalde in artikel 1.65 de waterlijn.

4. Tennet: in de e-mail van 22 mei 2015 geeft Tennet aan dat de gemeente rekening houdt met de belangen van de bovengrondse 380.000 Volt transportverbinding Diemen-Lelystad via de in de regels en op de verbeelding opgenomen bescherming.

Reactie: dit nemen we ter kennisname aan.

5. Waterschap Zuiderzeeland: het waterschap reageert in een brief van 20 mei 2015. Het waterschap constateert dat het bestemmingsplan conserverend van aard is, behoudens enkele aanpassingen als gevolg van ontwikkelingen van onder andere wet- en regelgeving. Conclusie is dat de waterhuishoudkundige uitgangspunten voldoende in het plan zijn opgenomen. Het waterschap heeft dan ook geen op- of aanmerkingen op het bestemmingsplan.

Reactie: dit nemen we ter kennisname aan.

6. Brandweer: De brandweer heeft het plan beoordeeld conform artikel 13 lid 3 van het Besluit Externe veiligheid inrichtingen. Het plangebied is omsloten door provinciale wegen en de Hoge en Lage Vaart. Door het gebied loopt de Flevo(spoor)lijn en een 380 Kv hoogspanningsleiding. Omdat het plan conserverend van aard is, zijn risicobeperkende maatregelen niet opportuun. Bij afwijking van het plasbrandaandachtsgebied kan gebruik worden gemaakt van de Handreiking bouwen binnen een veiligheidszone. Om zelfredzaam te zijn bij een incident moeten burgers op de hoogte zijn van de risico's in de omgeving en een idee hebben wat ze dan kunnen doen. De communicatie wordt gedaan door de Veiligheidsregio en de gemeente bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Het gebied heeft voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobronnen af. Het gebied is in z'n algemeenheid voldoende bereikbaar en bezit voldoende bluswater. In het kader van het project SAAL worden voorzieningen voor spoorincidentbestrijding verder verbeterd.

Reactie: dit nemen we over in de toelichting van het bestemmingsplan.

Deze reacties geven aanleiding het bestemmingsplan op een aantal punten aan te passen. Van de andere aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen.

Zienswijzen

Voor het ontwerp bestemmingsplan wordt de Wro-procedure gevolgd. Dit houdt in dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie zal worden gelegd (conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). Ook is tijdens de terinzagelegging een inloopavond gehouden, waar bewoners en bedrijven informatie konden verkrijgen over het plan. In totaal zijn drie zienswijzen ingediend. In de Nota zienswijzen (zie bijlage) is beschreven of de zienswijzen aanleiding hebben gegeven om het ontwerp aan te passen. Ook zijn daarin de ambtshalve wijzigingen op het ontwerp bestemmingsplan opgenomen. Na verwerking van de zienswijzen wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan staat desgewenst beroep open bij de Raad van State.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' opgenomen. Binnen het plangebied zijn geen nieuwbouwlocaties opgenomen, waar op dit moment nog niet gebouwd is. Het onderhavige bestemmingsplan biedt vooral flexibiliteit bij de invulling van bestaande stedelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt een optimale benutting van de ruimte in het bestaande stedelijk gebied nagestreefd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking. Het bestemmingsplan is ook in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011 en aanvulling 2012)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden. De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn de Mainportontwikkeling Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee, waddengebied en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de uitoefening van defensietaken. Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling): veiligheid rond rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament, verstedelijking in het IJsselmeer en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Voor het plangebied zijn de nieuwe regels voor radarverstoringsgebieden van belang. Kern hiervan is dat tot 15 km horizontaal ten opzichte van het waarnemingspunt van de radar een hoogtebeperking voor gebouwen en windturbines geldt. De hoogtebeperking wordt mede bepaald door de hoogte van de waarnemingsradar ten opzichte van NAP. De hoogtebeperking voor windturbines geldt tot een afstand van 60 km van de radar. Voor Almere zijn de radars te Soesterberg en Nieuw Milligen van belang. Deze liggen op meer dan 15 km afstand van Almere, zodat in Almere geen beperkingen van bouwhoogten aan de orde zijn. Omdat Almere wel valt binnen de genoemde 60 km, geldt voor windturbines een maximumhoogte van 118 meter +NAP. Het plan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk. Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.11 Radarverstoringsgebied  wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer. Voor het overige is op het plangebied geen van de onderwerpen of gebieden van toepassing waarvoor in het Barro en Rarro ruimte voor wordt gevraagd.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidsstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011). Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Bro in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen. In de SVIR is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies. Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 herzien. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden, omdat het de te verwachten archeologische waarden voldoende beschermt.

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet direct van belang voor het plangebied. Het betreft de volgende nota's:

  • Europese Kaderrichtlijn Water (2000);
  • Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008);
  • Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009).

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Hoofddoel is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in Flevoland, waarbij de verstedelijking is ingepast in een hoogwaardige landelijke omgeving en past bij de huidige en toekomstige infrastructuur. Creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland onderscheidend van andere provincies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0027.png"

Het plangebied Tussen de Vaarten valt op grond van het Omgevingsplan binnen de aanduidingen 'Stedelijk gebied 2015', 'speerpuntgebied', 'hoofdtransportleidingen (indicatief)', 'recreatieve uitloop binnen stedelijk gebied' en 'reservering nieuwe spoorlijn'.

Stedelijk gebied

Almere is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel en de Randstad. Het biedt dus ruimte aan functies vanuit de Randstad. In Almere kunnen groene woonmilieus worden gerealiseerd in samenhang met ecologische functies. Tot 2030 zullen daarom 60.000 woningen in Almere worden gebouwd (afspraak Rijk en Noordvleugelpartners). Het stedelijk gebied omvat zowel huidig en toekomstig bebouwd als onbebouwd gebied en biedt voldoende ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen en gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied. Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten, waaronder:

  • De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
  • De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.

De uitgangspunten zijn vertaald in stedelijke profielen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied. Volgens het stedelijk profiel van Almere is de stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De gemeente neemt dus het initiatief. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere.

De belangrijkste functie in het gebied is wonen. Uitgangspunt is een goede woonkwaliteit voor iedereen en dan niet alleen de woning zelf maar ook de woonomgeving: goede voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en schoon. Kernpunten zijn: goedkopere (huur)woningen voor starters, tekorten aan zorgwoningen inhalen, differentiatie van woonmilieus en menging van wonen, werken en voorzieningen.

Speerpuntgebied

Door de bouwopgave ontwikkelt Almere zich in snel tempo tot een grote stad. Daarvoor is bijzondere steun nodig van Rijk en provincie in de vorm van geld op basis van een investeringsprogramma (van andere overheden en marktpartijen). Hoofdlijnen zijn versterking van de economische structuur, kwaliteitsslag groen-blauwe structuur van de stad, versterking algemeen voorzieningenniveau en hoger onderwijs én aanpak infrastructurele knelpunten.

Hoofdtransportleidingen (indicatief)

Het Omgevingsplan geeft aan dat door het plangebied een straalpad en een bovengrondse elektra voorziening (hoogspanningsverbinding) lopen. Deze leidingen hebben specifieke veiligheids- en beschermingszones met bijbehorende bebouwingsvoorwaarden.

Recreatieve uitloop binnen stedelijk gebied

De provincie ziet mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme verder te ontwikkelen (verwachte groei van 5% p/j). Daarvoor is nodig onder meer het ontwikkelen van goede en veilige fietspaden, wandelroutes en vaarroutes. Almere staat bekend om de ruime en groene opzet. De toegankelijkheid en diversiteit kan nog verbeterd worden. Zo is er op grond van het recreatiebeleid behoefte aan nieuw recreatief uitloopgebied. In stedelijke groengebieden wil de provincie dan ook dat er meer ruimte wordt geboden voor de recreatieve functie ervan. Verder behoren de Hoge en Lage Vaart tot het Basis Recreatietoervaart Net. Deze vaarroutes bepalen mede de bereikbaarheid van recreatieve en toeristische voorzieningen, maar accommoderen zelf ook activiteiten als varen. Eisen voor de routes zijn kwaliteit, bewegwijziging, landschappelijke inpassing, maar ook functies voor (dag)recreatie en vergroten van de belevingswaarde. Vaarroutes kunnen aantrekkelijker worden gemaakt indien onderhoud nodig is, bvb in de vorm van natuurvriendelijke oevers en aanlegplaatsen op aantrekkelijke plaatsen.

Reservering nieuw spoorlijn

In samenhang en vanwege de groei van Almere moet rekening worden gehouden in bestemmingsplannen met uitbreidingen van wegen en openbaar vervoer. In dit plan betreft dit een reservering voor een uitbreiding van de spoorlijn richting het zuiden, de zogenaamde Stichtselijn.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)

In de Beleidsregel zijn criteria uit het Omgevingsplan 2006 uitgewerkt die de provincie hanteert bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het gaat om de volgende criteria:

  • Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn.
  • Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  • Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.
  • In alle ruimtelijke plannen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van omgevingsvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig zijn.

In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden beschermd (zie nadere uitwerking in paragraaf 5.10 Archeologie en cultuurhistorie). Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.

Beleidsregel Windmolens (2008)

Het windmolenbeleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie gericht op het bereiken van een grotere ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Door middel van opschaling kan met minder windmolens meer vermogen gerealiseerd worden en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin gehaald worden. Daarmee kunnen de nadelen van de huidige situatie worden weggenomen en kan ingespeeld worden op ontwikkelingen in de markt. Om de bestaande situatie geleidelijk over te laten gaan in een nieuwe situatie met meer ruimtelijke kwaliteit, is het nodig sanering en ontwikkeling bij het nemen van planologische besluiten aan elkaar te koppelen en gericht ontwikkelingsplanologie te bedrijven. Met het instellen van de tijdelijke stop op de plaatsing van windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. De voortzetting van de exploitatie van de windmolens betekent (op termijn) meegaan in de schaalvergroting die de marktontwikkeling oplegt aan de windenergiebranche. Dit bepaalt tegelijkertijd het kader voor de bedrijfsvoering, de herinvesteringen en de acceptatie van de gewenste sanering. In de praktijk zullen de huidige eigenaren hun belangen en verkregen rechten dienen samen te brengen in nieuwe exploitatievormen waarmee minder maar grotere windmolenopstellingen in Flevoland ontstaan. Alleen op deze manier kan de gewenste landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering worden bereikt. Ook dient aandacht besteed te worden aan uniformering qua type en grootte van de windmolens.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen mogelijk van turbines voorzien van wieken op een hoge mast. De realisatie van kleine windmolens op hoofdgebouwen is wel mogelijk via een afwijking. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel windmolens.

Noodverordening wind (2015)

De provincie Flevoland heeft beleid voor opschalen en saneren van windmolens. Doel van dit beleid is dat met minder windmolens meer elektriciteit wordt opgewekt. Dit beleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006 (inclusief aanpassingen ervan) en de Beleidsregel windmolens 2008. Daarnaast heeft het Rijk beleid voor windenergie opgenomen in de Rijksstructuurvisie Wind op land. Hierin zijn binnen Flevoland zoekgebieden voor nieuwe windmolens aangegeven. Verder geldt voor het windmolenbeleid in Flevoland de 5e tranche en de 7e tranche van de Crisis- en herstelwet. De 5e tranche bepaalt dat in Flevoland omgevingsvergunningen kunnen worden afgegeven die voor een termijn van maximaal 25 jaar gelden. De 7e tranche bepaalt dat in Flevoland gebruik kan worden gemaakt van het moderniseringsartikel van de Wro waarbij dat artikel meer is toegesneden op het beleid voor opschalen en saneren van windmolens. Het beleid voor wind wordt in samenspraak met het werkveld uitgewerkt wat mogelijk ook tot aanpassing van dit beleid en regels leidt. De bedoeling van het proces is tevens dat hieruit projecten voortkomen die passen binnen het (nieuwe) beleid voor opschalen en saneren. Voor realisatie van het beleid en die projecten zullen de bestaande bestemmingsplannen moeten worden aangepast. Tot die tijd is het echter gewenst dat er geen nieuwe molens worden opgericht, waaronder ook wordt verstaan gehele vervanging van windmolens en/of vergroting van de bestaande capaciteit van de windmolen. Tot die tijd kunnen gemeenten te maken krijgen met aanvragen om een omgevingsvergunning die mogelijk passen binnen het geldende bestemmingsplan. De combinatie provinciale Noodverordening wind met daaraan voorafgaand een voorbereidingsbesluit biedt daartegen bescherming. Provinciale Staten hebben op 29 oktober 2014 het voorbereidingsbesluit wind vastgesteld dat op 31 oktober 2014 in werking is getreden. De Noodverordening wind is op 12 maart 2015 in werking getreden. Een windmolen is in de Noodverordening wind omschreven als: een turbine voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen. Het gaat om turbines voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast. Kleine windmolens – veelal in de vorm van een turby – die op gebouwen gangbaar zijn worden hier niet onder begrepen.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen mogelijk van turbines voorzien van wieken op een hoge mast. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is wel mogelijk via een afwijking. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Noodverordening wind.

Waterbeheerplan 2010-2015

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke doelen en vijf thema's. De drie doelen zijn veiligheid, voldoende water en schoon water. De vijf thema's zijn stedelijk water, calamiteitenbestrijding, vergunningverlening en handhaving, communicatie en de belevingswaarde van water.

Veiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Voldoende water

Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Schoon water

Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Het waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader 2013

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen.

Voor het bestemmingsplan Tussen de Vaarten is de watertoets doorlopen en het waterkader toegepast. In paragraaf 5.8 Waterparagraaf wordt hier verder op ingegaan.

Overig provinciaal en regionaal beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet direct van belang voor het plangebied. Het betreft de volgende nota's:

  • Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied (2008);
  • Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011;
  • Verordening groenblauwe zone;
  •  

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid.

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad. Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheidsprincipes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht. Voor opwekking van elektriciteit op duurzame wijze worden in de woonwijken op vrijwel alle bestemmingen kleinschalige windmolens mogelijk gemaakt. Formeel conflicteert dit met de beleidsregel windmolens van de provincie, maar de provincie staat uitzonderingen op perceelsniveau toe. Plaatsing van grootschalige windmolens is niet mogelijk met dit bestemmingsplan. Zie een nadere uitwerking in paragraaf 3.2.10 Wonen - 1.

Structuurplan Almere 2010 (2003)

Met dit Structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030. Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.

Het Structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere: Poort en Pampus. Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi en Almere Hout. In Hout komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen.

In het Structuurplan is het plangebied hoofdzakelijk aangewezen als 'suburbane wijk'. Dit houdt in wijken met programmatische mixen, vrijheden, hoge bebouwingsdichtheden (minimaal 45 woningen per ha), ruimte voor transformatie en spontane vernieuwing. Ze bestaan voornamelijk uit eengezinswoningen met tuin. Mensen wonen er graag vanwege de kwaliteit en grootte van de woningen, eigen tuin en parkeerplaats en de relatief lage woningprijs. Bovendien bevatten ze ca. 30% van de werkgelegenheid in de vorm van binnenstedelijke bedrijventerreinen, losse kantoren, voorzieningencentra en in de woningen zelf. Suburbane milieus hebben een compleet pakket aan basisvoorzieningen in wijkcentra en het stadscentrum is snel en goed bereikbaar via openbaar vervoer. Dit alles met behoud van de Almeerse kwaliteiten: ruimte en groen én kwalitatief goede woningen. Tevens is de reservering voor de raillijn naar het zuiden (Stichtselijn) opgenomen. Voor het plangebied betekent dit dat het voornamelijk een bijdrage levert (of heeft geleverd) aan de 6e, 7e en 9e opgave van het Structuurplan, namelijk 'meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus', 'actief beheer bestaand stedelijk gebied' en 'ruimte voor startende en groeiende ondernemingen'.

Concept structuurvisie Almere 2.0 (2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  • 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere
  • 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen
  • 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving
  • 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie
  • 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming
  • 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)
  • 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader.

De schaalsprong Almere respecteert de suburbane opzet van het bestaand stedelijk gebied. Grote fysieke ingrepen zijn hier niet voorzien. In de bestaande gebieden wordt ingezet op een verdergaande sociale differentiatie zodat diverse doelgroepen een aangenaam woon- en leefklimaat hebben. Almere Stad is het grootste stadsdeel in Almere met ruim 100.000 inwoners. Met de groei staat de bereikbaarheid onder druk. Daarom worden verbindingen uitgebreid. Almere-Stad west komt in de meest dynamische zone van de Schaalsprongas te liggen. Dit geeft kansen voor een meer stedelijk suburbaan woonmilieu. Stedelijk georiënteerde inwoners zullen hier graag gaan wonen gezien de nabijheid van stedelijke voorzieningen maar ook de relatieve rust van een suburbane woonwijk. Momenteel bezit het suburbaan woonmilieu nog te weinig diversiteit, Een mix van maatregelen op gebied van leefbaarheid, verbeterde programmering van voorzieningen, versterking van het wijkprofiel, verdergaande functiemenging en revitalisering van de openbare ruimte moet hierin verbetering brengen. Het bestemmingsplan voorziet in regels, die de verbetering en uitbreiding van bestaande woningen, voorzieningen en bedrijven mogelijk maakt. Hiermee draagt het plan bij aan de versterking van de bestaande stad en een sterkere economie.

Kaderplan Bestaande Stad (2004)  

De gemeente geeft met dit plan haar visie op de gewenste ontwikkeling van de bestaande stad. De eerste wijken zijn al weer 30 jaar oud en vragen om meer aandacht dan alleen het onderhoud. Woonwijken, groengebieden en werkgebieden vragen om aanpassing aan de eisen van de tijd maar ook neemt de bestaande stad nog steeds in omvang toe. Dit kaderplan is een integraal plan en geeft de prioriteiten voor beheer en vernieuwing tot 2015 en beschrijft daarin de bijdrage van de gemeente in samenwerking met andere partijen. Het kaderplan is daarbij geen blauwdruk maar een leidraad. Met het vaststellen van het kaderplan geeft de gemeente haar visie weer onder andere voor een verbindende koers, voor de differentiatie van woonmilieus, voor de verlevendiging van een aantal wijken, voor de ruimtelijke doorontwikkeling en voor de slag van ambities naar uitvoering.

Tussen de Vaarten is onderdeel van Almere-Stad Oost. Dit kenmerkt zich in wonen, groen en water. Het wonen is er prettig, rustig en ruim. Wel is er sprake van veel eenvormigheid qua woningen. Omdat het dicht bij het centrum ligt, zijn er weinig voorzieningen. Wel moet er meer variatie in woningen, levendiger wijken (ontmoetingsplekken, recreatie, meer doen met het groen en bedrijvigheid in de wijken) en aansluiting op het stadscentrum komen. Voor het plangebied betekent dit dat met name een bijdrage wordt geleverd aan de differentiatie van woonmilieus en de ruimtelijke doorontwikkeling. In het programmaplan Almere Stad is een concretisering van de doelen in het Kaderplan gemaakt.

Structuurschets Tussen de Vaarten (1995)

Deze schets vormt de schakel tussen het eerder vastgestelde structuurplan Almere 1984, Stadsplan 1993 en structuurvisie Almere-Stad Oost en de op te stellen ontwikkelingsplannen. Het geeft een beeld van het te formeren landschap, de infrastructuur en het grondgebied met capaciteiten. Het plangebied is ca. 370 ha groot en kan ca. 4700 woningen (40 woningen per ha) herbergen. Er dient een mix aan diverse woontypen te worden gerealiseerd, ligplaatsen voor woonschepen en diverse voorzieningen (onderwijs 3 ha, welzijn 1,5 ha (buurt-, jongeren-, gezondheidscentra, 9 kinderdagverblijven en/of peuterspeelzalen, sport en recreatie 5,6 ha (sporthal, stadsweiden. wandel-fietsroutes). twee buurtsupers en kleine bedrijfsruimten verspreid over de woonwijken.

Het bepaalde in de Structuurschets is in hoofdlijnen conform in de bestemmings- en uitwerkingsplannen 2L en 2I uitgewerkt en als zodanig gerealiseerd.

Ontwikkelingsplan 2L (1998)

Het Ontwikkelingsplan 2L vormt een cruciale schakel tussen de strategische Structuurschets en het bouwplan. Het geeft de gewenste programmatische en stedenbouwkundige visie weer en vormt het toetsingskader voor verdere uitwerking. Ook zal het in principe de toelichting voor het bestemmingsplan zijn.

Vrijwel de gehele inhoud van het ontwikkelingsplan is inderdaad in de toelichting van het bestemmingsplan 2L en/ of het uitwerkingsplan 2L2JKL-2L8 opgenomen.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (2009)

Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  • 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  • 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denken we onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Bovenstaande geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières.
  • 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop. Deze sociale woningbouw moet ook duurzaam sociaal blijven (bijvoorbeeld door middel van erfpacht). Dit thema wordt nog nader uitgewerkt. Daarnaast is het nieuwe beleid dat elke wijk voor tenminste 35% uit sociale woningbouw moet bestaan. Hoe we hierbij een wijk moeten definiëren is nog niet helemaal duidelijk. Daarnaast moet elke wijk bestaan uit tenminste 30% huurwoningen.
  • 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  • 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).

Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad en heeft geen ontwikkeltaak. De geformuleerde ambities kunnen in principe in de bestaande bestemmingen en binnen de planregels worden gerealiseerd.

Welstandsnota Almere (2015)

De woongebieden en bedrijventerreinen in Almere zijn met het nieuwe beleid welstandsvrij geworden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te worden op het welstandsaspect. De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's:

Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Voor dit groenblauwe raamwerk geldt een restrictief bouwbeleid: alleen gebouwen die een positieve bijdrage leveren aan het functioneren van het groenblauwe raamwerk zijn welkom. In de nota 'Kleur aan groen' (zie Groene stad) is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

De hoofdinfrastructuur

Het stelsel van hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten vormt het raamwerk waarlangs mensen zch door Almere voortbewegen. Het betreft zowel het aanzien van de gebouwde bestandsdelen van deze hoofdinfrastructuur zoals bruggen, viaducten en geluidschermen als de beeldbepalende elementen van de bebouwing langs de hoofdinfrastructuur die het stadsbeeld mede bepalen.

De centrumgebieden

De bebouwing in de centra van de kernen Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten bepaalt in belangrijke mate het beeld van deze gebieden, die als voorzieningencentra en ontmoetingsgebieden van collectief belang zijn.

Bijzondere gebieden

Een aantal gebieden is van bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere. Zij verdienen om die reden extra bescherming. Het gaat dan onder andere om de Bouwrai-gebieden en de prijsvraaggebieden de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud.

Reclame

Met het aanbrengen van reclameborden in de openbare ruimte en aan gebouwen zijn grote financiële belangen gemoeid. Het risico van wildgroei bij het vrijlaten van reclame in de openbare ruimte is groot. Beperking is noodzakelijk, om te voorkomen dat de architectuur geheel ondergeschikt wordt aan reclame. Een regulerend beleid beschermt bovendien winkels en bedrijven met een kwaliteitsuitstraling. Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0028.png"

Wanneer een gebied welstandsvrij is wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor de omvangrijkere (her)ontwikkelingsgebieden kan supervisie door kwaliteitsteams worden ingesteld en weer worden opgeheven. Ook kan bewonerswelstand worden ingesteld indien 2/3 meerderheid in een gebied aangeeft dat welstandstoetsing gewenst is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt verder de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Voor het plangebied betekent dit voor de woonwijken geen welstandseisen meer gelden. Dit leidt er toe dat de vergunningsvrije mogelijkheden worden verruimd, zoals bijvoorbeeld dakkapellen aan de voorzijde. Voor de dreven, de bebouwing langs die dreven en reclameobjecten in het plangebied blijven wel welstandsregels van toepassing.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, partiële herziening 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de plankaart.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Masten dienen zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur te worden gesitueerd. Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken. Plaatsing van masten gebeurt zo min mogelijk in natuurgebieden, in parken en aan de rand van woongebieden. Bij de plaatsing van antennes dienen de aanvragers zoveel mogelijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten, tenzij dit technisch niet mogelijk is. Plaatsing van antennes gebeurd bij voorkeur op bestaande verticale elementen: gebouwen, torens, bestaande masten en hoogspanningsmasten.

Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om een zendmast te plaatsen tot 15 m en via afwijking in verkeersbestemmingen tot 40 m.

Beleidslijn tuinvergrotingen 2012

Daar waar mogelijk zal tegemoet worden gekomen aan de wensen van bewoners om (kleine stukjes) gemeentegrond grenzend aan tuinen te verkopen aan de eigenaren van de tuinen. Anderzijds moeten stukken grond die ten onrechte door bewoners in gebruik zijn genomen, weer in gebruik komen als gemeentegrond. Het gaat hierbij immers om publiekbezit, dat de gemeenschap toekomt. Er worden twee aanpakken gehanteerd: de projectmatige en de niet projectmatige aanpak. Bij de projectmatige aanpak neemt de gemeente het initiatief om voor een hele wijk of buurt de mogelijkheden voor tuinvergrotingen te onderzoeken. Dit gaat vrijwel altijd in combinatie met een (groot)onderhoudsproject in hetzelfde gebied. De niet projectmatige aanpak wordt toegepast als een bewoner of een groep bewoners een verzoek tot tuinvergroting indient en er niet binnen een jaar gestart gaat worden met het voorbereiden van een projectmatige aanpak in hetzelfde gebied. Uitgangspunt bij beide aanpakken is het uitgeven van gronden daar waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten. Onder het algemeen belang worden in ieder geval de volgende zaken verstaan:

  • 1. (geplande)projecten/reserveringen waarvoor de gronden nodig zijn;
  • 2. Weigering van eigenaren van kabels of leidingen om in te stemmen met verkoop gecombineerd met het vestigen van zakelijk recht (recht van de eigenaar van kabel of leiding om te allen tijde bij de leiding te kunnen);
  • 3. Ontstaan van problemen voor het (gemeentelijk) onderhoud ten gevolge van de uitgifte;
  • 4. Veiligheid (vooral verkeersveiligheid en sociale veiligheid);
  • 5. Voorkomen van aantasting van ruimtelijke kwaliteit (groene kwaliteit en samenhang van de wijk).

In het plangebied is momenteel geen projectmatige aanpak gepland. Ook zijn geen tuinvergrotingen bekend, zodat deze ook niet zijn meegenomen in dit plan. Toekomstige gronduitgiften ten behoeve van tuinvergrotingen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden uitgevoerd.

Nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)

De regels in de 'Nadere regels ligplaatsen van vaartuigen' (hierna de Nadere regels) zorgen ervoor dat de watergangen in de stad op een verantwoorde manier gebruikt kunnen blijven worden. In artikel 5:19, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening 2011 is een verbod opgenomen om met een vaartuig in openbaar water een ligplaats in te nemen, een ligplaats te hebben dan wel beschikbaar te stellen. In de Nadere regels is geregeld dat dit verbod niet van toepassing is op de aangewezen gedeelten van het openbaar water die als ligplaatsen woonschepen ligplaatsen zijn aangegeven op de kaart die bij de Nadere regels hoort. Op de kaart bij de Nadere regels zijn ook vaste ligplaatsen recreatieschepen, afmeeroevers, passantenligplaatsen, wachtplaatsen, particulier water en particuliere oevers aangegeven.

Binnen het plangebied is één gebied aangewezen als ligplaatsen voor woonschepen (paarse strook in figuur hieronder). Dit betreft een gedeelte langs de Hoge Vaart, net ten zuiden van de hoogspanningsverbindingszone. Dit was in het vorige en is in het bestemmingsplan planologisch geregeld. Een deel van de oevers langs de twee watergangen zijn wel aangewezen als afmeeroever (groene lijnen). In de bestemming 'Water' is in de bestemmingsomschrijving aanleggelegenheid opgenomen, waardoor het gebruik als afmeeroever op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Het gedeelte van een oever dat met rood is aangeduid betreft een particuliere oever. Bewoners mogen voor eigen gebruik binnen de eigen kavel een ligplaats hebben voor een recreatievaartuig, mits dit geen overlast aan derden veroorzaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0029.png"

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn met betrekking tot sluitingstijden). In de nota wordt vestiging van een seksinrichting in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden. Aan het aantal en de locatie van escortbureaus worden geen eisen gesteld. Thuisprostitutie is toegestaan mits de regeling voor beroepsuitoefening aan huis in het bestemmingsplan in acht wordt genomen.

Voor het plangebied betekent dit dat in de woonwijken seksinrichtingen, raam- en straatprostitutie niet zijn toegestaan. Thuisprostitutie als beroep-aan-huis is, met inachtneming van de in de bestemmingsplannen opgenomen omschrijving 'beroepsuitoefening aan huis' wel toegestaan.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere. Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming en valt onder Categorie 1 “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Er zijn in het Stadscentrum van Almere Stad al twee gedoogbeschikkingen afgegeven voor coffeeshops op de locaties Festivalplein 19 en Grote Markt 23. Dit leidt er toe dat er geen gedoogbeschikking in Almere-Stad, waar Tussen de Vaarten onder valt, meer afgegeven kan worden. Het nieuwe bestemmingsplan maakt dus de vestiging ervan niet mogelijk.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende acht hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur c.q. langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Het bestaande verkeerssysteem van Tussen de Vaarten voldoet in beginsel aan de uitgangspunten uit deze nota. Nieuwe ruimtelijke ingrepen zijn niet voorzien.

Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001)  

De verkeersdrukte rond basisscholen door de auto's van de ouders/verzorgers is een algemeen probleem, dat de veiligheid van de kinderen in gevaar brengt. De locatie van basisscholen en daarbij de verkeerssituatie rond de school moet daarom in een vroeg stadium in de stedenbouwkundige plannen opgenomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor zgn. educatieve steunpunten c.q. de brede school.

Voor het plangebied betekent dit dat voor de bestaande scholen rekening is en wordt gehouden met deze nota.

3.3 Werk in de stad

Detailhandelsvisie Almere 2014

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan. De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden: maximaal 100 m².
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal- punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

In de wijk- en buurtcentra zijn zowel dagelijkse of niet-dagelijkse detailhandel (niet zijnde PDV) mogelijk. Ook een supermarkt kan daar, mits het verkoopvloeroppervlak (in de Detailhandelsvisie winkelvloeroppervlak genoemd, maar definitie is hetzelfde). niet groter is dan 1.500 m². In de centra zijn ook web- en internetwinkels mogelijk. In de kleinschalige bedrijfsruimten, die verspreid liggen in de woonwijken, is maximaal 100 m² vvo aan detailhandel toegestaan. Ook is in een woning zelf maximaal 25 m2 verkoopvloeroppervlak aan detailhandel toegestaan. Dat is in dit bestemmingsplan geregeld in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten. Ook webwinkels en internetwinkels zijn daarbij toegestaan, voor zover wordt voldaan aan randvoorwaarden met betrekking tot parkeren e.d. Deze eisen zijn opgenomen in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten.

Afhaalpunten (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels. Op basis van de Detailhandelsvisie Almere 2014 worden afhaalpunten bij voorkeur geïntegreerd in de bestaande winkelstructuur. Hoewel afhaalpunten in winkelgebieden kunnen worden opgezet, bestaat er behoefte om afhaalpunten (panden die als bedrijfsactiviteit uitsluitend afhaalpunt zijn) ook buiten de winkelgebieden kansen te bieden. Afhaalpunten worden in de Detailhandelsvisie Almere 2014 niet als detailhandel gezien, maar als een bedrijfsfunctie (logistiek). Een afhaalpunt wordt in de detailhandelsvisie daarom gedefinieerd als "een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten". Doordat afhaalpunten ook als een (logistiek) bedrijf gezien kunnen worden, dus niet als een winkelfunctie, ontstaat de mogelijkheid om deze te realiseren op locaties buiten de bestaande winkelstructuur. Afhaalpunten worden toegestaan op alle bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) worden hiervan uitgesloten. Voorwaarden voor vestiging van een puur afhaalpunt op bedrijventerreinen zijn:

  • voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • de locatie van het afhaalpunt dient goed ontsloten te zijn: een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.

De standaard definitie in bestemmingsplannen voor de functie Bedrijf luidt: "een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waaronder detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit. Onder bedrijf wordt ook verstaan: bezorgservice, webwinkel, afhaalpunt en andere vergelijkbare bedrijven ".

Dit betekent voor het plangebied dat afhaalpunten via een afwijking onder de bovenstaande twee voorwaarden mogelijk zijn op percelen met een bedrijfsbestemming. Ook op de verspreid in de wijk liggende kleinschalige bedrijfsruimten (bestemd voor wonen met de aanduiding gemengd) zijn via afwijking afhaalpunten mogelijk.

Kringloopwinkels (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels. Volgens de Detailhandelsvisie is detailhandel toegestaan op locaties met een detailhandelsbestemming. Kringloopwinkels vestigen zich in de praktijk echter eerder op bedrijventerreinen vanwege het volumineuze karakter en de relatief lagere huurprijs dan in winkelcentra. Er zijn in Almere drie kringloopwinkels gevestigd: op bedrijventerreinen: De Steiger, op Markerkant en op Frezersplaats. De kringloopwinkel op bedrijventerrein Poldervlak is begin 2014 afgebrand. Volgens vaste jurisprudentie worden de activiteiten van kringloopwinkels als detailhandel beschouwd. De nieuwe definitie van een kringloopwinkel luidt: "Een kringloopwinkel is een vestiging welke bedrijfsmatige activiteiten en detailhandelsactiviteiten verricht, bestaande uit de inzameling "om niet" van een breed assortiment van tweedehands goederen van overwegend particulieren, de eventuele reparatie daarvan en verkoop van deze goederen (waaronder volumineuze) aan hoofdzakelijk particulieren". In vergelijking met de definitie zoals die is opgenomen in de Detailhandelsvisie Almere 2014 zijn de termen 'breed assortiment' en 'om niet' toegevoegd, mede om het verschil te benadrukken met een 'gewone' tweedehandswinkel. Deze specifieke definitie dient in de bestemmingsplanregels te worden opgenomen, de functie 'kringloopwinkel' in de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming. Door de brede opzet van deze specifieke bedrijfstak is het wenselijk dat hiervoor ook ruimte wordt geboden buiten de winkelcentra. De typen bedrijventerreinen waar kringloopwinkels zich kunnen vestigen worden beperkt tot die bedrijventerreinen die voor consumenten goed bereikbaar zijn en die relatief dicht bij een woonwijk liggen. Daarnaast komen die bedrijventerreinen in aanmerking waar de bedrijven qua aard van de bedrijfsactiviteiten niet onnodig belemmerd worden in hun bedrijfsvoering met de komst van een kringloopwinkel. Kringloopwinkels moeten geen negatieve ruimtelijke effecten veroorzaken op de bedrijfsomgeving waar deze gevestigd zijn. Daarom komen de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen (zoals in de GVV van 2010 genoemd) hier voor in aanmerking. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) en de logistieke bedrijventerreinen Stichtsekant, Hollandsekant en Sallandsekant(logistiek) komen hiervoor niet in aanmerking. Elke vestiging dient fysiek en verkeerskundig inpasbaar te zijn; parkeren, laden, lossen en manoeuvreren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Het plangebied bevat geen bedrijventerrein waarop kringloopwinkels mogelijk moeten worden gemaakt. Kringloopwinkels zijn overigens toegestaan binnen een bestemming die detailhandel toestaat.

Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (2010)

In de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) heeft de raad het beleidskader neergelegd voor de kwalitatieve en kwantitatieve ambities van de vestigingslocaties in Almere. Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economische identiteit en daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. De GVV beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden. Hoofdpunten uit de GVV zijn:

  • 1. De Almere Principles zijn het vertrekpunt voor de ontwikkeling van toekomstige vestigingslocaties.
  • 2. De programmering van vestigingslocaties is gericht op voldoende (direct beschikbare, geplande en gereserveerde) voorraad.
  • 3. Het formuleren van uitgangspunten voor duurzame gebiedsontwikkeling.
  • 4. Het faciliteren en stimuleren van functiemenging op vestigingslocaties.
  • 5. Het behoud van werkgelegenheid op bedrijventerreinen als uitgangspunt voor herstructurering en het uitwerken van het beheer en de herstructureringsopgave.

De visie is vertaald in een overzicht van typen vestigingslocaties, waarin is aangegeven of, en zo ja onder welke voorwaarden, functies als detailhandel (regulier, perifere detailhandel en grootschalige detailhandel), kantoor, voorzieningen, wonen en dergelijke mogelijk zijn. Analoog aan de provinciale Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied wordt er onderscheid gemaakt in centrummilieus (grootstedelijk en overig), gemengde woon-werkmilieus (gemengd wonen-werken en binnenstedelijk) en specifieke werkmilieus (kantoren, voorzieningen, regulier bedrijventerrein en industrieterrein).

De GVV is voor dit bestemmingsplan niet direct relevant, omdat het gebied geen bedrijventerrein bevat. Echter het gebied bevat wel percelen met een gemengde bestemming waar functies als bedrijf, maatschappelijk, dienstverlening en/ of kantoor mogelijk zijn. De GVV gaat uit van het faciliteren en stimuleren van functiemenging en gelet daarop is dat ook het uitgangspunt voor deze percelen. De exacte vertaling van dit beleid in een bestemmingsregeling, waarin ook rekening is gehouden met de nog geldende plannen, is te vinden in paragraaf 3.2.2 Gemengd 1, 2 en 3 . Voor mogelijkheden voor detailhandel geldt de Detailhandelsvisie Almere 2014.

Werken in de wijk (2005)

Het gemeentelijk beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd. Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt. Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van één kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte. Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de zgn. 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.

Voor het plangebied betekent dit dat 50% van het oppervlak van een woning gebruikt mag worden voor aan huis gebonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Er zijn geen kansenzones aangewezen. Op grond van de Detailhandelsvisie Almere 2014 mag binnen deze 50% 25 m2 worden gebruikt voor detailhandel.

Horecanota Almere (2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst. De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt. Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen. Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar: woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Woongebieden

  • Woongebied: lichte horeca toegestaan in bedrijfsruimten, specifieke locaties in bestemmingsplan opnemen. Solitaire horeca in beginsel niet, tenzij op geschikte locaties lichte horeca.
  • Buurtsteunpunt en wijkcentra: lichte en middelzware horeca mogelijk; bestaande gebieden zijn consolidatiegebied; nieuwe buurt- en wijkcentra zijn beperkt ontwikkelingsgebied.

Buitengebied, stadscorridors en parken

  • actief beleid voeren gericht op vestiging van horeca, o.a. via Parkennota.

Bij het onderhavige plangebied gaat het voornamelijk om een woongebied. Hier is alleen lichte horeca op specifiek aangewezen locaties en voor zover al vergund toegestaan. Dit zijn in dit gebied de panden met een bestemming 'Gemengd - 1'. Nieuwe lichte horeca buiten deze gemengde panden is niet toegestaan in de woongebieden.

Middelzware (en ook lichte) horeca is in beginsel toegestaan in het buurtsteunpunt: het winkelcentrum aan de Rembrandtweg/ Govert Flinckstraat. Echter de Horecanota beschouwt een bestaand buurtsteunpunt als consolidatiegebied waarin dus geen nieuwe horeca is toegestaan. Daarom is (de bestaande) lichte horeca in het winkelcentrum nog steeds mogelijk. Maar gezien de aanwezigheid van woningen in het complex wordt nieuwe, middelzware horeca niet toegestaan, omdat dit ongewenste hinder tot gevolg kan hebben. Nieuwe horeca is ook niet in de parken/ groengebieden bij recht direct mogelijk, aangezien dit een nieuwe ontwikkeling zou zijn waar nog geen concreet plan voor bestaat. Dit bestemmingsplan is namelijk een actualiseringsplan dat geen nieuwe ontwikkelingen toestaat.

Zware horeca is niet toegestaan in het plangebied.

3.4 Groene stad

Waterplan Almere (2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden. Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Voor het plangebied betekent dit dat in overleg met het Waterschap een watertoets wordt uitgevoerd.

Waterstad Almere. Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)

Het doel van het toeristisch recreatief beleidsplan is het verder in gang zetten van de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Almere. Het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen dient minimaal evenredig te zijn aan het aantal inwoners van Almere. Er wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie van voorzieningen en investeringen. De interne en externe bereikbaarheid van gebieden en voorzieningen dient gewaarborgd te zijn. Op plekken waar de stadscorridors overige vormen van verkeer (autowegen, vaarwegen, openbaar vervoer) kruisen, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten zijn de aantrekkelijkste vestigingsplaatsen voor toeristisch recreatieve voorzieningen. Zo ontstaat een ruimtelijk spreidingspatroon welke op een kaart is weergegeven in het beleidsplan.

Voor het plangebied betekent dit de Hoge en Lage Vaart belangrijk zijn en dus bevaarbaar. Deze vormen een onderdeel van het stelsel van verbindingen tussen de stadsdelen en hebben toeristisch recreatieve potenties. Verder zijn op diverse plekken afmeermogelijkheden en is er een ligplaatsengebied voor woonschepen. Dit kan sfeerverhogend werken en heeft een positief effect op de kwaliteit en ontwikkelingsmogelijkheden van de waterrecreatie. Bij uitvoering moet rekening worden gehouden met de eisen op grond van waterhuishouding en natuurwaarden. Verder kunnen de groengebieden en parken voor recreatief wandelen en fietsen worden gebruikt en de oevers voor oeverrecreatie (zonnen, picknicken). Het plangebied is niet specifiek genoemd of aangeduid als bijvoorbeeld knooppunt in dit beleidsplan

Voorzieningenplan binnendijkse waterrecreatie (1999) 

Dit plan bevat voorstellen om te komen tot verdere concretisering van de recreatieve mogelijkheden van de Almeerse waterlopen en recreatieplassen. Er is geïnventariseerd wat voor water aanwezig is, welke watergebonden activiteiten er zijn, en welke maatregelen (voorzieningen) getroffen moeten worden om de aanwezigheid van water zo goed mogelijk te benutten. Genoemd kunnen worden gewenste waterdiepten, bereikbaar van het water, steigers, ligplaatsen, onderhoud.

Voor het plangebied zijn de Hoge en Lage Vaart van belang, de regionale hoofdroutes en onderdeel uitmakend van het provinciale netwerk van vaarten. Streven is de routes herkenbaarder en attractiever te maken door markering van routes, aantrekkelijkere (natuurlijke) oevers. Daarmee kan het gebruik ten behoeve van watersport worden bevorderd (bevaring, vissen etc). Het water en de oever zijn mede bestemd voor recreatief gebruik.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken. De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0030.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2IL01-vg01_0031.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers. Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie. De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing op de Hoge en Lage Vaart en de recreatieve verbinding van het stadshart naar Buitenhout. De Hoge en Lage Vaart zijn in de Nota aangewezen als 'water'. Kenmerkend is de openheid waardoor veel zichtbaar is. Ze worden gebruikt voor natuurbeleving en recreatie. De oevers zouden prima plekken bieden voor horeca of cultuur voorzieningen. De Hoge en Lage Vaart zijn in het bestemmingsplan bestemd voor 'Water' en de oevers vooral voor 'Groen'. Binnen de waterbestemming is met name gebruik ten behoeve van water en waterberging toegestaan maar ook recreatief medegebruik. In de groenbestemming is hoofdzakelijk groen mogelijk. Gebouwde horeca of cultuur voorzieningen zijn niet direct toegestaan. Deze eventuele nieuwe initiatieven die niet passen binnen de bestemmingen worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien. Mede omdat er nu geen concrete initiatieven bekend zijn, zijn nieuwe initiatieven niet op voorhand in de bestemmingen geregeld.

De recreatieve water- en fietsverbinding tussen het stadscentrum en Buitenhout loopt evenwijdig aan de hoogspanningsverbindingszone. Deze verbinding geeft structuur en identiteit aan de wijken. De oevers zijn groen en de fietsroute vormt een radiaal naar buiten de stad. Initiatieven als horeca of cultuur zouden hier prima kunnen passen. Echter deze zijn niet direct toegestaan, maar slechts na toetsing aan de Nota via een aparte procedure (zie vorige alinea).

Programmaplan Energie Werkt! (2015)

Almere heeft de ambitie om in 2022 energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt!  Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

  • 1. Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

  • 2. Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

  • 3. Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners en/of bederijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland.

  • 4. Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

  • 5. Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Binnen het plangebied zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk.

3.5 Veiligheid

Checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces Almere (2007)

In het programma Veiligheid 2007-2010 worden de speerpunten op het gebied van veiligheid behandeld. Eén van de thema's is 'Veiligheidsaspecten in gebouwde omgeving en infrastructuur beter geborgd. Uit de evaluatie van het vorige programma Integrale veiligheid blijkt dat ten aanzien van het thema 'Veiligheidsaspecten in gebouwde omgeving en infrastructuur is beter geborgd' vooral extra aandacht in de planfase gewenst is. Daarnaast blijkt uit ervaring van betrokkenen dat de werkprocessen in dit kader (planfase, bouwfase, ingebruikname, sloopfase) verder moeten worden gestroomlijnd. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk. De rapportage omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/ bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op vrijstellingen van bestemmingsplannen (inclusief artikel 19, lid 1 WRO) en kunnen ook gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland. Zie voor de gesprekspartners de bijlage. De veiligheidspunten zijn van toepassing op het publieke domein (openbaar en semi-openbaar gebied). Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied zijn vooral de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden en bedrijventerreinen met woonfunctie binnen 'stedelijk weefsel' van belang bij nieuwe ontwikkelingen. Bij de concrete invulling van nieuwe ontwikkelingen dient toepassing te worden gegeven aan de veiligheidschecklist. Aangezien er in het plangebied weinig nieuwe ontwikkelingen zijn gepland, zal toepassing van de checklist niet vaak nodig zijn.

Vuurwerknota (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen. Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Voor dit bestemmingsplan is in het bestemmingsplan parapluherziening 'opslag en verkoop vuurwerk' (2009) geregeld dat de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk niet is toegestaan. Dit is dan ook overgenomen.

Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)

Op 19 mei 2000 heeft het college van B&W het 'uitgiftebeleid benzineverkoop' vastgesteld. Het beleid gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangegeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.

Voor het plangebied betekent dit dat er geen benzineverkooppunt is toegestaan.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (2005)

De notitie “Jonge stad, stad voor jeugd en jongeren” geeft in de vorm van 2 programma's, “jeugdvoorzieningen” en “zorg voor jeugd”, aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009. Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden. Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.

Voor het plangebied betekent dit dat bestaande locaties voor onderwijsvoorzieningen een bredere, maatschappelijke, bestemming hebben gekregen.

Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!" (2008)

De Toekomstvisie Vrije tijd Almere geeft richting aan de ontwikkeling van een integraal vrijetijdsbeleid tot 2020, met doorkijkjes naar 2030. De twee elkaar versterkende hoofddoelen van de voorliggende visie zijn:

  • 1. het creëren van een hechte, leefbare samenleving;
  • 2. het versterken van de identiteit van de stad.

De gekozen koers laat zich vertalen in drie speerpunten:

  • 1. Het huis uit, de wijk in;
  • 2. Verbinden en versterken;
  • 3. Volwaardige stad in de regio.

Om een hechte samenleving te bereiken, dient zonder aarzelen te worden gekozen voor het niveau van de wijk en woonomgeving. Het bevorderen van contact en ontmoeting zal in Almere de belangrijkste opgave zijn. Het verfraaien, verbeteren en verlevendigen van die omgeving is daarvoor een middel. Als het gaat om de identiteit van de stad zijn de sleutelwoorden 'versterken' en 'verbinden'. Dit houdt in het aantrekkelijker maken van bestaande voorzieningen, stadsparken en natuurgebieden en het realiseren van een netwerk voor wandelen, fietsen, skeeleren en varen. Daarnaast is op enkele punten een versterking van de stedelijke infrastructuur gewenst. Daarbij kunnen de kwaliteiten die de stad heeft verder worden uitgebouwd en benut. Vanuit een aantal thema's wordt een bovenregionale profilering voorgesteld die Almere op de kaart kan zetten.

Voor het plangebied betekent dit het bestemmingsplan het mogelijk maakt dat bestaande voorzieningen en groengebieden worden verbeterd dan wel uitgebreid met bijvoorbeeld voor groengebieden speel- en sportvoorzieningen.

Sportnota 2013-2016 (2013)

Deze nota geeft de speerpunten en doelstellingen voor het sportbeleid voor 2013-2016 weer. "Almere: sportieve stad!" is de hoofddoelstelling of missie van het Almeerse sportbeleid voor 2013-2016. Via zeven speerpunten en bijbehorende doelstellingen streeft Almere er naar om de hoofddoelstelling te realiseren. Deze speerpunten zijn:

1. Laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis.

2. Integrale samenwerking sport en andere terreinen.

3. Kwalitatief hoogwaardige sportaccommodaties.

4. Vitale sportverenigingen.

5. Talent.

6. Topsportaccommodaties.

7. (Top)sportevenementen.

Voor het plangebied betekent dit door het bieden van de mogelijkheid van speel- en sportvoorzieningen in groengebieden er voor bewoners laagdrempelige mogelijkheden komen dichtbij huis waar allen gebruik van kunnen maken. Ook het bestaande fitnesscentrum-sportschool draagt hier aan bij.

Inrichting schoolpleinen (1999)

Op 30 maart 1999 heeft het college van Almere kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.

Voor het plangebied betekent dit dat schoolpleinen expliciet als speelterrein worden toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Maatschappelijk'.

Nota Cultuur 2.0 en de Visie en toolbox voor invulling, visualisatie en gebruik van steentijdvindplaatsen: Steentijdwildernis in Almere. (2012)

In het kader van het Integraal Afspraken Kader (IAK) is in 2012 onder de titel 'Cultuur 2.0' de visie op cultuur vastgesteld. De stad Almere besteedt veel zorg en geld aan het behouden en onderzoeken van een groot areaal aan vindplaatsen. Op archeologisch gebied bijvoorbeeld is Almere uniek met de toolbox 'Steentijdwildernis': een inrichtingsconcept waarmee de archeologische vindplaatsen uit de steentijd beleefbaar en bruikbaar worden gemaakt. Deze toolbox is een inrichtingsconcept waarmee de archeologische vindplaatsen uit de steentijd beleefbaar en bruikbaar worden gemaakt. De gemeente heeft als doelstelling dat in 2030 de Almeerse archeologie onderdeel is geworden van het collectieve geheugen van de Almeerders, onder andere door cultuureducatie.

De vindplaatsen zijn conform deze toolbox ingericht en herkenbaar gemaakt.

Archeologie

Archeologienota (2016)

Almere voert een actief beleid inzake de archeologische monumentenzorg, gericht op

  • het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 7 april 2016 heeft de raad dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van het door de raad vastgestelde beleid gelijktijdig vastgesteld. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988. Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting). De onderzoeksplicht geldt alleen, indien aan twee voorwaarden is voldaan:

  • 1. de voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een afwijking; en
  • 2. de betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of woningen.

De inzet van beschikbare middelen van de gemeente inzake monumentenzorg richt zich op gebieden, waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen. Voor ingrepen of wijzingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet worden geweigerd, indien de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Archeologieverordening (2016)

In de Archeologieverordening 2016 is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een archeologische vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Onderscheid wordt gemaakt tussen de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie 1 t/m 6”.

  Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   wad- en kwelderafzettingen, dekzand   500 m²   150 cm  
Waarde 2   dekzand   500 m²   100 cm  
Waarde 3   dekzand   500 m²   50 cm  
Waarde 4   oeverwallen/ rivierduinen   100 m²   50 cm  
Waarde 5   behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  

Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met afwijkingen en uitzonderingen. De eventueel vergunningsplichtige gebieden en behoudenswaardige vindplaatsen worden beschermd door een archeologievergunning (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragraaf 3.3.1 (bestemmingsregeling). De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren.

Archeologisch waardevolle terreinen (Waarde-archeologie 5) zijn gebieden, waar op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Uitgangspunt is om aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer. Voor de inpassing geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden. Buiten de vastgestelde archeologisch waardevolle gebieden liggen gebieden ,waar archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat zowel de waardevolle terreinen als de vergunningsplichtige gebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Een groot deel van het plangebied van het bestemmingsplan 'Tussen de Vaarten' is aangemerkt als gebied waar behoudenswaardige archeologische waarden aangetroffen zouden kunnen worden. Deze zijn conform het archeologisch beleid via een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 beschermd, zodat er eerst onderzoek gedaan moet worden alvorens gebouwd kan worden of aanleg van werken kan plaatsvinden bij bouwwerken groter dan 500 m2.

3.7 Overig gemeentelijk beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van (ruimtelijk) belang voor het plangebied (meer) bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Programmaplan Almere Haven;
  • Programmaplan Almere Buiten;
  • Programmaplan Almere Centrum: Stadscentrum van nu, morgen en de toekomst;
  • Nota bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden;
  • Economisch Masterplan voor de locatie A6/A27;
  • Kadernota Grondbeleid (2009);
  • Economisch Actieplan Almere (Groei in goede banen) (2007);
  • Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (2010);
  • Nota Hotelmarkt Almere, hotelvestigingsbeleid Almere (2002);
  • Ecologisch Masterplan (2005);
  • Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere" (2003);
  • Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004);
  • Cultuurnota 2009-2012 (2008);
  • Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003);
  • Nota 'Evenementen in Almere' (2011).

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Inleiding

Voor functiemengingsgebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk, omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

Categorie-indeling functiemenging

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst in bijlage 1 van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering 2009 (uitgangspunt bij deze lijst is functiescheiding, niet functiemenging). Waar in de algemene lijst is gekozen voor een categorie-indeling 1 tot en met 6, zijn de activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging gerangschikt in de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen. Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • 4. activiteiten uit categorie C beschikken over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de algemene richtafstandenlijst uit bijlage 1 van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering. Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:

- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Flexibiliteit

De lijst zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de lijst wordt verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsprocedure een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om de afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de lijst. Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt.

Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):

Categorie 1: "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in de praktijk nauwelijks van detailhandel kan worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

1b. Overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg- of afhaalservice); Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van overlast voor omwonenden en de aanwezigheid van parkeergelegenheid.

1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice. Bij deze categorie dient, behalve de afweging onder 1b ook een afweging plaats te vinden ten aanzien van de vekeersontsluiting in verband met de verkeersaantrekkende werking.

Categorie 2: "middelzware horeca"

Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m². Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de relatief grote verkeersaantrekkende werking.

2b. Bedrijven die ook 's nachts geopend kunnen zijn en aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars, biljartcentra en zalenverhuur. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals (centrum)gebieden met primair een functie voor detailhandel, horeca en voorzieningen.

Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden, zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2a, maar ook van categorie 1c naar 1b. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.

Bijlage 9 inventarisatie Flora en Fauna